Verordening (EEG) nr. 2030/90 van de Commissie van 17 juli 1990 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 386/90 inzake de controle bij de uitvoer van landbouwprodukten die in aanmerking komen voor restituties of andere bedragen
Verordening (EEG) nr. 2030/90 van de Commissie van 17 juli 1990 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 386/90 inzake de controle bij de uitvoer van landbouwprodukten die in aanmerking komen voor restituties of andere bedragen
*****
VERORDENING (EEG) Nr. 2030/90 VAN DE COMMISSIE
van 17 juli 1990
houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 386/90 inzake de controle bij de uitvoer van landbouwprodukten die in aanmerking komen voor restituties of andere bedragen
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE
GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 386/90 van de Raad van 12 februari 1990 inzake de controle bij de uitvoer van landbouwprodukten die in aanmerking komen voor restituties of andere bedragen (1), en met name op artikel 6 en artikel 7, lid 1,
Overwegende dat, gezien de omvang van de begrotingsmiddelen die aan restituties worden besteed en de geconstateerde onvolkomenheden op het gebied van de fysieke controles op de produkten bij uitvoer waarvan restituties of andere bedragen worden toegekend, bij Verordening (EEG) nr. 386/90 een communautaire kaderregeling is vastgesteld waarbij het aantal fysieke controles wordt opgevoerd om meer zekerheid te krijgen dat de betrokken transacties daadwerkelijk en volgens de voorschriften hebben plaatsgevonden; dat deze op communautair niveau vastgestelde minimumeisen evenwel niets afdoen aan de verantwoordelijkheid van de nationale autoriteiten om de betrokken landbouwprodukten aan een fysieke controle te onderwerpen ten einde zoveel mogelijk te voorkomen dat niet-verschuldigde bedragen worden betaald, door rekening te houden met alle concrete omstandigheden van de uitvoertransacties, en met name met de uitgevoerde hoeveelheden en het bedrag van de betrokken restituties, het frauderisico in het betrokken geval en de betrouwbaarheid van de exporteur;
Overwegende dat in het kader van de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 386/90 overgangsmaatregelen moeten worden vastgesteld met betrekking tot met name het verrichten van fysieke controles op, in principe, ten minste 5 % van de uitvoeraangiften; dat een aantal Lid-Staten dit moeilijk kan realiseren, zodat een tot eind 1991 durende overgangsperiode is vereist om voornoemd minimumpercentage geleidelijk te bereiken;
Overwegende dat de onderhavige uitvoeringsbepalingen derhalve moeten worden beperkt tot die punten die strikt noodzakelijk zijn om de communautaire regeling snel te kunnen toepassen, met dien verstande dat de uitvoeringsbepalingen achteraf zullen worden aangevuld op grond van de ervaring met name ten aanzien van de kwalitatieve aspecten van de betrokken fysieke controle en de vaststelling van hogere controlepercentages als bedoeld in artikel 3, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EEG) nr. 386/90, voor specifieke gevallen en periodes op grond van een objectief geconstateerd verhoogd frauderisico;
Overwegende dat nu reeds moet worden bepaald voor welke transacties de betrokken controleregeling geldt, en voor welke transacties de regeling niet hoeft te worden toegepast op grond van enerzijds de voor die transacties reeds bestaande controleregelingen en anderzijds de geringe omvang van bepaalde uitvoertransacties; dat in bepaalde gevallen fysieke controles die vóór de uitvoer hebben plaatsgevonden in aanmerking kunnen worden genomen wanneer deze controles gelijkwaardig blijken en er zekerheid bestaat dat het dezelfde produkten betreft; dat, ter wille van de vereiste doeltreffendheid en samenhang de bij Verordening (EEG) nr. 386/90 vastgestelde regeling per slot van rekening moet worden afgestemd op de controlemaatregelen die reeds bestaan inzonderheid in het kader van de volgende voorschriften:
- Verordening (EEG) nr. 2200/87 van de Commissie van 8 juli 1987 tot vaststelling van algemene voorschriften voor de beschikbaarstelling in de Gemeenschap van produkten voor levering als communautaire voedselhulp (2),
- Verordening (EEG) nr. 2823/87 van de Commissie van 18 september 1987 betreffende de documenten die dienen te worden gebruikt met het oog op de toepassing van communautaire maatregelen die de controle op het gebruik en/of de bestemming van de goederen met zich brengen (3),
- Verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie van 27 november 1987 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwprodukten (4), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1615/90 (5);
Overwegende dat uitdrukkelijk moet worden bepaald dat, wanneer een uitvoeraangifte betrekking heeft op verschillende landbouwprodukten, de vermeldingen voor elk produkt moeten worden beschouwd als een aparte aangifte voor het bepalen van de in artikel 3, leden 1 en 2, van Verordening (EEG) nr. 386/90 bedoelde representatieve keuze; dat bijzondere bepalingen moeten worden vastgesteld voor goederen die worden uitgevoerd in het kader van vereenvoudigde procedures als bedoeld in de artikelen 17, 18 en 19 van Richtlijn 81/177/EEG van de Raad van 24 februari 1981 betreffende de harmonisatie van de procedures voor de uitvoer van communautaire goederen (6), gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1854/89 (7);
Overwegende dat het nodig kan blijken om wanneer het aantal in aanmerking te nemen uitvoeraangiften voor een douanekantoor of een aantal douanekantoren niet significant is, alle in aanmerking te nemen gegevens samen te voegen om te bepalen welk percentage ten minste moet worden gecontroleerd;
Overwegende dat de in deze verordening vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van alle betrokken Comités van beheer,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Bij deze verordening worden de uitvoeringsbepalingen vastgesteld voor de in artikel 2, punt a), van Verordening (EEG) nr. 386/90 bedoelde fysieke controle.
2. De bepalingen van Verordening (EEG) nr. 386/90 en van deze verordening betreffende de fysieke controle
a) zijn van toepassing op de uitvoer naar derde landen en, behalve in de gevallen waarin lid 3 wordt toegepast, op de in de artikelen 34 en 42 van Verordening (EEG) nr. 3665/87 bedoelde gelijkgestelde transacties waarvoor restituties, monetaire compenserende bedragen of compenserende bedragen toetreding worden gevraagd, inclusief transacties waarvoor het negatieve monetaire compenserende bedrag gelijk is aan of groter is dan de restitutie;
b) zijn, onverminderd andere communautaire voorschriften, evenwel niet van toepassing op uitvoertransacties in het kader van de communautaire voedselhulp als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2200/87.
3. Onverminderd de controlemaatregelen als bedoeld in artikel 35, lid 4, en artikel 42, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 3665/87, worden de Lid-Staten gemachtigd de fysieke controles niet toe te passen op de in de artikelen 34 en 42 van Verordening (EEG) nr. 3665/87 bedoelde leveranties, wanneer de betrokken exporteur in aanmerking komt voor de in artikel 35 van Verordening (EEG) nr. 3665/87 bedoelde procedure en, in voorkomend geval, voor de in de artikelen 17 en 19 van Verordening (EEG) nr. 2823/87 bedoelde procedure.
4. De Lid-Staten worden gemachtigd om bij de berekening van het overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 386/90 en de onderhavige verordening vastgestelde minimumpercentage te verrichten controles, geen rekening te houden met uitvoeraangiften die betrekking hebben op een uitvoer van ten hoogste 5 000 kg voor produkten van de sector granen en rijst en 500 kg voor produkten van de overige sectoren.
5. De Lid-Staten die van de in de leden 3 en 4 bedoelde machtigingen gebruik maken, stellen de nodige voorschriften vast om oneigenlijk gebruik en misbruik van de regeling te voorkomen. Zij stellen de Commissie zo spoedig mogelijk in kennis van de ter zake genomen maatregelen.
Artikel 2
1. Voor de bepaling van de grondslag voor de berekening van het percentage dat moet worden aangehouden voor de in artikel 2, punt a), van Verordening (EEG) nr. 386/90 bedoelde controles, wordt voor de toepassing van artikel 3, lid 2, eerste streepje, van genoemde verordening, en voor de toepassing van de onderhavige verordening als douanekantoor aangemerkt, elk kantoor dat bevoegd is om een uitvoeraangifte voor de betrokken produkten te accepteren.
2. De Lid-Staten mogen echter in bijzondere gevallen de gegevens voor verschillende douanekantoren samenvoegen, wanneer het aantal en het volume van de uitvoertransacties voor een of elk van deze kantoren voor een bepaald kalenderjaar, dan wel voor een bepaalde produktsector of alle sectoren samen, geen significant peil bereikt.
De Lid-Staten die van deze machtiging gebruik maken, stellen de Commissie daarvan zo spoedig mogelijk in kennis en verstrekken haar de gegevens over de reële uitvoer via de betrokken douanekantoren.
3. De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen om eventueel aan te kunnen tonen dat de douanekantoren de in artikel 3, leden 1 en 2, van Verordening (EEG) nr. 386/90 bedoelde minimale fysieke controle hebben verricht.
Artikel 3
Voor de toepassing van artikel 3, lid 2, derde streepje, van Verordening (EEG) nr. 386/90:
a) worden de produkten die onder eenzelfde gemeenschappelijke marktordening vallen, geacht deel uit te maken van één enkele produktsector;
b) vormen:
- de produkten die onder de Verordeningen (EEG) nr. 2727/75 van de Raad (1) (granen) en (EEG) nr. 1418/76 van de Raad (2) (rijst) vallen, evenwel één enkele produktsector,
- de produkten die worden uitgevoerd in de vorm van verwerkte goederen als opgesomd in de bijlagen B en C van Verordening (EEG) nr. 3035/80 van de Raad (3) evenwel één enkele produktsector.
Artikel 4
1. Voor het bepalen van de representatieve keuze als bedoeld in artikel 3, lid 1, punt b), van Verordening (EEG) nr. 386/90:
a) worden, wanneer een uitvoeraangifte betrekking heeft op verschillende codes van de restitutienomenclatuur, de op elke code betrekking hebbende vermeldingen als een afzonderlijke aangifte beschouwd,
b) worden, bij toepassing van de in de artikelen 17, 18 en 19 van Richtlijn 81/177/EEG bedoelde vereenvoudigde procedures, de gegevens voor elke partij goederen die onder een afzonderlijke code van die nomenclatuur valt, als een afzonderlijke uitvoeraangifte beschouwd.
2. Voor produkten waarvoor in de restitutienomenclatuur geen code is vastgesteld, en in het bijzonder voor de in artikel 3, punt b), tweede streepje, bedoelde goederen wordt voor de toepassing van lid 1 uitgegaan van de codes van de gecombineerde goederennomenclatuur. De Lid-Staten kunnen echter voorschrijven dat naar gelang van de samenstelling van de goederen een nauwkeuriger onderscheid wordt gemaakt.
Artikel 5
1. De fysieke controle vindt plaats
a) in de periode tussen de indiening van de uitvoeraangifte en het tijdstip waarop de toestemming tot uitvoer van de goederen wordt verleend, en
b) overeenkomstig de voorwaarden die zijn neergelegd in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 3665/87.
2. De fysieke controle vindt evenwel plaats:
a) indien de in artikel 18, lid 1, van Richtlijn 81/177/EEG bedoelde vergunning is verleend, in de periode tussen de indiening van de in lid 2 van dat artikel bedoelde handelsdocumenten en administratieve documenten en het tijdstip waarop de toestemming tot uitvoer wordt gegeven, waarbij dan wordt uitgegaan van de gegevens die zijn vermeld op het handelsdocument of het administratieve document dat de uitvoeraanvraag vergezelt;
b) indien het uitvoertransacties betreft die zijn toegestaan op grond van artikel 19, lid 1, van Richtlijn 81/177/EEG, vóórdat de toestemming wordt gegeven, waarbij dan wordt uitgegaan van de gegevens van de in lid 4 van voornoemd artikel bedoelde documenten of de gegevens die zijn verstrekt bij de in lid 7 van voornoemd artikel bedoelde formaliteiten.
3. Bij toepassing van de in artikel 19, lid 3, van Richtlijn 81/177/EEG bedoelde vereenvoudigde procedure wordt de fysieke controle verricht na inschrijving van de kenmerken van de goederen in de registers of volgens een soortgelijke formaliteit.
Wanneer de bevoegde autoriteiten toestemming geven om de in de eerste alinea genoemde procedure toe te passen, bepalen zij tegelijkertijd hoe deze fysieke controle moet worden uitgevoerd.
Artikel 6
1. Indien de restitutie overeenkomstig de artikelen 24 tot en met 29 van Verordening (EEG) nr. 3665/87 vooraf wordt betaald, mag de tijdens de opslag en, in voorkomend geval, tijdens de verwerking uitgevoerde fysieke controle in aanmerking worden genomen voor de berekening van het in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 386/90 bedoelde controlepercentage, op voorwaarde dat:
a) de vóór het vervullen van de douaneformaliteiten ten uitvoer verrichte fysieke controle even grondig is als die welke normaal in de in artikel 5 bedoelde perioden wordt uitgevoerd, en
b) de produkten en goederen die aan de vroegere fysieke controle zijn onderworpen, dezelfde zijn als die waarvoor de uitvoeraangifte is ingediend.
2. Indien analyses en andere fysieke controles vóór het vervullen van de douaneformaliteiten ten uitvoer zijn verricht op grond van communautaire of nationale bepalingen die gelden voor de betrokken douaneregeling dan wel voor de op de betrokken produkten en goederen toegepaste fabricageprocédés, is lid 1 van overeenkomstige toepassing wat de berekening van het percentage fysieke controles betreft.
Artikel 7
1. Het in artikel 3, lid 1, punt b), van Verordening (EEG) nr. 386/90 bedoelde percentage van 5 %
a) is niet van toepassing in de periode vanaf de inwerkingtreding van Verordening (EEG) nr. 386/90 tot en met 30 september 1990,
b) wordt in het resterende deel van het jaar 1990 tot 3 %, en in 1991 tot 4 % verlaagd.
2. De in lid 1, punt b), vermelde verlaagde percentages gelden globaal, voor alle sectoren samen, per douanekantoor dan wel, in geval van toepassing van artikel 2, lid 2, voor alle douanekantoren van eenzelfde gebied.
Artikel 8
Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Zij is van toepassing met ingang van 1 oktober 1990.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.
Gedaan te Brussel, 17 juli 1990.
Voor de Commissie
Ray MAC SHARRY
Lid van de Commissie
(1) PB nr. L 42 van 16. 2. 1990, blz. 6.
(2) PB nr. L 204 van 25. 7. 1987, blz. 1.
(3) PB nr. L 270 van 23. 9. 1987, blz. 1.
(4) PB nr. L 351 van 14. 12. 1987, blz. 1.
(5) PB nr. L 152 van 16. 6. 1990, blz. 33.
(6) PB nr. L 83 van 30. 3. 1981, blz. 40.
(7) PB nr. L 186 van 30. 6. 1989, blz. 1.
(1) PB nr. L 281 van 1. 11. 1975, blz. 1.
(2) PB nr. L 166 van 25. 6. 1976, blz. 1.
(3) PB nr. L 323 van 29. 11. 1980, blz. 27.