Home

VERORDENING ( EEG ) NR. 2684/90 VAN DE RAAD VAN 17 SEPTEMBER 1990 BETREFFENDE DE VOORLOPIGE MAATREGELEN DIE VAN TOEPASSING ZIJN NA DE EENWORDING VAN DUITSLAND EN VOOR DE VASTSTELLING VAN DE DOOR DE RAAD IN SAMENWERKING MET HET EUROPESE PARLEMENT TE NEMEN OVERGANGSMAATREGELEN

VERORDENING ( EEG ) NR. 2684/90 VAN DE RAAD VAN 17 SEPTEMBER 1990 BETREFFENDE DE VOORLOPIGE MAATREGELEN DIE VAN TOEPASSING ZIJN NA DE EENWORDING VAN DUITSLAND EN VOOR DE VASTSTELLING VAN DE DOOR DE RAAD IN SAMENWERKING MET HET EUROPESE PARLEMENT TE NEMEN OVERGANGSMAATREGELEN

VERORDENING (EEG) Nr. 2684/90 VAN DE RAAD van 17 september 1990 betreffende de voorlopige maatregelen die van toepassing zijn na de eenwording van Duitsland en vóór de vaststelling van de door de Raad in samenwerking met het Europese Parlement te nemen overgangsmaatregelen

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 28, 42, 43, 75, 100 A, 103, 113, 130 S, en 235,

Gezien het voorstel van de Commissie,

In samenwerking met het Europese Parlement (1),

Overwegende dat het Economisch en Sociaal Comité, dat over het Commissievoorstel is geraadpleegd, geen advies heeft uitgebracht binnen de door de Raad overeenkomstig artikel 198 van het Verdrag gestelde termijn; dat moet worden gehandeld zonder het advies van het Comité af te wachten;

Overwegende dat het Gemeenschapsrecht vanaf het ogenblik van de Duitse eenwording van rechtswege van toepassing is op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek;

Overwegende dat het, om rekening te houden met de bijzondere situatie in dit gebied, noodzakelijk blijkt om voor de toepassing van een reeks besluiten van de Gemeenschap overgangsmaatregelen te treffen;

Overwegende dat de Commissie bij haar mededeling van 21 augustus 1990 voorstellen voor richtlijnen heeft ingediend die door de Raad dienen te worden vastgesteld in samenwerking met of na raadpleging van het Europese Parlement dat nauw en blijvend betrokken zal moeten worden bij het voorgenomen besluitvormingsproces in de fase die aan de definitieve inwerkingtreding van de overgangsmaatregelen voorafgaat;

Overwegende dat de Raad deze besluiten niet vóór het tijdstip van de Duitse eenwording kan annemen en dat, gezien het uitzonderlijke karakter van deze situatie, dient te worden voorzien in voorlopige maatregelen;

Overwegende dat met geen van deze voorlopige maatregelen mag worden vooruitgelopen op de wijzigingen die moeten worden aangebracht in de voorstellen voor richtlijnen bij de bespreking en de definitieve aanneming daarvan.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Aangezien de Raad niet vóór de datum van de Duitse eenwording een besluit heeft kunnen nemen over de overgangsmaatregelen voor de toepassing van besluiten van het Gemeenschapsrecht op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek, waarin wordt voorzien door de voorstellen die de Commissie in haar mededeling van 21 augustus 1990 bij de Raad heeft ingediend en die in de bijlage bij deze verordening zijn vermeld, zijn, in afwijking van de door die voorstellen bestreken besluiten van het Gemeenschapsrecht binnen de door deze verordening aangegeven grenzen en overeenkomstig de daarin genoemde voorwaarden, voorlopige maatregelen van toepassing.

Artikel 2

1. De Commissie kan de Bondsrepubliek Duitsland machtigen een op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek van kracht zijnde regeling die niet in overeenstemming is met een van de in artikel 1 bedoelde besluiten van het Gemeenschapsrecht, voorlopig te handhaven.

Deze handhaving mag de grenzen van de in de bijlage vermelde voorstellen van de Commissie niet overschrijden.

2. Deze aan uitzonderlijke omstandigheden toe te schrijven machtiging, die later niet als precedent kan worden aangevoerd, blijft van kracht tot de datum waarop de Raad zich definitief uitspreekt over de in artikel 1 bedoelde voorstellen van de Commissie of, in voorkomend geval, tot de datum van inwerkingtreding van de desbetreffende overgangsmaatregel en uiterlijk tot en met 31 december 1990.

Na het verstrijken van deze termijn is het Gemeenschapsrecht onverkort van toepassing indien de Raad de vereiste overgangsmaatregelen niet heeft aangenomen.

3. De Bondsrepubliek Duitsland stelt de Commissie onverwijld in kennis van het gebruik dat zij van de machtiging maakt. De Commissie stelt het Europese Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité hiervan onverwijld in kennis.

Het Europese Parlement kan de Commissie aanvullende gegevens vragen over de reikwijdte van de machtiging opdat het zich kan uitspreken over het specifieke gebruik dat van deze machtiging is gemaakt of over alle daarmee samenhangende maatregelen die door de Gemeenschap moeten worden genomen.

Artikel 3

Overeenkomstig de procedure van artikel 5 kan worden besloten om in de communautaire regelingen in de sector van de handelspolitiek en die van het landbouw- en visserijbeleid de aanvullingen en aanpassingen aan te brengen die strikt nodig zijn om deze regelingen met de in artikel 2 bedoelde machtiging overeen te doen stemmen en om elke andere noodzakelijke toepassingsmodaliteit vast te stellen. In deze maatregelen dient rekening te worden gehouden met de algemene opzet en de basisbeginselen van de betrokken regeling. De maatregelen kunnen slechts worden vastgesteld tot de in artikel 2, lid 2, bedoelde datum. Zij kunnen niet na deze datum worden toegepast.

Artikel 4

1. De Commissie en de Bondsrepubliek Duitsland plegen overleg over de te nemen maatregelen om te voorkomen dat de handhaving van een regeling, die niet in overeenstemming is met het op grond van deze verordening geldende Gemeenschapsrecht, moeilijkheden met zich brengt.

De Commissie stelt het Europese Parlement en de Raad onverwijld in kennis van het resultaat van dit overleg.

2. Als zich moeilijkheden voordoen, kunnen de Lid-Staten zich tot de Commissie wenden. De Commissie onderzoekt de zaak met spoed en legt haar conclusies voor, die eventueel vergezeld gaan van passende maatregelen.

3. De op grond van de leden 1 en 2 op het vlak van de Gemeenschap te nemen maatregelen mogen de grenzen van de in de bijlage vermelde voorstellen niet overschrijden. Zij worden overeenkomstig de procedure van artikel 5 vastgesteld.

Artikel 5

1. De in de artikelen 3 en 4 van deze verordening bedoelde toepassingsmodaliteiten worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 4 van Richtlijn 90/000/EEG van de Raad van 17 september 1990 betreffende de voorlopige maatregelen die van toepassing zijn na de eenwording van Duitsland en vóór de vaststelling van de door de Raad in samenwerking met het Europese Parlement te nemen overgangsmaatregelen (2).

2. De toepassingsmodaliteiten met betrekking tot de landbouw- en visserijmarkten worden echter vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 2060/90 van de Raad van 16 juli 1990 betreffende de overgangsmaatregelen voor het handelsverkeer met de Duitse Democratische Republiek in de sectoren landbouw en visserij (3).

Artikel 6

Voordat het Europese Parlement over de overgangsmaatregelen een besluit neemt, doet de Commissie het Europese Parlement en de Raad een andere mededeling toekomen waarin zij:

- een opsomming geeft van de wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen die de Gemeenschap en de bevoegde Duitse autoriteiten reeds ten aanzien van het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek hebben genomen om:

a) de toepassing van het Gemeenschapsrecht te controleren en te waarborgen, en

b) ervoor te zorgen dat de eigen middelen van de Gemeenschap volledig worden geïnd en de Gemeenschapsuitgaven naar behoren worden beheerd;

- aangeeft welke andere wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen zij nodig acht om bovenstaande doelstellingen te bereiken; en

- in voorkomend geval voorstellen voor aanvullende wettelijke maatregelen doet, wanneer het om communautaire maatregelen gaat.

Artikel 7

1. Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

2. De krachtens artikel 2, lid 1, artikel 3 en artikel 4, lid 2, vastgestelde maatregelen worden onverwijld bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 17 september 1990.

Voor de Raad

De Voorzitter

G. DE MICHELIS

(1) Advies uitgebracht op 11 september 1990 (nog niet verschenen in het Publikatieblad) en besluit van 13 september 1990 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).

(2) PB nr. L . . . van . . . 9. 1990, blz. 1.

(3) PB nr. L 188 van 20. 7. 1990, blz. 1.

BIJLAGE

Voorstel voor een VERORDENING (EEG) Nr.. . . VAN DE RAAD van . . . betreffende de instelling van tot en met 31 december 1991 geldende overgangstariefmaatregelen ten gunste van Bulgarije, Tsjechoslowakije, Hongarije, Polen, Roemenië, de USSR en Joegoslavië wegens de Duitse vereniging

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 29, 43 en 113,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europese Parlement,

Overwegende dat, vanaf het tijdstip van de Duitse vereniging, het gemeenschappelijk douanetarief van rechtswege van toepassing wordt op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek;

Overwegende dat de voormalige Duitse Democratische Republiek talrijke overeenkomsten had gesloten met Bulgarije, Tsjechoslawakije, Hongarije, Polen, Roemenië, de USSR en Joegoslavië, waarin voor bepaalde goederen jaarlijkse maxima, hetzij in hoeveelheid hetzij in waarde, waren vastgesteld die vrij van rechten mochten worden verhandeld; dat de voormalige Duitse Democratische Republiek samenwerkings- en investeringsovereenkomsten op lange termijn heeft gesloten met Tsjechoslowakije, Polen en de USSR, die nog voor tal van jaren in wederzijdse leveranties van goederen tegen een nulrecht voorzien;

Overwegende dat de eerstgenoemde soort van overeenkomsten na 31 december 1990 niet wordt verlengd en dat over de tweede soort van overeenkomsten opnieuw zal worden onderhandeld door de Gemeenschap, door Duitsland of door particuliere ondernemingen, doch dat deze nieuwe onderhandelingen enige tijd zullen vergen;

Overwegende dat het derhalve noodzakelijk is, gedurende een overgangsperiode, de gevolgen van de Duitse vereniging voor beide soorten overeenkomsten te verzachten, aangezien deze vereniging zeer ernstige consequenties zou kunnen hebben vor onderenemingen op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek en in Bulgarije, Tsjechoslowakije, Hongarije, Polen, Roemenië, de USSR alsook in Joegoslavië, hetgeen zelfs de economische stabiliteit van deze landen in gevaar zou kunnen brengen;

Overwegende dat het, om deze redenen dienstig is de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief tijdelijk op te schorten voor produkten van oorsprong uit Bulgarije, Tsjechoslowakije, Hongarije, Polen, Roemenië, de USSR en Joegoslavië die onder de vorengenoemde overeenkomsten tussen de voormalige Duitse Democratische Republiek en deze landen vallen, zulks ten belope van de in die overeenkomsten genoemde maximumhoeveelheden of -waarden;

Overwegende dat de in artikel 39 van het Verdrag vervatte doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid toepassing van de met deze verordening nagestreefde beginselen slechts voor die produkten toelaten die zowel aan een douanerecht als aan een referentieprijs- of aan een minimumprijsrgeling zijn onderworpen;

Overwegende dat het dienstig is, met het oog op de bijzondere omstandigheden van de Duitse vereniging, de vorengenoemde schorsing van de rechten te beperken tot de betrokken produkten die op het grondgebied van de vormalige Duitse Democratische Republiek in het vrije verkeer worden gebracht;

Overwegende dat het noodzakelijk is te voorzien in bepalingen voor het vaststellen van de oorsprong van de goederen die voor de schorsing van rechten in aanmerking komen;

Overwegende dat het dienstig is, ten einde duidelijk tot uiting te brengen dat het overgangsmaatregelen betreft, de geldigheidsduur van de toepasselijkheid van deze maatregelen te beperken tot en met 31 december 1991 met de mogelijkheid van verlenging met nog één jaar;

Overwegende dat het dienstig is te voorzien in bijzondere maatregelen, evenals in een procedure voor de uitvoering daarvan, voor het geval dat de tijdelijke schorsing van rechten aan een bedrijfstak van de Gemeenschap ernstige schade berokkent of dreigt te berokkenen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Met ingang van het tijdstip van de Duitse vereniging tot en met 31 december 1991 worden de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief en alle heffingen van gelijke werking, met uitzondering van de anti-dumpingrechten, geschorst voor produkten van oorsprong uit Bulgarije, Tsjechoslowakije, Hongarije, Polen, Roemenië, de USSR en Joegoslavië die onder de in de bijlagen I en II genoemde, tussen deze landen en de voormalige Duitse Democratische Republiek gesloten overeenokmsten vallen en die voor het laatstgenoemde land een aantal aankoopverplichtingen of -aanbevelingen bevatten, ten belope van de bij de genoemde overeenkomsten vastgestelde hoeveelheden en waarden.

Wat evenwel de in bijlage II bij het Verdrag opgenomen landbouwprodukten betreft, is de eerste alinea slechts van toepassing op de aan een douanerecht, aan een referentieprijs- of aan een minimumprijsregeling onderworpen produkten; die regeling dient daadwerkelijk te worden nageleefd.

2. De bepalingen van lid 1 zijn van toepassing op voorwaarde dat:

- de betrokken produkten op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek in het vrije verkeer worden gebracht en deze produkten aldaar worden ge- of verbruikt of een be- of verwerking ondergaan waardoor zij het karakter van produkt van oorsprong uit de Gemeenschap verkrijgen;

- ten aanzien van deze produkten maatregelen van toezicht worden getroffen om te waarborgen dat zij op dit grondgebied worden ge- of verbruikt;

- tot staving van de aangifte voor het vrije verkeer een door de bevoegde Duitse autoriteiten afgegeven vergunning wordt overgelegd ten bewijze dat de betrokken produkten in aanmerking komen voor de toepassing van de bepalingen van lid 1.

Artikel 2

De oorsprong van de in artikel 1 bedoelde produkten wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EEG) nr. 802/68 van de Raad van 27 juni 1968 betreffende de gemeenschappelijke definitie van het begrip "oorsprong van goederen" (;).

Artikel 3

1. Indien de schorsing van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief bedoeld in artikel 1 aanzienlijke schade berokkent aan communautaire producenten van soortgelijke of rechtstreeks met deze produkten concurrerende produkten, kan de Commissie voor het betrokken produkt opnieuw het normale recht instellen.

2. De procedure van artikel 11 van Verordening (EEG) nr. 1765/82 van de Raad ($) is van toepassing.

Artikel 4

De in deze verordening bedoelde regeling wordt te gelegener tijd vóór 31 december 1991 aan een nieuw onderzoek onderworpen.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, . . .

Voor de Raad

De Voorzitter

(;) PB nr. L 148 van 28. 6. 1968, blz. 1.

($) PB nr. L 195 van 5. 7. 1982, blz. 1.

BIJLAGE 1

1. Protocol tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Regering van de Volksrepubliek Bulgarije betreffende het goederenverkeer in 1990 (29 november 1989).

2. Protocol nr. 5 bij de Overeenkomst tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Regering van de Tsjechoslowaakse Socialistische Republiek betreffende het goederenverkeer in de periode 1986-1990 (13 december 1989).

3. Protocol tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Regering van de Hongaarse Republiek betreffende wederzijdse goederenleveranties en dienstverlening in 1990 (19 januari 1990).

4. Protocol tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Regering van de Volksrepubliek Polen betreffende wederzijdse goederenleveranties en dienstverlening in 1989 (30 november 1988).

5. Protocol tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Regering van de Socialistische Republiek Roemenië betreffende wederzijdse goederenleveranties in 1990 (16 november 1989).

6. Protocol tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Regering van de Unie van Socialistische Sovjet-Republieken betreffende het goederenverkeer en de betalingen in 1990 (22 november 1989).

7. Protocol tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Bondsexecutieve van de Skupstina (Federale Regering) van de Socialistische Federatieve Republiek Joegoslavië betreffende wederzijdse goederenleveranties en dienstverlening in 1990 (20 december 1989).

BIJLAGE 2

- Overeenkomst tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Regering van de Unie van Socialistische Sovjet-Republieken betreffende de samenwerking bij de exploitatie van de aardgasopslagplaats Jamburg van 20 januari 1986.

- Overeenkomst tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Regering van de Unie van Socialitische Sovjet-Republieken betreffende de samenwerking bij de bouw van een "Kombinat" voor de winning en bewerking van oxidische ertsen van 28 oktober 1987 met inbegrip van de overeenkomst over de voorwaarden voor het verblijf en de activiteiten van de lasthebberorganisaties van 28 oktober 1987.

- Overeenkomst tussen de regering van de Duitse Democratische Republiek en de Regering van de Unie van Socialistische Sovjet-Republieken over samenwerking op het gebied van de scheepsbouw en de wederzijdse leveranties van schepen en scheepsuitrustingen van 15 april 1985.

- Overeenkomst tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Regering van de Unie van Socialistische Sovjet-Republieken over samenwerking bij de bouw van een energietransmissieleiding van 750 kV van 21 juli 1976.

- Overeenkomst tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Regering van de Unie van Socialistische Sovjet-Republieken over het investeringsaandeel aardgas (Object Orenburg) van 21 juni 1974 (aanspraak op levering van 2,8 miljard m=/jaar tot 1998).

- Overeenkomst tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Regering van de Unie van Socialistische Sovjet-Republieken over het investeringsaandeel bij asbest (Object Kijembai) van 16 november 1973 (aanspraak op levering van 40 kt/jaar asbest tot 1991).

- Overeenkomst tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Regering van de Unie van Socialistische Sovjet-Republieken over het investeringsaandeel bij cellulose (Object Ust-Ilimsk) van 21 juni 1973 (aanspraak op levering van 56 kt/jaar cellulose tot 1992).

- Overeenkomst tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Regering van de Unie van Socialistische Sovjet-Republieken over de bouw van kerncentrales (KKW Nord en Stendal I) van 14 juli 1965.

Overeenkomst tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Regering van de Unie van Socialistische Sovjet-Republieken over de samenwerking bij de reconstructie van de 210 MW-centrales van 3 juni 1987.

- Ministeriële overeenkomst over specialisatie en cooeperatie bij de produktie van en het handelsverkeer in bepaalde papier- en kartonsoorten alsmede over wetenschappelijke en technische samenwerking van 6 juni 1980.

- Ministeriële overeenkomst over samenwerking bij de ontwikkeling en produktie van computertomografen van 24 mei 1989.

- Overeenkomst tussen de Regiring van de Duitse Democratische Republiek en de Regering van de Unie van Socialistische Sovjet-Republieken over de samenwerking bij de produktie van technische, van rubber vervaardigde produkten van 23 december 1976.

- Overeenkomst tussen de Regering van de Duitse Demokratische Republiek en de Regering van de Unie van Socialistische Sovjet-Republieken over samenwerking bij de ontwikkeling van de produktie en bij de levering van tonlagers van 27 juni 1977.

- Ministeriële overeenkomst over specialisatie en samenwerking bij de produktie van katoenkammachines, model 1532, van 4 december 1985.

- Overeenkomst tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Regering van de Unie van Socialistische Sovjet-Republiken over samenwerking bij de produktie van beschermde kleurstofvormers van 14 december 1984.

- Overeenkomst tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Regering van de Unie van Socialistische Sovjet-Republieken over samenwerking bij de produktie van voedergist in Mosyr van 28 juni 1979.

- Ministeriële overeenkomst over specialisatie en samenwerking op het gebied van katalysators van 17 december 1986.

- Overeenkomst tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Regering van de Unie van Socialistische Sovjet-Republieken over de verdere ontwikkelingen bij de integratie van de chemische industrie van 9 december 1975.

- Overeenkomst tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Regering van de Unie van Socialistische Sovjet-Republieken over samenwerking bij het tot stand brengen van een produktie- en toepassingstechnologie voor nitrificatieremmers voor stiktofhoudende meststoffen van 18 juni 1982.

- Overeenkomst tussen de Regering van de Duitse Democratische Republieken over de oprichting van een internationale economische organisatie ob het gebied van de fotochemische industie ("Assofoto") van 15 juni 1973.

- Overeenkomst tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Regering van de Unie van Socialistische Sovjet-Republieken over samenwerking bij de bouw van de kerncentrale Stendal II van 30 oktober 1986.

- Overeenkomst tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Regering van de Unie van Socialistische Sovjet-Republieken over sammenwerking bij de bouw en reconstruktie van koelhuizen voor aardappelen, groenten en fruit van 9 december 1983.

- Overeenkomst tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Regering van de Unie van Socialistische Sovjet-Republieken over samenwerking bij de produktie in cooeperatieverband van luzerne-zaaigoed van 9 december 1983.

- Overeenkomst tussen de Regering van de Duitse Democratische Republieken en de Regering van de Unie van Socialistische Sovjet-Republieken over samenwerking bij de verhoging van de produktie van filtreerpoeder (kiezelgoer) voor de levensmiddelenindustie van 14 december 1984.

- Overeenkomst tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Regering van de Unie van Socialistische Sovjet-Republieken over samenwerking bij de verbetering, ontwikkeling en realisatie van nieuwe technologische procédés en installaties voor de zuivering van afvalwater van grote steden en industiële bedrijven van 22 december 1977.

- Overeenkomst tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek de Regering van de Volksrepubliek Polen en de Regering van de Unie van Socialistische Sovjet-Republieken over de aanleg van een lange-afstandleiding voor aardolie Unie van Socialistische Sovjet-Republieken - Volksrepubliek Polen - Duitse Democratische Republiek van 18 december 1959.

- Overeenkomst tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Regering van de Volksrepubliek financiering van de lange-afstandsleiding voor aardolie uit de Unie van Socialistische Sovjet-Republieken naar de Volksrepubliek Polen en de Duitse Democratische Republiek van 18 januari 1961 alsmede het aanvullend protocol bij deze overeenkomst van 12 november 1972.

- Overeenkomst tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Regering van de Volksrepubliek Polen over de aanleg en de financiering van een tweede aardolieleiding voor het transport van aardolie uit de Unie van Socialistische Sovjet-Republieken naar de Volksrepubliek Polen en over het grondgebied van de Volksrepubliek Polen naar de Duitse Democratische Republiek van 18 oktober 1969.

- Overeenkomst tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Regering van de Volksrepubliek Polen over de aanleg en de financiering van de eerste en de tweede pijp van de aardolieleiding "Freundschaft" over de Wisla bij Plock van 17 augustus 1983.

- Overeenkomst tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Regering van de Volksrepubliek Polen over de gemeenschappelijke bouw, leiding en exploitatie van een katoenspinnerij op het grondgebied van de Volksrepubliek Polen van 12 juni 1972.

- Overeenkomst tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Regering van de Volksrepubliek Polen over de samenwerking bij de opzet van een bedrijf van de Duitse Democratische Republiek voor de produktie van voedergist en de levering van voedergist aan de Volksrepubliek Polen van 28 november 1973.

- Overeenkomst tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek van de Volksrepubliek Polen over de levering van zwavel tegen uitsel van het creditsaldo van de Duitse Democratische Republiek van 6 september 1985.

- Overeenkomst tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Regering van de Tsjechoslowaakse Socialistische Republiek over het transport van aardgas uit de Unie van Socialistische Sovjet-Republieken naar de Duitse Democratische Republiek van 2 juli 1971 alsmede de aanvullende protocollen bij deze overeenkomst van respectievelijk 12 januari 1973 en 31 mei 1989.

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van

betreffende de in Duitsland toepasselijke overgangsmaatregelen in het kader van de harmonisatie van de technische voorschriften voor bepaalde produkten

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

Gezien het voorstel van de Commissie (;),

Gezien het advies van het Europese Parlement ($),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (=),

Overwegende dat de Europese Gemeenschap voor het in de handel brengen en het gebruik van produkten een reeks van voorschriften heeft vastgesteld die voor alle Lid-Staten en marktdeelnemers verbindend zijn;

Overwegende dat het Gemeenschapsrecht met ingang van de Duitse vereniging van rechtswege van toepassing is op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek; dat die toepassing moeilijkheden met zich kan brengen wegens het niveau van de regionale economische ontwikkeling;

Overwegende dat in artikel 8 C van het Verdrag van de Commissie wordt verlangd rekening te houden met de inspanning die bepaalde volkshuishoudingen met verschillen in ontwikkeling zich gedurende het tijdvak van instelling van de interne markt moeten getroosten;

Overwegende dat dergelijke afwijkingen van tijdelijke aard dienen te zijn en de werking van de gemeenschappelijke markt zo weinig mogelijk dienen te verstoren;

Overwegende dat de beschikbare informatie inzake de stand van de regelingen op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek en inzake de industriële situatie het niet toelaat om de omvang van de afwijkingen definitief vast te leggen; dat overeenkomstig artikel 145, derde streepje, van het Verdrag voor de vaststelling van en het toezicht op die afwijkingen een vereenvoudigde procedure moet worden voorzien, ten ei nde rekening te kunnen houden met de evolutie van die situatie;

(;) PB nr. . . .

($) PB nr. . . .

(=) PB nr. . . .

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

1. In afwijking van de in de bijlage genoemde richtlijnen wordt Duitsland gemachtigd om op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek voor de produkten die aldaar zijn of worden vervaardigd, de bestaande regelingen te handhaven, voor zover zulks geen afbreuk doet aan het in de handel brengen en het vrije verkeer op dat grondgebied van produkten die met de communautaire richtlijnen in overeenstemming zijn.

2. Deze machtiging kan op de communautaire richtlijnen van de bijlage worden toegepast tot 31 december 1992.

3. De in de leden 1 en 2 bedoelde afwijkingen kunnen binnen de traditionele handelsstromen door de Duitse autoriteiten worden uitgebreid tot de produkten van oorsprong en herkomst uit derde landen.

Artikel 2

Duitsland neemt alle nodige maatregelen om te waarborgen dat de produkten die niet in overeenstemming zijn met de in artikel 1 bedoelde communautaire richtlijnen, niet op het grondgebied van de Gemeenschap buiten dat van de voormalige Duitse Democratische Republiek in de handel worden gebracht; die maatregelen moeten verenigbaar zijn met het Verdrag, inzonderheid met de doelstellingen van artikel 8 A, en mogen niet leiden tot controles en formaliteiten aan de grenzen tussen de Lid-Staten.

Artikel 3

1. De regelingen waarvan de handhaving wordt toegestaan in toepassing van artikel 1 en de controlemaatregelen die overeenkomstig artikel 2 worden vastgesteld, worden ten laatste op het tijdstip van de Duitse vereniging ter kennis van de Commissie gebracht.

2. Op 31 december 1991 en op 31 december 1992 brengt Duitsland verslag uit over de toepassing van de maatregelen die op grond van deze richtlijn zijn genomen. Deze verslagen worden overgemaakt aan de Commissie, die deze aan de andere Lid-Staten doet toekomen.

Artikel 4

1. Overeenkomstig de in artikel 5 bepaalde procedure kan worden besloten om maatregelen te nemen tot aanvulling of wijziging van de maatregelen die het voorwerp van deze richtlijn uitmaken.

2. De aanvullingen of wijzigingen dienen op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek een coherente toepassing van de in de sector waarop de onderhavige richtlijn betrekking heeft, geldende communautaire regelingen te waarborgen, waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande bijzondere situatie van dat grondgebied en de specifieke moeilijkheden die bij de uitvoering van die regelingen rijzen.

Zij moeten de beginselen van die regelingen eerbiedigen.

3. De in lid 1 bedoelde maatregelen kunnen worden genomen tot en met 31 december 1992. De toepassing ervan blijft beperkt tot en met die datum.

Artikel 5

Met het oog op de toepassing van artikel 4 wordt de Commissie bijgestaan door een Comité, bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.

Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad, na verloop van een termijn van één te rekenen vanaf het tijdstip van de indiening van het voorstel bij de Raad, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

Artikel 6

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, . . .

Voor de Raad

De Voorzitter

Richtlijn

van de Raad

Datum goedkeuring:

PB nr.

BIJLAGE

1. Richtlijn 73/437/EEG van de Raad

Suiker

Datum goedkeuring: 11. 12. 1973

PB nr. L 356 van 27. 12. 1973, blz. 12

2. Richtlijn 74/409/EEG van de Raad

Honing

Datum goedkeuring: 22. 7. 1974

PB nr. L 221 van 12. 8. 1974, blz. 10

3. Richtlijn 75/726/EEG van de Raad

Vruchtesap

Datum goedkeuring: 17. 11. 1975

PB nr. L 311 van 1. 12. 1975, blz. 40

Richtlijn 79/168/EEG van de Raad

Wijziging van Richtlijn 75/726/EEG

Datum goedkeuring: 5. 2. 1979

PB nr. L 37 van 13. 2. 1979, blz. 27

Richtlijn 81/487/EEG van de Raad

2e wijziging van Richtlijn 75/726/EEG

Datum goedkeuring: 30. 6. 1981

PB nr. L 189 van 11. 7. 1981, blz. 43

Richtlijn 89/394/EEG van de Raad

Wijziging van Richtlijn 75/726/EEG

Datum goedkeuring: 14. 6. 1989

PB nr. L 186 van 30. 5. 1989, blz. 14

4. Richtlijn 76/118/EEG van de Raad

Geheel of gedeeltelijk gedehydrateerde verduurzaamde melk

Datum goedkeuring: 18. 12. 1975

PB nr. L 24 van 30. 1. 1976, blz. 49

Richtlijn 83/635/EEG van de Raad

2e wijziging van Richtlijn 76/118/EEG

Datum goedkeuring: 13. 12. 1983

PB nr. L 257 van 21. 12. 1983, blz. 37

5. Richtlijn 76/621/EEG van de Raad

Erucazuur in oliën en vetten

Datum goedkeuring: 20. 7. 1976

PB nr. L 202 van 28. 7. 1976, blz. 35

6. Richtlijn 79/693/EEG van de Raad

Vruchtenjam of -confituur, gelei en marmelade, alsmede kastanjepasta

Datum goedkeuring: 24. 7. 1979

PB nr. L 205 van 13. 8. 1979, blz. 5

Richtlijn 88/593/EEG van de Raad

Wijziging van Richtlijn 79/693/EEG

Datum goedkeuring: 18. 11. 1988

PB nr. L 318 van 25. 11. 1988, blz. 44

Voorstel vor een

BESCHIKKING VAN DE RAAD

van . . .

betreffende de in het kader van de Duitse vereniging benodigde aanpassingen van het communautaire systeem voor snelle uitwisseling van gegevens over gevaren bij het gebruik van verbruiks- en gebruiksartikelen

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 235,

Gezien het voorstel van de Commissie (;).

Gezien het advies van het Europese Parlement ($),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (=),

Overwegende dat het communautair recht vanaf het tijdstip van de Duitse vereniging van rechtswege van toepassing is op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek;

Overwegende dat deze toepassing moeilijkheden kan opleveren vanwege het ontbreken van adequate bestuursstructuren;

Overwegende dat dit het geval is voor Beschikking 89/45/EEG van de Raad (%), gewijzigd bij Beschikking 90/352/EEG (& ), die als doelstelling heeft een snelle uitwisseling van informatie over verbruiks- en gebruiksartikelen op communautair niveau mogelijk te maken, wanneer wordt geconstateerd dat deze produkten, die in de Europese Economische Gemeenschap in de handel zijn gebracht, een dusdanig gevaar kunnen opleveren voor de gezondheid en de veiligheid van personen dat de onverwijlde tenuitvoerlegging van passende maatregelen noodzakelijk is; dat hiertoe een op communautair en nationaal niveau georganiseerd systeem is opgebouwd;

Overwegende dat derhalve met deze moeilijkheden rekening moet worden gehouden door Duitsland de mogelijkheid te bieden genoemd systeem voor de snelle uitwisseling van informatie op een andere wijze te beheren;

Overwegende dat dez afwijking van tijdelijke aard moet zijn en zo min mogelijk moet leiden tot verstoringen in het functioneren van de gemeenschappelijke markt; dat Duitsland alles in het werk dient te stellen wat binnen haar mogelijkheden ligt om de doelstellingen van de beschikking op haar gehele grondgebied te verwezenlijken;

Overwegende dat het Verdrag niet in de daartoe vereiste bevoegdheden voorziet;

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

1. Duitsland wordt gemachtigd om voor het voormalige grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek voor de naleving van haar uit de toepassing van Beschikking 89/45/EEG voortvloeiende verplichtingen uiterlijk tot en met 31 december 1992 zorg te dragen langs de weg van andere maatregelen dan die welke in toepassing van genoemde beschikking reeds zijn getroffen.

2. Duitsland draagt gedurende deze periode ervoor zorg dat reeds bestaande structuren zoveel mogelijk kunnen worden gebruikt om de doelstellingen van Beschikking 89/45/EEG te verwezenlijken en draagt met name ervoor zorg dat de door middel van het bij deze beschikking ingestelde informatiesysteem ontvangen gegevens over haar gehele grondgebied op een daartoe geëigende wijze worden verbreid.

Artikel 2

Duitsland brengt over de maatregelen die met het oog op artikel 1 worden genomen, in het kader van het overleg binnen het bij artikel 7 van Beschikking 89/45/EEG ingestelde Comité regelmatig verslag uit.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, . . .

Voor de Raad

De Voorzitter

(;) PB nr. . . .

($) PB nr. . . .

(=) PB nr. . . .

(%) PB nr. L 17 van 21. 1. 1989, blz. 51.

(& ) PB nr. L 173 van 6. 7. 1990, blz. 49.

Voorstel voor een

VERORDENING (EEG) Nr. . . VAN DE RAAD

van . . .

inzake in verband met de integratie van het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek in de Gemeenschap in de landbouwsector nodig zijnde overgangsmaatregelen en aanpassingen

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 42 en 43,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelprodukten (;), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3879/89 ($), en met name op artikel 5 quater, lid 6, op artikel 6, lid 6, en op artikel 7, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2759/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector varkensvlees (=), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1249/89 (%),

Gelet op Verordening (EEG) nr. 822/87 van de Raad van 16 maart 1987 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (& ), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1325/90 ((), en met name op artikel 13, leden 1 en 4, op artikel 16, lid 7, en op artikel 80,

Gezien het voorstel van de Commissie ()),

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 7),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (§),

Overwegende dat de Europese Ecnomische Gemeenschap inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid een complex van bepalingen heeft vastgesteld;

Overwegende dat het Gemeenschapsrecht vanaf het tijdstip van de Duitse vereniging van rechtswege van toepassing is op het als gevolg van de Duitse vereniging in de Gemeenschap opgenomen grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek.

(;) PB nr. L 148 van 28. 6. 1968, blz. 13.

($) PB nr. L 378 van 27. 12. 1989, blz. 1.

(=) PB nr. L 282 van 1. 11. 1975, blz. 1.

(%) PB nr. L 129 van 11. 5. 1989, blz. 12.

(& ) PB nr. L 84 van 24. 3. 1987, blz. 1.

(() PB nr. L 132 van 23. 5. 1990, blz. 19.

()) PB nr. C . . .

( 7) PB nr. C . . .

(§) PB nr. C . . .

Overwegende dat om de integratie van de landbouw op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek in het gemeenschappelijk landbouwbeleid te vergemakkelijken de voormalige Duitse Democratische Republiek sinds 1 juli 1990 autonoom reeds een aantal elementen van de communautaire landbouwwetgeving heeft overgenomen;

Overwegende dat het echter, in verband met de bijzondere situatie op het genoemde grondgebied, nodig blijkt in de communautaire landbouwwetgeving een aantal aanpassingen aan te brengen;

Overwegende dat de afwijkingsbepalingen die in dat verband worden vastgesteld normaal tijdelijk dienen te zijn en voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de doelstellingen van artikel 39 van het Verdrag een zo gering mogelijke verstoring dienen te betekenen;

Overwegende dat in verscheidene sectoren maatregelen worden toegepast die gericht zijn op stabilisatie van de marktsituatie voor overschotprodukten; dat de wijze van toepassing van die regelingen op het grondgebied van de Duitse Democratische Republiek moet worden aangegeven;

Overwegende dat de gegarandeerde maximumhoeveelheden die voor de meeste van de betrokken sectoren zijn vastgesteld, uiterlijk aan het einde van het verkoopseizoen 1991/1992 niet meer gelden; dat, aangezien tot nu toe over het werkelijke verbruik op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek slechts onvolledige informatie beschikbaar is, het dienstig is de gegarandeerde maximumhoeveelheden voor de resterende tijd ongewijzigd te laten en derhalve bij het constateren van de produktie in de Gemeenschap ook geen rekening te houden met de Oostduitse produktie; dat de specifieke regels die van toepassing zijn bij overschrijding van de gagarandeerde maximumhoeveelheid voor een sector echter moeten toegepast op de totale Duitse produktie in die sector;

Overwegende dat bepaalde voorwaarden voor interventie tijdelijk moeten worden aangepast in verband met de specifieke produktieomstandigheden en bedrijfsstructuur op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek;

Overwegende dat de herstructurering van de landbouwbedrijven in de "ex-DDR-gebieden" niet in het gedrang mag worden gebracht door de toepassing van de regeling voor de beheersing van de melkproduktie; dat daarom enige versoepelingen moeten worden vastgesteld, die echter strikt beperkt moeten blijven tot bedrijven op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek; dat evenzo moet worden gewaarborgd dat de extra quota die in de suikersector aan Duitsland worden toegekend, uitluitend voor de landbouw in Oost-Duitsland bestemd zijn;

Overwegende dat bij de vaststelling van de voor melk gegarandeerde totale hoeveelheid voor het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek eenzelfde verlaging met 3 % moet worden toegepast als die welke in 1986 in de Gemeenschap is toegepast in verband met de ontwikkeling op de zuivelmarkt; dat de betrokken producenten voor die verlaging op soortgelijke wijze moeten worden vergoed als voor de overige producenten in de Gemeenschap is gebeurd bij Verordening (EEG) nr. 1336/86 van de Raad van 6 mei 1986 tot vaststelling van een vergoeding voor de definitieve beëindiging van de melkproduktie (;), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 841/88 ($);

Overwegende dat voorts bij Verordening (EEG) nr. 775/87 van de Raad (=) een gedeelte van de referentiehoeveelheden als bedoeld in artikel 5 quater, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 804/68 tijdelijk is geschorst; dat bij de vaststelling van de daarvoor in de Gemeenschap geldende vergoeding rekening is gehouden met het feit dat de schorsing moest worden uitgevoerd in twee jaar en nadat de quotaregeling reeds drie jaar bestond; dat voor de producenten op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek een soortgelijke schorsing van de referentiehoeveelheden moet worden toegepast; dat deze schorsing in die gebieden echter in één keer zal worden doorgevoerd en wel in het eerste jaar waarin de quotaregeling wordt toegepast, ten einde op die manier extra uitgaven voor de afzet van zuivelprodukten te besparen; dat bij de vaststelling van de vergoeding voor de schorsing van de produktiehoeveelheden op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek met die belangrijke besparing rekening moet worden gehouden;

Overwegende dat, ter vergemakkelijking van de veranderingen in de landbouwstructuur op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek, die zowel de vestiging van gezinsbedrijven als de herschikking van de cooeperatieve bedrijven zal omvatten, enkele tijdelijke aanpassingen moeten worden vastgesteld in de regelingen voor bespoediging van de aanpassing van de landbouwstructuur in verband met de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (doelstelling nr. 5 a)); dat de aanpassingen die nodig zijn in de wetgeving ten aanzien van de andere doelstellingen op structuurgebied bij afzonderlijke verordening zullen worden vastgesteld;

Overwegende dat de overneming van de beginselen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek voor de betrokken landbouwers een plotselinge een aanzienlijke inkomensdaling tot gevolg heeft gehad; dat Duitsland tijdelijk moet worden gemachtigd een nationale steunregeling vast te stellen om de gevolgen van deze inkomensdaling af te zwakken;

Overwegende dat bij Verordening (EEG) nr. 855/84 van de Raad van 31 maart 1984 inzake de berekening en de afbraak van de monetaire compenserende bedragen voor bepaalde landbouwprodukten (%) Duitsland is gemachtigd aan de Duitse landbouwproducenten bijzondere steun te verlenen ter compensatie van een inkomensdaling als gevolg van de aanpassing van de representatieve koers in 1984;

(;) PB nr. L 119 van 8. 5. 1986, blz. 21.

($) PB nr. L 87 van 31. 3. 1988, blz. 3.

(=) PB nr. L 78 van 20. 3. 1987, blz. 5.

(%) PB nr. L 90 van 1. 4. 1984, blz. 1.

Overwegende dat de bepalingen moeten worden vastgesteld die op de dag van de Duitse vereniging van toepassing zijn op de voorraden produkten op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek; dat het, wat de interventievoorraden betreft, passend is dat de Gemeenschap die slechts overneemt tegen een restwaarde na afschrijving overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 1883/78 van de Raad van 2 augustus 1978 betreffende de algemene regels voor de financiering van de interventies door het Europese Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie (& ), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 787/89 ((); dat de kosten van deze afschrijving ten laste komen van Duitsland; dat, wat de particuliere voorraden betreft, alle hoeveelheden boven de normale voorraad door Duitsland op eigen kosten moeten worden weggewerkt;

Overwegende dat de informatie over de situatie van de landbouw in de voormalige Duitse Democratische Republiek niet toelaat definitief vast te stellen welke aanpassingen en afwijkingsbepalingen nodig zijn; dat, om rekening te kunnen houden met de ontwikkelingen, moet worden voorzien in een vereenvoudigde procedure als bedoeld in artikel 145, derde streepje, van het Verdrag, om de in deze verordening vastgestelde maatregelen zo nodig te kunnen aanpassen en aanvullen;

Overwegende dat bij ernstige moeilijkheden die de doeleinden van artikel 39 van het Verdrag in gevaar kunnen brengen, vrijwaringsmaatregelen nodig kunnen blijken; dat de voorwaarden moeten worden vastgesteld waaronder dergelijke maatregelen kunnen worden genomen;

Overwegende dat deze verordening geen betrekking heeft op de wetgeving voor plantaardige produkten, noch op de wetgeving voor diervoeder, noch op de veterinaire en zooetechnische wetgeving, noch op de richtlijnen inzake de harmonisatie van de landbouwwetgeving, noch op de visserijwetgeving, voor welke gebieden een afzonderlijke regeling wordt vastgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Met het oog op een harmonische integratie van het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek in het gemeenschappelijk landbouwbeleid worden bij deze verordening de overgangsmaatregelen en aanpassingen vastgesteld die in de communautaire landbouwwetgeving nodig zijn.

2. Deze verordening is van toepassing op

- de landbouwprodukten bedoeld in bijlage II bij het Verdrag, en

- de goederen verkregen door verwerking van landbouwprodukten, bedoeld in de Verordeningen (EEG) nr. 3033/80 (;() en (EEG) nr. 2783/75 (;)) van de Raad.

(& ) PB nr. L 216 van 5. 8. 1978, blz. 1.

(() PB nr. L 85 van 30. 3. 1989, blz. 1.

()) PB nr. L 323 van 29. 11. 1980, blz. 1.

( 7) PB nr. L 282 van 1. 11. 1975, blz. 104.

Deze verordening geldt niet ten aanzien van

- de richtlijnen op fytosanitair gebied, die voor zaalzaad en plantgoed, die voor diervoeding, noch voor de veterinaire en zooetechnische wetgeving, waarvoor Richtlijn van de Raad (; 7) is vastgesteld;

- de richtlijnen inzake harmonisatie van de landbouwwetgeving, waarvoor Richtlijn van de Raad (;§) is vastgesteld;

- de produkten die vallen onder Verordening (EEG) nr. 3796/81 van de Raad van 29 december 1981 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijprodukten ($*).

Artikel 2

De in artikel 1 bedoelde aanpassingen en overgansmaatregelen zijn in de bijlagen vermeld.

Artikel 3

1. Om ervoor te zorgen dat het in artikel 1, lid 1, vermelde doel wordt bereikt, kan volgens de in artikel 8 bedoelde procedure worden besloten maatregelen vast te stellen die een aanvulling vormen op of een aanpassing inhouden van de bij deze verordening vastgestelde maatregelen.

2. Deze aanvullingen of aanpassingen moeten gericht zijn op een coherente toepassing van de landbouwwetgeving op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek, waarbij rekening moet worden gehouden met de specifieke situatie aldaar en de bijzondere moeilijkheden bij de tenuitvoerlegging van de landbouwwetgeving.

Deze aanvullingen of aanpassingen dienen in overeenstemming te zijn met de algemene opzet en de beginselen waarop de landbouwwetgeving en de bepalingen van deze verordening berusten.

3. De in lid 1 bedoelde maatregelen mogen tot en met 31 december 1992 worden genomen. Zijn mogen slechts tot diezelfde datum worden toegepast, behalve wanneer het technische aanpassingen van blijvende aard betreft.

Artikel 4

De Commissie kan Duitsland machtigen om voor het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek een steunregeling in te voeren om aldaar de inkomensdaling in de landbouw die het gevolg is van de overgang naar het gemeenschappelijk landbouwbeleid, te compenseren.

De procedurevoorschriften van artikel 93, lid 3, van het Verdrag zijn van toepassing op krachtens de eerste alinea ingevoerde steunmaatregelen. Bij het onderzoek van deze steunmaatregelen ziet de Commissie ertop toe dat de gevol(;) PB nr. . . .

($) PB nr. . . .

(=) PB nr. L 379 van 31. 12. 1981, blz. 1.

gen voor de handel zo gering mogelijk zijn en dat een harmonische overgang naar het gemeenschappelijk landbouwbeleid gewaarborgd is.

Het bepaalde in dit artikel geldt slechts voor steunmaatregelen die vóór 30 juni 1992 bij de Commissie worden aangemeld.

Artikel 5

1. Tot en met 31 december 1992 kan iedere Lid-Staat bij ernstige moeilijkheden die de doeleinden van artikel 39 van het Verdrag in gevaar kunnen brengen en bij moeilijkheden waarbij als gevolg van de integratie van het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek in de Republiek in de Gemeenschap de economische situatie in een gebied ernstig kan worden aangetast, verzoeken om te worden gemachtigd vrijwaringsmaatregelen te treffen waardoor de situatie opnieuw in evenwicht kan worden gebracht en de betrokken sector kan worden aangepast.

2. Als de in lid 1 bedoelde situatie zich voordoet, besluit de Commissie met inachtneming van het Verdrag, op verzoek van een Lid-Staat of op eigen initiatief, over de noodzakelijke maatregelen, die aan de Lid-Staten worden meegedeeld en die rechtstreeks toepasselijk zijn. Als bij de Commissie een verzoek wordt ingediend door een Lid-Staat die ernstige verstoringen ondervindt of dreigt te ondervinden, neemt zij binnen de 24 uur na ontvangst van het verzoek een besluit.

3. Iedere Lid-Staat kan de maatregel van de Commissie aan de Raad voorleggen binnen drie werkdagen volgende op de dag van de mededeling ervan. De Raad komt onverwijld bijeen. Hij kan de betrokken maatregel met gekwalificeerde meerderheid wijzigen of ongedaan verklaren.

Artikel 6

1. De Gemeenschap neemt de voorraden die op de dag van de Duitse vereniging in het bezit zijn van het interventiebureau van de voormalige Duitse Democratische Republiek voor haar rekening tegen de waarde die voortvloeit uit de toepassing van artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 1883/78.

2. Deze overneming door de Gemeenschap geschiedt slechts voor zover voor de betrokken produkten overheidsinterventie bestaat in het kader van de communautaire wetgeving en voor zover de betrokken voorraden voldoen aan de communautaire kwaliteitseisen, in voorkomend geval aangepast op grond van de bijzondere bepalingen in deze verordening.

3. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 8.

Artikel 7

1. Alle particuliere voorraden van produkten waarvoor een verordening inzake een gemeenschappelijke marktordening voor landbouwprodukten geldt en die op de dag van de Duitse vereniging op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek in het vrije verkeer zijn, moeten, voor zover zij groter zijn dan de normaal geachte overdrachtshoeveelheid, door Duitsland voor zijn rekening worden afgebouwd met inachtneming van bepalingen die volgens de in lid 2 bedoelde procedure zullen worden vastgesteld. Het begrip "normale overdrachtshoeveelheid" wordt voor elk produkt gedefinieerd aan de hand van de criteria en doelstellingen van elke gemeenschappelijke marktordening.

2. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 8 bedoelde procedure.

Artikel 8

In de gevallen waarin wordt verwezen naar dit artikel, worden de maatregelen vastgesteld volgens de procedure van

- artikel 38 van Verordening nr. 136/66/EEG van de Raad ($;) of het daarmee overeenkomende artikel van de andere verordeningen houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten;

- het artikel waarbij in de vaststelling van de uitvoeringsbepalingen wordt voorzien, voor zover het een andere regeling van het gemeenschappelijk landbouwbeleid betreft of

- artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad ($$), in het in artikel 6, lid 3, bedoelde geval.

Artikel 9

Artikel 5 quater van Verordening (EEG) nr. 804/68 is eerst met ingang van 1 april 1991 van toepassing op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek. Tot en met 31 maart 1991 wordt de door de Duitse Democratische Republiek vastgestelde nationale regeling voor de beperking van de melkproduktie gehandhaafd.

In het melkprijsjaar 1990/1991 is Verordening (EEG) nr. 1079/77 van de Raad ($=) niet op het grondgebied van de vormalige Duitse Democratische Republiek van toepassing. In dat melkprijsjaar moet de door de voormalige Duitse Democratische Republiek ingevoerde nationale regeling voor de inning van de medeverantwoordelijkheidsheffing nog worden gehandhaafd.

Artikel 10

Duitsland stelt de Commissie zo spoedig mogelijk in kennis van de maatregelen die op grond van de in deze verordening bedoelde machtigingen zijn getroffen.

Na afloop van de voor deze overgangsmaatregelen gestelde termijnen stelt Duitsland een verslag op over de toepassing ervan; dat verslag wordt ingediend bij de Commissie, die het aan de Lid-Staten mededeelt.

Artikel 11

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De Voorzitter

(;) PB nr. 172 van 30. 9. 1966, blz. 3025/66.

($) PB nr. L 94 van 28. 4. 1970, blz. 13.

(=) PB nr. L 131 van 26. 5. 1977, blz. 6.

BIJLAGE I

GRANEN

Verordening (EEG) nr. 2727/75 van de Raad van 29 oktober 1975 (PB nr. L 281 van 1. 11. 1975, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1340/90 (PB nr. L 134 van 28. 5. 1990, blz. 1).

In artikel 4 ter wordt het volgende lid 4 bis ingevoegd:

"4 bis. Bij de vaststelling van de produktie als bedoeld in dit artikel, wordt geen rekening gehouden met de hoeveelheden die zijn geoogst op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek.".

BIJLAGE II

SUIKER

Verordening (EEG) nr. 1785/81 van de Raad van 30 juni 1981 (PB nr. L 177 van 1. 7. 1981, blz. 4), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1069/89 (PB nr. L 114 van 27. 4. 1989, blz. 1)

1. Het volgende artikel 24 bis wordt ingevoegd:

"Artikel 24 bis

1. Onverminderd artikel 24, lid 2, wordt voor Duitsland een extra gebied gevormd om de quotaregeling toe te passen ob de suikerproducerende ondernemingen in dat gebied die vóór 1 juli 1991 suiker produceerden en na die datum suiker blijven produceren.

Dit gebied komt overeen met het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek in de zin van deze verordening.

2. Voor de toekenning van de A- en B-quota aan de in lid 1 bedoelde ondernemingen worden de volgende basishoeveelheden vastgesteld:

a) basishoeveelheid A: 665 290 ton witte suiker,

b) basishoeveelheid B: 204 710 ton witte suiker.

3. Het A-quotum van elke in lid 1 bedoelde suikerproducerende onderneming wordt vastgesteld door op de gemiddelde suikerproduktie van de betrokken suikerproducerende onderneming in de verkoopseizoenen 1984/1985 tot en met 1988/1989, in de zin van artikel 2, lid 1, hierna "referentieproduktie" te noemen, een coëfficiënt toe te passen die de verhouding weergeeft tussen enerzijds de in lid 2 vastgestelde basishoeveelheid A en anderzijds de som van de referentieprodukties van de ondernemingen die in het in lid 1 omschreven gebied zijn gevestigd.

4. Het B-quotum van elke suikerproducerende onderneming als bedoeld in lid 1, bedraagt 30,77 % van het overeenkomstig lid 3 voor die onderneming vastgestelde A-quotum.

5. De bepalingen van artikel 25 zijn slechts van toepassing op de overdrachten tussen de in lid 1 bedoelde suikerproducerende ondernemingen.

6. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden voor zover nodig vastgsteld volgens de procedure van artikel 41.".

2. Aan artikel 46 wordt het volgende lid toegevoegd:

"7. Duitsland wordt gemachtigd om onder de hierna vermelde voorwaarden in de verkoopseizoenen 1990/1991, 1991/1992 en 1992/1993 aan suikerproducerende ondernemingen aanpassingssteun toe te kennen.

De steun mag slechts worden toegekend voor de hoeveelheid A- en B-suikerbieten als omschreven in artikel 5, lid 4, die door de in artikel 24 bis, lid 1, bedoelde ondernemingen tot A-suiker of B-suiker worden verwerkt.

Deze steun dient beperkt te blijven tot 320 miljoen DM voor de in de eerste alinea bedoelde periode en mag in geen geval per onderneming meer bedragen dan 20 % van de uitgevoerde investeringen.".

BIJLAGE III

MELK EN ZUIVELPRODUKTEN

I. Verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad van 27 juni 1968 (PB nr. L 148 van 28. 6. 1968, blz. 13), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3879/89 (PB nr. L 378 van 27. 12. 1989, blz. 1)

In artikel 5 quater wordt in lid 3:

1. de eerste alinea als volgt gelezen:

"De som van de in lid 1 bedoelde referentiehoeveelheden mag, onverminderd lid 4, niet meer bedragen dan de gegarandeerde totale hoeveelheid die is vastgesteld in de tweede alinea.";

2. In de tweede alinea, de regel "Duitsland 23 423" vervangen door de volgende regels:

"Duitsland30 227

(waarvan 6 804 voor de voormalige Duitse Democratische Republiek)";

3. In de derde alinea aan punt d) de volgende zin toegevoegd:

"Voor Duitsland bedraagt de gegarandeerde totale hoeveelheid voor de periode van 1 april 1991 tot en met 31 maart 1992 echter, in duizend ton,

Duitsland29 118,960

(waarvan 6 599,880 voor de voormalige Duitse Democratische Republiek)".

II. Verordening (EEG) nr. 985/68 van de Raad van 15 juli 1968 (PB nr. L 169 van 18. 7. 1968, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1185/90 (PB nr. L 119 van 11. 5. 1990, blz. 31)

Artikel 1, lid 3, punt b), derde streepje, wordt gelezen:

"- zijn ingedeeld als "Markenbutter", wat Duitse boter betreft, of tot en met 31 december 1992, als "Export Qualitaet" wat op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek vervaardigde boter betreft.".

III. Verordening (EEG) nr. 1014/68 van de Raad van 20 juli 1968 (PB nr. L 173 van 22. 7. 1968, blz. 4), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1272/79 (PB nr. L 161 van 29. 6. 1979, blz. 13)

In artikel 1, lid 1,

- worden de woorden "alsmede, gedurende de melkprijsjaren 1968/1969 en 1969/1970, volgens het rollerprocédé vervaardigde magere-melkpoeder van eerste kwaliteit," geschrapt;

- wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Tot het einde van het melkprijsjaar 1992/1993 koopt het Duitse interventiebureau echter volgens het rollerprocédé vervaardigde magere-melkpoeder van eerste kwaliteit voor zover dat is vervaardigd op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek en voldoet aan de onder a) en b) van de eerste alinea bedoelde eisen en voorwaarden. Voor het melkprijsjaar 1990/1991 bedraagt de interventie-aankoopprijs voor volgens het rollerprocédé vervaardigde magere-melkpoeder van eerste kwaliteit 163,81 ecu/100 kg.".

IV. Verordening (EEG) nr. 857/84 van de Raad van 31 maart 1984 (PB nr. L 90 van 1. 4. 1984, blz. 13), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1183/90 (PB nr. L 119 van 11. 5. 1990, blz. 27)

1. In artikel 2, lid 1, tweede alinea,

- worden in punt a) de woorden "de andere Lid-Staten dan het Koninkrijk Spanje" vervangen door de woorden "de andere Lid-Staten dan Spanje en, met ingang van 1 april 1991, Duitsland wat het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek betreft.";

- wordt het volgende punt c) toegevoegd:

"c) voor het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek is de in de eerste alinea bedoelde referentiehoeveelheid gelijk aan de hoeveelheid melk die gedurende het kalenderjaar 1989 is geleverd of gekocht en waarop een zodanig percentage wordt toegepast dat de in artikel 5 quater van Verordening (EEG) nr. 804/68 vastgestelde gegarandeerde hoeveelheid niet wordt overschreden.".

2. Aan artikel 3, punt 3, eerste alinea, wordt de volgende zin toegevoegd:

"Op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek wordt voor die producenten op hun verzoek een ander referentiekalenderjaar binnen de periode 1987 tot en met 1989 in aanmerking genomen.".

3. Aan artikel 7, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Met het oog op de herstructurering van de melkproduktie op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek en in afwijking van de voorgaande alinea's, mag Duitsland gedurende de achtste periode van twaalf maanden binnen de grenzen van een voor bovengenoemd gebied op te stellen kaderprogramma een eenmalige overdracht van referentiehoeveelheden toestaan zonder dat de corresponderende grond wordt overgedragen. Daartoe verstrekt Duitsland de Commissie het kaderprogramma voor bovengenoemd gebied. Dit programma wordt onderzocht volgens de procedure van artikel 31 van Verordening (EEG) nr. 804/68.".

4. In de tabel in de bijlage wordt de regel voor "Duitsland" vervangen door de volgende tekst:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

V. Verordening (EEG) nr. 1336/86 van de Raad van 6 mei 1986 (PB nr. L 119 van 8. 5. 1986, blz. 21), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 841/88 (PB nr. L 87 van 31. 3. 1988, blz. 3)

Het volgende artikel 4 bis wordt ingevoegd:

"Artikel 4 bis

De artikelen 1 tot en met 3 zijn van toepassing op de producenten op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek, onder voorbehoud van de volgende bepalingen:

a) de vermindering van de melkproduktie dient 204 120 ton te bedragen en moet uiterlijk op 31 maart 1991 effectief zijn;

b) Duitsland mag een vergoeding van maximaal 42 ecu per 100 kg ineens uitbetalen;

c) Duitsland wordt gemachtigd deze vergoeding toe te kennen voor volledige of gedeeltelijke beëndiging van de produktie door iedere betrokkene ten opzichte van diens vroegere produktie.

Duitsland verstrekt de Commissie uiterlijk op 31 mei 1991 alle gegevens die nodig zijn voor beoordeling van de doelmatigheid van de bij deze verordening vastgestelde steun.

VI. Verordening (EEG) nr. 775/87 van de Raad van 16 maart 1987 (PB nr. L 78 van 20. 3. 1987, blz. 5), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3882/89 (PB nr. L 378 van 27. 12. 1989, blz. 6)

1. In artikel 1, lid 1, tweede alinea, worden de woorden "van Verordening (EEG) nr. 804/68 is vastgesteld voor de derde periode van twaalf maanden" vervangen door de woorden "tweede alinea, van Verordening (EEG) nr. 804/68 is vastgesteld.".

2. In artikel 2 wordt het volgende lid ingevoegd:

"1 bis. Voor de producenten op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek wordt voor de achtste periode van twaalf maanden, de vergoeding vastgesteld op 21 ecu per 100 kg. 50 % van de vergoeding wordt aan de rechthebbenden uitbetaald in het eerte kwartaal, en het saldo wordt uitgekeerd in het derde kwartaal van de betrokken periode.".

BIJLAGE IV

RUNDVLEES

1. Verordening (EEG) nr. 805/68 van de Raad van 27 juni 1968 (PB nr. L 148 van 28. 6. 1968, blz. 24), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 571/89 (PB nr. L 61 van 4. 3. 1989, blz. 43)

In artikel 6, lid 1, wordt in de laatste zin "200 000 ton" vervangen door "235 000 ton".

2. Verordening (EEG) nr. 1357/80 van de Raad van 5 juni 1980 (PB nr. L 140 van 5. 6. 1980, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1187/90 (PB nr. L 119 van 11. 5. 1990, blz. 34)

In de bijlage wordt bij het vijfde streepje het volgende rundveeras toegevoegd:

"Schwarzbunte Milchrasse (SMR)".

BIJLAGE V

SCHAPE- EN GEITEVLEES

Verordening (EEG) nr. 3013/89 van de Raad van 25 september 1989 (PB nr. L 289 van 7. 10. 1989, blz. 1)

Aan artikel 8, lid 2, wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Bij de raming van het ooienbestand wordt geen rekening gehouden met het aantal ooien dat wordt gehouden op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek.".

BIJLAGE VI

VARKENSVLEES

Verordening (EEG) nr. 3220/84 van de Raad van 13 november 1984 (PB nr. L 301 van 20. 11. 1984, blz. 1), gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3530/86 (PB nr. L 326 van 21. 11. 1986, blz. 8)

Aan artikel 6 wordt de volgende alinea toegevoegd:

"De Commissie stelt, volgens de procedure van artikel 24 van Verordening (EEG) nr. 2759/75, de bepalingen vast die tot en met 31 december 1992 gelden voor het constateren van de prijzen van geslachte varkens op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek.".

BIJLAGE VII

GROENTEN EN FRUIT

I. Verordening (EEG) nr. 1035/72 van de Raad van 18 mei 1972 (PB nr. L 118 van 20. 5. 1972, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1193/90 (PB nr. L 178 van 11. 7. 1990, blz. 13)

1. Aan artikel 13 wordt het volgende lid toegevoegd:

"3. De Commissie stelt, volgens de procedure van artikel 33, voor zover nodig de voorwaarden vast waaronder Duitsland aan telersverenigingen op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek die de in lid 1, punt a), vermelde doelstellingen nastreven, maar niet voldoen aan andere bepalingen, een tijdelijke erkenning kan verlenen, die uiterlijk tot en met 31 december 1992 geldt.

Deze tijdelijke erkenning geeft de betrokken telersverenigingen geen recht op de oprichtingssteun als bedoeld in artikel 14.".

2. Het volgende artikel 18 ter wordt ingevoegd:

"Artikel 18 ter

1. Voor de produkten waarvoor de interventieregeling geldt, wordt op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek de financiële vergoeding als bedoeld in artikel 18 alleen aan een erkende telersvereniging uitgekeerd voor uit de markt genomen produkten die voldoen aan de gemeenschappelijke kwaliteitsnormen voor een hoeveelheid van niet meer dan 10 % van de afzet, inclusief de uit de markt genomen produkten, in de periode tot het einde van het verkoopseizoen 1990/1991 en in het verkoopseizoen 1991/1992 voor elk van de betrokken produkten.

2. De hoeveelheden van elk van de produkten die in de in lid 1 genoemde periodes op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek zijn geoogst en die uit de markt zijn genomen, worden niet meegerekend voor de bepaling van de interventiedrempels en ook niet voor de vaststelling van de eventuele overschrijding van deze drempels.".

II. Verordening (EEG) nr. 1200/90 van de Raad van 7 mei 1990 (PB nr. L 119 van 11. 5. 1990, blz. 63)

Aan artikel 2, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

"In afwijking van het bepaalde in punt a) wordt op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek en tot het einde van het verkoopseizoen 1991/1992 voor boomgaarden met een oppervlakte van meer dan 99 ha de premie echter alleen toegekend als de ontvanger van de premie zich er schriftelijk toe verbindt om vóór 1 april van een bepaald jaar alle appelbomen op 50 ha en op 20 % van de resterende oppervlakte van de boomgaard ineens to rooien of te laten rooien.".

BIJLAGE VIII

VERWERKTE PRODUKTEN OP BASIS VAN GROENTEN EN FRUIT

Verordening (EEG) nr. 1203/90 van de Raad van 7 mei 1990 (PB nr. L 119 van 11. 5. 1990, blz. 68)

In artikel 1, lid 1, wordt de tabel vervangen door de onderstaande tabel:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE IX

WIJN

I. Verordening (EEG) nr. 2392/86 van de Raad van 24 juli 1986 (PB nr. L 208 van 31. 7. 1986, blz. 1)

Aan artikel 10 wordt het volgende streepje toegevoegd:

"- zo nodig de bepalingen betreffende de bijzondere voorwaarden voor het opstellen van het kadaster op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek.".

II. Verordening (EEG) nr. 822/87 van de Raad van 16 maart 1987 (PB nr. L 84 van 24. 3. 1987, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1325/90 (PB nr. L 132 van 23. 5. 1990, blz. 19)

Aan artikel 13, lid 4, wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Wat het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek betreft, mogen de in de eerste alinea bedoelde produkten die afkomstig zijn van wijnstokrassen die niet in de indeling zijn opgenomen tot en met 31 augustus 1992 in het verkeer worden gebracht, op voorwaarde dat de produkten afkomstig zijn van rassen die traditioneel op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek worden geteeld en die van de soort Vitis vinifera zijn.".

Aan artikel 16, lid 7, wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Wijn die vóór 31 augustus 1990 is verkregen door versnijding van wijn van oorsprong uit een derde land met wijn die is bereid uit druiven die op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek zijn geoogst, mag echter in voorraad worden gehouden voor de verkoop als tafelwijn of als zodanig in de handel worden gebracht, tot de voorraden op zijn.".

In bijlage V wordt aan punt e) de volgende zin toegevoegd:

"Voor het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek geldt voor de percelen die na 1 september 1970 zijn gerooid, deze termijn vanaf de datum van de Duitse eenmaking.".

III. Verordening (EEG) nr. 823/87 van de Raad van 16 maart 1987 (PB nr. L 84 van 27. 3. 1987, blz. 59), gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2043/89 (PB nr. L 202 van 14. 7. 1989, blz. 1)

In artikel 4

a) wordt aan lid 1 de volgende alinea toegevoegd:

"Voor de wijnbouwgebieden op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek wordt de lijst van de in de eerste alinea bedoelde wijnstokrassen uiterlijk op 31 augustus 1992 door Duitsland opgesteld.";

b. wordt aan lid 4 de volgende alinea toegevoegd:

"Totdat de lijst van de in lid 1, tweede alinea, bedoelde wijnstokrassen is opgesteld, wordt de wijn die op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek is geproduceerd uit traditioneel op dat gebied geteelde rassen van de soort Vitis vinifera, geschikt geacht voor de bereiding van v.q.p.r.d.".

IV. Verordening (EEG) nr. 2389/89 van de Raad van 24 juli 1989 (PB nr. L 232 van 9. 8. 1989, blz. 1)

In artikel 3, lid 1, wordt het eerste streepje vervangen door:

"- het "Regierungsbezirk" of, als een dergelijke administratieve eenheid niet bestaat, het "Land" voor Duitsland,".

BIJLAGE X

TABAK

Verordening (EEG) nr. 727/70 van de Raad van 21 april 1970 (PB nr. L 94 van 28. 4. 1970, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1329/90 (PB nr. L 132 van 23. 5. 1990, blz. 25)

1. In artikel 4, lid 5, wordt een zesde alinea ingevoegd die luidt als volgt:

"Voor de oogst van 1991 wordt, onverminderd de toepassing van de verlaging en van de correctie als bedoeld in de derde alinea, voor de berekening van het percentage waarmee de produktie van een soort of van groepsoorten de gegarandeerde maximumhoeveelheid overschrijdt geen rekening gehouden met de op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek geproduceerde hoeveelheden tabak.".

2. Aan artikel 7 bis, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

"De eerste alinea is niet van toepassing op de tabakssoorten van de oogst 1991 die zijn geteeld op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek.".

BIJLAGE XI

HOP

Verordening (EEG) nr. 1696/71 van de Raad van 26 juli 1971 (PB nr. L 175 van 4. 8. 1971, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3808/89 (PB nr. L 371 van 20. 12. 1989, blz. 1)

Aan artikel 17, lid 6, wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Voor het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek geldt voor de uitvoering van de in artikel 8 bedoelde actie een periode van hoogstens vijf jaar vanaf de datum van de Duitse vereniging.".

BIJLAGE XII

LANDBOUWSTRUCTUUR (DOELSTELLING 5a))

I. Verordening (EEG) nr. 797/85 van de Raad van 12 maart 1985 (PB nr. L 93 van 30. 3. 1985, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2176/90 (PB nr. L 198 van 28. 7. 1990, blz. 6)

Het volgende artikel 32 ter wordt ingevoegd:

"Artikel 32 ter

1. Voor het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek gelden de volgende bijzondere bepalingen:

a) De regelingen bedoeld in de titels 01 en 02 worden toegepast met ingang van het verkoopseizoen 1991/1992.

b) In afwijking van artikel 1 bis, lid 2, komt grond die wordt gebruikt voor de aardappelteelt in aanmerking voor steun voor het uit produktie nemen van bouwland.

c) Wanneer de oppervlakte bouwland, inclusief eventueel de grond die wordt gebruikt voor de teelt van aardappelen, van een bedrijf als bedoeld in artikel 1 bis, lid 2, meer bedraagt dan 750 ha, wordt de in lid 3 van genoemd artikel vastgestelde voorwaarde dat ten minste 20 % van dat bouwland uit produktie moet worden genomen, vervangen door de voorwaarde dat ten minste 150 ha bouwland uit produktie moet worden genomen.

d) Bij de oprichting van gezinsbedrijven

- is de in artikel 2, lid 2, eerste streepje, vermelde voorwaarde niet van toepassing;

- kan Duitsland de in de artikelen 7 en 7 bis bedoelde steun verlenen aan landbouwers van minder dan 55 jaar; de steun die wordt verleend aan landbouwers van 40 jaar en ouder komt echter niet in aanmerking voor financiering uit het Fonds.

e) De in artikel 3, lid 3, tweede alinea, en in artikel 6, lid 4, eerste streepje, vastgestelde voorwaarden zijn niet van toepassing op de steun die wordt verleend in het kader van de oprichting van nieuwe gezinsbedrijven of van de herstructurering van cooeperatieve bedrijven, als het aantal melkkoeien op het totale aantal nieuwe of geherstructureerde bedrijven niet groter is dan het aantal melkkoeien dat tevoren op de oude bedrijven werd gehouden.

Als de Raad op 31 december 1990 geen regeling zou hebben vastgesteld voor de aanvragen die op of na 1 januari 1991 worden ingediend voor investeringssteun in de sector varkenshouderij, zijn in de artikel 3, lid 4, en in artikel 6, lid 4, tweede alinea tweede streepje, voor die sector vastgestelde voorwaarden niet van toepassing op de steun die wordt verleend in het kader van de oprichting van nieuwe gezinsbedrijven of van de herstructurering van cooeperatrieve bedrijven, als het aantal varkensplaatsen op het totale aantal nieuwe of geherstructureerde bedrijven niet groter is dan het aantal varkensplaatsen dat tevoren bestond in de oude bedrijven.

f) Het in artikel 4, lid 2, eerste alinea, vermelde investeringsvolume wordt verhoogd tot 140 000 ecu per VAK en 280 000 ecu per bedrijf.

g) In het kader van de herstructurering van de cooeperatieve bedrijven is artikel 6, lid 5, eveneens van toepassing op samenwerkingsverbanden die niet de juridische vorm van cooeperatie aannemen.

h) In 1991 kan een bijzondere steunregeling worden toegepast voor bedrijven in probleemgebieden die zijn bepaald volgens door Duitsland vast te stellen criteria. In die periode is titel III niet van toepassing op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek.

De uitgaven in het kader van die bijzondere steunregeling komen niet in aanmerking voor financiering uit het Fonds.

2. De in lid 1, punten b) tot en met g), vastgestelde bepalingen zijn van toepassing tot en met 31 december 1993.".

II. Verordening (EEG) nr. 866/90 van de Raad van 29 maart 1990 (PB nr. L 91 van 6. 4. 1990, blz. 1)

Het volgende artikel 19 bis wordt ingevoegd:

"Artikel 19 bis

Overgangsperiode voor het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek.

Tot en met 31 december 1991 kan de Commissie besluiten bijstand te verlenen voor operationele programma's die investeringen op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek inhouden die in overeenstemming zijn met selectiecriteria als bedoeld in artikel 8 en kan zij dit doen zonder dat voor dat gebied eerst sectorplannen en communautaire bestekken zijn opgesteld als bedoeld in de artikelen 2 tot en met 7.".

BIJLAGE XIII

INFORMATIENET INZAKE LANDBOUWBEDRIJFSBOEKHOUDINGEN

Verordening (EEG) nr. 79/65/EEG van de Raad van 15 juni 1965 (PB nr. 109 van 23. 6. 1965, blz. 1859/65), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3768/85 (PB nr. L 362 van 31. 12. 1985, blz. 8) In de bijlage wordt in de Nederlandse tekst "Bondsrepubliek Duitsland" vervangen door "Duitsland" en wordt de tekst bij het punt "Duitsland" aangevuld als volgt:

"12. Mecklenburg-Vorpommern

"13. Brandenburg

"14. Sachsen-Anhalt

"15. Sachsen

"16. Thueringen.".

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van . . .

inzake overgangsmaatregelen en aanpassingen in de richtlijnen voor de fytosanitaire sector, voor de sector zaaizaad en plantgoed en voor de sector diervoeding, alsmede in de veterinaire en zooetechnische wetgeving, in verband met de integratie van het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek in de Gemeenschap

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

Gelet op Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (;), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 89/662/EEG ($), inzonderheid op artikel 4 ter, lid 1, onder c),

Gelet op Richtlijn 72/461/EEG van de Raad van 12 december 1972 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vers vlees (=), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 89/662/EEG (%), en met name op artikel 13 bis, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie (& ),

Gezien het advies van het Europese Parlement (()Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ()),

Overwegende dat de Europese Economische Gemeenschap inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid een complex van bepalingen heeft vastgesteld;

Overwegende dat het Gemeenschapsrecht vanaf het tijdstip van de Duitse vereniging van rechtswege van toepassing is op het als gevolg van de Duitse vereniging in de Gemeenschap opgenomen grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek;

Overwegende dat, om de integratie van de landbouw op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek in het gemeenschappelijk landbouwbeleid te vergemakkelijken, de voormalige Duitse Democratische Republiek sinds 1 juli 1990 autonoom reeds een aantal elementen van de communautaire landbouwwetgeving heeft overgenomen;

(;) PB nr. 121 van 29. 7. 1964, blz. 1977/64.

($) PB nr. L 395 van 30. 12. 1989, blz. 13.

(=) PB nr. L 302 van 31. 12. 1972, blz. 24.

(%) PB nr. L 395 van 30. 12. 1989, blz. 13.

(& ) PB nr. C . . .

(() PB nr. C . . .

()) PB nr. C . . .

Overwegende dat het echter, in verband met de bijzondere situatie op het genoemde grondgebied, nodig blijkt in de communautaire landbouwwetgeving een aantal aanpassingen aan te brengen;

Overwegende dat de afwijkingsbepalingen die in dat verband worden vastgesteld, normaal tijdelijk dienen te zijn en voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de doelstellingen van artikel 39 van het Verdrag een zo gering mogelijke verstoring dienen te betekenen;

Overwegende dat in de huidige situatie een aantal communautaire bepalingen inzake kwaliteit en gezondheid niet onmiddellijk op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek kunnen worden toegepast; dat elke verstoring van de goede werking van de interne markt ten gevolge van de toepassing van de in verband daarmee vastgestelde afwijkingsbepalingen moet worden voorkomen; dat produkten die niet aan de communautaire voorschriften voldoen derhalve niet elders in de Gemeenschap dan op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek in de handel mogen worden gebracht;

Overwegende dat de informatie over de situatie van de landbouw in de voormalige Duitse Democratische Republiek niet toelaat definitief vast te stellen welke aanpassingen en afwijkingsbepalingen nodig zijn; dat, om rekening te houden met de ontwikkelingen, moet worden voorzien in een vereenvoudigde procedure als bedoeld in artikel 145, derde streepje, van het Verdrag, om de in deze richtlijn vastgestelde maatregelen zo nodig te kunnen aanpassen en aanvullen;

Overwegende dat de Duitse autoriteiten zich ertoe hebben verbonden om het programma voor de uitroeling van klassieke varkenspest met ingang van de datum van de Duitse vereniging ook op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek toe te passen; dat zij bovendien de verzekering hebben gegeven dat de regeling inzake de melding van dierziekten vanaf dezelfde datum voor dat grondgebied zou gelden; dat bijgevolg, gelet op de diergezondheidssituatie op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek en de aangegane verbintenissen, dat grondgebied met ingang van de datum van de Duitse vereniging als vrij van klassieke varkenspest moet worden erkend,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Met het oog op een harmonische integratie van het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek in het gemeenschappelijk landbouwbeleid worden bij deze richtlijn de overgangsbepalingen en aanpassingen vastgesteld die in de richtlijnen voor de fytosanitaire sector, voor de sector zaaizaad en plantgoed en voor de sector diervoeding, alsmede in de veterinaire en zooetechnische wetgeving nodig zijn.

Artikel 2

De in artikel 1 bedoelde overgangsbepalingen en aanpassingen zijn in de bijlagen vermeld.

Artikel 3

1. Om ervoor te zorgen dat het in artikel 1 vermelde doel wordt bereikt, kan volgens de procedure van artikel 4 worden besloten maatregelen vast te stellen die een aanvulling vormen op of een aanpassing inhouden van de bij deze richtlijn vastgestelde maatregelen.

2. Deze aanvullingen of aanpassingen moeten gericht zijn op een coherente toepassing van de landbouwwetgeving op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek, waarbij rekening moet worden gehouden met de specifieke situatie aldaar en de bijzondere moeilijkheden bij de tenuitvoerlegging van de landbouwwetgeving.

Deze aanvullingen of aanpassingen dienen in overeenstemming te zijn met de algemene opzet en de beginselen waarop de landbouwwetgeving en de bepalingen van deze richtlijn berusten.

3. De in lid 1 bedoelde maatregelen mogen tot en met 31 december 1992 worden genomen. Zij mogen slechts tot diezelfde datum worden toegepast, behalve wanneer het technische aanpassingen van blijvende aard betreft.

Artikel 4

In de gevallen waarin naar dit artikel wordt verwezen worden de maatregelen vastgesteld volgens de procedure van het artikel inzake de vaststelling van de uitvoeringsbepalingen in de wetgeving die binnen een bepaling van de werkingssfeer van deze richtlijn valt.

Artikel 5

Wanneer Duitsland, overeenkomstig het bepaalde in de bijlagen, maatregelen neemt om te waarborgen dat produkten die niet aan de communautaire wetgeving voldoen, niet op andere gebieden van de Gemeenschap worden binnengebracht dan op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek, moeten deze maatregelen verenigbaar zijn met het Verdrag, en met name met de doelstellingen van artikel 8 A, en mogen zij niet leiden tot de invoering van controles en formaliteiten aan de grenzen tussen de Lid-Staten.

Artikel 6

Duitsland stelt de Commissie zo spoedig mogelijk in kennis van de maatregelen die op grond van de in deze richtlijn bedoelde machtigingen zijn getroffen.

Na afloop van de voor deze overgangsmaatregelen vastgestelde termijnen stelt Duitsland een verslag op over de toepassing ervan; dit verslag wordt ingediend bij de Commissie, die dit aan de Lid-Staten mededeelt.

Artikel 7

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, . . .

Voor de Raad

De Voorzitter

BIJLAGE I

FYTOSANITAIRE WETGEVING

1. Richtlijn 86/362/EEG van de Raad van 24 juli 1986 (PB nr. L 221 van 7. 8. 1986, blz. 37), gewijzigd bij Richtlijn 88/298/EEG (PB nr. L 126 van 20. 5. 1988, blz. 53)

Aan artikel 16 worden de volgende alinea's toegevoegd:

"Duitsland wordt evenwel gemachtigd om uiterlijk tot en met 31 december 1992 op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek produkten van bijlage I waarvan het gehalte aan cyaanwaterstof het in bijlage II vastgestelde maximumgehalte overschrijdt, toch in het verkeer te brengen; deze afwijkingsbepaling geldt uitsluitend voor produkten van oorspong van het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek.

De toegestane gehalten mogen in geen enkel geval hoger liggen dan de krachtens de wetgeving van de voormalige Duitse Democratische Republiek geldende gehalten.

Duitsland ziet erop toe dat de betrokken produkten niet elders in de Gemeenschap worden binnengebracht dan op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek.".

2. Richtlijn 77/93/EEG van de Raad van 21 december 1976 (PB nr. L 26 van 31. 1. 1977, blz. 20), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/168/EEG (PB nr. L 92 van 7. 4. 1990, blz. 49)

Aan artikel 20 wordt het volgende lid toegevoegd:

"6. Met het oog op de naleving van de internationale verplichtingen van de voormalige Duitse Democratische Republiek, kan Duitsland volgens de procedure van artikel 16 bis worden gemachtigd om, ten aanzien van het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek, op een latere dan de in lid 1, onder b), bedoelde datum, doch uiterlijk op 1 januari 1995, aan het bepaalde in artikel 4, lid 1, in artikel 5, lid 1, en artikel 12 te voldoen.

Duitsland ziet erop toe dat de betrokken produkten slechts dan elders in de Gemeenschap dan op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek worden binnengebracht indien vaststaat dat aan de bij deze richtlijn vastgestelde bepalingen is voldaan.".

BIJLAGE II

TEELTMATERIAAL

I. Landbouw- en groentegewassen

1. Richtlijn 66/400/EEG van de Raad van 14 juni 1966 (PB nr. 125 van 11. 7. 1966, blz. 2290/66), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 88/380/EEG (PB nr. L 187 van 16. 7. 1988, blz. 31)

a) Aan artikel 16 wordt het volgende lid toegevoegd:

"4. Lid 1 is tot en met 31 december 1991 ook van toepassing op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek. De uitvoeringsbepalingen kunnen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 21.".

b) Aan artikel 23 worden de volgende alinea's toegevoegd:

"Duitsland wordt gemachtigd om ten aanzien van het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek op een latere dan de hierboven bedoelde datum, doch uiterlijk op 1 januari 1995, te voldoen aan:

- het bepaalde in artikel 3, lid 1, voor zover het gaat om:

- of wel zaaizaad dat vóór de Duitse vereniging is geoogst,

- of wel zaaizaad dat na die datum is geoogst, indien het is gecertificeerd overeenkomstig artikel 2, lid 2;

- het bepaalde in artikel 16, voor zover het gaat om zaaizaad als bedoeld in de bepalingen die voortvloeien uit internationale verplichtingen van de voormalige Duitse Democratische Republiek.

Duitsland ziet erop toe dat het zaaizaad waarvoor van deze machtiging gebruik wordt gemaakt, met uitzondering van zaaizaad als bedoeld in het eerste streepje, tweede substreepje, slechts dan elders in de Gemeenschap dan op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek wordt binnengebracht indien vaststaat dat aan de bij deze richtlijn vastgestelde voorwarden is voldaan.".

2. Richtlijn 66/401/EEG van de Raad van 14 juni 1966 (PB nr. 125 van 11. 7. 1966, blz. 2298/66), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 89/100/EEG (PB nr. L 38 van 10. 2. 1989, blz. 36)

a) Aan artikel 16 wordt het volgende lid toegevoegd:

"4. Lid 1 is tot en met 31 december 1991 ook van toepassing op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek. De uitvoeringsbepalingen kunnen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 21.".

b) Aan artikel 23 worden de volgende alinea's toegevoegd:

"Duitsland wordt gemachtigd om ten aanzien van het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek op een latere dan de hierboven bedoelde datum, doch uiterlijk op 1 januari 1995, te voldoen aan:

- het bepaalde in artikel 3, lid 1, voor zover het gaat om:

- of wel zaaizaad dat vóór de Duitse vereniging is geoogst,

- of wel zaaizaad dat na die datum is geoogst, indien het is gecertificeerd overeenkomstig artikel 2, lid 2;

- het bepaalde in artikel 8, lid 2, met betrekking tot de beperking tot "kleine hoeveelheden", voor zaaizaad van Pisum sativum L. (partim) en Vicia faba L. (partim);

- het bepaalde in artikel 16, voor zover het gaat om zaaizaad als bedoeld in de bepalingen die voortvloeien uit internationale verplichtingen van de voormalige Duitse Democratische Republiek.

Duitsland ziet erop toe dat zaaizaad waarvoor van deze machtiging gebruik wordt gemaakt, met uitzondering van zaaizaad als bedoeld in het eerste streepje, tweede substreepje, slechts dan elders in de Gemeenschap dan op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek wordt binnengebracht indien vaststaat dat aan de bij deze richtlijn vastgestelde voorwaaren is voldaan.".

3. Richtlijn 66/402/EEG van de Raad van 14 juni 1966 (PB nr. 125 van 11. 7. 1966, blz. 2309/66), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 89/2/EEG (PB nr. L 5 van 7. 1. 1989, blz. 31)

a) Aan artikel 16 wordt het volgende lid toegevoegd:

"4. Lid 1 is tot en met 31 december 1991 ook van toepassing op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek. De uitvoeringsbepalingen kunnen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 21.".

b) Aan artikel 23 worden de volgende alinea's toegevoegd:

"Duitsland wordt gemachtigd om ten aanzien van het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek op een latere dan de hierboven bedoelde datum, doch uiterlijk op 1 januari 1995, te voldoen aan:

- het bepaalde in artikel 3, lid 1, voor zover het gaat om:

- of wel zaaizaad dat vóór de Duitse vereniging is geoogst,

- of wel zaaizaad dat na die datum is geoogst, indien het is gecertificeerd overeenkomstig artikel 2, lid 2, onder c);

- het bepaalde in artikel 8, lid 2, met betrekking tot de beperking tot "kleine hoeveelheden";

- het bepaalde in artikel 13, lid 1, voor zaaizaad van Hordeum vulgare L.;

- het bepaalde in artikel 16, voor zover het gaat om zaaizaad als bedoeld in de bepalingen die voortvloeien uit internationale verplichtingen van de voormalige Duitse Democratische Republiek.

Duitsland ziet erop toe dat het zaaizaad waarvoor van deze machtiging gebruik wordt gemaakt, met uitzondering van zaaizaad als bedoeld in het eerste streepje, tweede substreepje, slechts dan elders in de Gemeenschap dan op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek wordt binnengebracht indien vaststaat dat aan de bij deze richtlijn vastgestelde voorwaarden is voldaan.".

4. Richtlijn 66/403/EEG van de Raad van 14 juni 1966 (PB nr. 125 van 11. 7. 1966, blz. 2320/66), laatstelijk, gewijzigd bij Richtlijn 89/366/EEG (PB nr. L 159 van 10. 6. 1989, blz. 59)

Aan artikel 21 worden de volgende alinea's toegevoegd:

"Duitsland wordt gemachtigd om ten aanzien van het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek op een latere dan de hierboven bedoelde datum doch uiterlijk op 1 januari 1995, te voldoen aan:

- het bepaalde in artikel 3, lid 1, voor zover het gaat om:

- of wel pootaardappelen die vóór de Duitse vereniging zijn geoogst,

- of wel pootaardappelen die na die datum zijn geoogst, indien ze zijn gecertificeerd overeenkomstig artikel 2, lid 2;

- het bepaalde in artikel 8, lid 2, met betrekking tot de beperking tot "kleine hoeveelheden";

- het bepaalde in artikel 16, voor zover het gaat om pootaardappelen als bedoeld in de bepalingen die voortvloeien uit internationale verplichtingen van de voormalige Duitse Democratische Republiek.

Duitsland ziet erop toe dat de pootaardappelen waarvoor van deze machtiging gebruik wordt gemaakt, met uitzondering van pootaardappelen als bedoeld in het eerste streepje, tweede substreepje, slechts dan elders in de Gemeenschap dan op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek worden binnengebracht indien vaststaat dat aan de bij deze richtlijn vastgestelde voorwaarden is voldaan.".

5. Richtlijn 69/208/EEG van de Raad van 30 juni 1969 (PB nr. L 169 van 10. 7. 1969, blz. 3), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 88/380/EEG (PB nr. L 187 van 16. 7. 1988, blz. 31)

a) Aan artikel 15 wordt het volgende lid toegevoegd:

"4. Lid 1 is tot en met 31 december 1991 ook van toepassing op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek. De uitvoeringsbepalingen kunnen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 20.".

b) Aan artikel 23 worden de volgende alinea's toegevoegd:

"Duitsland wordt gemachtigd om ten aanzien van het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek op een latere dan de hierboven bedoelde datum, doch uiterlijk op 1 januari 1995, te voldoen aan:

- het bepaalde in artikel 3, lid 1, voor zover het gaat om:

- of wel zaaizaad dat vóór de Duitse vereniging is geoogst,

- of wel zaaizaad dat na die datum is geoogst, indien het is gecertificeerd overeenkomstig artikel 2, lid 2;

- het bepaalde in artikel 16, voor zover het gaat om zaaizaad als bedoeld in de bepalingen die voortvloeien uit internationale verplichtingen van de voormalige Duitse Democratische Republiek.

Duitsland ziet erop toe dat het zaaizaad waarvoor van deze machtiging gebruik wordt gemaakt, met uitzondering van zaaizaad als bedoeld in het eerste streepje, tweede substreepje, slechts dan elders in de Gemeenschap dan op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek wordt binnengebracht indien vaststaat dat aan de bij deze richtlijn vastgestelde voorwaarden is voldaan.".

6. Richtlijn 70/457/EEG van de Raad van 29 september 1970 (PB nr. L 225 van 12. 10. 1970, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 88/380/EEG (PB nr. L 187 van 16. 7. 1988, blz. 31)

a) Aan artikel 3, lid 3, wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Wat het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek betreft, worden in de eerste alinea de data "1 juli 1972" en "30 juni 1980" vervangen door ". . ." (;), respectievelijk "31 december 1994" voor de door de autoriteiten van de voormalige Duitse Democratische Republiek toegelaten rassen. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing voor de rassen die niet officieel zijn toegelaten, maar waarvan het zaaizaad vóór de Duitse vereniging op genoemd grondgebied in de handel werd gebracht of werd gebruikt.".

b) Aan artikel 12, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

"De toelating van rassen die door de autoriteiten van de voormalige Duitse Democratische Republiek vóór de Duitse vereniging is verleend, is uiterlijk geldig tot het einde van het tiende kalenderjaar dat volgt op de opneming ervan in de door Duitsland overeenkomstig artikel 3, lid 1, opgestelde rassenlijst.".

c) Aan artikel 16 wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Voor Duitsland wordt in de eerste alinea de datum "1 juli 1972" vervangen door ". . ." (;) wat de door de autoriteiten van de voormalige Duitse Democratische Republiek toegelaten rassen betreft. De totale oppervlakte van de vermeerderingspercelen van het gewas, als bedoeld onder c) betreft de oppervlakte die op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek is gelegen.".

d) Aan artikel 17 wordt de volgende alinea toegevoegd:

"In de in artikel 16, laatste alinea, bedoelde gevallen wordt in de eerste alinea de datum "1 juli 1972" vervangen door ". . ." (;).".

7. Richtlijn 70/458/EEG van de Raad van 29 september 1970 (PB nr. L 225 van 12. 10. 1970, blz. 7), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 88/380/EEG (PB nr. L 187 van 16. 7. 1988, blz. 31)

a) Aan artikel 9, lid 2, wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Wat het grondgebied van de Duitse Democratische Republiek betreft, worden in de eerste alinea de data "1 juli 1972" en "30 juni 1980" vervangen door ". . ." (;), respectievelijk "31 december 1984", wat de door de autoriteiten van de voormalige Duitse Democratische Republiek toegelaten rassen betreft. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing voor de rassen die niet officieel zijn toegelaten, maar waarvan het zaaizaad vóór de Duitse vereniging op genoemd grondgebied in de handel werd gebracht of werd gebruikt.".

(;) Datum van de Duitse eenmaking.

b) Aan artikel 13, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

"De toelating van rassen die door de autoriteiten van de voormalige Duitse Democratische Republiek vóór de Duitse vereniging is verleend, is uiterlijk geldig tot het einde van het tiende kalenderjaar dat volgt op de opneming ervan in de door Duitsland overeenkomstig artikel 3, lid 1, opgestelde rassenlijst.".

c) Aan artikel 16, lid 4, wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Voor Duitsland wordt in de eerste alinea de datum "1 juli 1972" vervangen door ". . ." (;) wat de door de autoriteiten van de voormalige Duitse Democratische Republiek toegelaten rassen betreft.".

d) Aan artikel 43 worden de volgende alinea's toegevoegd:

"Duitsland wordt gemachtigd om ten aanzien van het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek op een latere dan de hierboven bedoelde datum, doch uiterlijk op 1 januari 1995, te voldoen aan:

- het bepaalde in artikel 20, lid 1, voor zover het gaat om zaaizaad dat vóór de Duitse vereniging is geoogst,

- het bepaalde in artikel 32, lid 1, onder d), voor zover het gaat om zaaizaad als bedoeld in de bepalingen die voortvloeien uit internationale verplichtingen van de voormalige Duitse Democratische Republiek.

Duitsland ziet erop toe dat het zaaizaad waarvor van deze machtiging gebruik wordt gemaakt, slechts dan elders in de Gemeenschap dan op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek wordt binnengebracht indien vaststaat dat aan de bij deze richtlijn vastgestelde voorwaarden is voldaan.".

8. Beschikking 78/476/EEG van de Raad van 30 mei 1978 (PB nr. L 152 van 8. 6. 1978, blz. 17), gewijzigd bij Beschikking 88/574/EEG (PB nr. L 313 van 19. 11. 1988, blz. 45), Beschikking 85/355/EEG van de Raad van 27 juni 1985 (PB nr. L 195 van 26. 7. 1985, blz. 1) en Beschikking 85/356/EEG van de Raad van 27 juni 1985 (PB nr. L 195 van 26. 7. 1985, blz. 20), beide laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 90/. . ./EEG (PB nr. L . . .)

In de bijlagen worden de verwijzingen naar de Duitse Democratische Republiek geschrapt.

II. ANDERE

1. Richtlijn 68/193/EEG van de Raad van 9 april 1968 (PB nr. L 93 van 17. 4. 1968, blz. 15), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 88/332/EEG (PB nr. L 151 van 17. 6. 1988, blz. 82)

Aan artikel 19 worden de volgende alinea's toegevoegd:

"Duitsland wordt gemachtigd om ten aanzien van het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek op een latere dan de hierboven bedoelde datum, doch uiterlijk op 1 januari 1995, aan het bepaalde in artikel 3, lid 1, te voldoen.

Duitsland ziet erop toe dat het materiaal waarvoor van deze machtiging gebruik wordt gemaakt, slechts dan elders in de Gemeenschap dan op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek wordt binnengebracht indien vaststaat dat aan de bij deze richtlijn vastgestelde voorwarden is voldaan.".

2. Richtlijn 66/404/EEG van de Raad van 14 juni 1966 (PB nr. 125 van 11. 7. 1966, blz. 2326/66), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 88/332/EEG (PB nr. L 151 van 17. 6. 1988, blz. 82)

In artikel 18 wordt na lid 3 het volgende lid ingevoegd:

"3 bis. Duitsland wordt gemachtigd om ten aanzien van het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek op een latere dan de hierboven bedoelde datum, doch uiterlijk op 1 januari 1995, aan het bepaalde in artikel 4, lid 1, te voldoen.

Duitsland ziet erop toe dat het materiaal waarvoor van deze machtiging gebruik wordt gemaakt, slechts dan elders in de Gemeenschap dan op grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek wordt binnengebracht indien vaststaat dat aan de bij deze richtlijn vastgestelde voorwaarden is voldaan.".

3. Richtlijn 71/161/EEG van de Raad van 30 maart 1971 (PB nr. L 87 van 17. 4. 1971, blz. 14), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3768/85 (PB nr. L 362 van 31. 12. 1985, blz. 8)

Aan artikel 19 worden de volgende alinea's toegevoegd:

"Duitsland wordt gemachtigd om ten aanzien van het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek op een latere dan de hierboven bedoelde datum, doch uiterlijk op 1 januari 1995, aan het bepaalde in artikel 5, lid 1, te voldoen.

Duitsland ziet erop toe dat het materiaal waarvoor van deze machtiging gebruik wordt gemaakt, slechts dan elders in de Gemeenschap dan op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek wordt binnengebracht indien vaststaat dat aan de bij deze richtlijn vastgestelde voorwaarden is voldaan.".

(;) Datum van de Duitse vereniging.

BIJLAGE III

WETGEVING INZAKE DIERVOEDING

1. Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 (PB nr. L 270 van 14. 12. 1970, blz. 1), laatstelijk gewijzigd (;) bij Richtlijn 90/214/EEG (PB nr. L 113 van 4. 5. 1990, blz. 39)

Aan artikel 26 wordt de volgende alinea toegevoegd:

Wat het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek betreft, mag Duitsland evenwel:

- de bepalingen handhaven die zijn vastgesteld in de vóór de Duitse vereniging geldende wetgeving en op grond waarvan in diervoeders gebruik mag worden gemaakt van de toevoegingsmiddelen:

- olaquindox,

- nourseothricine,

- ergambur.

Deze afwijking loopt tot en met 31 december 1992, tenzij de bijlagen worden gewijzigd overeenkomstig artikel 7. Duitsland ziet erop toe dat deze toevoegingsmiddelen en de voeders waarin zij zijn verwerkt niet naar elders in de Gemeenschap worden verzonden;

- tot en met 31 december 1991 toestaan dat van de in de artikelen 14, 15 en 16 vastgestelde etiketteringsvoorschriften wordt afgeweken voor toevoegingsmiddelen, voor mengsels waarin toevoegingsmiddelen zijn verwerkt en voor mengvoeders waarin toevoegingsmiddelen zijn verwerkt, voor zover deze produkten op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek zijn vervaardigd.".

2. Richtlijn 77/101/EEG van de Raad van 23 november 1976 (PB nr. L 32 van 3. 2. 1977, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 87/234/EEG (PB nr. L 102 van 14. 4. 1987, blz. 31)

Aan artikel 15 wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Tot en met 31 december 1991 kan Duitsland evenwel toestaan dat van de in artikel 7 vastgestelde etiketteringsvoorschriften wordt afgeweken voor enkelvoudige diervoeders die op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek zijn vervaardigd.".

3. Richtlijn 79/373/EEG van de Raad van 2 april 1979 (PB nr. L 86 van 6. 4. 1979, blz. 30), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/44/EEG (PB nr. L 27 van 31. 1. 1990)

Aan artikel 16 wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Tot en met 21 januari 1992 kan Duitsland evenwel toestaan dat van de in artikel 5 vastgestelde etiketteringsvoorschriften wordt afgeweken voor mengvoeders die op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek zijn vervaardigd.".

4. Richtlijn 82/471/EEG van de Raad van 30 juni 1982 (PB nr. L 213 van 21. 7. 1982, blz. 8), laatstelijk gewijzigd (;) bij Richtlijn 89/520/EEG (PB nr. L 270 van 19. 9. 1989, blz. 13) a)

Aan artikel 4 wordt de volgende alinea toegevoegd:

"3. Wat het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek betreft, geldt het verbod om in de diervoeding eiwithoudende produkten te gebruiken die zijn verkregen uit op n-alkanen gekweekte gisten van de soort Candida eerst met ingang van 31 december 1991. Duitsland ziet erop toe dat de betrokken produkten niet elders in de Gemeenschap worden verzonden.".

b) Aan artikel 17 wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Tot en met 31 december 1991 kan Duitsland evenwel toestaan dat van de in artikel 5 vastgestelde etiketteringsvoorschriften wordt afgeweken voor diervoeders die op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek zijn vervaardigd.".

(;) Een nieuwe wijziging is in voorbereiding.

BIJLAGE IV

VETERINAIRE WETGEVING

1. Beschikking 88/303/EEG van de Raad van 24 mei 1988 (PB nr. L 132 van 28. 5. 1988, blz. 76), laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 90/63/EEG (PB nr. L 43 van 17. 2. 1990, blz. 32)

In bijlage II, hoofdstuk 1, worden de volgende gebieden toegevoegd:

. . . " (aan te vullen op basis van een mededeling van Duitsland).

2. Richtlijn 86/113/EEG van de Raad van 25 maart 1986, opnieuw gepubliceerd als Richtlijn 88/166/EEG (PB nr. L 74 van 19. 3. 1988, blz. 83) Aan artikel 11 wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Duitsland behoeft evenwel eerst uiterlijk 31 december 1992 aan deze richtlijn te voldoen wat het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek, betreft.".

Voorstel voor een

VERORDENING (EEG) Nr. . . . VAN DE RAAD

van . . .

tot vaststelling van bepaalde maatregelen inzake de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk visserijbeleid in de voormalige Duitse Democratische Republiek

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, en met name op de artikelen 42 en 43,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europese Parlement,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Overwegende dat vanaf het tijdstip van de Duitse vereniging het Gemeenschapsrecht van rechtswege van toepassing is op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek;

Overwegende dat bepaalde maatregelen moeten worden vastgesteld om de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk visserijbeleid in de voormalige Duitse Democratische Republiek te vergemakkelijken;

Overwegende dat de Gemeenschap in de plaats treedt van de voormalige Duitse Democratische Republiek, wat de tussen deze laatste en derde landen gesloten visserijovereenkomsten betreft, en dat de voor de Gemeenschap uit deze overeenkomsten voortvloeiende rechten en verplichtingen gedurende de periode waarin de bepalingen van deze overeenkomsten in hun huidige vorm voorloping worden gehandhaafd, tot uiterlijk het tijdstip waarop de overeenkomsten aflopen, onverminderd gelden, tenzij hierover opnieuw wordt onderhandeld;

Overwegende dat de Lid-Staten op grond van artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 3796/81 van de Raad van 29 december 1981 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijprodukten (;), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2886/89 ($), aan producentenorganisaties steun mogen toekennen om de oprichting van deze organisaties te bevorderen en de werking ervan te vergemakkelijken; dat, in verband met de bijzondere situatie op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek, aan Duitsland machtiging moet worden verleend om aan alle producentenorganisaties die na 1 juli 1990 zijn opgericht en die in de drie jaar te rekenen vanaf het tijdstip van de Duitse vereniging zijn erkend, hogere steunbedragen toe te kennen onder toepassing van soepeler bepalingen;

(;) PB nr. L 379 van 31. 12. 1981, blz. 1.

($) PB nr. L 282 van 2. 10. 1989, blz. 1.

Overwegende dat, in verband met de acties in het kader van Verordening (EEG) nr. 4028/86 van de Raad van 18 december 1986 inzake communautaire acties voor verbetering en aanpassing van de structuur van de visserij en de aquicultuur (=), die in de loop van 1991 op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek zullen worden uitgevoerd, de geraamde totale, ten laste van de communautaire begroting komende uitgaven moeten worden verhoogd tot 830 miljoen ecu en de lijst van achtergebleven regio's moet worden aangevuld met regio's van de voormalige Duitse Democratische Republiek, gezien het feit dat bepaalde regio's van de voormalige Duitse Democratische Republiek dezelfde kenmerken vertonen als de betrokken regio's in de Gemeenschap,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van het bepaalde in artikel 6, lid 1, en lid 2, onder b), van Verordening (EEG) nr. 3796/81 mag Duitsland de in bovengenoemd lid 1 bedoelde steun toekennen aan producentenorganisaties die na 1 juli 1990 op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek zijn opgericht en die in de drie jaar na de Duitse vereniging zijn erkend, met inachtneming van de volgende bepalingen:

- het bedrag van de steun mag voor het eerste, het tweede en het derde jaar niet meer bedragen dan respectievelijk 5 %, 3 % en 1 % van de waarde van de verhandelde produkten waarop de werkzaamheden van de producentenorganisaties betrekking hebben;

- de steun mag echter tijdens het eerste jaar niet meer dan 80 %, tijdens het tweede jaar niet meer dan 70 % en tijdens het derde jaar niet meer dan 60 % bedragen van de beheerskosten van de producentenorganisaties;

- aan het begin van elk jaar volgende op de datum van de erkenning van de betrokken producentenorganisatie mogen forfaitaire voorschotten op de steunbedragen worden uitgekeerd;

(=) PB nr. L 376 van 31. 12. 1986, blz. 7.

- het uiteindelijke steunbedrag wordt uitgekeerd gedurende de periode van vijf jaar na de datum van de erkenning.

Artikel 2

Verordening (EEG) nr. 4028/86 wordt als volgt gewijzigd:

1. het in artikel 40, lid 2, vermelde bedrag van "800 miljoen ecu" wordt gewizigd in "830 miljoen ecu";

2. in bijlage II worden bij de punten I.1 en II.1 de woorden "en Veneto" vervangen door de worden: "Veneto en Mecklenburg-Vorpommern".

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, . . .

Voor de Raad

De Voorzitter

Voorstel voor een

VERORDENING (EEG) Nr. . . . VAN DE RAAD

van . . .

tot wijziging, wegens de Duitse vereniging, van een aantal richtlijnen, beschikkingen en verordeningen, betreffende het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 75,

Gezien het voorstel van de Commissie (;),

Gezien het advies van het Europese Parlement ($),

Gezien het advies van het Economische en Sociaal Comité (=),

Overwegende dat de Europese Economische Gemeenschap een complex van bepalingen betreffende het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren heeft vastgesteld;

Overwegende dat het Gemeenschapsrecht vanaf het tijdstip van de Duitse vereniging van rechtswege van toepassing is op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek;

Overwegende dat het noodzakelijk is bepaalde communautaire besluiten betreffende het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren aan te passen, ten einde met de op genoemd grondgebied bestaande speciale situatie rekening te houden;

Overwegende dat het noodzakelijk is te voorzien in een bepaalde termijn voor het met de communautaire besluiten in overeenstemming brengen van de op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek van kracht zijnde regelingen;

Overwegende dat de daartoe toe te kennen afwijkingen een tijdelijk karakter moeten dragen en de werking van de gemeenschappelijke markt zo weinig mogelijk mogen verstoren;

Overwegende dat de beschikbare informatie over de situatie op het gebied van de reglementering en op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek het niet mogelijk maakt de aard van de aanpassingen en de tijdsduur van de afwijkingen definitief vast te stellen; dat bijgevolg moet worden voorzien in een vereenvoudigde procedure ten einde met de ontwikkeling van de situatie rekening te houden;

(;) PB nr. C . . .

($) PB nr. C . . .

(=) PB nr. C . . .

Overwegende dat de bepalingen van de Richtlijnen 74/561/EEG (%) en 74/562/EEG (& ), beide laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 89/438/EEG (() op zodanige wijze moeten worden toegepast dat de verworven rechten van op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek reeds het beroep uitoefenende vervoerders gevrijwaard blijven en de vervoerondernemers welke hun bedrijf eerst onlangs zijn begonnen, een termijn wordt toegekend om aan een aantal voorschriften betreffende financiële draagkracht en vakbekwaamheid te voldoen;

Overwegende dat vanaf het tijdstip van de Duitse vereniging de op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek ingeschreven wegvoertuigen dezelfde rechtspositie verkrijgen als de wegvoertuigen van de andere Lid-Staten; dat bij Verordening (EEG) nr. 3821/85 ()) is voorzien in maatregelen betreffende de in de wegvoertuigen geïnstalleerde controleapparaten; dat de installatie van dergelijke apparaten in nieuwe voertuigen tijdens de produktie geschiedt en aldus geen enkele moeilijkheid oplevert, terwijl de installatie in de op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek vóór de Duitse vereniging ingeschreven voertuigen tijdens een redelijke overgangsperiode moet kunnen geschieden, met inachtneming van de daarmee verband houdende kosten en van de technische capaciteit van de voor de installatie erkende werkplaatsen;

Overwegende dat het wenselijk is de naam van de Deutsche Reichsbahn (DR) op te nemen in de communautaire besluiten waarin uitdrukkelijk melding wordt gemaakt van de namen van de spoorwegondernemingen, en te voorzien in een termijn voor de toepassing van de relevante voorschriften;

Overwegende dat de communautaire maatregelen betreffende de structurele sanering van de binnenvaart moeten worden aangepast met inachtneming van de bijzondere situatie van de op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek gevestigde ondernemingen van vervoer over de binnenwateren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In Richtlijn 74/561/EEG wordt het volgende artikel 5 bis ingevoegd:

(%) PB nr. L 308 van 19. 11. 1974, blz. 18.

(& ) PB nr. L 308 van 19. 11. 1974, blz. 23.

(() PB nr. L 212 van 22. 7. 1989, blz. 101.

()) PB nr. L 370 van 31. 12. 1985, blz. 8.

"Artikel 5 bis

1. De ten minste twee jaar vóór de Duitse vereniging op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek gevestigde wegvervoerondernemingen zijn vrijgesteld van de verplichting aan te tonen dat zij, naar gelang van het geval, aan het bepaalde in artikel 3 voldoen.

2. De in de periode van twee jaar vóór de Duitse vereniging op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek opgerichte wegvervoerondernemingen moeten vóór 1 januari 1992 aan het bepaalde in artikel 3, lid 3, onder c), en in artikel 3, lid 4, voldoen.".

Artikel 2

In Richtlijn 74/562/EEG wordt het volgende artikel 4 bis ingevoegd:

"Artikel 4 bis

1. De ten minste twee jaar vóór de Duitse vereniging op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek gevestigde wegvervoerondernemingen zijn vrijgesteld van de verplichting aan te tonen dat zij, naar gelang van het geval, aan het bepaalde in artikel 2 voldoen.

2. De in de periode van twee jaar vóór de Duitse vereniging op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek opgerichte wegvervoerondernemingen moeten vóór 1 januari 1992 aan het bepaalde in artikel 2, lid 3, onder c), en in artikel 2, lid 4, voldoen.".

Artikel 3

In Verordening (EEG) nr. 3821/85 wordt het volgende artikel 20 bis ingevoegd:

"Artikel 20 bis

Deze verordening is eerst met ingang van 1 januari 1994 van toepassing op de voertuigen welke vóór 1 januari 1991 op he grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek zijn ingeschreven.".

Artikel 4

Aan artikel 8, lid 1, van Richtlijn 80/1263/EEG van de Raad van 4 december 1980 betreffende de invoering van een Europese rijbewijs (;) wordt de volgende zin toegevoegd:

"De bepalingen van dit eerste lid zijn eveneens van toepassing op de door de voormalige Duitse Democratische Republiek afgegeven rijbewijzen.".

(;) PB nr. L 375 van 31. 12. 1980, blz. 1.

Artikel 5

De lijst van spoorwegondernemingen opgenomen in, respectievelijk:

- artikel 19, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad van 26 juni 1969 betreffende het optreden van de Lid-Staten ten aanzien van met het begrip openbare dienst verbonden verplichtingen op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren ($);

- artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1192/69 van de Raad van 26 juni 1969 betreffende de gemeenschappelijke regels voor de normalisatie van de rekeningstelsels van de spoorwegondernemingen (=);

- bijlage II, onder A.1 "Spoorwegen - belangrijkste netten", van Verordening (EEG) nr. 1108/70 van de Raad van 4 juni 1970 betreffende de invoering van een boekhouding van de uitgaven voor de wegen voor het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren (%);

- artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 2830/77 van Raad van 12 december 1977 betreffende de maatregelen die nodig zijn om de boekhoudingen en de jaarrekeningen van de spoorwegondernemingen onderling vergelijkbaar te maken (& );

- artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 2183/78 van de Raad van 19 september 1978 betreffende de vaststelling van uniforme beginselen voor de kostenberekening van de spoorwegondernemingen (();

- artikel 1, lid 1, van Beschikking 75/327/EEG van de Raad van 20 mei 1975 betreffende de sanering van de toestand bij de spoorwegondernemingen en de harmonisatie van de voorschriften voor de financiële betrekkingen tussen deze ondernemingen en de Staten ());

- artikel 1, lid 1, van Beschikking 82/529/EEG van de Raad van 19 juli 1982 betreffende de prijsvorming in het internationale goederenvervoer per spoor ( 7);

- artikel 1, lid 1, van Beschikking 83/418/EEG van de Raad van 25 juli 1983 inzake de commerciële autonomie van de spoorwegen bij het beheer van hun internationale reizigers- en bagagevervoer (§),

wordt vervangen door de volgende lijst:

"- Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (NMBS) / Société Nationale des Chemins de Fer Belges (SNCB),

"- Danske Statsbaner (DSB),

"- Deutsche Bundesbahn (DB),

"- Deutsche Reichsbahn (DR),

"- Ïñãáíéóìueò Óéaeçñïaeñueìùí AAëëUEaeáò (ÏÓAA),

"- Red Nacional de los Ferrocarriles Españoles (RENFE),

($) PB nr. L 156 van 28. 6. 1969, blz. 1.

(=) PB nr. L 156 van 28. 6. 1969, blz. 8.

(%) PB nr. L 130 van 15. 6. 1970, blz. 4.

(& ) PB nr. L 334 van 24. 12. 1977, blz. 13.

(() PB nr. L 258 van 21. 9. 1978, blz. 1.

()) PB nr. L 152 van 12. 6. 1975, blz. 3.

( 7) PB nr. L 234 van 9. 8. 1982, blz. 5.

(§) PB nr. L 237 van 26. 8. 1983, blz. 32.

"- Société Nationale des Chemins de Fer Français (SNCF),

"- Córas Iompair Eireann (CIE),

"- Ente Ferrovie dello Stato (FS),

"- Société Nationale des Chemins de Fer Luxembourgeois (CFL),

"- Naamloze Vennootschap Nederlandse Spoorwegen (NS),

"- Caminhos do Ferro Portugueses EP (CP),

"- British Rail (BR),

"- Northern Ireland Railways (NIR)".

Artikel 6

Verordening (EEG) nr. 1101/89 van de Raad van 27 april 1989 betreffende de structurele sanering van de binnenvaart (;) wordt als volgt gewijzigd:

1. aan artikel 6, lid 4, wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Voor op de datum van de Duitse vereniging op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek geregistreerde vaartuigen worden de bijdragen voor het eerst inbaar met ingang van 1991.";

2. aan artikel 6 wordt het volgende lid toegevoegd:

"8. Indien de Duitse Regering binnen een termijn van zes maanden na de Duitse vereniging wenst dat voor de schepen van de Duitse vloot die vóór de Duitse vereniging in de voormalige Duitse Democratische Republiek waren geregistreerd, eveneens een sloopactie wordt opgezet, dient zij daartoe bij de Commissie een verzoek in. De Commissie stelt de voorwaarden voor de sloopactie vast op grond van dezelfde beginselen als die waarvan in Verordening (EEG) nr. 1102/89 (*) wordt uitgegaan.

(*) PB nr. L 116 van 28. 4. 1990, blz. 30.";

3. aan artikel 8, lid 3, onder a), wordt de volgende alinea toegevoegd:

"De in de leden 1 en 2 vermelde voorwaarden zijn vóór 1 februari 1991 evenmin van toepassing op de in de voormalige Duitse Democratische Republiek vóór 1 september 1990 op stapel gezette schepen op voorwaarde dat de overdracht en ingebruikneming niet na 31 januari 1991 plaatsvinden.";

4. aan artikel 8, lid 3, onder b), wordt de volgende alinea toegevoegd:

"De leden 1 en 2 zijn van toepassing op de schepen welke wegens de Duitse vereniging in de Duitse vloot zijn geïntegreerd doch op 1 september 1990 niet in de voormalige Duitse Democratische Republiek waren geregistreerd.";

5. aan artikel 10 wordt het volgende lid toegevoegd:

"5. De Lid-Staten treffen de maatregelen die nodig zijn om vóór 1 januari 1991 aan het bepaalde in artikel 8, (;) PB nr. L 116 van 28. 4. 1989, blz. 25.

lid 3, onder a), tweede alinea, en lid 3 onder b), tweede alinea, te voldoen en stellen de Commissie daarvan in kennis.".

Artikel 7

1. Verordening (EEG) nr. 2183/78 en Verordening (EEG) nr. 2830/77 zijn op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek eerst met ingang van 1 januari 1992 van toepassing.

2. Verordening (EEG) nr. 1192/69 is op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek eerst met ingang van 1 januari 1993 van toepassing.

Artikel 8

Beschikking 75/327/EEG, Beschikking 82/529/EEG en Beschikking 83/418/EEG zijn op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek eerst met ingang van 1 januari 1993 van toepassing.

Artikel 9

Deze verordening kan naar aanleiding van onvoorziene gevallen worden aangepast. Met het oog daarop wordt, na bijeenroeping van een uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten samengesteld en door een vertegenwoordiger van de Commissie voorgezeten comité ad hoc, de hierna omschreven procedure gevolgd.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2 van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast, wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.

Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een vorstel betreffende de te nemen maatregelen in. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad na verloop van een termijn van drie maanden na indiening van het voorstel bij de Raad geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

Artikel 10

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, . . .

Voor de Raad

De Voorzitter

Voorstel voor een

VERORDENING (EEG) Nr. . . . VAN DE RAAD

van . . .

tot vaststelling van een overgangsperiode voor de tenuitvoerlegging van sommige communautaire besluiten in de energiesector

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 103,

Gezien het voorstel van de Commissie (;),

Gezien het advies van het Europese Parlement ($),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (=),

Overwegende dat de Lid-Staten volgens de verschillende regelingen voor de energiesector de Commissie specifieke informatie moeten verstrekken volgens welomschreven procedures;

Overwegende dat vanaf het tijdstip van de Duitse vereniging het Gemeenschapsrecht van rechtswege van toepassing is op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek; dat deze toepassing moeilijkheden kan opleveren wegens de regionale verschillen in niveau van economische ontwikkeling;

Overwegende dat de Commissie volgens artikel 8 C van het Verdrag rekening moet houden met de inspanning die bepaalde volkshuishoudingen met verschillen in ontwikkeling zich gedurende het tijdvak van instelling van de interne markt moeten getroosten;

Overwegende dat dergelijke afwijkingen van tijdelijke aarden dienen te zijn en de werking van de gemeenschappelijke markt zo weinig mogelijk dienen te verstoren;

Overwegende dat aan de hand van de beschikbare informatie over de situatie op het gebied van regelgeving op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek en over de situatie in de energiesector aldaar, de draagwijdte van de vereiste afwijkingen niet definitief kan worden vastgesteld; dat, om rekening te kunnen houden met de ontwikkeling van deze situatie, een vereenvoudigde procedure voor de vaststelling en het beheer van deze afwijkingen moet worden vastgesteld overeenkomstig artikel 145, derde streepje, van het Verdrag,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Duitsland is niet gehouden tot de mededeling van gegevens zoals voorgeschreven bij de in de bijlage genoemde verordeningen en beschikkingen voor het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek.

Artikel 2

De in artikel 1 bedoelde afwijking geldt gedurende twaalf maanden te rekenen vanaf het tijdstip van de Duitse vereniging.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, . . .

Voor de Raad

De Voorzitter

(;) PB nr. C . . .

($) PB nr. C . . .

(=) PB nr. C . . .

BIJLAGE

1. Prijsvorming en informatie en overleg over de prijzen

Beschikking 77/190/EEG van de Commissie van 26 januari 1977 tot uitvoering van Richtlijn 76/491/EEG betreffende een communautaire informatie- en overlegprocedure inzake de prijzen van ruwe aardolie en aardolieprodukten in de Gemeenschap (PB nr. L 61 van 5. 3. 1977, blz. 34).

Beschikking 79/607/EEG van de Commissie van 30 mei 1979 tot wijziging van Beschikking 77/190/EEG houdende toepassing van Richtlijn 76/491/EEG van de Raad betreffende een communautaire informatie- en overlegprocedure inzake de prijzen van ruwe aardolie en aardolieprodukten in de Gemeenschap (PB nr. L 170 van 9. 7. 1979, blz. 1).

Beschikking 80/983/EEG van de Commissie van 4 september 1980 tot wijziging van Beschikking 77/190/EEG tot uitvoering van Richtlijn 76/491/EEG betreffende een communautaire informatie- en overlegprocedure inzake de prijzen van ruwe aardolie en aardolieprodukten in de Gemeenschap (PB nr. L 281 van 25. 10. 1980, blz. 26).

Beschikking 81/883/EEG van de Commissie van 14 oktober 1981 tot wijziging van Beschikking 77/190/EEG voor wat betreft de te verstrekken inlichtingen over de prijzen van ruwe aardolie en aardolieprodukten in de Gemeenschap (PB nr. L 324 van 12. 11. 1981, blz. 19).

2. Mededeling van de invoer van koolwaterstoffen

Verordening (EEG) nr. 2677/75 van de Commissie van 6 oktober 1975 houdende toepassing van Verordening (EEG) nr. 3254/74 van de Raad van 17 december 1974 houdende toepassing van Verordening (EEG) nr. 1055/72 betreffende de mededeling aan de Commissie van de invoer van koolwaterstoffen, op aardolieprodukten van de onderverdelingen 27.10 A, B, C I en C II van het gemeenschappelijk douanetarief (PB nr. L 275 van 27. 10. 1975, blz. 1).

Verordening (EEG) nr. 1055/72 van de Raad van 18 mei 1972 betreffende de mededeling aan de Commissie van de invoer van koolwaterstoffen (PB nr. L 120 van 25. 5. 1972, blz. 3).

Verordening (EEG) nr. 1068/73 van de Commissie van 16 maart 1973 houdende toepassing van Verordening (EEG) nr. 1055/72 van de Raad van 18 mei 1972 betreffende de mededeling aan de Commissie van de invoer van koolwaterstoffen (PB nr. L 113 van 28. 4. 1973, blz. 1).

Verordening (EEG) nr. 301/82 van de Commissie van 9 februari 1982 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2729/79 met betrekking tot de mededeling aan de Commissie van inlichtingen betreffende de invoer van ruwe olie en aardolieprodukten (PB nr. L 37 van 10. 2. 1982, blz. 5).

3. Mededeling van de uitvoer van koolwaterstoffen

Verordening (EEG) nr. 388/75 van de Raad van 13 februari 1975 inzake mededeling aan de Commissie van de uitvoer van koolwaterstoffen naar derde landen (PB nr. L 45 van 19. 2. 1975, blz. 1).

Verordening (EEG) nr. 2678/75 van de Commissie van 6 oktober 1975 houdende toepassing van Verordening (EEG) nr. 388/75 van de Raad van 13 februari 1975 betreffende de mededeling aan de Commissie van uitvoer van koolwaterstoffen naar derde landen (PB nr. L 275 van 27. 10. 1875, blz. 8).

Voorstel voor een

RICHTLIJN (CEE) Nr. . . . VAN DE RAAD

van . . .

inzake de in Duitsland toepasselijke overgangsmaatregelen met betrekking tot sommige communautaire bepalingen op het gebied van milieubescherming die met de interne markt verband houden

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,

Gezien het voorstel van de Commissie (;),

In samenwerking met het Europese Parlement ($),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (=),

Overwegende dat de Europese Economische Gemeenschap een complex van bepalingen inzake milieubescherming heeft vastgesteld;

Overwegende dat vanaf het tijdstip van de Duitse vereniging het Gemeenschapsrecht van rechtswege van toepassing is op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek;

Overwegende dat het, gezien de aldaar heersende bijzondere situatie, evenwel noodzakelijk blijkt Duitsland toe te staan voor de invoering van bepaalde regelingen op dit grondgebied overeenkomstig het Gemeenschapsrecht, een afwijkende termijn vast te stellen;

Overwegende dat dit meer in het bijzonder geldt voor de communautaire regeling die is ingesteld bij de richtlijnen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen, alsmede voor bepaalde communautaire bepalingen inzake afvalstoffen;

Overwegende dat de afwijkingen waartoe in dit verband eventueel wordt besloten, van tijdelijke aard moeten zijn en het functioneren van de gemeenschappelijke markt zo weinig mogelijk dienen te verstoren;

Overwegende dat aan de hand van de beschikbare informatie over de in de voormalige Duitse Democratische Republiek geldende regelingen en over de toestand van het milieu aldaar, de draagwijdte van de vereiste afwijkingen niet definitief kan worden bepaald; dat, om rekening te kunnen houden met de ontwikkeling van deze situatie, een vereenvoudigde procedure dient te worden voorzien,

(;) PB nr. C . . .

($) PB nr. C . . .

(=) PB nr. C . . .

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

1. In afwijking van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (%) wordt Duitsland gemachtigd om de nodige maatregelen te nemen opdat de bepalingen van deze richtlijn uiterlijk op 31 december 1992 op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek worden nageleefd.

2. Duitsland neemt de nodige maatregelen om te waarborgen dat stoffen en preparaten die niet voldoen aan Richtlijn 67/548/EEG niet elders in de Gemeenschap in het verkeer worden gebracht dan op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek. Deze maatregelen moeten verenigbaar zijn met het Verdrag, met name met de doelstellingen van artikel 8 A, en mogen niet tot controles en formaliteiten aan de grenzen tussen de Lid-Staten leiden.

Elke stof die niet voorkomt op de in artikel 13 van Richtlijn 67/548/EEG bedoelde lijst (EINECS) moet overeenkomstig de bepalingen van genoemde richtlijn worden aangemeld. De voorwaarden voor de aanmelding van stoffen die zich reeds vóór 18 september 1981 op de marke van de voormalige Duitse Democratische Republiek bevonden en niet op de EINECS-lijst voorkomen, worden door de Commissie vastgesteld.

Artikel 2

1. In afwijking van artikel 8 van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad (& ) en van artikel 9 van Richtlijn 78/319/EEG van de Raad (() wordt Duitsland gemachtigd om de nodige maatregelen te nemen opdat uiterlijk op 31 december 1995 op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek aan de uit deze richtlijnen voortvloeiende verplichtingen wordt voldaan.

2. Duitsland dient uiterlijk op 31 december 1991 bij de Commissie saneringsplannen in die aan de eisen van artikel 6 van Richtlijn 75/442/EEG en van artikel 12 van Richtlijn (%) PB nr. 196 van 16. 8. 1967, blz. 1.

(& ) PB nr. L 194 van 25. 7. 1975, blz. 39.

(() PB nr. L 84 van 31. 3. 1978, blz. 43.

78/319/EEG beantwoorden en die het mogelijk maken de in lid 1 genoemde termijn in acht te nemen.

Artikel 3

Duitsland brengt de ter uitvoering van de artikelen 1 en 2 genomen maatregelen overwijld ter kennis van de Commissie, die deze aan de overige Lid-Staten mededeelt.

Artikel 4

1. Volgens de procedure van artikel 21 van Richtlijn 67/548/EEG of die van artikel 19 van Richtlijn 78/319/EEG kan worden besloten maatregelen te nemen die op de in deze richtlijn bedoelde maatregelen een aanvulling of wijziging vormen.

2. Deze aanvullingen of wijzigingen moeten gericht zijn op een coherente toepassing van de in de artikelen 1 en 2 genoemde richtlijnen op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek, rekening houdend met de specifieke situatie aldaar en met de bijzondere moeilijkheden die zich bij de uitvoering van deze richtlijnen voordoen.

Zij moeten in overeenstemming zijn met de beginselen van deze richtlijnen.

3. De in lid 1 bedoelde maatregelen kunnen tot en met 31 december 1992, respectievelijk 31 december 1995, worden genomen. De geldigheidsduur van deze maatregelen verstrijkt op dezelfde datum.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, . . .

Voor de Raad

De Voorzitter

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van . . .

inzake de in Duitsland toepasselijke overgangsmaatregelen met betrekking tot sommige communautaire bepalingen op het gebied van milieubescherming

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 S,

Gezien het voorstel van de Commissie (;),

Gezien het advies van het Europese Parlement ($),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (=),

Overwegende dat de Europese Economische Gemeenschap een complex van bepalingen inzake milieubescherming heeft vastgesteld;

Overwegende dat vanaf het tijdstip van de Duitse vereniging het Gemeenschapsrecht van rechtswege van toepassing is op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek;

Overwegende dat echter rekening dient te worden gehouden met de aldaar heersende bijzondere situatie inzake het milieu;

Overwegende dat daartoe Duitsland moet worden toegestaan voor de invoering van bepaalde regelingen op dit grondgebied overeenkomstig het Gemeenschapsrecht, een afwijkende termijn vast te stellen;

Overwegende dat de afwijkingen waartoe in dit verband wordt besloten, van tijdelijke aard dienen te zijn en het functioneren van de gemeenschappelijke markt zo weinig mogelijk dienen te verstoren;

Overwegende dat de toestand van het milieu op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek zodanig is dat een ingrijpende sanering vereist is om aan de in de communautaire wetgeving opgenomen kwaliteitsnormen, grenswaarden en andere verplichtingen inzake milieubescherming te voldoen;

Overwegende dat de voor de aanpassing vereiste tijd afhankelijk is van de uitgangssituatie op het betrokken grondgebied enerzijds, en van de maatregelen die noodzakelijk zijn om aan de communautaire eisen te voldoen anderzijds; dat derhalve geen uniforme termijn kan worden vastgesteld;

Overwegende dat de maatregelen die op de diverse, door deze richtlijn bestreken terreinen moeten worden genomen, dik(;) PB nr. C . . .

($) PB nr. C . . .

(=) PB nr. C . . .

wijls niet alleen een aanpassing van de produktie, maar ook de bouw van nieuwe installaties vereisen; dat deze maatregelen het bestaan van een aangepaste administratieve structuur en de invoering van meet- en controlenetten impliceert; dat bijgevolg rekening moet worden gehouden met termijnen van verscheidene jaren om de situatie op milieugebied met het Gemeenschapsrecht in overeenstemming te brengen;

Overwegende dat aan de hand van de beschikbare informatie over de situatie op het gebied van regelgeving en over de toestand van het milieu op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek de aard van de aanpassingen en de draagwijdte van de vereiste afwijkingen niet definitief kunnen worden vastgesteld; dat, om rekening te kunnen houden met de ontwikkeling van deze situatie, in een vereenvoudigde procedure dient te worden voorzien,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Kwaliteit van het oppervlaktewater

1. In afwijking van Richtlijn 75/440/EEG van de Raad (%) en van Richtlijn 79/869/EEG van de Raad (& ) Raad (%) en van Richtlijn 79/869/EEG van de Raad (& ) wordt Duitsland gemachtigd om voor het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek te bepalen dat de kwaliteitsnormen voor oppervlaktewater, alsook de referentiemeetmethoden en de bemonsterings- en analysefrequenties waarin bij deze richtlijnen is voorzien, uiterlijk op 31 december 1995 in acht moeten worden genomen.

2. Duitsland dient uiterlijk op 31 december 1992 bij de Commissie een saneringsplan in waarin is aangegeven door middel van welke maatregelen de doelstellingen van de in lid 1 genoemde richtlijnen binnen de vermelde termijn kunnen worden bereikt.

Artikel 2

Kwaliteit van het zwemwater

In afwijking van Richtlijn 76/160/EEG van de Raad (() wordt Duitsland gemachtigd om voor het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek te bepalen dat de uit genoemde richtlijn voortvloeiende verplichtingen uiterlijk op 31 december 1993 moeten worden nagekomen.

(%) PB nr. L 194 van 25. 7. 1975, blz. 34.

(& ) PB nr. L 271 van 29. 10. 1979, blz. 44.

(() PB nr. L 31 van 5. 2. 1976, blz. 1.

Artikel 3

Lozing van gevaarlijke stoffen

1. In afwijking van de Richtlijn 76/464/EEG (;), 82/176/EEG ($), 83/513/EEG (=), 84/156/EEG (%), 84/491/EEG (& ), 86/280/EEG (() en 88/347/EEG ()), zijnde richtlijnen van de Raad, wordt Duitsland gemachtigd om de bij deze richtlijnen vastgestelde bepalingen ten aanzien van de industriële bedrijven die op de datum van de Duitse vereniging op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek zijn gevestigd, uiterlijk met ingang van 31 december 1992 toe te passen.

2. Een aanzienlijke uitbreiding van de capaciteit voor de verwerking van gevaarlijke stoffen van een bestaand bedrijf wordt beschouwd als een nieuw bedrijf in de zin van artikel 2, onder g), van Richtlijn 86/280/EEG.

3. De leden 1 en 2 zijn, wat Richtlijn 86/280/EEG betreft, alleen van toepassing op de in bijlage II bij deze richtlijn voorkomende stoffen.

4. De in artikel 4 van Richtlijn 84/156/EEG en in artikel 5 van Richtlijn 86/280/EEG bedoelde specifieke programma's moeten uiterlijk op 31 december 1992 zijn voltooid en van toepassing worden.

Artikel 4

Kwaliteit van het viswater

In afwijking van Richtlijn 78/659/EEG van de Raad ( 7) wordt Duitsland gemachtigd om voor het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek te bepalen dat de uit genoemde richtlijn voortvloeiende verplichtingen uiterlijk met ingang van 31 december 1992 moeten worden nagekomen.

Artikel 5

De vogelstand

In afwijking van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad (§) wordt Duitsland gemachtigd om voor het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek te bepalen dat de uit de artikelen 3 en 4 van genoemde richtlijn voortvloeiende verplichtingen inzake de instelling van beschermingszones en de toezending van gegevens uiterlijk op 31 december 1992 moeten worden nagekomen.

Binnen een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de datum van de Duitse vereniging dient Duitsland de gebieden te bepalen om deze onder de speciale beschermingszones te brengen.

(;) PB nr. L 129 van 18. 5. 1976, blz. 23.

($) PB nr. L 81 van 27. 3. 1982, blz. 29.

(=) PB nr. L 291 van 24. 10. 1983, blz. 1.

(%) PB nr. L 74 van 17. 3. 1984, blz. 49.

(& ) PB nr. L 274 van 17. 10. 1984, blz. 11.

(() PB nr. L 181 van 4. 7. 1986, blz. 16.

()) PB nr. L 158 van 25. 5. 1988, blz. 35.

( 7) PB nr. L 222 van 14. 8. 1978, blz. 1.

(§) PB nr. L 103 von 25. 4. 1979, blz. 1.

In afwachting van de inwerkingtreding van de beschermingsmaatregelen overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van de genoemde richtlijn vergewist zich ervan dat aan het beschermingspotentieel van die gebieden door optreden van overheidswege geen afbreuk wordt gedaan.

Artikel 6

Bescherming van het grondwater tegen verontreiniging

1. In afwijking van Richtlijn 80/68/EEG van de Raad (¹*) wordt Duitsland gemachtigd om voor het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek te bepalen dat de uit genoemde richtlijn voortvloeiende verplichtingen uiterlijk op 31 december 1995 moeten worden nagekomen voor de lozingen van tot lijst I of lijst II behorende stoffen die al vóór de datum van de Duitse vereniging gebeurden.

2. De in artikel 5 van Richtlijn 80/68/EEG bedoelde inventarissen van vergunningen moeten zo spoedig mogelijk en in ieder geval vóór het verstrijken van de in lid 1 genoemde termijn worden voltooid.

3. Duitsland dient uiterlijk op 31 december 1992 bij de Commissie een saneringsprogramma in voor het in dit artikel bedoelde grondwater met het doel het doordringen van tot lijst I en lijst II behorende stoffen in het grondwater te verhinderen respectievelijk te beperken overeenkomstig Richtlijn 80/68/EEG.

Artikel 7

Kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water

In afwijking van Richtlijn 80/778/EEG van de Raad (;¹) wordt Duitsland gemachtigd om voor het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek te bepalen dat de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen uiterlijk op 31 december 1995 moeten worden nagekomen. Duitsland dient zich echter in te spannen om dit doel reeds vanaf 31 december 1991 te verwezenlijken. Indien de kwaliteitsnormen van Richtlijn 80/778/EEG op deze datum niet zijn gehaald, verstrekt Duitsland aan de Commissie onmiddellijk alle ter zake dienstige inlichtingen, vergezeld van een saneringsplan waarin wordt aangegeven door middel van welke maatregelen ervoor kan worden gezorgd dat uiterlijk op 31 december 1995 aan de normen van de richtlijn wordt voldaan.

Artikel 8

Luchtkwaliteit voor zwaveldioxyde en zwevende deeltjes

In afwijking van Richtlijn 80/779/EEG van de Raad (¹$) wordt Duitsland gemachtigd om voor het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek te bepalen, wat deze richtlijn betreft, dat

(¹*) PB nr. L 20 van 26. 1. 1980, blz. 43.

(¹;) PB nr. L 229 van 30. 8. 1980, blz. 11.

(¹$) PB nr. L 229 van 30. 8. 1980, blz. 30.

- de in artikel 3, lid 1, bedoelde verplichtingen uiterlijk op 31 december 1991 moeten worden nagekomen;

- de in artikel 3, lid 2, bedoelde verplichtingen, waaraan tegen 1 oktober 1982, respectievelijk 1 april 1986 diende te worden voldaan, uiterlijk op 31 december 1991, respectievelijk 31 december 1995, moeten worden nagekomen.

Artikel 9

Risico's van zware ongevallen

1. In afwijking van Richtlijn 82/501/EEG van de Raad (;) wordt Duitsland gemachtigd om voor het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek te bepalen dat de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen met betrekking tot de industriële activiteiten die aldaar op de datum van de Duitse vereniging worden uitgeoefend, uiterlijk op 1 juli 1992 moeten worden nagekomen.

2. Wat de in lid 1 bedoelde industriële activiteiten betreft, wordt Duitsland gemachtigd om te bepalen dat de in artikel 9, lid 4, van Richtlijn 82/501/EEG en artikel 2, lid 2 van Richtlijn 87/216/EEG van de Raad ($) bedoelde aanvullende verklaring uiterlijk op 1 juli 1994 bij de bevoegde autoriteit moet worden ingediend.

Artikel 10

Lood in de lucht

In afwijking van Richtlijn 82/884/EEG van de Raad (=) wordt Duitsland gemachtigd om voor het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek te bepalen, wat deze richtlijn betreft, dat:

- de in artikel 3, lid 1, bedoelde verplichting uiterlijk op 31 december 1991 moet worden nagekomen;

- de in artikel 3, lid 2, bedoelde verplichting om de Commissie in te lichten uiterlijk op 31 december 1991 moet worden nagekomen;

- de verplichting om bij de Commissie projecten voor een geleidelijke verbetering in te dienen, als bedoeld in artikel 3, lid 3, eerste zin, uiterlijk op 31 december 1992 moet worden nagekomen;

- de verplichting om de in de richtlijn vastgestelde grenswaarden te halen, als bedoeld in artikel 3, lid 3, derde zin, uiterlijk op 1 juli 1994 moet worden nagekomen.

Artikel 11

Door industriële inrichtingen veroorzaakte luchtverontreiniging

In afwijking van Richtlijn 84/360/EEG van de Raad (%) wordt Duitsland gemachtigd om voor het grondgebied van (;) PB nr. L 230 van 5. 8. 1982, blz. 1.

($) PB nr. L 85 van 28. 3. 1987, blz. 36.

(=) PB nr. L 378 van 31. 12. 1982, blz. 15.

(%) PB nr. L 188 van 26. 7. 1984, blz. 20.

de voormalige Duitse Democratische Republiek te bepalen dat als datum waarmee in artikel 2, punt 3, van deze richtlijn voor het omschrijven van de bestaande inrichtingen wordt gerekend, de datum van de Duitse vereniging geldt.

Artikel 12

Luchtkwaliteitsnormen voor stikstofdioxyde

In afwijking van Richtlijn 85/203/EEG van de Raad (& ) wordt Duitsland gemachtigd om voor het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek te bepalen, wat deze richtlijn betreft, dat

- de verplichting om de in artikel 3, lid 1, bedoelde grenswaarde voor stikstofconcentraties in de lucht in acht te nemen, uiterlijk op 31 december 1991 moet worden nagekomen;

- de in artikel 3, lid 2, bedoelde termijnen worden verlengd tot uiterlijk 31 december 1991;

- de termijn voor het mededelen van verbeteringsplannen, als bedoeld in artikel 3, lid 2, tweede alinea, eerste zin, wordt vastgesteld op uiterlijk 31 december 1992;

- de in artikel 3, lid 2, vermelde maximumtermijn tot uiterlijk 31 december 1995 wordt verlengd.

Artikel 13

Verwijdering van afgewerkte olie

In afwijking van Richtlijn 87/101/EEG van de Raad (() wordt Duitsland gemachtigd om voor het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek, wat deze richtlijn betreft, te bepalen dat als datum waarmee in artikel 3 voor het omschrijven van bestaande bedrijven wordt gerekend, de datum van de Duitse vereniging geldt.

Artikel 14

Milieuverontreiniging door asbest

In afwijking van Richtlijn 87/217/EEG van de Raad ()) wordt Duitsland gemachtigd om voor het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek te bepalen, wat deze richtlijn betreft, dat:

- de uit artikel 14, lid 1, voortvloeiende verplichtingen uiterlijk op 31 december 1991 moeten worden nagekomen;

- de uit artikel 14, lid 2, voortvloeiende verplichtingen uiterlijk op 30 juni 1993 moeten worden nagekomen.

(& ) PB nr. L 87 van 27. 3. 1985, blz. 1.

(() PB nr. L 42 van 11. 1. 1987, blz. 43.

()) PB nr. L 85 van 28. 3. 1987, blz. 40.

Artikel 15

Beperking van door grote stookinstallaties veroorzaakte milieuverontreiniging

1. In afwijking van Richtlijn 88/609/EEG van de Raad (¹) wordt Duitsland gemachtigd om voor het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek te bepalen, wat deze richtlijn betreft, dat:

- in artikel 2, punten 9 en 10, de datum 1 juli 1987 wordt vervangen door 1 juli 1990;

- in artikel 3, lid 1, de datum 1 juli 1990 voor de opstelling van beperkingsprogramma's wordt vervangen door 1 juli 1992.

2. In bijlage I bij Richtlijn 88/609/EEG worden de gegevens betreffende Duitsland als volgt gewijzigd:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. In bijlage II bij Richtlijn 88/609/EEG worden de gegevens betreffende Duitsland als volgt gewijzigd:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Artikel 16

Kennisgeving

Duitsland stelt de Commissie onverwijld in kennis van de ter uitvoering van de artikelen 1 tot en met 15 genomen maatregelen; de Commissie doet hiervan mededeling aan de andere Lid-Staten.

Artikel 17

Aanpassing

1. Tot het nemen van maatregelen ter aanvulling of aanpassing van de onder deze richtlijn vallende maatregelen kan worden besloten

- wat artikel 1 betreft, overeenkomstig de procedure van artikel 11 van Richtlijn 79/869/EEG;

- wat artikel 2 betreft, overeenkomstig de procedure van artikel 11 van Richtlijn 76/160/EEG;

- wat artikel 4 betreft, overeenkomstig de procedure van artikel 14 van Richtlijn 78/659/EEG;

- wat artikel 5 betreft, overeenkomstig de procedure van artikel 17 van Richtlijn 79/409/EEG;

- wat artikel 7 betreft, overeenkomstig de procedure van artikel 15 van Richtlijn 80/778/EEG;

- wat artikel 8 betreft, overeenkomstig de procedure van Richtlijn 80/779/EEG;

- wat artikel 9 betreft, overeenkomstig de procedure van artikel 16 van Richtlijn 82/501/EEG;

- wat artikel 10 betreft, overeenkomstig de procedure van artikel 11 van Richtlijn 82/884/EEG;

- wat artikel 12 betreft, overeenkomstig de procedure van artikel 14 van Richtlijn 85/203/EEG;

- wat artikel 14 betreft, overeenkomstig de procedure van artikel 12 van Richtlijn 87/217/EEG.

2. In de gevallen die niet onder de in lid 1 vermelde procedures vallen, kunnen de maatregelen tot aanvulling of tot aanpassing van de maatregelen die onder deze richtlijn vallen worden vastgesteld overeenkomstig de volgende procedure, na bijeenroeping van een ad hoc-Comité, samengesteld uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en onder het voorzitterschap van een vertegenwoordiger van de Commissie:

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie.

Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.

Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad, na verloop van een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de indiening van het voorstel bij de Raad, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

3. De in de leden 1 en 2 bedoelde aanvullingen of aanpassingen moeten tot doel hebben te zorgen voor een samenhangende toepassing van de bedoelde richtlijnen op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek, gelet op de aldaar bestaande specifieke situatie en de bijzondere moeilijkheden waarop de tenuitvoerlegging van deze richtlijnen stuit.

Hierbij dienen de beginselen van deze richtlijnen in acht te worden genomen.

4. De in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen kunnen slechts tot de in de respectieve richtlijnen bepaalde uiterste datum worden genomen. De toepassing ervan strekt zich eveneens tot die datum uit.

Artikel 18

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, . . .

Voor de Raad

De Voorzitter