Home

Beschikking van de Commissie van 19 december 1990 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EEG-Verdrag (IV/33.133-A: Natriumcarbonaat Solvay/ICI) (Slechts de teksten in de Engelse en de Franse taal zijn authentiek)

Beschikking van de Commissie van 19 december 1990 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EEG-Verdrag (IV/33.133-A: Natriumcarbonaat Solvay/ICI) (Slechts de teksten in de Engelse en de Franse taal zijn authentiek)

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 19 december 1990 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EEG-Verdrag IV/33.133-A: Natriumcarbonaat Solvay/ICI (Slechts de teksten in de Franse en de Engelse taal zijn authentiek) (91/297/EEG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag (1), laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Spanje en Portugal, inzonderheid op de artikelen 3 en 15,

Gezien het besluit van de Commissie van 19 februari 1990 om overeenkomstig artikel 3 van Verordening nr. 17 ambtshalve een procedure in te leiden,

Na de betrokken ondernemingen overeenkomstig artikel 19, lid 1, van Verordening nr. 17 en overeenkomstig Verordening nr. 99/63/EEG van de Commissie van 25 juli 1963 over het horen van belanghebbenden en derden overeenkomstig artikel 19, leden 1 en 2, van Verordening nr. 17 van de Raad (2) in de gelegenheid te hebben gesteld hun standpunt kenbaar te maken ter zake van de punten van bezwaar welke de Commissie in aanmerking heeft genomen,

Na het Raadgevend Comité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities te hebben geraadpleegd,

Overwegende hetgeen volgt:

DEEL I DE FEITEN A. Beknopte beschrijving van de inbreuk (1) 1. Deze beschikking volgt op de verificaties die door de Commissie in maart 1989 op grond van artikel 14, lid 3, van Verordening nr. 17 werden verricht bij de producenten van natriumcarbonaat in de Gemeenschap. Bij die verificaties en in het kader van de daarbij aansluitende verzoeken om inlichtingen overeenkomstig artikel 11 van Verordening nr. 17 ontdekte de Commissie bewijsstukken waaruit bleek dat een inbreuk op artikel 85 van het Verdrag was gepleegd door:

- Solvay et Cie SA, Brussel, hierna "Solvay" genoemd, en - Imperial Chemical Industries plc, Londen, hierna "ICI" genoemd 2. De inbreuk kan als volgt beknopt worden weergegeven:

Inbreuk van Solvay en ICI op artikel 85 (2) Op zijn minst vanaf januari 1973 hebben Solvay en ICI, de twee belangrijkste producenten van natriumcarbonaat in de Gemeenschap, zich schuldig gemaakt aan met artikel 85 strijdige, onderling afgestemde feitelijke gedragingen door bewust in overleg en in medeplichtigheid de naleving en toepassing voort te zetten van de hoofdbepalingen van "Page 1000", een concurrentiebeperkende overeenkomst tot verdeling van de markt, die van 1945 of eerder dateert en die zij naar eigen zeggen in 1972 hadden beëindigd. Met name cooerdineerden zij hun respectieve commerciële activiteiten, waarbij zij elke onderlinge mededinging uit de weg gingen en hun activiteiten met betrekking tot natriumcarbonaat in de Gemeenschap tot hun traditionele thuismarkten, namelijk continentaal West-Europa voor Solvay en het Verenigd Koninkrijk voor ICI, beperkten.

B. De markt voor natriumcarbonaat 1. Het produkt (3) Deze procedure betreft natriumcarbonaat, een alkalisch chemisch produkt, dat in hoofdzaak als grondstof bij de vervaardiging van glas wordt gebruikt. Natriumcarbonaat is de voornaamste bron van natriumoxide, dat als smeltmiddel bij het smelten van glas wordt gebruikt. Voorts wordt het in de chemische industrie, voor de produktie van detergentia, en in de metaalverwerkende industrie gebruikt.

(4) In Europa wordt natriumcarbonaat volgens het in 1865 door Solvay uitgevonden "ammoniak"-procédé (Solvay-procédé) van keukenzout en kalksteen vervaardigd. In het Solvay-procédé wordt eerst licht natriumcarbonaat geproduceerd, dat in een volgende fase moet worden verdicht met het oog op de produktie van de zware vorm. Beide vormen hebben dezelfde scheikundige samenstelling, maar de zware vorm geniet voor de glasfabricage de voorkeur.

(5) In de Verenigde Staten wordt zo geheten "natuurlijk" natriumcarbonaat uit de trona-ertslagen gewonnen die hoofdzakelijk in Wyoming worden aangetroffen. Het gedolven trona-erts wordt in raffinaderijen gezuiverd en gecalcineerd. Natuurlijk natriumcarbonaat wordt uitsluitend in zware vorm geproduceerd. De natuurlijke vorm wordt ook in Afrika en in Australië aangetroffen.

Al het in de Verenigde Staten geproduceerde natriumcarbonaat wordt thans uit de natuurlijke vorm gewonnen (de laatste fabriek voor synthetisch natriumcarbonaat werd in 1986 gesloten), terwijl in Europa uitsluitend de synthetische vorm wordt geproduceerd. Wegens het lagere zoutgehalte is natuurlijk natriumcarbonaat uit de Verenigde Staten bijzonder geschikt voor de vervaardiging van glas en sommige glasfabrikanten, die thans hoofdzakelijk de synthetische vorm aankopen, zouden wellicht kunnen trachten deze met Amerikaans natuurlijk natriumcarbonaat te mengen om de vereiste concentratie te krijgen.

2. De fabrikanten (6) De zes fabrikanten van synthetisch natriumcarbonaat in de Gemeenschap zijn:

- Solvay,

- ICI,

- Rhône-Poulenc,

- Akzo,

- Matthes & Weber (M & W),

- Chemische Fabrik Kalk (CFK).

Solvay is de grootste individuele producent van synthetisch natriumcarbonaat, zowel op wereldschaal als in de Gemeenschap. De onderneming exploiteert fabrieken in België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Oostenrijk, Portugal en Spanje en is met een aandeel van rond 60 % op de Westeuropese markt de onbetwiste leider.

Solvay heeft telkens een afzonderlijke "direction nationale" (nationale directie) voor, respectievelijk, België en Luxemburg samen, Duitsland, Frankrijk, Italië, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Spanje en Zwitserland, die voor de commerciële activiteiten in het respectieve land verantwoordelijk is, waarbij het hoofdkantoor te Brussel een toezichthoudende en cooerdinerende rol vervult.

"ICI Soda Ash Products" wordt sinds 1987 geexploiteerd als een zelfstandige tak binnen de afdeling chemicaliën en polymeren van ICI. Voorheen was het een onderdeel van ICI's "Mond"-afdeling.

ICI is de op één na grootste natriumcarbonaatproducent in de Gemeenschap, met twee fabrieken te Northwich, Cheshire, maar zij beperkt haar verkoop in de Gemeenschap vrijwel uitsluitend tot het Verenigd Koninkrijk en Ierland en heeft op die markt een aandeel van ruim 90 %.

Deze beschikking heeft geen betrekking op Rhône-Poulence (Frankrijk), Akzo (Nederland), CFK en M & W (Duitsland).

3. De wereldmarkt (7) In de jaren tachtig is de vraag naar natriumcarbonaat in de gehele wereld met ongeveer 1 % per jaar gestegen, al zijn er aanzienlijke regionale verschillen. In de ontwikkelde landen was de vraag in de periode 1980-1987 over het algemeen constant, maar sindsdien vertoont de markt een aanzienlijke opleving. Meer dan de helft van het in de gehele wereld geproduceerde natriumcarbonaat wordt door de glasindustrie afgenomen.

De mondiale produktiecapaciteit voor natriumcarbonaat (natuurlijk en synthetisch samen) bedraagt thans rond circa 36 miljoen ton (nominaal) per jaar, waarvan de Gemeenschap ongeveer 7,2 miljoen ton voor haar rekening neemt. De capaciteit van Solvay bedraagt ongeveer 4,3 miljoen ton en die van ICI 1 miljoen ton. De praktische of daadwerkelijke capaciteit bedraagt vermoedelijk ongeveer 85 à 90 % van de nominale capaciteit. Het natriumcarbonaatverbruik in de Gemeenschap beloopt thans ongeveer 5,5 miljoen ton per jaar, hetgeen een bedrag van ongeveer 900 miljoen ecu vertegenwoordigt.

(8) De zes producenten van natuurlijk natriumcarbonaat in de Verenigde Staten hebben een totale nominale capaciteit van 9,5 miljoen ton per jaar en een vraag op hun thuismarkt van ongeveer 6,5 miljoen ton in 1989. In 1989 werd in de Verenigde Staten bijna 9 miljoen ton natuurlijk natriumcarbonaat geproduceerd. De producenten in de Verenigde Staten voorzien in de volledige behoeften van hun thuismarkt en exporteren de rest van hun produktie. De produktiekosten van natuurlijk natriumcarbonaat liggen veel lager dan die van de synthetische vorm, maar de mijnen zijn ver weg van de belangrijkste markten gelegen en de distributiekosten zijn derhalve hoog.

De fabrikanten van zwaar natriumcarbonaat in de Verenigde Staten worden door de Europese fabrikanten als de belangrijkste concurrentiedreiging op hun thuismarkten beschouwd. Bij de huidige wisselkoersen is het voor de betrokken Amerikaanse fabrikanten mogelijk in Europa zonder dumping tegen prijzen te verkopen die aanzienlijk beneden het niveau van de lokale marktprijs liggen.

(9) De Oosteuropese fabrikanten, met ongeveer 30 % van de wereldcapaciteit voor natriumcarbonaat, produceren ongeveer 9 miljoen ton per jaar. De Sovjetunie verbruikt meer dan de helft van die produktie en is een netto-invoerder. Het nagenoeg volledige excedent aan produktie dat door de Oosteuropese wordt uitgevoerd, is licht natriumcarbonaat. Ondanks het bestaan van anti-dumpingrechten worden nog aanzienlijke hoeveelheden licht natriumcarbonaat uit de Comecon-landen in de Gemeenschap ingevoerd.

In het recente verleden is de vraag duidelijk toegenomen en werd de volledige natriumcarbonaatproduktie over de gehele wereld verkocht. De fabrieken draaien thans op volle toeren. Naar verwachting zal de Chinese produktie in de periode 1990-1992 met rond 500 000 ton per jaar toenemen en zal in Botswana (voor Zuid-Afrika) ook nog eens 300 000 ton worden geproduceerd. Deze ontwikkelingen zullen vermoedelijk tot een verschuiving van de invoerstromen uit de andere produktiezones leiden.

4. De Gemeenschap (10) Solvay is met een aandeel van bijna 60 % op de gehele markt van de Gemeenschap en met een afzet in alle Lid-Staten, behalve het Verenigd Koninkrijk en Ierland, de leider.

Na drie jaren van stagnerende vraag halverwege de jaren tachtig begon de verkoop van natriumcarbonaat in West-Europa in 1987 opnieuw aanzienlijk toe te nemen. In 1988 en 1989 werkten de fabrieken op maximumcapaciteit.

(11) De Westeuropese markt voor natriumcarbonaat is nog steeds langs nationale lijnen opgedeeld. De fabrikanten vertonen de neiging hun verkoopstrategie in de Gemeenschap vooral op die Lid-Staten te richten waar zij produktie-installaties bezitten, al hebben sinds ongeveer 1981-1982 de kleinere fabrikanten (CFK, M & W en Akzo) hun afzet buiten hun "thuismarkten" opgevoerd.

Er is geen concurrentie tussen Solvay en ICI, die beide hun verkopen in de Gemeenschap beperken tot hun traditionele "invloedssferen" respectievelijk in continentaal West-Europa en op de Britse eilanden. Zowel ICI als Solvay voeren in aanzienlijke mate uit naar niet Europese overzeese markten die vanuit de Gemeenschap worden bevoorraad. De uitvoer van ICI bestaat in feite grotendeels uit produkten die haar daartoe door Solvay zijn geleverd.

In de Lid-Staten waar Solvay de enige producent met een vestiging aldaar is (Italië, Portugal en Spanje), geniet zij vrijwel een monopoliepositie.

In België bedraagt het marktaandeel van Solvay meer dan 80 %, in Frankrijk > 50 % en in Duitsland > 50 % ICI heeft een aandeel van ruim 90 % op de markt van het Verenigd Koninkrijk; de enige andere bevoorradingsbronnen zijn in de Verenigde Staten en in Polen te vinden.

(12) Aan de vraagzijde zijn de glasfabrikanten de belangrijkste afnemers in de Gemeenschap. Rond 65 à 70 % van de produktie van de Westeuropese producenten is voor de fabricage van vlak- en van holglas (verpakkingsglas) bestemd. Natriumcarbonaat is een van de belangrijkste kostencomponenten bij de glasproduktie en vertegenwoordigt ongeveer 60 % van de totale grondstofkosten. De meeste glasfabrieken zijn continubedrijven en moeten daarom op een gewaarborgde bevoorrading kunnen rekenen. In de meeste gevallen hebben zij voor het grootste deel van hun behoeften met één grote leverancier een overeenkomst voor een betrekkelijk lange termijn gesloten, terwijl een andere leverancier als nevenbevoorradingsbron dient. De glasindustrie is in het recente verleden op Europese schaal geherstructureerd en bestaat thans uit grote fabrieken die op een paneuropese schaal werkzaam zijn en in verscheidene Lid-Staten produceren. De chemische industrie neemt rond 20 % van het verbruik van natriumcarbonaat voor haar rekening en 5 % ervan gaat naar toepassingen op het gebied van de metaalverwerking.

5. Natuurlijk natriumcarbonaat uit de Verenigde Staten (13) Sinds de ontginning van natuurlijk natriumcarbonaat in de jaren zestig tot ontwikkeling werd gebracht, vertoont de markt van de Verenigde Staten een aanzienlijke overcapaciteit ten opzichte van de binnenlandse vraag en er is momenteel dan ook jaarlijks een overschot van circa 2,5 miljoen ton voor uitvoer beschikbaar.

Wegens het te grote aanbod en het feit dat een aantal producenten tegen een gelijkaardige kostprijs werkt, wordt de binnenlandse Amerikaanse markt door scherpe concurrentie op prijsgebied gekenmerkt. Het produkt wordt de jongste jaren in de Verenigde Staten met aanzienlijke kortingen op de "catalogusprijzen" verkocht (93 US $ per "short ton", fob Wyoming). De nettoprijs af fabriek bedroeg einde 1989 rond 73 US $ per "short ton", waarbij nog de kosten van vervoer per spoor naar de industriële centra aan de oostkust moeten worden opgeteld. De meeste producenten hebben de catalogusprijzen met ingang van 1 juli 1990 tot 98 US $ per "short ton" opgetrokken en de daadwerkelijke prijs is tot ongeveer 85 US $ gestegen.

(14) Wegens de druk om uit te voeren zijn de Amerikaanse fabrikanten begonnen op de Europese en andere markten door te dringen. Natuurlijk natriumcarbonaat verscheen voor het eerst in de Gemeenschap in de late jaren zeventig, hoofdzakelijk in het Verenigd Koninkrijk. In 1982 bedroeg de invoer uit de Verenigde Staten in de Gemeenschap ongeveer 100 000 ton, waarvan bijna 80 000 ton voor het Verenigd Koninkrijk. De Europese industrie vroeg en verkreeg in 1982 anti-dumpingbescherming tegen de invoer van zwaar natriumcarbonaat uit de Verenigde Staten. (Ook voor de Oosteuropese invoer van de lichte, doch niet van de zware, vorm gelden sinds oktober 1982 anti-dumpingmaatregelen.) (15) De meest recente maatregelen waarbij tegen zwaar natriumcarbonaat uit de Verenigde Staten anti-dumpingbescherming werd verleend, omvatten:

a) voor de twee producenten die toen op de markt waren, te weten Allied (thans General Chemical) en Texas Gulf, aanvaarding van verbintenissen inzake een minimumprijs van 112,26 £ sterling per ton af magazijn (zie Verordening (EEG) nr. 2253/84 van de Commissie) (1);

b) voor die welke toen nog niet op de markt waren, d.w.z. Tenneco, KMG, FMC en Stauffer, een defintief anti-dumpingrecht van 67,49 ecu per ton (zie Verordening (EEG) nr. 3337/84 van de Raad) (2).

De overeengekomen prijsverbintenissen voorzagen in de omrekening in andere valuta's tegen de toenmalige wisselkoersen; met de gewijzigde pariteiten sinds 1984 lag de in de verbintenis vastgestelde prijs voor Duitsland, Frankrijk en andere markten merkelijk boven de marktprijs, zodat het commercieel niet haalbaar was buiten het Verenigd Koninkrijk tegen de prijs van de verbintenis te verkopen.

(16) Na de invoering van anti-dumpingmaatregelen zag Texas Gulf haar afzetvolume dalen en trok deze onderneming zich in 1985 van de Britse markt terug, zodat van de Amerikaanse producenten alleen nog General Chemical in het Verenigd Koninkrijk levert, zij het slechts voor ongeveer 30 000 ton per jaar.

[. . .] (3). Texas Gulf heeft voorts enige tonnen in België verkocht. In beide gevallen geschiedt de invoer op grond van de bijzondere voorschriften inzake "actieve veredeling" met vrijstelling van anti-dumpingrechten.

(17) Een aantal grote afnemers uit de glassector in de Gemeenschap heeft het voornemen kenbaar gemaakt om een aanzienlijk deel van hun bestellingen bij de fabrikanten uit de Gemeenschap weg te halen en in de Verenigde Staten te gaan kopen. Tot dusver is evenwel door de Amerikaanse fabrikanten slechts ongeveer 40 000 ton aan continentaal West-Euorpa (het Verenigd Koninkrijk en Ierland derhalve niet inbegrepen) geleverd, bijna volledig met toepassing van de voorschriften inzake "actieve veredeling".

De anti-dumpingmaatregelen die bij Verordening (EEG) nr. 3337/84 waren vastgesteld, vervielen in november 1989. Een aantal Amerikaanse fabrikanten en vertegenwoordigers van de communautaire glasindustrie hadden in 1988 om een herziening van de maatregelen verzocht. Op 7 september 1990 werd het onderzoek beëindigd zonder dat nieuwe beschermende maatregelen werden ingesteld [Beschikking 90/507/EEG van de Commissie (4)].

(18) In 1982 hebben enkele fabrikanten uit de Verenigde Staten met instemming van het Amerikaanse Ministerie van Handel een "Export Association" gevormd op grond van de "Webb-Pommerene"-wet van 1918. Oospronkelijk waren de activiteiten daarvan tot Japan beperkt en slechts drie fabrikanten namen daaraan deel. In december 1983 vormden alle zes fabrikanten van natuurlijk natriumcarbonaat samen de "American Natural Soda Ash Corporation (Ansac).

Ansac heeft tot taak als gemeenschappelijk verkoopbureau zorg te dragen voor marketing en distributie in verband met de uitvoer van natriumcarbonaat uit de Verenigde Staten naar landen buiten het Amerikaanse continent. De omzet van Ansac bedraagt rond 250 miljoen US $ per jaar. Ten einde haar activiteiten ook tot de Westeuropese markt uit te breiden (ter vervanging van verkopen door individuele fabrikanten) heeft Ansac haar regelingen aangemeld bij de Commissie met een verzoek om een negatieve verklaring of een ontheffing op grond van artikel 85, lid 3.

Dit verzoek van Ansac wordt behandeld in Beschikking 91/301/EEG van de Commissie (5), waarbij een ontheffing wordt geweigerd.

C. Regeling tot verdeling van de markt tussen Solvay en ICI 1. Scheiding van markten (19) Solvay en ICI, de twee grootste producenten in West-Europa, die traditioneel als de marktleiders worden beschouwd, verkopen niet op elkaars "thuismarkten" en hebben dat ook nooit gedaan.

Solvay exploiteert op dit ogenblik negen natriumcarbonaatfabrieken, alle gevestigd in West-Europa. In de Gemeenschap bezit zij produktie-installaties in België, Frankrijk, Duitsland, Italië, Portugal en Spanje. Op de markten in de laatstgenoemde drie landen heeft zij nagenoeg een monopoliepositie. In de Gemeenschap in haar geheel heeft Solvay een marktaandeel van 60 %. Indien het Verenigd Koninkrijk en Ierland buiten beschouwing worden gelaten, daar Solvay er niet verkoopt, stijgt het marktaandeel van Solvay tot 70 %.

(20) ICI is de op één na grootste natriumcarbonaatproducent in Europa, met twee produktie-eenheden in de nabijheid van Northwhich in Cheshire (een derde eenheid werd in 1985 gesloten). Vóór de verschijning van Oosteuropees natriumcarbonaat op de Britse markt in 1978 had ICI de gehele markt voor zich alleen. In 1988 had ICI een aandeel van (> 90 %) op de natriumcarbonaatmarkt in het Verenigd Koninkrijk.

ICI exploiteert tevens fabrieken voor synthetisch natriumcarbonaat in Pakistan en (tot in 1990) in Australië en bezit een fabriek voor natuurlijk natriumcarbonaat met een produktiecapaciteit van 300 000 ton per jaar aan het Magadi-meer in Kenia. Uit deze fabrieken wordt niets in Europa ingevoerd.

Tot ongeveer 1980 lag de catalogusprijs van ICI in het Verenigd Koninkrijk lager dan die op naburige markten. Sinds die tijd liggen de prijzen in het Verenigd Koninkrijk echter aanmerkelijk hoger dan in continentaal West-Europa, tot soms 20 % boven die op naburige markten.

(21) Ongeacht deze prijsverschillen is er tussen het Verenigd Koninkrijk en de Lid-Staten in continentaal West-Europa in geen van beide richtingen ooit een noemenswaardig verkeer van natriumcarbonaat geweest, met als enige uitzondering de hoeveelheden die Solvay als coproducent aan ICI heeft geleverd. Solvay, noch enige andere producent uit de Gemeenschap, heeft ooit dit produkt aan afnemers in het Verenigd Koninkrijk verkocht, ofschoon prijsberekeningen die bij de fabrikanten zelf zijn aangetroffen, aantonen dat de uiteindelijke francoprijs voor grote afnemers (met name in het zuidoosten en oosten van Engeland) zelfs met inachtneming van de relatief hoge transportkosten vanuit continentaal West-Europa gedurende geruime tijd vergelijkbaar met of zelf lager dan de prijs van ICI zou zijn geweest.

De enige markten in continentaal West-Europa waarop ICI ooit in een noemenswaardige hoeveelheid natriumcarbonaat heeft geleverd, zijn de Scandinavische landen, waar geen binnenlandse producenten zijn. Het is overigens opmerkelijk dat het prijsniveau in Scandinavië, ondanks de transportkosten die verbonden zijn aan de noodzaak om al het benodigde natriumcarbonaat in te voeren, merkelijk lager is dan op markten waar er wel een binnenlandse fabrikant van natriumcarbonaat is.

2. Het Alkali-kartel (22) Solvay en ICI hebben nauwe commerciële banden op het gebied van natriumcarbonaat en andere produkten op chloorbasis, welke teruggaan tot de jaren zeventig van de negentiende eeuw, toen Brunner, Mond & Co., hierna "Brunner-Mond" genoemd, een van de ondernemingen die oorspronkelijk ICI hebben gevormd, als eerste een licentie op het Solvay-procédé verkreeg en de produktie-installaties in Cheshire inrichtte die thans "ICI Soda Ash Products" vormen.

In het kader van de relatie tussen Solvay en Brunner-Mond bestond er een afspraak over hun respectieve invloedssferen. De oorspronkelijke marktverdeling werd tot stand gebracht door middel van het zogenoemde "Alkali-kartel", een regeling waaromtrent de fabrikanten geen inlichtingen hebben verstrekt. Het is niet precies bekend welke commerciële afspraken werden gemaakt toen het Solvay-procédé voor het eerst aan Brunner-Mond in licentie werd gegeven. Vermoedelijk echter werden tussen ICI en Solvay nieuwe wereldomvattende afspraken tot verdeling van de internationale markt in de alkalisector (waartoe de produktie van natriumcarbonaat en bijtende soda behoort) in 1928 gemaakt (kort nadat, door het samengaan van Brunner-Mond met drie andere ondernemingen, ICI was opgericht) en in 1935 alsmede in 1938 tussen ICI, Solvay en I.G. Farben. Andere kartelovereenkomsten werden in 1933 gesloten tussen ICI en Alkasso (de "Alkali Export Association" van de Verenigde Staten) en in 1936 tussen ICI, Solvay en Alkasso. Deze afspraken betroffen de toekenning van exclusieve markten aan deze of gene partij, de toekenning van quota op sommige andere markten en het vaststellen van de prijzen op wereldschaal. De thuismarkt van elk van de leden van het kartel werd geacht exclusief voor hen te zijn gereserveerd (zie de zaak Verenigde Staten tegen United States Alkali Export Association e.a., 86 F Supp. 559; 1948-49 Trade Cases No. 62 474).

3. "Page 1000"

(23) In een nieuwe, in 1945 gesloten overeenkomst tussen ICI en Solvay, waarvan de bepalingen in een bij ICI aangetroffen stuk onder het opschrift "Page 1000" zijn vervat, verklaarden Solvay en ICI ervan overtuigd te zijn dat "de vooroorlogse samenwerking tussen hen beide (die bijna 70 jaar had geduurd) op het einde van de technische en commerciële ontwikkeling van de alkalisector beide partijen voordeel heeft opgeleverd . . .". (Vertaling van een in het Engels gestelde tekst.) Er werd bepaald dat beide, zoals in het verleden, een commercieel beleid zouden blijven voeren dat erop was gericht een bestendige groei van het totale verbruik van alkaliën aan te moedigen:

"Beide partijen beogen hiermee de totale omzet te verhogen en niet gewoon hun verkoopcijfers ten koste van de andere partij te verbeteren.". (Vertaling van een in het Engels gestelde tekst.) In "Page 1000" werd vermeld dat de produktie- en de verkooporganisatie van Solvay nagenoeg volledig op het Europese continent bleven en die van ICI hoofdzakelijk in het Britse Gemenebest en in andere landen in Azië, Afrika en Zuid-Amerika.

De overeenkomst bestaat voor het overige in wezen uit een herhaling van een verklaring van elk van beide partijen betreffende hun commercieël beleid ten opzichte van elkaar in de alkalisector.

(24) De verklaring van ICI betreffende haar beleid luidt als volgt:

"Dit gemeenschappelijke fundamentele beleid en deze geografische verdeling van de respectieve organisaties erkennende, stelt ICI voor om tot herroeping van deze beleidsverklaring een commercieel beleid te voeren langs de volgende grote lijnen:

a) in landen waar reeds een goed ontwikkelde lokale alkaliproduktie bestaat en waar de invoer derhalve in slechts een gering deel van de vraag voorziet, zal ICI (in haar verhouding tot Solvay) ervan uitgaan dat de verantwoordelijkheid voor het ontwikkelen van de sector geheel bij de reeds in dat land gevestigde organisatie berust.

b) in landen waar de lokale alkaliproduktie niet goed ontwikkeld is en waar grotendeels door invoer in de behoeften wordt voorzien, zal ICI (in haar verhouding tot Solvay) de reeds in dat land gevestigde organisatie beschouwen als die welke voor de ontwikkeling van de sector de hoofdverantwoordelijkheid draagt, maar zal - daar waar ICI de reeds gevestigde organisatie is - elk verzoek van Solvay om aan de invoer en/of aan de ontwikkeling van de lokale produktie deel te nemen, welwillend in overweging nemen.

c) Punt b) zal op zodanig wijze worden toegepast dat daardoor het verbruik van alkaliën zoveel mogelijk wordt bevorderd, met name door zo snel als de omstandigheden het toelaten de lokale produktie tot ontwikkeling te brengen waar dat aantoonbaar op solide en rendabele wijze kan geschieden en door de invoer te doen geschieden uit die landen welke het gemakkelijkst kunnen leveren.

d) Bij de interpretatie van de punten a), b) en c) zal ICI alle voorafgaande verplichtingen van Solvay ten opzichte van andere organisaties dan ICI, in acht nemen.

ICI gaat ervan uit dat Solvay een langs dezelfde lijnen verlopend beleid zal voeren.". (Vertaling van een in het Engels gestelde tekst.) De beleidsverklaring van Solvay is in overeenkomstige termen gesteld als die van ICI.

(25) In de versie van 1949 van hun commerciële beleidsverklaring stelden beide partijen dat de regelingen van "Page 1000" niet van toepassing zouden zijn op hun activiteiten in de Verenigde Staten die de binnenlandse of de buitenlandse handel van de Verenigde Staten betroffen.

Met die uitzondering - ongetwijfeld ingegeven door de uitspraak van het Amerikaanse "District Court" in de zaak Alkasso - waren de partijen de grote lijnen overeengekomen van een beleid van volledige samenwerking, gericht op vermijding van onderlinge concurrentie, waar ook ter wereld.

(26) Bij de toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot de Gemeenschap beëindigden Solvay en ICI formeel de "Page 1000"-overeenkomst per 31 december 1972. Volgens de partijen was bij een nazien van hun contractuele afspraken gebleken dat de overeenkomst - welke naar hun zeggen reeds in 1962 als achterhaald werd beschouwd - nooit formeel was opgezegd. Een brief van Solvay aan ICI van 12 oktober 1972 maakt daarvan melding. In een vergadering van de raad van bestuur van ICI van 26 oktober 1972 werd besloten de notulen van 1949, waarbij "Page 1000" werd bevestigd, ongedaan te verklaren. De aantekening betreffende deze beslissing in de notulen, waarin, zoals in de brief van Solvay, wordt vermeld dat de overeenkomst reeds geruime tijd als "achterhaald" werd beschouwd, valt evenwel moeilijk te rijmen met een latere vermelding in de notulen van de raad van bestuur van ICI van 26 juli 1973, waarin het heet dat een opzeggingsbrief aan Solvay was verzonden "nadat de juridische adviseurs van beide ondernemingen als hun mening te kennen hadden gegeven dat de overeenkomsten strijdig waren met artikel 85 van het Verdrag van Rome en, indien zij werden voortgezet (1), bij de Commissie zouden moeten worden aangemeld.". (Vertaling van een in het Engels gestelde tekst.) 4. Voortgezette compartimentering van de natriumcarbonaatmarkt tussen Solvay en ICI (27) Het naar beweren in onbruik geraakt zijn van de "Page 1000"-overeenkomst kwam echter noch in 1962 noch in een later stadium in enige noemenswaardige wijziging in het commerciële beleid van Solvay of van ICI met betrekking tot natriumcarbonaat tot uiting. Geen van beide heeft ooit getracht de ander op haar eigen thuismarkt in de Gemeenschap te beconcurreren. Ook op overzeese exportmarkten hebben beide ondernemingen elkaars invloedssfeer steeds ongemoeid gelaten. Sinds 1984 heeft Solvay zelfs aan ICI als coproducent aanzienlijke hoeveelheden geleverd ten einde ICI in staat te stellen haar positie in Zuid-Afrika, traditioneel ICI's grootste overzeese markt en een markt waarop Solvay zelf het produkt niet verkoopt (nummers 336 t/m 38), te handhaven. ICI heeft Solvay ook voortdurend ingelicht over haar verkoopbeleid en -oogmerken in Zweden, de enige markt van belang waar beide producenten aanwezig zijn. In alle opzichten is het respectieve commerciële beleid van de beide natriumcarbonaatfabrikanten volkomen in overeenstemming gebleven met hetgeen in "Page 1000" was bepaald.

De strikte verdeling van de markt voor natriumcarbonaat kan tegenover de huidige situatie op de markt voor bijtende soda, welk produkt eveneens onder "Page 1000" viel, worden geplaatst. Er is thans een groot aantal producenten van bijtende soda in de Gemeenschap en ondanks de risico's bij het transport wordt het vrij over de nationale grenzen heen vervoerd. ICI produceert bijtende soda thans zowel in Duitsland als in het Verenigd Koninkrijk en heeft in Frankrijk en in Nederland opslagtanks in gebruik, vanwaar uit zij aan afnemers in de gehele Gemeenschap levert. Solvay van haar kant heeft een opslagtank in het "Merseyside"-gebied, vanwaar uit zij aan afnemers in het Verenigd Koninkrijk levert.

5. Het "thuismarktbeginsel"

(28) Vele jaren lang werd het "thuismarktbeginsel" door alle natriumcarbonaatproducenten in Europa als grondslag voor hun commerciële activiteiten aanvaard en ook daadwerkelijk toegepast.

Op grond van dit beginsel beperkte elke fabrikant zijn verkoop tot a) het land of de landen waar hij vaste produktie-installaties bezat, en b) uitvoermarkten waarop er geen binnenlandse producent was. De overige fabrikanten verkochten als tegenprestatie niet op de thuismarkt van de betrokken fabrikant. Indien een buitenstaander zich toch begaf op hetgeen een fabrikant als zijn thuismarkt beschouwde, was deze gerechtigd en werd zelfs van hem verwacht "terug te slaan" door op de thuismarkt van de indringer een gelijke hoeveelheid te verkopen.

(29) Uit de bij verscheidene fabrikanten verkregen bescheiden blijkt dat deze wijze van bescherming van de thuismarkten in de natriumcarbonaatsector gedurende vele jaren algemene instemming vond. Het begrip "terugslaan" als een manier om de thuismarkt te verdedigen, was zelfs uitdrukkelijk opgenomen in een overeenkomst tot deling van de markt die in 1956 tussen Solvay en Nederlandse Soda-Industrie (thans Akzo) was gesloten. (Die overeenkomst vormt niet het voorwerp van een procedure krachtens artikel 85). De "thuismarktregel" werd door alle fabrikanten tot de jaren zeventig strikt in acht genomen, toen een teruglopende vraag en het op de markt van continentaal West-Europa verschijnen van natuurlijk natriumcarbonaat uit de Verenigde Staten en van Oosteuropees natriumcarbonaat voor enige concurrentie begon te zorgen. Akzo begon in de late jaren zeventig ook op de Duitse markt te verkopen, daar Nederland een te kleine markt was om tot een volledige benutting van de beschikbare produktiecapaciteit te komen. Solvay had Akzo blijkbaar te kennen gegeven dat zij deze ontwikkeling aanvaardde, zonder de voorafgaande instemming van de kleinere Duitse fabrikanten te vragen. Een van de betrokken ondernemingen gaf Akzo dan ook te kennen dat zij in Nederland zou beginnen te verkopen en zulks zou blijven doen zolang Akzo dat in Duitsland bleef doen. Over het algemeen worden de leveringen aan klanten buiten de eigen nationale grenzen (in tegenstelling tot verkopen aan coproducenten) door de fabrikanten klaarblijkelijk nog steeds als een uitzondering beschouwd.

6. De blijvende band tussen Solvay en ICI (30) Solvay en ICI zijn in de sector natriumcarbonaat nauwe commerciële betrekkingen blijven onderhouden. Als de "traditionele marktleiders" in Europa hebben zij er beide belang bij de stabiliteit van de markt in stand te houden. Beide fabrikanten onderhouden frequente contacten en ontmoeten elkaar om aangelegenheden van gemeenschappelijk belang voor de natriumcarbonaatmarkt te bespreken. Tot het midden van de jaren zeventig wisselden zij gedetailleerde gegevens over hun produktiekosten uit. De juiste frequentie en regelmaat van de bijeenkomsten zijn niet bekend, maar zij schijnen sinds 1985 ongeveer om de twee maanden te zijn gehouden.

(31) In de loop van de administratieve procedure hielden de betrokken ondernemingen staande dat geen besprekingen werden gevoerd over aangelegenheden die uit commercieel oogpunt als enigermate delicaat kunnen worden beschouwd. ICI beweert dat op de bijeenkomsten uitsluitend over "legitieme" onderwerpen werd gesproken, zoals:

a) afspraken over aankopen voor wederverkoop in het Verenigd Koninkrijk en Zuid-Afrika;

b) anti-dumpingmaatregelen van de Europese fabrikanten tegen de invoer uit de Verenigde Staten en Oost-Europa;

c) de algemene ontwikkeling van de vraag;

d) uitwisseling van informatie over de mate waarin in bepaalde bedrijfstakken natriumcarbonaat door bijtende soda en "culler" (gemalen glasscherven) wordt vervangen.

(32) Volgens ICI werden van de vergaderingen met Solvay volledige notulen bijgehouden en zijn er nooit "geheime" besprekingen geweest. Uit de gedetailleerde notities van verscheidene van die vergaderingen blijkt evenwel dat de beide fabrikanten wel degelijk onderwerpen bespraken die voor hun algemene strategie in de natriumcarbonaatsector van cruciaal belang waren. Beide gaan duidelijk ervan uit dat zij een gemeenschappelijk belang bij stabiele prijzen hebben. Solvay bracht ICI op de hoogte van de algemene prijsontwikkeling en de voorgenomen prijsstijgingen in continentaal West-Europa, inlichtingen waarvan ICI zelf (in een ander verband) tijdens de mondelinge behandeling verklaarde dat zij voor haar commercieel beleid in het Verenigd Koninkrijk van vitaal belang zijn. Zij deden ook hun best om alle mogelijke wrijvingen tussen hun respectieve activiteiten op het gebied van natriumcarbonaat te voorkomen en verwittigden elkaar van mogelijke gebieden waarop hun belangen zouden kunnen botsen. Zo bracht ICI Solvay op de hoogte van haar voornemen om in de tweede helft van 1986 opnieuw de Scandinavische markt binnen te komen. Er was voorts ooit een klacht van ICI (doorgegeven door haar exploitatiezetel aan het Magadi-meer in Kenia) over het feit dat Solvay haar enigszins had gehinderd door in Indonesië meer te gaan verkopen. Een andere keer was Solvay "verstoord" omdat ICI een bepaalde, voor wederverkoop bestemde hoeveelheid bij Akzo had gekocht. Het is ook veelbetekenend dat ICI het noodzakelijk achtte in juli 1986 aan Solvay uit te leggen op grond van welke beginselen zij "Soda Ash Products" als een afzonderlijke bedrijfseenheid binnen de ICI-structuur had opgericht.

(33) De officiële commerciële strategie van ICI op het gebied van natriumcarbonaat is haar positie als grootste en de markt beheersende natriumcarbonaatleverancier in het Verenigd Koninkrijk te handhaven.

De "langjarige" band met Solvay is in dit verband duidelijk van vitaal belang. In bescheiden van ICI wordt duidelijk gemaakt dat het wederzijdse afzien van concurrentie met elkaar de grondslag is van de blijvende band met Solvay. Er was ICI zeer veel aan gelegen dat deze band niet in gevaar werd gebracht. In een document betreffende een mogelijke wijziging van ICI's strategie op het gebied van natriumcarbonaat (een voorstel dat de "status quo" had kunnen doorbreken, maar dat uiteindelijk niet werd aangenomen) werd de volgende vraag gesteld: "Hoe zal Solvay dit opvatten? Zal zij van concurrentie in het Verenigd Koninkrijk blijven afzien?". Het beleid van Solvay ten aanzien van het Verenigd Koninkrijk wordt als "welwillend" beschreven.

(34) In andere bescheiden uit 1988 beschouwt ICI haar huidige relatie met Solvay in het perspectief van historische waarden die teruggaan tot de tijd van Brunner-Mond:

"Onze relatie met Solvay is van cruciaal belang voor de omzet, de prijs en het "beperken van het doordringen van anderen op onze markt". Relatie en gedrag ten opzichte van elkaar worden grotendeels bepaald door historische waarden die stammen uit de tijd van Brunner-Mond.". (Vertaling van een in het Engelse gestelde tekst.) In een andere, bij ICI aangetroffen notitie heet het dat Solvay SAP (1) als de erfgenaam van Brunner-Mond beschouwt.

(35) In andere bescheiden van ICI wordt uitdrukkelijk geargumenteerd dat ICI Solvay dient te raadplegen alvorens commerciële beslissingen te nemen die het evenwicht tussen hun respectieve activiteiten op het gebied van natriumcarbonaat zouden kunnen wijzigen. In een nota is er sprake van de noodzaak om "met inschakeling van de gebruikelijke kanalen te testen" hoe Solvay op een eventuele structurele wijziging in de sector zou reageren. Deze formulering wijst erop dat een gelegenheid tot dialoog over dergelijke aangelegenheden reeds bestond. In een andere notitie over hetzelfde onderwerp wordt geopperd dat Solvay op de wijziging misschien "agressief zal reageren", maar staat verder te lezen: "Praten met Solvay. Vriendelijk behandelen. Hen van tevoren inlichten.". (Vertaling van een in het Engelse gestelde tekst.) Voorts werd gewag gemaakt van de noodzaak om in het kader van de "jarenlange goede betrekkingen" met Solvay bij deze een "beleefdheidsbezoek" af te leggen alvorens een bepaalde besproken maatregel werd genomen. Tijdens de mondelinge behandeling stelde de "Business Manager" van SAP weliswaar dat hij "Page 1000" nooit had gezien, maar gaf hij toe dat hij van het bestaan ervan op de hoogte was. Hij verklaarde tevens dat de "tradities die in het verleden bij Brunner-Mond bestonden", een gegeven waren waarmee ICI rekening diende te houden en dat Solvay als de grootste Europese producent zich "zorgen" zou maken indien de structuur van de afdeling natriumcarbonaat van ICI zou worden gewijzigd, hetgeen verklaart waarom Solvay van tevoren op de hoogte diende te worden gebracht.

7. Voor wederverkoop bestemde verkopen van Solvay aan ICI (36) Een belangrijk aspect van de nauwe band tussen ICI en Solvay was de gewoonte van ICI om bij Solvay aanzienlijke hoeveelheden natriumcarbonaat te kopen om aan haar verplichtingen op middellange en lange termijn op haar traditionele markten te voldoen.

Deze regeling - waarnaar werd verwezen als "aankoop voor wederverkoop" of "PFR" (purchase for resale) - kwam tot stand na de sluiting door ICI in 1984 van haar fabriek te Wallerscote. Die inkrimping van haar capaciteit bracht mee dat ICI gedurende verscheidene jaren niet in staat was in de gehele binnenlandse vraag in het Verenigd Koninkrijk en in Ierland te voorzien, laat staan op haar grootste exportmarkt in Zuid-Afrika te blijven leveren. Aangezien het behoud van haar positie op de Britse markt een van de hoekstenen van haar commerciële beleid was, was ICI niet bereid het tekort op haar thuismarkt te laten aanvullen door een andere fabrikant of haar afnemers toe te staan zelf rechtstreeks met invoeren te beginnen.

(37) Gedurende verscheidene jaren kocht ICI aanzienlijke hoeveelheden bij Solvay met het oog op wederverkoop aan haar afnemers in het Verenigd Koninkrijk (die klaarblijkelijk van de herkomst van het produkt niet op de hoogte waren). >TABLE>

Solvay is tevens de belangrijkste leverancier voor de door ICI in Zuid-Afrika verkochte soda-ash. ICI produceert zelf immers niets van hetgeen zij op die markt verkoopt. >TABLE>

(38) De vitale betekenis van de PFR-regeling voor de handhaving van de strakke scheiding tussen de respectieve "invloedssferen" van Solvay en ICI komt in een interne nota van ICI van 17 september 1982 duidelijk aan het licht. Een capaciteitsvermindering tot een niveau waarop ICI niet langer in de gehele vraag van het Verenigd Koninkrijk zou kunnen voorzien, zou volgens de opsteller van de nota onvermijdelijk tot een gewijzigde houding bij zowel de afnemers als de andere fabrikanten leiden. ICI streefde dan ook ernaar haar greep op de Britse markt te behouden en te voorkomen dat men de indruk zou krijgen dat haar "heerschappij" door de geplande capaciteitsvermindering was aangetast. Onder het hoofd "Market Control" (marktbeheersing) staat in de nota te lezen:

"Er zouden mogelijkheden kunnen worden ontwikkeld om de capaciteitsvermindering op zodanige wijze aan te pakken dat de greep op de markt wordt gehandhaafd. Er zou bij voorbeeld met een coproducent een afspraak kunnen worden gemaakt inzake koop voor wederverkoop (PFR) om in het tekort te voorzien, of exportmarkten, zoals Zuid-Afrika, zouden kunnen worden afgestaan in ruil voor de toezegging zich in het Verenigd Koninkrijk ordentelijk te gedragen.". (Vertaling van een in het Engels gestelde tekst.) In het licht van dit stuk wordt het belang van de PFR-regeling met Solvay duidelijk. De "status quo" (met name ICI's machtspositie op en Solvay's wegblijven van de Britse thuismarkt) blijft behouden, terwijl Solvay in ruil het commerciële voordeel heeft op lange termijn in het kader van de PFR-afspraken aanzienlijke hoeveelheden aan ICI te kunnen leveren.

(39) Solvay van haar kant zou sinds de tegen haar gerichte Beschikking 85/74/EEG van de Commissie (1) in de peroxydeprodukten-zaak blijkens een nota van ICI van 15 februari 1985 "bijzonder gevoelig zijn voor de indrukken die op de markt rond commerciële betrekkingen tussen fabrikanten van chemische produkten" kunnen ontstaan, zoals de PFR-afspraken. Volgens deze nota was Solvay over het algemeen weigerachtig om rechtstreeks aan ICI te leveren op markten waar beide fabrikanten vertegenwoordigd waren of waar de betrokken afnemer een afdeling was van een paneuropees concern. Solvay was evenwel bereid een aantal "compromissen" te sluiten of "uitzonderingen" toe te staan, met name ten aanzien van markten zoals Zuid-Afrika en Ierland, waar zij zelf geen verkoopstructuur had.

Ofschoon ICI deze regeling oorspronkelijk aan Solvay schijnt te hebben voorgesteld als een middel om louter tijdelijke produktieproblemen op te lossen, moet het Solvay al spoedig duidelijk zijn geworden dat het eigenlijke doel ervan was de positie van ICI in bepaalde landen op lange termijn te ondersteunen en aldus de bestaande scheiding van de markten van beide concerns te handhaven.

8. Het verweer van Solvay en ICI (40) Solvay noch ICI betwist a) dat er tussen hen in de Gemeenschap weinig of geen mededinging bestaat, en b) dat dit verschijnsel in ieder geval afzonderlijk uit een weloverwogen en bewuste beslissing van de directie voortvloeit.

Beide beweren echter dat hun respectieve beslissingen om niet te concurreren op grond van louter commerciële overwegingen en zonder enige vorm van heimelijke verstandhouding of overleg, onafhankelijk van elkaar werden genomen.

(41) Volgens ICI en Solvay geschiedde de opzegging van de "Page 1000"-overeenkomst in 1972 volledig te goeder trouw en was dit zelfs niet meer dan de formele erkenning van het feit dat de regeling sinds 1962 een dode letter was gebleven. Er was dan ook geen sprake van dat zij de geest van de oude overeenkomsten tot verdeling van de markt uit de "Brunner-Mondperiode" in de praktijk in acht zouden blijven nemen. Volgens ICI toont de mededinging tussen Solvay en ICI in de sector bijtende soda aan dat "Page 1000" niet langer van toepassing is.

(42) Naar hun zeggen is de blijvende scheiding tussen de markten van Solvay en ICI in de natriumcarbonaatsector uitsluitend door commerciële overwegingen ingegeven. Elke fabrikant doet er goed aan (aldus beweren de betrokken ondernemingen) zijn verkoopstrategie op zijn natuurlijke thuismarkt te concentreren, waarop hij vanzelf een concurrentievoordeel bezit. De transportkosten van natriumcarbonaat liggen vrij hoog in verhouding tot de uiteindelijke verkoopprijs en deze factor, te zamen met de voorkeur van de afnemers voor een lokale leverancier die hun bevoorradingszekerheid op lange termijn biedt, heeft tot een natuurlijke scheiding van de markten volgens geografische lijnen geleid. In het geval van het Verenigd Koninkrijk verklaart met name de noodzaak van een transport over zee dat die markt in beide richtingen afgescheiden blijft.

Sinds 1980 heeft de prijs van natriumcarbonaat in het Verenigd Koninkrijk steeds hoger gelegen dan in continentaal West-Europa. Het zou (volgens ICI) voor haar volstrekt zinloos zijn haar produkt aan afnemers op markten in continentaal West-Europa aan te bieden waar niet alleen de marktprijs lager ligt, maar waar zij goedkoper zou moeten werken dan de bestaande leverancier. De transportkosten vanuit het Verenigd Koninkrijk zouden onoverkomelijk zijn: ter ondersteuning van die bewering heeft ICI vrachttarieven verstrekt waarin de kosten van vervoer over de weg naar Noord-Frankrijk worden geraamd op nagenoeg 40 £ sterling per ton, dit wil zeggen bijna 40 % van de netto verkoopprijs. Tijdens de mondelinge behandeling gaf ICI toe dat deze kosten zouden worden gehalveerd indien in Frankrijk een per kustvaarder te bevoorraden opslagplaats zou worden gevestigd.

(43) Voorts wijzen ICI en Solvay op het gevaar dat de andere "terugslaat" wanneer de ene zich als concurrent op de markt van de andere opwerpt. Indien de ene fabrikant bij een bepaalde klant de plaats van een andere zou innemen, zou de getroffen leverancier geen andere keuze hebben dan te trachten de "verloren" hoeveelheid elders te plaatsen, waarbij de meest voor de hand liggende markt de eigen thuismarkt van de "indringer" zou zijn; uiteindelijk zouden beide nog steeds dezelfde hoeveelheid verkopen, maar zij zouden hogere kosten hebben en kleinere winsten maken. Volgens hun eigen zeggen is derhalve de reden dat de beide fabrikanten op elkaars thuismarkten geen agressieve verkoopstrategie volgen, het bewustzijn dat pogingen daartoe tot een prijzenoorlog zouden leiden waarbij geen van beide iets te winnen zou hebben.

Volgens ICI en Solvay was hun onderlinge relatie dan ook volkomen afstandelijk. ICI stelt met klem dat op hun bijeenkomsten uitsluitend geoorloofde zaken werden besproken, maar Solvay geeft wel toe dat stafleden aan beide zijden af en toe wellicht hebben getracht verder te gaan om zo informatie van vertrouwelijker aard te verkrijgen. Dit wijst volgens Solvay echter nog niet op onderling afgestemde gedragingen.

9. De door ICI overgelegde economische studie (44) Een economisch deskundige die in opdracht van ICI met het oog op deze procedure een rapport heeft opgesteld, kwam tot de gevolgtrekking dat het gezien de structuur en de exploitatievoorwaarden in de natriumcarbonaatindustrie normaal is dat de fabrikanten zich vooral toeleggen op hun thuismarkten en afzien van onderlinge mededinging, zonder dat er daarom van enige heimelijke verstandhouding sprake is. Dit marktevenwicht wordt verklaard onder verwijzing naar het "Cournot-model", dat wordt gekenmerkt door de verwachting van de ondernemingen in een bedrijfstak dat de overige bedrijven hun produktie zullen handhaven ongeacht de wijziging die zich in de individuele produktie voordoet (1). ICI tracht voorts het oligopolistische gedrag in de sector te verklaren vanuit de "speltheorie" (2). Volgens ICI is de geringe beweeglijkheid van de markt het gevolg van een "niet cooeperatief spel", waarbij elke fabrikant het gevaar van een vergeldingsactie onderkent en om dit gevaar te bezweren een stabiele marktpositie tracht te handhaven. De "alternatieve" theoretische verklaring dat de winstmarges nog zouden kunnen worden verhoogd wanneer de bedrijven te zamen als monopoliehouder optreden, wordt door ICI verworpen op grond van de overwegingen a) dat een dergelijk systeem op een markt met een dalende omzet niet zou werken en b) dat de mogelijke winst niet zou opwegen tegen de moeilijkheden die met samenwerking gepaard gaan. Een theoretisch model is echter slechts zoveel waard als de informatie voor de analyse waarvan het wordt gebruikt. De economisch deskundige gaf tijdens de mondelinge behandeling toe dat zij het bij de mededeling van de punten van bezwaar gevoegde schriftelijke bewijsmateriaal zelfs niet had gezien. Gelet op de uitdrukkelijke bewoordingen van "Page 1000" kan de historische scheiding van markten zeker niet nader worden verklaard in termen van een "niet cooeperatief spel". Voorts werd het schriftelijke bewijsmateriaal betreffende het overleg tussen ICI en Solvay met het oog op het wegnemen van de onzekerheid over de wederzijdse reacties op elkaars gedrag - dat niet met de theorie van "niet-samenwerking" strookt - eveneens buiten beschouwing gelaten. De conclusie van het rapport, dat de structuur van de industrie en het gedrag van de fabrikanten op een niet-samenwerkingsstrategie wijzen, werd derhalve bereikt zonder met al het relevante bewijsmateriaal rekening te houden.

10. Beoordeling van de feiten (45) Op grond van het hierboven uiteengezette feitelijke en economische bewijsmateriaal aanvaardt de Commissie niet dat de strikte verdeling van de markt tussen Solvay en ICI, die voor de natriumcarbonaatmarkt in de Gemeenschap kenmerkend is, tot stand is gekomen door de werking van het normale marktmechanisme of op grond van het onafhankelijke commerciële oordeel van de beide fabrikanten.

Volgens de Commissie bestaat daarentegen met betrekking tot de verdeling van de markt een blijvende heimelijke verstandhouding tussen beide fabrikanten, die op de wederzijdse erkenning van elkaars exclusieve invloedssfeer of werkterrein berust.

(46) Het argument dat het beleid om van elkaars markt weg te blijven op het "individuele commerciële inzicht" van de beide ondernemingen berust, zou wellicht overtuigender zijn indien er nimmer een overeenkomst tussen hen had bestaan. Het betreft hier niet een geval waarin twee grote concurrenten na een langdurige strijd een "status quo" hebben bereikt en zonder enig contact met de ander tot de bevinding zijn gekomen dat hun intensieve strijd geen van beide voordeel heeft opgeleverd.

Er is nooit afdoende uitgelegd waarom beide fabrikanten, indien de verdeling van de markten dan toch volledig het gevolg is van normale concurrentieomstandigheden en geografische factoren, het ooit nodig hebben geacht overeenkomsten zoals het "Alkali-kartel" en "Page 1000" te sluiten.

(47) Wat natriumcarbonaat betreft blijven de in 1945 opgestelde verklaringen van Solvay en ICI in "Page 1000" betreffende hun commerciële beleid ten opzichte van elkaar een nauwkeurige beschrijving van hun beleid tot aan de onderhavige procedure. Geen van beide concurreert op de thuismarkt van de ander en beide doen dit met de verwachting dat de ander hetzelfde beleid zal volgen. De beschrijving van de huidige, niet concurrerende verhouding door ICI onder verwijzing naar "historische waarden die uit de tijd van Brunner-Mond stammen" wijst duidelijk op een langdurige en blijvende heimelijke verstandhouding tussen de beide ondernemingen. Solvay en ICI kunnen geen enkele wijziging in hun commerciële beleid in de natriumcarbonaatsector (in tegenstelling tot de sector bijtende soda) aanwijzen die de bewering zou kunnen staven dat "Page 1000" sinds 1962 een dode letter is. De formele opzegging van de overeenkomst tien jaar later leidde al evenmin tot enige wijziging.

Voorts betreft het hier evenmin een geval waarin de beide betrokken fabrikanten geen contact met elkaar hebben. De frequente contacten - ook al was de rechtstreekse aanleiding het bespreken van de "produkt voor wederverkoop"-(PFR-)afspraken - droegen niet bepaald bij tot een klimaat van commerciële rivaliteit. In tegenstelling tot hetgeen wat ICI beweert, betroffen de besprekingen overigens niet alleen "technische" aangelegenheden maar werd er ook informatie uitgewisseld over beider algemene commerciële strategie en over aangelegenheden die werden beschouwd als van cruciaal belang te zijn om ICI's greep op de Britse markt te handhaven. Het is ondenkbaar dat twee ondernemingen dergelijke besprekingen voeren indien zij niet van meet af aan duidelijk hebben afgesproken dat zij geen potentiële concurrenten zijn. Er werd ook concreet overeengekomen dat de beide fabrikanten elkaar zouden inlichten en raadplegen om elke onzekerheid over hun reactie op elkaars gedrag weg te nemen.

(48) De langdurige toepassing van PFR-afspraken tussen de twee grootste fabrikanten in de Gemeenschap wijst eveneens op gemeenschappelijke belangen en op een streven tot behoud van de "status quo", met name de geografische scheiding van hun respectieve invloedssferen. Uit ICI's eigen documentatie komt overduidelijk naar voren dat haar relatie met Solvay "van cruciaal belang is voor de omzet, de prijzen en het beperken van het doordringen van anderen op onze markt". De afspraken tussen ICI en Solvay met betrekking tot Zuid-Afrika zijn in dit verband even belangrijk als de rechtstreekse leveringen door Solvay aan het Verenigd Koninkrijk. In het licht van de verwijzing naar een "ruil" in ICI's eigen bescheiden (zie nummer 38) kan nauwelijks in twijfel worden getrokken dat de tegenprestatie was dat Solvay ook in de toekomst van de Britse markt wegbleef.

(49) Het feit dat ICI blijkbaar gedurende enige tijd heeft getracht de volle omvang van haar produktieproblemen in het Verenigd Koninkrijk voor Solvay verborgen te houden, bewijst niet, zoals ICI beweert, dat er geen heimelijke afspraak tussen hen bestond. De onderlinge afspraak betreffende hun respectieve invloedssferen in het Verenigd Koninkrijk enerzijds en in continentaal West-Europa anderzijds was niet gebaseerd op enig altruisme van de kant van Solvay, maar vloeide voort uit een complexe wisselwerking van belangen. Indien ICI ooit op langere termijn duidelijk zichtbaar niet in staat zou zijn met haar produktie in de Britse vraag te voorzien, zou van Solvay bezwaarlijk kunnen worden verwacht dat zij aan de kant zou blijven staan terwijl andere Westeuropese fabrikanten de gelegenheid te baat namen. Het doel van de regeling was nu juist de "status quo" te handhaven in het belang van beide ondernemingen. Mede gelet op het feit dat een heimelijke overeenkomst nooit afdwingbaar kon zijn en slechts zou worden nagekomen zolang zij het belang van beide partijen diende, heeft ICI wellicht uit voorzichtigheid besloten Solvay in deze zaak niet volledig te vertrouwen.

Overigens sluit de mogelijkheid van "vergelding", die door Solvay en ICI wordt vermeldt als de reden waarom zij van elkaars thuismarkten wegblijven, geenszins uit dat er tussen hen een afspraak bestaat. Integendeel, in de sector werd algemeen aangenomen dat "terugslaan" de normale sanctie was voor elke inbreuk op het "thuismarkt"-beginsel": de dreiging met vergelding droeg dus ertoe bij om de voortzetting van de samenwerking te stimuleren. Kortom, uit de bij de fabrikanten verkregen bescheiden blijkt dat Solvay en ICI elkaar volstrekt niet als commerciële rivalen, doch eerder als enge partners beschouwden.

(50) De Commissie aanvaardt niet het argument dat de hoge transportkosten en de voorkeur van de afnemers voor een lokale leverancier de werkelijke redenen zijn voor het volledig ontbreken van handelsstromen over het Kanaal heen.

Vóór 1980 lag de prijs in het Verenigd Koninkrijk lager dan in continentaal West-Europa, maar verkocht ICI geen natriumcarbonaat in de overige Lid-Staten van de Gemeenschap. Zelfs nu de prijzen in het Verenigd Koninkrijk sindsdien zijn gestegen, zou ICI er normaal gesproken al het belang bij hebben gehad een afzetmogelijkheid in West-Europa te ontwikkelen ten einde een volledige benutting van haar produktiecapaciteit te kunnen handhaven. In ieder geval overdreef ICI de transportkosten van het Verenigd Koninkrijk naar aangrenzende Lid-Staten doordat ramingen werden overgelegd van de tarieven voor transport per tankwagen. In elk realistisch marketingprogramma voor continentaal West-Europa zou echter zijn voorzien in de oprichting van een opslagplaats en de bevoorrading daarvan over zee, hetgeen de door ICI opgegeven leveringskosten waarschijnlijk zou hebben gehalveerd.

(51) Wat de mogelijkheid van handel in de omgekeerde richting betreft, valt op te merken dat de grootste afnemers uit de sector holglas in het Verenigd Koninkrijk vrij gunstig gelegen zijn voor wat toegankelijkheid vanuit continentaal West-Europa betreft. Uit de bij de fabrikanten zelf verkregen vergelijkingen inzake prijsvorming blijkt dat het voor Solvay perfect mogelijk zou zijn geweest te leveren aan klanten in met name het oosten en het zuidoosten van Engeland.

Het ontbreken van elke handel in natriumcarbonaat staat in schril contrast met de huidige concurrentiesituatie op het gebied van bijtende soda, een produkt dat wat prijs betreft vergelijkbaar, maar duurder en riskanter is om te vervoeren.

Ook het argument betreffende de "voorkeur van de afnemers" voor een lokale leverancier is niet overtuigend. Het is moeilijk aan te nemen dat de glasfabrikanten in het Verenigd Koninkrijk voor hun belangrijkste grondstof "er de voorkeur aan gaven" 15 tot 20 % meer te betalen dan hun concurrenten in continentaal West-Europa. Er is ook overvloedig bewijsmateriaal voorhanden waaruit blijkt dat ICI zich zorgen maakte over de mogelijkheid dat haar klanten uit de sector holglas in het Verenigd Koninkrijk ertoe zouden kunnen worden gebracht in continentaal West-Europa naar leveranciers van goedkoop natriumcarbonaat te gaan zoeken.

Het is veelbetekenend dat Solvay, sinds de inleiding van de procedure in de onderhavige zaak, ermee is begonnen prijsoffertes te doen aan afnemers voor levering in het Verenigd Koninkrijk vanuit Duitsland tegen prijzen die concurrerend zijn met die van ICI.

DEEL II JURIDISCHE BEOORDELING A. Artikel 85 van het verdrag 1. Artikel 85, lid 1 (52) Volgens artikel 85, lid 1, van het Verdrag zijn onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en verboden alle overeenkomsten tussen ondernemingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen die de handel tussen Lid-Staten ongunstig kunnen beïnvloeden en ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst, en met name die welke bestaan in het rechtstreeks of zijdelings bepalen van aan- of verkoopprijzen of van andere contractuele voorwaarden en het verdelen van de markten of van de voorzieningsbronnen.

2. Overeenkomst/onderling afgestemde feitelijke gedragingen (53) In de onderhavige zaak is de belangrijkste vraag of de strakke scheiding van de markten en het ontbreken van mededinging tussen Solvay en ICI het gevolg zijn van een uitdrukkelijke of stilzwijgende heimelijke verstandhouding tussen hen dan wel van beslissingen die zij onafhankelijk van elkaar op grond van hun commerciële inzicht hebben genomen.

De scheiding van de markten vindt haar oorsprong in een uitdrukkelijke overeenkomst (het Alkali-kartel, "Page 1000", enz.). Ofschoon die overeenkomst formeel is beëindigd, is de daarin geregelde feitelijke scheiding tot op heden blijven bestaan: Solvay en ICI concurreren niet met elkaar op welke markt in de Gemeenschap dan ook.

(54) Het Hof van Justitie heeft in zijn arrest in zaak 51/75, (Emi Records/CBS United Kingdom) (1) het volgende gesteld:

"Overwegende dat wanneer [. . .] ondernemersafspraken niet meer van kracht zijn, het voor de toepasselijkheid van artikel 85 voldoende is dat zij na hun formele beëindiging hun werking nog uitoefenen", (rechtsoverweging 30).

Het Hof voegt in rechtsoverweging 31 daaraan echter het volgende toe:

"dat een ondernemersafspraak slechts dan wordt geacht haar werking nog uit te oefenen, indien de handelwijze der betrokkenen implicite van de aan ondernemerafspraken eigen afstemmings- en cooerdinatieelementen doet blijken en hetzelfde resultaat oplevert als met de ondernemersafspraak werd beoogd".

(55) De Commissie aanvaardt volkomen dat er geen rechtstreeks bewijs is van een uitdrukkelijke overeenkomst tussen Solvay en ICI om het "Page 1000"-kartel in de praktijk te blijven toepassen.

Voor de toepassing van artikel 85 is echter geen uitdrukkelijke overeenkomst vereist. Ook een stilzwijgende overeenkomst zou onder het mededingingsrecht van de Gemeenschap vallen. Gezien het uitdrukkelijke verbod van onderling afgestemde feitelijke gedragingen in artikel 85 is het in de onderhavige zaak zelfs overbodig te bepalen of er wel een - uitdrukkelijke of stilwijgende - "overeenkomst" bestond. Indien in het Verdrag een afzonderlijk begrip "onderling afgestemde feitelijke gedragingen" is opgenomen, dan is dit met het doel de pas af te snijden aan ondernemingen die de toepassing van artikel 85, lid 1, zouden pogen te ontlopen door een heimelijke concurrentieverstorende samenwerking die echter niet in alle opzichten de vorm van een overeenkomst krijgt. Een dergelijke samenwerking kan bij voorbeeld erin bestaan dat de betrokken ondernemingen elkaar vooraf over hun toekomstplannen inlichten, zodat zij ieder hun commerciële beleid kunnen uitstippelen in de wetenschap dat zij van hun concurrenten hetzelfde gedrag mogen verwachten (arrest van het Hof van Justitie van 14 juli 1972 in zaak, 48/69 (Imperial Chemical Industries Ltd/Commissie) (2).

(56) In zijn latere arrest van 16 december 1975 over het Europese Suikerkartel, gevoegde zaken 40/73 t/m 48/73, 50/73, 54/73 t/m 56/73, 111/73 en 114/73 (Suikerunie e.a./Commissie) (3) heeft het Hof, verder uitwijdend over de bovenstaande definitie van "onderling afgestemde feitelijke gedragingen", verklaard dat de in zijn rechtspraak gehanteerde criteria van cooerdinatie en samenwerking, die geenszins het bestaan van een uitgewerkt plan vooronderstellen, moeten worden gezien in het licht van de aan de mededingingsregels van het Verdrag ten grondslag liggende gedachte dat iedere onderneming haar commerciële beleid op de markt zelfstandig moet kunnen bepalen. Dit betekent niet dat een onderneming haar beleid niet op een verstandige wijze aan het daadwerkelijke of te verwachten marktgedrag van haar concurrenten zou mogen aanpassen, maar wel dat het ondernemingen absoluut verboden is al dan niet rechtstreeks contacten te onderhouden die tot doel of tot gevolg hebben dat aan een feitelijke of potentiële concurrent wordt onthuld op welke wijze zij zelf hebben besloten of voornemens zijn zich op de markt te gedragen.

(57) Geen van beide grote producenten betwist dat zij doelbewust een niet concurrerend beleid voeren door binnen het gebied van de ander geen natriumcarbonaat te verkopen. Zij ontkennen evenmin dat dat beleid voor beide volledig draait om de voorwaarde dat de andere producent dezelfde beslissing aanhoudt. De enige vraag is of dit doelbewuste - en wederzijdse - beleid toe te schrijven is aan wederrechtelijk overleg dan wel het gevolg is van onafhankelijk genomen beslissingen van de beide fabrikanten op grond van hun commerciële inzicht.

In dit verband is het voor het vaststellen van een inbreuk niet vereist, zoals ICI beweert, dat er zonder de beweerde heimelijke verstandhouding tussen het Verenigd Koninkrijk en de Lid-Staten waar Solvay is gevestigd, een aanzienlijk handelsverkeer zou hebben bestaan. Wat moet worden aangetoond is dat de beide producenten in de praktijk een vorm van praktische samenwerking in de plaats hebben gesteld van de risico's van de concurrentiestrijd die anders wellicht zou ontbranden. Elke raming van de omvang van het handelsverkeer dat had kunnen bestaan, is van speculatieve aard, maar aangetoond wordt dat handelsverkeer in beide richtingen commercieel rendabel was.

(58) In de onderhavige zaak is de Commissie van oordeel dat uit het bewijsmateriaal blijkt dat:

a) de oorspronkelijke afbakening van de markten tussen Solvay en ICI voortvloeide uit een oude en uitdrukkelijke overeenkomst tussen beide, waarvan "Page 1000" de laatste bekende versie is;

b) de formele beëindiging van de "Page 1000"-overeenkomst in 1972 in de praktijk niet tot een wijziging van de strikte afbakening van de markten tussen Solvay en ICI leidde en daar ook niet toe strekte;

c) zowel Solvay als ICI zich terdege bewust waren van het feit dat de ander een doelbewust commercieel beleid zou blijven volgen dat gericht was op het wederzijds wegblijven van elkaars markt, waaruit beide een met de vrije concurrentie onverenigbaar voordeel haalden, namelijk een machtspositie op hun respectieve markten;

d) het beleid van beide producenten om weg te blijven van de markten van de ander ervan afhankelijk was, dat deze hetzelfde beleid voerde;

e) Solvay en ICI een nauwe samenwerkingsband (1) in stand bleven houden, die veeleer op partnerschap dan op mededinging wijst;

f) er tussen beide producenten frequente contacten waren met het oog op de cooerdinatie van hun algemene strategie in de natriumcarbonaatsector en ter voorkoming van alle onderlinge belangenconflicten;

g) de grondslag voor dit blijvende partnerschap de gemeenschappelijke afspraak was dat het commerciële beleid dat nog uit de tijd van Brunner-Mond dateerde, namelijk de wederzijdse erkenning van exclusieve invloedssferen, zou worden gehandhaafd.

(59) Gezien de welbekende juridische risico's is het heden ten dage hoogst onwaarschijnlijk dat er een schriftelijke verklaring wordt opgesteld waarin de bijzonderheden van een dergelijke afspraak worden beschreven. Heimelijke verstandhouding kan vele vormen aannemen en in vele verschillende graden voorkomen. Een formele overeenkomst is niet vereist. Er kan zeer wel een inbreuk op artikel 85 worden gepleegd wanneer de partijen niet eens over de voorwaarden van een overeenkomst hebben gepraat, maar de instemming van de ander uit diens gedrag hebben afgeleid.

De door het Hof van Justitie in het Suikerunie-arrest gegeven definitie van onderling afgestemde feitelijke gedragingen is derhalve integraal toepasbaar op het commerciële gedrag van ICI en Solvay.

De Commissie komt bijgevolg tot de gevolgtrekking dat de blijvende verdeling van de nationale markten tussen Solvay en ICI het gevolg is van en toe te schrijven is aan zo niet een overeenkomst in eigenlijke zin, dan toch op zijn minst aan onderling afgestemde feitelijke gedragingen.

3. Beperking van de concurrentie/gevolgen voor de handel tussen Lid-Staten (60) Overeenkomsten tussen producenten die ertoe strekken of ten gevolge hebben nationale markten te beschermen, zijn krachtens artikel 85, lid 1, onder c), uitdrukkelijk verboden. Een dergelijke bescherming is immers fundamenteel strijdig met een van de basisdoelstellingen van het Verdrag, namelijk de totstandbrenging van een gemeenschappelijke markt. Gezien de omvang van de beide betrokken ondernemingen en hun belang op de markt voor natriumcarbonaat, kan er geen twijfel over bestaan dat de afspraken een aanzienlijke invloed hadden op de handel tussen Lid-Staten.

B. Sancties 1. Verordening nr. 17, artikel 3 (61) Indien de Commissie vaststelt dat een inbreuk op artikel 85 van het Verdrag is gemaakt, kan zij overeenkomstig artikel 3 van Verordening nr. 17 de betrokken ondernemingen verplichten aan de vastgestelde inbreuk een einde te maken.

In de onderhavige zaak werden de afspraken in het geheim gemaakt en ten uitvoer gelegd en zijn beide ondernemingen blijven ontkennen dat enige inbreuk op artikel 85 is gepleegd. Dientengevolge is het niet bekend of zij al dan niet definitief een einde aan de heimelijke verstandhouding hebben gemaakt. De Commissie dient dan ook, overeenkomstig artikel 3 van Verordening nr. 17, ICI en Solvay te gelasten onverwijld aan de genoemde inbreuk een einde te maken.

Voorts moet de betrokken ondernemingen een verbod worden opgelegd deel te nemen aan een overeenkomst of aan onderling afgestemde feitelijke gedragingen van gelijke werking.

2. Verordening nr. 17, artikel 15, lid 2 (62) De Commissie kan op grond van artikel 15, lid 2, van Verordening nr. 17 aan ondernemingen bij beschikking geldboeten opleggen van ten minste 1 000 en ten hoogste 1 miljoen ecu of tot een bedrag van ten hoogste 10 % van de omzet van elk der betrokken ondernemingen in het voorafgaande boekjaar, wanneer zij opzettelijk of uit onachtzaamheid inbreuk maken op artikel 85, lid 1, of op artikel 86. Bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete moet niet alleen rekening worden gehouden met de zwaarte, maar ook met de duur van de inbreuk.

a) Zwaarte (63) In de onderhavige zaak is de Commissie van oordeel dat de inbreuk behoorlijk ernstig was. Gedurende lange tijd hebben de twee grootste natriumcarbonaatfabrikanten in de Gemeenschap welbewust hun commerciële beleid op elkaar afgestemd om elke onderlinge concurrentie te vermijden met betrekking tot een belangrijk industrieprodukt en op een markt met een jaarlijkse omzet van ongeveer 900 miljoen ecu. Indien de Commissie geen bewijzen van de inbreuk had ontdekt, zouden de ondernemingen naar alle waarschijnlijkheid hun concurrentiebeperkende samenwerking in de een of andere vorm voor onbepaalde tijd hebben voortgezet.

(64) De compartimentering van de markten volgens nationale scheidslijnen op grond van heimelijke afspraken is een inbreuk die indruist tegen de meest fundamentele doelstellingen van het Verdrag, namelijk de totstandbrenging van een eengemaakte markt tussen de Lid-Staten.

Door de bescherming van de thuismarkten kunnen de betrokken fabrikanten op hun eigen markt een commercieel beleid blijven voeren zonder door mededinging uit andere Lid-Staten te worden gehinderd. Het feit dat er in het Verenigd Koninkrijk in het geheel niets uit de overige Lid-Staten werd ingevoerd, heeft ongetwijfeld bijgedragen tot de instandhouding van de machtspositie van ICI (een marktaandeel van ruim 90 %). Ook Solvay was beschermd tegen elke concurrentiedruk van de op één na grootste fabrikant in de Gemeenschap. Het ontbreken van mededinging tussen de twee grootste fabrikanten in de Gemeenschap maakte dat de natriumcarbonaatmarkt grotendeels was opgedeeld volgens de nationale grenzen. Het zal ook een belangrijke factor zijn geweest bij het in stand houden van de aanzienlijke prijsverschillen die voor dit produkt bestaan tussen het Verenigd Koninkrijk en de Lid-Staten in continentaal West-Europa.

(65) De inbreuk is met opzet gepleegd en beide partijen moeten zich terdege bewust zijn geweest van de evidente onverenigbaarheid van hun afspraken met het Gemeenschapsrecht.

Zowel aan Solvay als aan ICI zijn in het verleden door de Commissie reeds herhaaldelijk wegens heimelijke verstandhouding in de chemische industrie aanzienlijke geldboeten opgelegd: Beschikking 69/243/EEG (ICI - Kleurstoffen) (1); Beschikking 85/74/EEG (Solvay - Peroxidenprodukten (2)); Beschikking 86/398/EEG (Solvay/ICI - Polypropyleen) (3); Beschikking 89/190/EEG (Solvay/ICI - PVC) (4); Beschikking 89/191/EEG (ICI - LdPE) (5).

(66) Overigens werden de werkzaamheden van beide fabrikanten in de natriumcarbonaatsector zelf reeds in 1980-1982 door de Commissie onder de loep genomen. Hoewel de Commissie indertijd meer in het bijzonder aandacht besteedde aan de exclusieve afnameovereenkomsten die de fabrikanten met hun klanten sloten, moeten de hoofden van de afdelingen "natriumcarbonaat" in de betrokken ondernemingen daardoor van de noodzaak om het Gemeenschapsrecht na te leven op de hoogte zijn geweest.

b) Duur (67) De afspraken tussen ICI en Solvay dateren van vóór de instelling van de gemeenschappelijke markt. Uitgaande van het feit dat de betrokken afspraken een inbreuk vormen op zijn minst vanaf de dag waarop Verordening nr. 17 in werking is getreden, dit wil zeggen 6 februari 1962, zou de Commissie met recht en reden geldboeten kunnen opleggen. Het feit dat ICI haar hoofdkantoor buiten de Gemeenschap had, is voor toepassing van artikel 85 geen bezwaar, voor zover de handel tussen Lid-Staten ongunstig is beïnvloed. In het kader van de onderhavige zaak zal de Commissie evenwel geldboeten vaststellen op grond van de veronderstelling dat de inbreuk een aanvang nam op de dag waarop het Verenigd Koninkrijk tot de Gemeenschappen is toegetreden, namelijk 1 januari 1973, en op zijn minst tot de inleiding van de procedure in de onderhavige zaak is blijven bestaan.

(68) De Commissie is derhalve van mening dat uit hoofde van deze inbreuk zowel aan Solvay als aan ICI een aanzienlijke geldboete moet worden opgelegd. In 1988 verkocht Solvay in de Gemeenschap voor [. . .] miljoen ecu natriumcarbonaat, terwijl ICI voor [. . .] miljoen ecu verkocht. De Commissie acht het in de onderhavige zaak echter niet juist om met betrekking tot het bedrag van de geldboete tussen de twee fabrikanten een onderscheid te maken. Beide fabrikanten hebben uit de inbreuk een aanzienlijk voordeel gehaald. Zij zijn beide grote multinationale ondernemingen en hoewel de natriumcarbonaatverkoop van ICI minder dan een derde bedraagt van die van Solvay, is haar omzet voor alle produkten samen drie keer groter dan die van Solvay,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Solvay et CIE SA en Imperial Chemical Industries plc, hierna "Solvay", respectievelijk "ICI" genoemd, hebben inbreuk gemaakt op artikel 85 van het EEG-Verdrag door sedert 1 januari 1973 tot op zijn minst de inleiding van de onderhavige procedure deel te nemen aan een overeenkomst en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen krachtens welke zij hun verkoop van natriumcarbonaat in de Gemeenschap tot hun respectieve thuismarkten, namelijk continentaal West-Europa voor Solvay en het Verenigd Koninkrijk en Ierland voor ICI, beperkten.

Artikel 2

Solvay en ICI dienen onverwijld de inbreuk te beëindigen (indien zij dit niet reeds hebben gedaan) en dienen zich voortaan van overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen die hetzelfde of een soortgelijk doel of gevolg kunnen hebben, te onthouden.

Artikel 3

Aan de in deze beschikking genoemde ondernemingen worden wegens de in artikel 1 vastgestelde inbreuk de volgende geldboeten opgelegd a) Solvay et Cie SA, Brussel, een boete van 7 miljoen ecu;

b) Imperial Chemical Industries plc, Londen, een boete van 7 miljoen ecu.

Artikel 4

De in artikel 3 bedoelde geldboeten dienen binnen drie maanden na de datum van kennisgeving van deze beschikking te worden gestort op of overgeschreven naar de volgende bankrekening:

nr. 310-0933000-43 Banque Bruxelles Lambert Agence européenne Rond-Point Schuman 5 B-1040 Brussel.

Na het verstrijken van genoemde betalingstermijn is van rechtswege rente verschuldigd tegen de voet die door het Europees Fonds voor Monetaire Samenwerking ter zake van zijn verrichtingen in ecu wordt toegepast op de eerste werkdag van de maand waarin deze beschikking is gegeven, vermeerderd met 3,5 percentpunten, of wel 14 %.

Bij betaling in de nationale valuta van de Lid-Staat waar de voor de betaling aangewezen bank is gevestigd, geschiedt de omrekening op basis van de wisselkoers van de dag voorafgaande aan die waarop de storting geschiedt.

Artikel 5

Deze beschikking is gericht tot:

- Solvay et Cie SA, Prins Albertstraat 33, B-1050 Brussel;

- Imperial Chemical Industries plc, Millbank, UK-Londen SW1P 3JF.

Deze beschikking vormt overeenkomstig artikel 192 van het EEG-Verdrag executoriale titel.

Gedaan te Brussel, 19 december 1990.

Voor de Commissie Leon BRITTAN Vice-Voorzitter

(1) PB nr. 13 van 21. 2. 1962, blz. 204/62.

(2) PB nr. 127 van 20. 8. 1963, blz. 2268/63.

(1) PB nr. L 206 van 2. 8. 1984, blz. 15.

(2) PB nr. L 311 van 29. 11. 1984, blz. 26.

(3) In de voor bekendmaking bestemde versie van deze beschikking zijn enige gegevens weggelaten, conform de bepalingen van artikel 21 van Verordening nr. 17 betreffende het niet prijsgeven van zakengeheimen.

(4) PB nr. L 283 van 16. 10. 1990, blz. 38 (5) Zie bladzijde 54 van dit Publikatieblad.

(1) Cursivering van de Commissie.

(1) SAP = ICI Soda Ash Products.

(1) PB nr. L 35 van 7. 2. 1985, blz. 1.

(1) A. Cournot, Researches into the Mathematical Principles of the Theory of Wealth (1838).

(2) J. von Neumann & O. Morgenstern, Theory of Games and Economic Behaviour (1944).

(1) Jurisprudentie 1976, blz. 811.

(2) Jurisprudentie 1972, blz. 619.

(3) Jurisprudentie 1975, blz. 1663.

(1) Voor de doeleinden van de onderhavige zaak beschouwt de Commissie de PFR-afspraken tussen Solvay en ICI op zich zelf niet als afzonderlijke inbreuken op artikel 85; veeleer vormen zij een aanwijzing voor a) de nauwe commerciële banden tussen de beide producenten op het gebied van natriumcarbonaat en b) een gemeenschappelijk streven naar handhaving van de "status quo", en vormen zij een integrerend onderdeel van een ruimer overleg, dat de uitschakeling van de onderlinge mededinging ten doel heeft (zie bij voorbeeld Suikerunie/Commissie, rechtsoverweging 182; zaken 29/83 en 30/83, Cram en Rheinzink/Commissie, Jurisprudentie 1984, blz. 1679).

(1) PB nr. L 195 van 7. 8. 1969, blz. 11.

(2) PB nr. L 35 van 7. 2. 1985, blz. 1.

(3) PB nr. L 230 van 18. 8. 1986, blz. 1.

(4) PB nr. L 74 van 17. 3. 1989, blz. 1.

(5) PB nr. L 74 van 17. 3. 1989, blz. 21.