Home

92/318/EEG: Beschikking van de Commissie van 25 maart 1992 betreffende een door de Spaanse Regering uitgevoerde steunmaatregel ten gunste van Industrias Mediterraneas de la Piel SA (Imepiel) (Slechts de tekst in de Spaanse taal is authentiek)

92/318/EEG: Beschikking van de Commissie van 25 maart 1992 betreffende een door de Spaanse Regering uitgevoerde steunmaatregel ten gunste van Industrias Mediterraneas de la Piel SA (Imepiel) (Slechts de tekst in de Spaanse taal is authentiek)

92/318/EEG: Beschikking van de Commissie van 25 maart 1992 betreffende een door de Spaanse Regering uitgevoerde steunmaatregel ten gunste van Industrias Mediterraneas de la Piel SA (Imepiel) (Slechts de tekst in de Spaanse taal is authentiek)

Publicatieblad Nr. L 172 van 27/06/1992 blz. 0076 - 0085


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 25 maart 1992 betreffende een door de Spaanse Regering uitgevoerde steunmaatregel ten gunste van Industrias Mediterraneas de la Piel SA (Imepiel) (Slechts de tekst in de Spaanse taal is authentiek) (92/318/EEG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid artikel 93, lid 2, eerste alinea,

Na de betrokken partijen overeenkomstig artikel 93 van het Verdrag in de gelegenheid te hebben gesteld hun opmerkingen kenbaar te maken en met inachtneming van die opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I

Imepiel werd in 1882 opgericht door de familie Segarra, die eigenaar bleef en het beleid van het bedrijf bepaalde tot op het ogenblik waarop de Spaanse Staat het in 1976 overnam om een faillissement te voorkomen. De Spaanse Staat verwierf destijds via het Bureau voor Staatseigendommen (Patrimonio del Estado) 99,94 % van het kapitaal. De overige aandeelhouders waren de Caja de Ahorros de Valencia en de Caja de Ahorros de Castellón.

Het bedrijf produceert en verkoopt schoenen, die worden vervaardigd uit door het bedrijf zelf bewerkte huiden (waarvan het grootste deel voor eigen gebruik en niet voor wederverkoop is bestemd) en uit rubber, een tussenprodukt dat wordt gebruikt voor de vervaardiging van zolen.

De bedrijfsgebouwen bevinden zich te Vall d'Uxó, in de provincie Castellón; het is een stad met 27 000 inwoners, 45 kilometer ten noorden van Valencia, op 26 kilometer van Castellón en op 15 kilometer van Sagunto, een stad die recentelijk heeft geleden onder de rationalisatie van de staalindustrie. De bedrijfsterreinen beslaan een oppervlakte van 150 000 m2, waarvan ongeveer 100 000 m2 uit gebouwen bestaat.

In de jaren na de oorlog groeide het bedrijf en breidde het zijn werkzaamheid uit met nevenactiviteiten zoals de produktie van handschoenen en landbouwactiviteiten. Sedert de overname door de Staat zijn die nevenactiviteiten opgedoekt. Het bedrijf is niettemin steeds een toonaangevende Spaanse schoenenfabrikant gebleven, met het grootste aantal werknemers en de grootste produktiecapaciteit in één vestigingsplaats. Sedert de rationalisatie is daarin echter gesnoeid, hetgeen heeft geleid tot een inkrimping van het aantal werknemers van 3 146 in 1976 tot 1 457 in 1988.

In de gehele periode waarin het bedrijf in staatshanden was, boekte het nagenoeg elk jaar exploitatieverliezen. In de laatste tien jaar vóór 1987 bedroegen deze verliezen in totaal 12 700 miljoen pta en vond een aantal kapitaalinjecties plaats om die verliezen te dekken. Verder werden met overheidsgeld kapitaalinvesteringen gedaan in een poging om de fabriek te moderniseren.

Wegens de aanhoudende verliescijfers liet de meerderheidsaandeelhouder in het midden van de jaren 1980 een rendabiliseringsplan opstellen, dat voorzag in een inkrimping van de capaciteit door middel van afvloeiingen, kapitaalinjecties (1 400 miljoen pta in 1987 en 1 929 miljoen pta in 1988), een volledige reorganisatie van de bedrijfsleiding en een nieuw onderzoek naar markten en produkten.

II

Uit persberichten in december 1987 vernam de Commissie dat de nationale overheid een reddingsplan voor het bedrijf had uitgewerkt en, naar werd beweerd, een kapitaalinbreng van 1 400 miljoen pta had goedgekeurd om het exploitatieverlies van 1987 te dekken.

Bij brief van 29 januari 1988 vroeg de Commissie om inlichtingen betreffende deze kapitaalinbreng ter dekking van exploitatieverliezen.

In antwoord daarop ontving de Commissie van de Spaanse autoriteiten een telexbericht van 20 april 1988, waarin werd bevestigd dat een kapitaalinbreng van 1 400 miljoen pta had plaatsgevonden met betrekking tot 1987.

Op verzoek van de Spaanse autoriteiten werd een bilaterale bijeenkomst met de Commissie belegd om de zaak te bespreken. Die bijeenkomst vond plaats op 9 juni 1988. Op die bijeenkomst werden nadere inlichtingen verstrekt over het bedrijf en de geschiedenis ervan, maar belangrijker was dat de Spaanse autoriteiten de Commissie ervan in kennis stelden dat met betrekking tot 1988 een nieuwe kapitaalinbreng van 1 929 miljoen pta was gebeurd.

Daarbij verklaarden de Spaanse autoriteiten dat de betrokken middelen moesten worden aangewend om het bedrijf door middel van afvloeiingen te herstructureren. De Commissie kreeg voorts te horen dat de desbetreffende stukken en een officiële aanmelding van de operatie haar zouden worden toegezonden. De op die vergadering verkregen informatie was ontoereikend om de verenigbaarheid van de kapitaalinjecties met de artikelen 92 en 93 van het Verdrag te beoordelen.

Na die bijeenkomst verzocht de Commissie de Spaanse autoriteiten bij brief van 15 juli 1988 de beloofde aanmelding te doen en haar, binnen een onderling overeen te komen tijdsbestek, nadere inlichtingen te verstrekken. In antwoord op dit verzoek ontving de Commissie een brief van de Spaanse autoriteiten van 27 juli 1988 waarin veel van de reeds op de bijeenkomst van 9 juni verstrekte informatie over de achtergrond van het bedrijf formeel werd bevestigd.

De inhoud van het rendabiliseringsplan werd in grote trekken uiteengezet; het bevatte de volgende elementen:

- een kapitaalinjectie van 1 400 miljoen pta in 1987 en een injectie van 1 929 miljoen pta in 1988;

- een bestuursstrategie die erop gericht is het bedrijf op korte termijn rendabel te maken;

- produkt- en marktonderzoek;

- kapitaalinvesteringen ter verbetering van gebouwen en machines.

Er werden over het plan geen concrete details en geen cijfergegevens verstrekt, maar er werd de Commissie meer gedetailleerde informatie beloofd tegen november 1988.

Een nieuwe bilaterale bijeenkomst tussen de Commissie en de Spaanse autoriteiten vond op 16 november 1988 plaats. Bij die gelegenheid werd opnieuw in algemene termen besproken dat het bedrijf behoefte had aan meer geld om een afvloeiingsprogamma te financieren (de volgende banen zouden verloren gaan: 251 in 1989, 275 in 1990 en 273 in 1991), aan een herstructureringsplan en aan investeringsmiddelen ten bedrage van 470 miljoen pta in 1989 en 100 miljoen pta in 1990. Het plan, zoals het was opgesteld, voorzag klaarblijkelijk in beperkingen van de uitgaven en van de produktie, diversificatie, verhogingen van de verkoopprijzen en produktiviteitsverbetering. Dit alles zou er op lange termijn toe leiden dat het bedrijf in aanmerking zou komen voor privatisering.

Zoals op de vorige bijeenkomst werden geen gegevens verstrekt aan de hand waarvan de Commissie zou kunnen beoordelen of de kapitaalinjecties verenigbaar waren met de artikelen 92 en 93 van het Verdrag.

Bij brief van 14 december 1988 stelde de Commissie de Spaanse autoriteiten ervan in kennis dat de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag werd ingeleid met betrekking tot de 3 329 miljoen pta die de Spaanse Staat in Imepiel had ingebracht. Deze brief gaf aanleiding tot de bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen van een verzoek aan alle belanghebbenden om hun opmerkingen kenbaar te maken (1).

De Spaanse autoriteiten antwoordden op 25 januari 1989 op de brief van de Commissie. Zij stelden dat de in Imepiel ingebrachte middelen (voor een totaal bedrag van 6 029 miljoen pta dat was verdeeld als volgt: 1 500 miljoen pta in 1986, 2 600 miljoen pta in 1987 en 1 929 miljoen pta in 1988) moesten worden beoordeeld in het kader van een driejarenplan voor het herstel van het bedrijf, dat zou leiden tot de privatisering ervan.

Het herstelplan had de volgende doelstellingen:

- het bedrijf op drie jaar tijd weer rendabel maken;

- een vermindering van de capaciteit: van 3,2 miljoen paar schoenen per jaar tot 1,74 miljoen paar, van 20 miljoen vierkante voet huiden per jaar tot 14,1 miljoen vierkante voet en sluiting van de rubberafdeling;

- een decentralisatie van de organisatiestructuur van het bedrijf;

- rationalisatie van de fabrieksgebouwen door verkoop van overtollige ruimte;

- uitbreiding van de verkoop onder eigen merk in een poging om op produkten van hogere kwaliteit over te schakelen;

- het voorkomen van arbeidsgeschillen door grondig overleg;

- een imkrimping van het personeel van 1 457 tot 627 werknemers.

Het plan was op verscheidene punten een mislukking. Het bedrijf maakte in 1988 noch in 1989 winst; uit latere plannen blijkt overigens dat het vóór 1993 niet rendabel zal zijn. De geplande capaciteitsvermindering was misschien mogelijk, maar de schoenenproduktie bedroeg zowel in 1987 als in 1988 2 miljoen paar. Latere plannen doen blijken van een produktie in 1990 en 1991 van meer dan 2 miljoen paar en in 1992 van meer dan 3 miljoen paar.

Vervolgens verzocht de Commissie de Spaanse autoriteiten op 20 februari 1989 om meer inlichtingen. Daarbij werd gevraagd naar gedetailleerde gegevens over de toegekende en voorgenomen steun, over de verwachtingen op het gebied van cash-flow, verlies en winst, over de lokale economie van de streek waar Imepiel was gevestigd, over investeringsplannen en over de voorgenomen privatisering.

In een brief van 17 maart 1989 ontving de Commissie precieze gegevens over het aanbod van een groep van Spaanse ondernemers om het bedrijf over te nemen.

In wezen kwam dit er op neer dat zij het bedrijf wilden overnemen mits de Staat bereid was de volgende betalingen te doen:

- met betrekking tot verliezen in de eerste drie boekjaren na de overname: 3 358 miljoen pta;

- voor investeringen: 1 695 miljoen pta;

- voor afvloeiingen: 11 179 miljoen pta;

- een bedrag gelijk aan de netto openstaande schulden.

De Spaanse autoriteiten antwoordden in een brief van 5 april 1989 op het verzoek van de Commissie.

Hieruit bleek dat de situatie van het bedrijf er in de ogen van de Spaanse Staat uitzag als volgt:

- nodige kapitaalinbreng (tussen 1986 en 1991): 12 835 miljoen pta;

- netto verlies zonder afschrijvingen (tussen 1989 en 1993): 4 478 miljoen pta;

- bedrijfsverlies (tussen 1989 en 1993): 61 988 miljoen pta;

- investeringsbehoeften (tussen 1989 en 1993): 1 006 miljoen pta.

De Spaanse autoriteiten concludeerden dat het nog steeds hun bedoeling was het bedrijf te privatiseren.

Bij schrijven van 18 april 1989 ontving de Commissie nadere gegevens betreffende een gewijzigd aanbod van de particuliere ondernemers, waarin zij in totaal een bedrag van 17 305 miljoen pta vragen (tegen 16 232 miljoen pta in hun eerste aanbod).

Van april tot november 1989 overwogen zowel de Spaanse autoriteiten als de Commissie de plannen van de kopers voor het bedrijf en werd hierover en over de erkenning van de Vall d'Uxó als een gebied met speciale investeringsfaciliteiten geregeld gecorrespondeerd.

De Commissie ontving van de Spaanse autoriteiten een telexbericht van 9 november 1989 waarin werd medegedeeld dat zij moeilijkheden ondervonden bij de privatisering van Imepiel.

Daarna ontving de Commissie een brief van 19 december 1989, waarin werd bevestigd dat de privatiseringsonderhandelingen waren afgesprongen en dat de Spaanse autoriteiten het in januari 1989 aan de Commissie voorgelegde rendabiliseringsplan zouden uitvoeren.

In antwoord op deze brief zond de Commissie op 11 januari 1990 een telexbericht waarin werd gevraagd om actualisering van de eerder door de Spaanse autoriteiten verstrekte informatie.

Bij brief van 24 januari 1990 bezorgden de Spaanse autoriteiten actuele financiële gegevens over Imepiel, zowel wat het verleden als wat de toekomstverwachtingen betreft. Zij verstrekten tevens nadere inlichtingen over de contractvoorwaarden voor de voorgenomen privatisering van het bedrijf en nauwkeurige gegevens betreffende de boekwaarde ervan. De verkoopvoorwaarden werden bevestigd bij brief van 1 februari 1990 die een afschrift bevatte van de op 10 januari 1990 gedateerde koop- en verkoopovereenkomst.

In grote trekken komen de verkoopvoorwaarden hierop neer:

- de koper was een onderneming (Círculo de Financiación y Gestión SA) met een aandelenkapitaal van 2 500 miljoen pta, dat voor 25 % was volgestort. Binnen drie jaar zou het volledig moeten worden volgestort. Dit wijst er op dat de koper ondergekapitaliseerd was, hetgeen beslist een invloed zou hebben op de levensvatbaarheid van het project op lange termijn;

- de overnameprijs was 100 miljoen pta;

- de overnemer moest gedurende drie jaar eigenaar van Imepiel blijven en mocht gedurende die periode de structuur van zijn aandelenkapitaal en van dat van Imepiel niet wijzigen behoudens instemming van de Staat;

- de verkoper zou bij verkoop een kapitaalinbreng doen van 8 500 miljoen pta, die zouden moeten worden aangewend ter verbetering van de financiële positie van het bedrijf, voor de herstructurering van het personeel en voor passende investeringen in materieel.

In de genoemde brief van 24 januari 1990 legde de koper de Commissie een financieel plan voor, dat later werd aangepast (voor de jaren 3 en 4) bij brief van 30 januari 1990.

Hieronder volgt een kort overzicht van de financiële aspecten van dit plan, alsmede de werkelijke gegevens betreffende 1989 en 1994:

Jaar Produkt Omzetvolume Omzet- waarde (1) Resultaat (1) Investeringen (1) 1989 Schoenen 1 250 (2) Huiden 8 600 (3) 5 481 (2 309) ? 1994 Schoenen 3 445 (2) 7 471 Huiden 15 500 (3) 4 286 446 164

(1) Miljoen pta.

(2) Duizend paar.

(3) Duizend vierkante voet.

Uit het bovenstaande blijkt duidelijk dat de overnemer ambitieuze doelstellingen heeft. Gezien de voorgeschiedenis van het bedrijf en het feit dat geen enkele gedetailleerde hypothese naar voren wordt geschoven die deze ambitie staaft, is er geen solide basis om aan te nemen dat hij in zijn opzet zal slagen. Veel belangrijker is dat de overnemer voornemens is het produktievolume te verhogen, hetgeen de druk op de markt nog zal doen toenemen.

Op 26 januari 1990 vond een bilaterale bijeenkomst van de Commissie en de Spaanse autoriteiten plaats. Bij die gelegenheid legden de diensten van de Commissie de nadruk op het feit dat het herstructureringsplan onaanvaardbaar was omdat de omzet in stijgende lijn ging. Van Spaanse zijde werd gesteld dat het referentiejaar voor vergelijkingen 1986 moest zijn, toen 3 miljoen paar schoenen werd geproduceerd, en niet 1989; overigens bevestigden de Spaanse autoriteiten dat een omzet van 3 miljoen paar zelfs met 770 personeelsleden noodzakelijk is om de kosten te dekken. Er werd zelfs toegegeven dat er verscheidene aanbiedingen waren binnengekomen om Imepiel over te nemen, maar dat degene waarop was ingegaan, het beste was.

Imepiel werd op 2 februari 1990 geprivatiseerd.

Ten gevolge van de privatisering breidde de Commissie de op grond van artikel 93, lid 2, ingeleide procedure uit ten einde rekening te houden met de volgende extra steunbedragen:

- kapitaalinjecties: 1 500 miljoen pta in 1986 en 1 200 miljoen pta in 1987;

- kapitaalinbreng bij privatisering: 8 500 miljoen pta;

- abnormaal lage overnameprijs wegens privatisering: 3 900 miljoen pta.

Deze beslissing werd de Spaanse autoriteiten meegedeeld bij brief van 3 augustus 1990 en in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen (2) bekendgemaakt.

Bij brief van 11 oktober 1990 antwoordden de Spaanse autoriteiten, waarbij zij hun bezwaren tegen de uitbreiding van de procedure kenbaar maakten.

III

In het besluit van de Commissie om de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag in te leiden, waarvan de Spaanse Regering bij brief van 14 december 1988 in kennis werd gesteld, werd de Spaanse autoriteiten verzocht hun opmerkingen kenbaar te maken en de gevraagde gedetailleerde inlichtingen te verstrekken, alsmede alle andere inlichtingen die naar hun oordeel voor de Commissie van belang zouden kunnen zijn om de verenigbaarheid van de steunmaatregel te beoordelen.

De overige Lid-Staten en belanghebbende derden werden van de beslissing van de Commissie in kennis gesteld door de bekendmaking van de brief in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen van 3 februari 1989.

In het kader van de reeds genoemde briefwisseling maakte de Spaanse Regering bij brief van 25 januari 1989 haar opmerkingen kenbaar en verstrekte zij, in antwoord op door de Commissie gestelde vragen, in een brief van 5 april 1989 nadere inlichtingen.

In de eerste plaats was de Regering van oordeel dat de toegekende steun verenigbaar was met artikel 92, lid 3, van het Verdrag. In de tweede plaats moest de steun volgens de Regering worden gezien in de context van het privatiseringsprogramma, het herstelplan en maatregelen ter bevordering van de plaatselijke economie.

Blijkbaar waren pogingen ondernomen om het bedrijf te privatiseren, die evenwel waren mislukt omdat de kopers niet de nodige waarborgen konden bieden. Het herstelplan zou worden toegepast in samenhang met maatregelen ter bevordering van de plaatselijke economie, en bijgevolg kon de steunregeling worden verantwoord.

De Spaanse Regering voerde aan dat de steunmaatregel gekoppeld is aan de herstructurering van het bedrijf en in eerste instantie een korte-termijnmaatregel is, al zal wellicht ook op middellange termijn nog geld noodzakelijk zijn. De steun was in evenredigheid met het probleem dat erdoor moest worden opgelost en de mededinging in de schoenenindustrie zou derhalve niet worden vervalst. De industriële problemen en werkloosheid zouden niet naar andere Lid-Staten overslaan, aangezien de totale uitvoer van het bedrijf naar andere landen van de Gemeenschap in 1988 slechts 706 miljoen pta (10,92 % van de omzet) vertegenwoordigde en naar verwachting nog zou dalen. De instandhouding van het bedrijf zou er derhalve toe bijdragen de structurele problemen in de Gemeenschap te verlichten. Indien men het bedrijf failliet zou laten gaan, zou de leemte wellicht worden opgevuld door derde landen.

De Regering verwees voorts naar de bepalingen van het Verdrag betreffende de toetreding van Spanje tot de Gemeenschap in verband met de artikelen 92 en 93.

Samengevat bevestigden de Spaanse autoriteiten hun voornemen om het bedrijf te verkopen en stelden zij dat een herstructureringsplan noodzakelijk was om die operatie mogelijk te maken met zo min mogelijk nare gevolgen voor de plaatselijke economie.

In het kader van de procedure maakten andere Lid-Staten opmerkingen over de gedane kapitaalinbreng:

- de Regering van het Verenigd Koninkrijk deelt de mening van de Commissie inzake de onverenigbaarheid van de steunmaatregelen;

- de Deense, Duitse, Portugese en Italiaanse Regeringen onderschreven eveneens alle het standpunt van de Commissie.

De uitbreiding van de procedure van artikel 93, lid 2, tot de overige steun die aan het bedrijf werd toegekend en tot de steunmaatregelen in verband met de privatisering werd bij brief van 3 augustus 1990 ter kennis van de Spaanse Regering gebracht en op 20 december 1990 in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt, waarbij de overige Lid-Staten en andere belanghebbenden werden uitgenodigd hun opmerkingen kenbaar te maken. De Spaanse Regering antwoordde bij brief van 11 oktober 1990.

Om te beginnen waren de Spaanse autoriteiten het niet eens met de conclusie van de Commissie dat de steunmaatregelen uit 1986 en 1987 (3 700 miljoen pta) en die in verband met de privatisering (3 900 miljoen pta) steunmaatregelen waren die niet voor een afwijking in aanmerking kwamen. De Spaanse autoriteiten waren er namelijk van overtuigd dat de toegekende steun in overeenstemming was met de communautaire voorschriften, aangezien hij bedoeld was om een einde te maken aan de financiering door de overheid en tegelijk te zorgen voor de levensvatbaarheid van het bedrijf en de economische ontwikkeling van een regio met een economische achterstand. Dit standpunt vond steun in het feit dat veel van de problemen van Imepiel een gevolg waren van het vóór de toetreding gevoerde industriebeleid.

De Spaanse Regering was niet van oordeel dat de overname een steunelement inhield, aangezien zij ervan overtuigd was dat de waarde van het te verkopen bedrijf niet moet worden berekend op basis van de netto-activa, maar op basis van het aanwezige rentabiliteitspotentieel. Dit wordt gestaafd door het feit dat Imepiel werd verkocht aan de hoogste bieder.

Overigens werden bij het ingaan op het aanbod mede de plannen van de overnemer voor het bedrijf in aanmerking genomen; die omvatten onder meer investeringen en een herstructurering van het personeelsbestand en van de produktiecapaciteit. De capaciteit zou worden verminderd en het bedrijf zou derhalve een geringere invloed hebben op de markt.

Voorts werd de nadruk gelegd op de sociale aspecten van het probleem: het bedrijf is gelegen in een stadje van 27 000 inwoners, waarvan er 2 000 werkloos zijn. De sluiting van het bedrijf zou niet alleen veel kosten aan ontslagvergoedingen, maar ook wegens de blijvende werkloosheid en de kosten van herscholing. In feite beschouwden de Spaanse autoriteiten dit als een uitzonderlijk geval en achtten zij alle goedgekeurde steunmaatregelen verenigbaar met het Verdrag.

Naar aanleiding van de bekendmaking van de brief in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen kwam een reactie binnen van de British Footwear Manufacturers Federation uit het Verenigd Koninkrijk. Daarin werd er op gewezen dat de invoer uit Spanje naar het Verenigd Koninkrijk was gestegen en dat die ingevoerde schoenen de concurrentie vergrootten aan de onderkant van de markt, waar de prijs en niet de kwaliteit in de concurrentiestrijd de doorslag geeft. Elke steunmaatregel van een Staat waardoor een fabrikant in staat wordt gesteld zijn verkoopprijs te drukken, zou derhalve een negatieve invloed hebben op de mededinging.

Op 18 maart 1991 vond een bijeenkomst plaats van ambtenaren van de Commissie en vertegenwoordigers van de Patrimonio del Estado, ten einde het herstructureringsplan van Imepiel onder de loep te nemen.

De belangrijkste punten die door de Commissie aan de orde werden gesteld, betroffen de noodzaak van het herstructureringsplan om

- een vermindering van de produktiecapaciteit, van de omzet en van het marktaandeel te bewerkstelligen;

- de rendabiliteit van het bedrijf te waarborgen;

- geen steun te verlenen voor meer dan het absoluut noodzakelijke.

De ambtenaren van de Commissie wezen er voorts op dat het op Imepiel gedane bod, gezien de aan het overnamecontract verbonden voorwaarden, niet kan worden beschouwd als een open en onvoorwaardelijk bod en dat het bedrijf daarenboven herhaaldelijk van een kapitaalinbreng had geprofiteerd, waardoor het geruime tijd op een kunstmatig hoog niveau kon blijven functioneren.

Op diezelfde bijeenkomst maakten de vertegenwoordigers van de Patrimonio del Estado de Commissie erop attent dat de huidige toestand van Imepiel een gevolg was van het vóór de toetreding gevoerde beleid. Zij bevestigden de opmerkingen die zij reeds hadden gemaakt na het inleiden van de procedure van artikel 93 van het EEG-Verdrag. Zij stelden voorts dat elke inkrimping van de produktiecapaciteit of van het marktaandeel van het bedrijf de levensvatbaarheid ervan in het gedrang zou brengen.

De notulen van deze bijeenkomst werden op 18 april 1991 aan de Spaanse autoriteiten toegezonden, te zamen met een gedetailleerde lijst van gegevens die moesten worden verstrekt om de Commissie in staat te stellen de zaak grondiger te beoordelen.

Tot dusver heeft de Commissie geen nadere gegevens ontvangen.

IV

Bij het onderzoek van de kapitaalinjecties die de Patrimonio del Estado in de periode 1986-1989 en wegens de privatisering in Imepiel heeft gedaan, alsmede van de overige bepalingen van het overnamecontract met Círculo de Financiación y Gestión SA heeft de Commissie nagegaan in welke mate die overheidsinterventies elementen van Staatssteun in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag bevatten.

Er zij op gewezen dat de Patrimonio del Estado een integrerend deel van de Spaanse overheid is, met de status van een directoraat-generaal dat ressorteert onder het Ministerie van Economische Zaken. De financiële behoeften van de dienst worden uitsluitend door de Staat gedekt bij wijze van begrotingskredieten. De financiële middelen van de Patrimonio del Estado dienen derhalve te worden beschouwd als overheidsgeld en de aan Imepiel verschafte kapitaalinjecties zijn derhalve interventies van de overheid.

Het verstrekken van overheidsmiddelen aan bedrijven in de vorm van kapitaalinbreng kan elementen van Staatssteun inhouden indien die middelen worden verstrekt in omstandigheden die voor een investeerder op de vrije markt onder normale marktomstandigheden onaanvaardbaar zouden zijn. Dit is onder meer het geval wanneer de financiële positie van het bedrijf, met name de structuur en de omvang van zijn schulden, van dien aard is dat een normale opbrengst van het geïnvesteerde kapitaal - in de vorm van dividenden of van meerwaarde op het aandeel- niet binnen een redelijke termijn te verwachten is, of wanneer het bedrijf wegens een ontoereikende cash-flow of om een andere reden niet in staat zou zijn de voor een investeringsprogramma vereiste middelen op de kapitaalmarkt te verkrijgen. Dit heeft de Commissie als haar standpunt bekendgemaakt in haar schrijven van 17 september 1984 aan de Lid-Staten betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag op openbare holdings. In dit verband zij er tevens op gewezen dat de Commissie recentelijk, in haar mededeling van 24 juli 1991 betreffende de invoering van een nieuw rapportagesysteem om na te gaan wanneer er in financiële stromen tussen overheidsinstanties en overheidsbedrijven sprake is van steun, de Lid-Staten attent heeft gemaakt op de beginselen waarop zij zich zal baseren bij het bepalen of er in dergelijke staatsinterventies sprake is van steun (zie deel III van de mededeling).

Verder heeft het Hof van Justitie verduidelijkende uitspraken gedaan over de toepassing van artikel 92, lid 1, van het Verdrag op openbare holdings (zie het arrest van 14 november 1984 in zaak 323/82, Intermills (3) en de arresten van 10 juli 1986 in de zaken 234/84, Meura (4), en 40/85, Boch (5)). Het Hof heeft voorts een onderscheid gemaakt tussen het optreden van minderheids- en meerderheidsaandeelhouders wat de kapitaalinbreng betreft (zie de arresten van 21 maart 1991 in de zaken 305/89, Alfa Romeo (6), en 303/88, ENI/Lanerossi (7)). Om te bepalen of een kapitaalinbreng een vorm van Staatssteun is, moet volgens het Hof worden nagegaan of het betrokken bedrijf de financiering op de particuliere kapitaalmarkt rond had kunnen krijgen. Wanneer het bewijsmateriaal erop wijst dat het begunstigde bedrijf zonder het overheidsgeld niet had kunnen overleven omdat het het vereiste kapitaal op de vrije markt, bij particuliere investeerders, nooit had weten te verkrijgen, mag met recht en reden worden besloten dat de uitkering een steunmaatregel van de Staat is.

Ten tijde van de eerste kapitaalinbreng door de Patrimonio del Estado na de toetreding, in 1986, hat Imepiel in de voorafgaande tien jaren onveranderlijk verlies geleden en was de Staat reeds verplicht geweest het bedrijf herhaaldelijk van nieuw kapitaal te voorzien om het in leven te houden. Aangezien het geïnvesteerde kapitaal na al die jaren geen enkele opbrengst had opgeleverd, is het zeer onwaarschijnlijk dat een investeerder op de vrije markt, die zijn beslissing baseert op te verwachten winsten en die geen rekening houdt met sociale, regionale of sectoriële overwegingen, Imepiel in de periode 1986-1988 opeenvolgende kapitaalverhogingen voor een bedrag van in totaal 6 029 miljoen pta zou hebben verstrekt.

Voorts moet worden nagegaan of het aanvaarden door de Staat van een nominale overnameprijs van 100 miljoen pta voor Imepiel een vorm van steun inhield.

De overnameprocedure verliep op een vrije-marktgrondslag door bekendmaking via diverse internationale banken en soortgelijke instellingen. De nauwkeurige inhoud van diverse aanbiedingen werd door de Spaanse autoriteiten aan de Commissie ter inzage gegeven en daaruit blijkt dat de netto kosten voor de Spaanse Staat (dat wil zeggen kapitaalinbreng min overnameprijs) bij de gekozen overnemer het laagst waren.

Overigens brengt het feit dat het bedrijf in het recente verleden geen winst heeft gemaakt en dat er blijkens de plannen voor de toekomst nog verscheidene jaren verlies zal worden geleden, met zich mee dat de waarde ervan miniem is. Vooral mag echter niet uit het oog worden verloren dat uit de jaarrekening van het bedrijf blijkt dat het op 31 december 1989 135 miljoen netto schulden had, hetgeen erop wijst dat de waarde van het bedrijf verwaarloosbaar was.

Om die redenen, en in aanmerking genomen dat in het overnamecontract was bepaald dat de overnemer zijn investering gedurende drie jaar moest handhaven, is de Commissie van oordeel dat de overnameprijs van 100 miljoen pta kan worden aanvaard.

Aan de overname was de voorwaarde verbonden dat de Spaanse Staat een kapitaalinbreng van 8 500 miljoen pta zou doen; deze was noodzakelijk om een overnemer voor het bedrijf te vinden. Om te bepalen of er met deze kapitaalinbreng enige Staatssteun gemoeid was, moet worden nagegaan of de Staat zich heeft gedragen zoals van een investeerder op de vrije markt redelijkerwijs mag worden verwacht. Een investeerder op de vrije markt, die uit is op een zo groot mogelijk rendement van zijn belegging, zou die kapitaalinbreng slechts hebben gedaan indien hij daarvan later - de overname in haar geheel in acht genomen - economisch beter zou zijn geworden. De financiële opbrengst van de kapitaalinbreng bleef in het kader van het overnamecontract evenwel beperkt tot 100 miljoen pta, hetgeen niet als een behoorlijke opbrengst voor de gedane investering kan worden beschouwd.

Bij de uitbreiding van de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag, werd er van uitgegaan dat de overnameprijs een steunelement bevatte, aangezien de overnemer meende dat Imepiel na de kapitaalinbreng door de Staat op het ogenblik van de overname 4 000 miljoen pta waard was. Dit werd mogelijk geacht op grond van de overweging dat de kapitaalinbreng van 8 500 miljoen pta wellicht verenigbaar was met het Verdrag. Bij nader inzien is de Commissie van oordeel dat de overnameprijs geen extra steunelement bevat.

De Spaanse autoriteiten gaven voor Imepiel een boekwaarde per 31 oktober 1989 op van min 1 436 miljoen pta. Voorts voerden zij aan dat er per werknemer een ontslagvergoeding van 5,5 miljoen pta moest worden betaald, in totaal 7 909 miljoen pta. Deze 9 345 miljoen pta aan kosten vertegenwoordigden een groter bedrag dan de kapitaalinbreng bij de privatisering, aldus de Spaanse autoriteiten, en bijgevolg nam de Staat de juiste economische beslissing.

In tegenstelling tot wat de Spaanse autoriteiten beweren, ziet het er niet naar uit dat de keuze om Imepiel te sluiten duurder zou zijn geweest dan de verkoop van het bedrijf tegen de beschreven voorwaarden, waaraan de voorkeur werd gegeven. In zijn hoedanigheid van eigenaar van het bedrijf zou de Staat immers niet verplicht zijn het verschil tussen de opbrengst van de vereffening van de activa en de schulden die bij de sluiting overblijven bij te passen. Een naamloze vennootschap kan namelijk slechts worden aangesproken voor het voldoen van schulden ten belope van de boekwaarde van haar activa. Normaliter aanvaardt de eigenaar van een bedrijf geen enkele aansprakelijkheid voor een eventueel groter tekort.

Het is van belang te beseffen dat de Staat bij het berekenen van de vereffeningskosten van een bedrijf een onderscheid moet maken tussen zijn hoedanigheid van eigenaar/aandeelhouder enerzijds en van instantie die de uit de sluiting voortvloeiende werkloosheids- en sociale-zekerheidsuitkeringen moet betalen anderzijds.

Bij de vergelijking van de handelwijze van de Staat met die van een particuliere investeerder op de vrije markt moet de Commissie aan de hand van de door het Hof van Justitie in zijn arrest in zaak 234/84, Meura, vastgestelde criteria met name beoordelen "of een particuliere aandeelhouder in gelijkaardige omstandigheden, op grond van de te verwachten rentabiliteit en afgezien van elke overweging van sociale aard of van regionaal of sectorieel beleid, een dergelijke kapitaalinbreng zou hebben gedaan" (rechtsoverweging 14). Indien de Commissie dergelijke overwegingen in aanmerking zou nemen, zou zij toestaan dat de Lid-Staten bedrijven in moeilijkheden redden om redenen die louter met het nationale belang te maken hebben. Een dergelijke situatie, die zou kunnen leiden tot een ernstige, met het algemeen belang strijdige vervalsing van de mededinging, zou in tegenspraak zijn met de beginselen van het Verdrag waarbij aan de Commissie de bevoegdheid wordt verleend de verenigbaarheid van Staatssteun vast te stellen in het kader van de Gemeenschap in haar geheel, en niet binnen één enkele Lid-Staat.

Samenvattend is de Commissie derhalve, na grondig onderzoek, tot de slotsom gekomen dat de aan Imepiel toegekende Staatssteun bestaat uit de 6 029 miljoen pta die in de periode 1986-1988 door de Patrimonio del Estado als kapitaalinbreng werd verstrekt, en de 8 500 miljoen pta die de laatste kapitaalinbreng door de Patrimonio del Estado vlak vóór de privatisering van het bedrijf vormde; al deze middelen versterkten op kunstmatige wijze de financiële positie van Imepiel.

Deze steun aan Imepiel beïnvloedt het handelsverkeer tussen de Lid-Staten ongunstig en vervalst de mededinging op de gemeenschappelijke markt of dreigt die te vervalsen in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag.

Wanneer immers financiële bijstand van de Staat de positie van een gegeven bedrijf versterkt ten opzichte van andere bedrijven die in de Gemeenschap met het eerstgenoemde concurreren, moet die steun steeds worden geacht de andere bedrijven te benadelen (arrest van het Hof van Justitie van 17 september 1980, zaak 730/79, Philip Morris (8)).

Op te merken valt dat de concurrentiestrijd op de markt waarop de door Imepiel geproduceerde en verkochte goederen worden aangeboden, scherp is. Zoals de Commissie opmerkte naar aanleiding van de uitbreiding van de procedure die in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1990 werd bekendgemaakt, werden in de Gemeenschap 1 050 miljoen paar schoenen geproduceerd en deed zich een dalende tendens voor waardoor de produktie sedert 1986 met ongeveer 15 % was ingekrompen. Er werden ongeveer 1 290 miljoen paar schoenen op de markt gebracht, waarvan ongeveer 440 miljoen paar in de intracommunautaire handel (42 % van de produktie en 34 % van de markt). De gehele bedrijfstak gaf rechtstreeks werkgelegenheid aan 360 000 personen en nogmaals 160 000 personen waren indirect in deze sector en in toeleveringsbedrijven (huiden en andere benodigdheden) werkzaam. De bedrijfstak werd gekenmerkt door een verbrokkelde structuur met een groot aantal kleine ondernemingen (ongeveer 15 000 bedrijven met gemiddeld 24 werknemers).

In 1986 had Spanje op de markt van de Gemeenschap een produktieaandeel van 14 %, waarvan 61 % werd geëxporteerd; aangezien Imepiel op het stuk van personeelsaantal een belangrijke producent en in verkoopvolume een meer dan middelgrote schoenenproducent is, heeft het bedrijf op de communautaire markt een meer dan marginaal aandeel. Aangezien de concurrentie op de betrokken markt daarenboven eerder om prijzen dan om volumes draait, heeft financiële bijstand van de Staat noodzakelijkerwijs een ongunstige invloed op de mededinging. De steun stelt Imepiel in staat zaken te blijven doen op een niveau dat het met eigen middelen niet had kunnen handhaven. Zo behoudt het bedrijf een kunstmatig groot marktaandeel en verschuift het zijn problemen inzake inkrimping van het personeel naar de concurrenten. Imepiel is wel niet zeer actief op de Spaanse exportmarkt, maar de kunstmatige aanwezigheid van het bedrijf op de Spaanse markt maakt het voor andere producenten in de Gemeenschap toch moeilijker op de Spaanse markt door te dringen (zie het arrest van het Hof van Justitie van 13 juli 1988 in zake 102/87, Frankrijk/Commissie (9)).

V

Wat de rechtmatigheid van de steun aan Imepiel uit het oogpunt van het Gemeenschapsrecht betreft, moet de Commissie tot de slotsom komen dat die steun onrechtmatig is toegekend, aangezien de Spaanse Regering heeft nagelaten de steunmaatregelen bij de Commissie vooraf aan te melden, zoals door artikel 93, lid 3, van het Verdrag is voorgeschreven.

De door deze inbreuk op de Verdragsbepalingen ontstane toestand is bijzonder ernstig, aangezien de betrokken steun reeds aan de begunstigde is uitbetaald. In dit verband zij erop gewezen dat de onrechtmatigheid van de steunmaatregel, gezien de dwingende aard van de in artikel 93, lid 3, neergelegde procedurevoorschriften die tevens de openbare orde raken en waarvan het Hof van Justitie in zijn arresten van 19 juni 1973 in zaak 77/72, Capolongo (10), van 11 december 1973 in zaak 120/73, Lorenz (11) en 22 maart 1977 in zaak 78/76, Steinicke (12), de rechtstreekse werking heeft erkend, niet achteraf ongedaan kan worden gemaakt.

Niettemin is de Commissie verplicht de in artikel 93, lid 2, voorgeschreven procedures te volgen, zoals voor recht werd verklaard in het arrest van het Hof van Justitie van 14 februari 1990 in zaak 301/87, Boussac Saint Frères (13).

VI

In artikel 92, lid 1, van het Verdrag is bepaald dat steun die aan de daarin genoemde criteria beantwoordt, in beginsel onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

De in artikel 92, lid 2, bedoelde afwijkingen zijn in het onderhavige geval niet van toepassing wegens de aard van de steunmaatregel, die niet op het bereiken van de daarin genoemde doelstellingen is gericht.

In artikel 92, lid 3, worden steunmaatregelen opgesomd die verenigbaar kunnen zijn met de gemeenschappelijke markt. De verenigbaarheid met het Verdrag moet worden beoordeeld in het kader van de Gemeenschap in haar geheel, en niet binnen dat van één enkele Lid-Staat. Om de goede werking van de gemeenschappelijke markt te waarborgen en gelet op het in artikel 3, onder f), neergelegde beginsel, moeten de in artikel 92, lid 3, genoemde afwijkingen bij de toetsing van een steunregeling of afzonderlijke steunmaatregelen eng worden uitgelegd. Men kan zich met name slechts erop beroepen wanneer de Commissie aanvaardt dat het marktmechanisme op zichzelf, zonder de betrokken steun, ontoereikend zou zijn om de begunstigden ertoe te bewegen zich zo te gedragen dat een van de in die uitzonderingen genoemde doelstellingen wordt bereikt.

De uitzonderingen toepassen op steunmaatregelen die niet tot de verwezenlijking van die doelstellingen bijdragen of die voor het bereiken van die doelstellingen niet noodzakelijk zijn, zou erop neerkomen voordelen toe te kennen aan bedrijven of aan bedrijfstakken in bepaalde Lid-Staten, waarvan de financiële positie op kunstmatige wijze zou worden versterkt, waarbij het handelsverkeer tussen de Lid-Staten ongunstig wordt beïnvloed en de mededinging wordt vervalst zonder dat daarvoor enige rechtvaardiging te vinden is in het gemeenschappelijk belang, waarnaar in artikel 92, lid 3, van het Verdrag, wordt verwezen.

Het bedrijf ontving in de periode 1986-1988 van de Spaanse autoriteiten steun in de vorm van kapitaalinjecties voor een totaal bedrag van 6 029 miljoen pta.

De Commissie kan zich aansluiten bij het standpunt van de Spaanse autoriteiten dat deze kapitaalinjecties in de periode 1986-1988 een reactie waren op omstandigheden die vóór de Spaanse toetreding tot de Gemeenschap waren gegroeid.

Het industriebeleid met betrekking tot overheidsbedrijven was in Spanje vóór de toetreding soms gebaseerd op beginselen die radicaal verschilden van die welke aan het mededingingsbeleid van het Verdrag ten grondslag lagen. Sommige verlieslijdende bedrijven werden destijds slecht bestuurd en met financiële steun van de Staat kunstmatig in leven gehouden. Na de toetreding van Spanje tot de Gemeenschap werden die bedrijven gedwongen zich aan te passen aan een klimaat van vrije mededinging. De steunmaatregelen ten behoeve van Imepiel hadden in hoofdzaak ten doel die aanpassing te vergemakkelijken. Men mag niet uit het oog verliezen dat deze steun een niet onbelangrijke poging was om een basis te leggen voor de definitieve herstructurering van het bedrijf.

Wat de kapitaalinjecties van 6 029 miljoen pta in de periode 1986-1988 betreft, is de Commissie derhalve tot de slotsom gekomen dat zij op grond van de afwijking van artikel 92, lid 3, onder c), van het Verdrag als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd.

Met betrekking tot het element van steun in de inbreng van 8 500 miljoen pta die in het kader van de privatisering heeft plaatsgevonden, moet worden onderzocht of een van de afwijkingen van artikel 92 van toepassing is.

Artikel 92, lid 3, onder a) en onder c), betreft afwijkingen voor steunmaatregelen ter bevordering of vergemakkelijking van de ontwikkeling van bepaalde streken. Nu is Imepiel gelegen in Vall d'Uxó, een gebied waar de levensstandaard niet abnormaal laag is en waar geen ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst in de zin van artikel 92, lid 3, onder a). Wat de toepassing van de afwijking van artikel 92, lid 3, onder c), om regionale redenen betreft, heeft de Commissie aanvaard dat in Vall d'Uxó subsidies tot maximum 30 % van produktieve kapitaalinvesteringen toelaatbaar zijn op grond van een afwijking op grond van artikel 92, lid 3, onder c) (Beschikking van de Commissie van 15 juni 1989).

Het besluit om deze regio te erkennen als een gebied dat in aanmerking komt voor regionale steunmaatregelen werd door de Commissie, onder meer, genomen om investeringen met het oog op diversificatie aan te moedigen, met name als een vangnet om ontslagen bij Imepiel op te vangen, en niet om Imepiel zelf te steunen. Overigens werd de betrokken steunmaatregel genomen op grond van een ad hoc-besluit van de Spaanse Regering en nam hij de vorm aan van een willekeurige kapitaalinbreng en niet van een subsidie voor produktieve kapitaalinvesteringen. Een regionale uitzondering uit hoofde van artikel 92, lid 3, onder c), is bijgevolg niet mogelijk.

De kapitaalinbreng van 8 500 miljoen pta bij de privatisering had daarenboven niet de vereiste kenmerken van een steunmaatregel ter vergemakkelijking van de ontwikkeling van bepaalde regionele economieën, aangezien de maatregel de vorm had van exploitatiesteun aan een bedrijf in moeilijkheden. Aan de kapitaalinbreng waren immers geen voorwaarden verbonden op het stuk van investeringen of het scheppen van werkgelegenheid, zoals aangegeven in de mededeling van de Commissie van 1979 betreffende de beginselen inzake de cooerdinatie van de regionale steun.

Zelfs indien de Commissie de kapitaalinbreng in aanmerking zou nemen in het kader van een regionale regeling, zou de steunmaatregel slechts te verantwoorden zijn indien zij, ten eerste, zou bijdragen tot de werkelijke ontwikkeling van de regio op lange termijn en tot de levensvatbaarheid van de betrokken bedrijven en, ten tweede, indien het bedrijf van zijn kant een herstructureringsplan zou hebben dat zijn concurrentiepositie versterkt.

De kapitaalinbreng kan bijgevolg niet worden geacht "de ontwikkeling (. . .) van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad". Een afwijking uit hoofde van artikel 92, lid 3, onder c), kan derhalve voor deze steunmaatregel niet worden toegestaan.

Wat afwijkingen uit hoofde van artikel 92, lid 3, onder b), betreft: de betrokken steunmaatregelen waren niet bedoeld als en vertonen niet de kenmerken van een project van gemeenschappelijk belang of een project dat een ernstige verstoring in de Spaanse economie kan opheffen. De Spaanse autoriteiten hebben zich trouwens in hun opmerkingen aan de Commissie niet op deze uitzondering beroepen.

Ten aanzien van de afwijking van artikel 92, lid 3, onder c), voor steunmaatregelen ter vergemakkelijking van de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad, dient in de eerste plaats te worden opgemerkt dat de steun aan Imepiel thuishoort in de categorie van steun aan bedrijven in moeilijkheden, aangezien de financiële positie van het bedrijf al geruime tijd precair is. Steun aan bedrijven in moeilijkheden houdt het risico in op een doorschuiven van werkloosheid en industriële moeilijkheden van de ene Lid-Staat naar de andere. Het is een middel om de "status-quo" te handhaven door te voorkomen dat het marktmechanisme - in de loop van het proces van aanpassing van de markt aan de veranderende concurrentievoorwaarden - tot zijn normale gevolgen leidt wat het verdwijnen van niet-concurrerende bedrijven betreft. Om die reden stelt de Commissie zich zeer terughoudend op bij de beoordeling van de verenigbaarheid van steun voor de herstructurering van bedrijven in moeilijkheden. Met name verlangt de Commissie dat aan een dergelijke tegemoetkoming van de overheid in ieder geval de voorwaarde wordt verbonden dat een gedegen herstructurerings- of omschakelingsprogramma wordt uitgevoerd, dat de levensvatbaarheid van het begunstigde bedrijf op lange termijn kan herstellen. Er moet tevens in een tegenprestatie voor de steun zijn voorzien in de vorm van een bijdrage door de begunstigde aan de ontwikkeling van de gehele sector op Gemeenschapsniveau door een vermindering van zijn aanwezigheid op de markt.

De kapitaalinbreng van 8 500 miljoen pta die bij de privatisering werd gedaan, moet het bedrijf in staat stellen leningen terug te betalen (4 000 miljoen pta) en personeel te doen afvloeien (3 000 miljoen pta). De rest moet dienen als werkkapitaal voor de verrichtingen van het bedrijf.

Deze drie bestemmingen zullen een invloed hebben op het toekomstige concurrentievermogen van het bedrijf, dat zonder de steun met het eigen vermogen van het bedrijf had moeten worden bewerkstelligd.

De overnemers hebben een plan overgelegd voor de toekomst van het bedrijf (later gewijzigd), waaruit blijkt dat de produktie in werkelijkheid zal worden opgevoerd en niet teruggeschroefd, zoals noodzakelijk zou zijn om te bereiken dat de herstructurering op Gemeenschapsniveau in het belang van de sector zou zijn.

In aanmerking genomen dat aan de Commissie bij de privatisering geen herstructureringsplan werd voorgelegd waarin

- de levensvatbaarheid van het bedrijf in de toekomst werd aangetoond,

- een daling van de produktiecapaciteit in het vooruitzicht werd gesteld en

- een verminderde aanwezigheid van het bedrijf op de markt bleek,

kan niet worden aangenomen dat deze herstructurering de ontwikkeling van een met het gemeenschappelijke belang verenigbare economische bedrijvigheid vergemakkelijkt. De steunmaatregel is derhalve onverenigbaar met artikel 92 van het Verdrag.

Bij brieven van 7 juni en 18 juli 1991 hebben de Spaanse autoriteiten de Commissie verzocht een eventuele beschikking met betrekking tot deze zaak uit te stellen tot wanneer zij een alternatief herstructureringsplan konden voorleggen, waarover op dat ogenblik mit Imepiel werd onderhandeld.

Bij brief van 6 augustus 1991 deelde de Commissie de Spaanse autoriteiten mede dat, aangezien reeds twee maanden waren verstreken sinds 31 mei 1991, de laatste vervaldatum voor het indienen van een alternatief herstructureringsplan, een eindbeschikking niet langer kon worden uitgesteld.

VII

Gelet op wat voorafgaat is de Staatssteun aan Imepiel ten bedrage van 8 500 miljoen pta die in het contract betreffende de overname van het bedrijf door Círculo de Financiación y Gestión SA is vervat, onrechtmatig, aangezien hij door de Spaanse Regering werd toegekend in strijd met het bepaalde in artikel 93, lid 3, van het Verdrag.

De steun van 8 500 miljoen pta dient evenwel voor de berekening van hetgeen de operatie de Staat netto heeft gekost, te worden verminderd met de opbrengst van de verkoop ten bedrage van 100 miljoen pta. Dit netto resultaat weerspiegelt ten volle zowel het voordeel voor de overnemer, Círculo de Financiación y Gestión SA, als de kostprijs voor de Staat.

Voorts voldoet het genoemde steunelement niet aan de voorwaarden die moeten worden vervuld om in aanmerking te komen voor een van de afwijkingen van artikel 92, leden 2 en 3, van het Verdrag, weshalve de steun onverenigbaar is met het Verdrag.

In geval van steun die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt kan de Commissie krachtens de mogelijkheid welke door het Hof van Justitie in zijn arrest van 12 juli 1973 in zaak 70/72 (Steun voor de rationalisatie van mijnstreken in Duitsland (14), bevestigd bij arrest van 24 februari 1987 in zaak 310/85, Deufil (15), is erkend, verlangen dat Lid-Staten onrechtmatig verleende steun van de begunstigden terugvorderen,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De in de periode 1986-1988 verleende steun ten bedrage van 6 029 miljoen pta is op onrechtmatige wijze verleend, aangezien de toekenning ervan in strijd met de bepalingen van artikel 93, lid 3, van het Verdrag is geschied.

Niettemin voldoet deze steunmaatregel aan de voorwaarden om voor een afwijking uit hoofde van artikel 92, lid 3, onder c), in aanmerking te komen en is hij derhalve verenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

Artikel 2

De netto Staatssteun van 8 400 miljoen pta (dat wil zeggen de kapitaalinbreng van 8 500 miljoen pta min de opbrengst van de overname ten bedrage van 100 miljoen pta) die is begrepen in de kapitaalinbreng door de Patrimonio del Estado in Imepiel op het ogenblik van de privatisering van dit bedrijf op 2 februari 1990 is onrechtmatig, aangezien deze door de Spaanse Regering in strijd met de bepalingen van artikel 93, lid 3, van het Verdrag werd verleend.

Deze steun voldoet aan geen enkele van de voorwaarden die moeten zijn vervuld om voor een van de in artikel 92, lid 2 of lid 3, genoemde afwijkingen in aanmerking te komen, en is derhalve onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

Artikel 3

De onverenigbare Staatssteun moet door terugbetaling ongedaan worden gemaakt. De Patrimonio del Estado dient derhalve van Imepiel de in artikel 2 bedoelde 8 400 miljoen pta terug te vorderen.

De terugvordering geschiedt overeenkomstig de procedures en bepalingen van het nationale recht, met name de procedures en bepalingen welke betrekking hebben op de moratoire interesten over schulden aan de Staat, welke interesten zijn verschuldigd vanaf de datum waarop de onrechtmatig toegekende steun is verleend.

Artikel 4

De Spaanse Regering dient de Commissie binnen twee maanden na de datum van kennisgeving van deze beschikking van de maatregelen die zijn getroffen om eraan te voldoen, in kennis te stellen.

Artikel 5

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk Spanje. Gedaan te Brussel, 25 maart 1992. Voor de Commissie

Leon BRITTAN

Vice-Voorzitter

(1) PB nr. C 28 van 3. 2. 1989, blz. 7. (2) PB nr. C 320 van 20. 12. 1990, blz. 18. (3) Jurispr. 1984, blz. 3809. (4) Jurispr. 1986, blz. 2263. (5) Jurispr. 1986, blz. 2321. (6) Jurispr. 1991, blz. I-1603. (7) Jurispr. 1991, blz. I-1433. (8) Jurispr. 1980, blz. 2688. (9) Jurispr. 1988, blz. 4067. (10) Jurispr. 1973, blz. 611. (11) Jurispr. 1973, blz. 1471. (12) Jurispr. 1977, blz. 595. (13) Jurispr. 1990, blz. I-307. (14) Jurispr. 1973, blz. 813. (15) Jurispr. 1987, blz. 901.