92/328/EEG: Beschikking van de Commissie van 20 december 1989 inzake steun van de Franse Regering aan de vervreemding van de activa van de MFL-groep (Machines Françaises Lourdes), die werktuigmachines voor zwaar werk produceert (Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)
92/328/EEG: Beschikking van de Commissie van 20 december 1989 inzake steun van de Franse Regering aan de vervreemding van de activa van de MFL-groep (Machines Françaises Lourdes), die werktuigmachines voor zwaar werk produceert (Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)
92/328/EEG: Beschikking van de Commissie van 20 december 1989 inzake steun van de Franse Regering aan de vervreemding van de activa van de MFL-groep (Machines Françaises Lourdes), die werktuigmachines voor zwaar werk produceert (Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)
Publicatieblad Nr. L 182 van 02/07/1992 blz. 0094 - 0098
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 20 december 1989 inzake steun van de Franse Regering aan de vervreemding van de activa van de MFL-groep (Machines Françaises Lourdes), die werktuigmachines voor zwaar werk produceert (Slechts de text in de Franse taal is authentiek) (92/328/EEG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 93, lid 2, eerste alinea,
Na belanghebbenden conform genoemd artikel te hebben aangemaand hun opmerkingen kenbaar te maken en gezien deze opmerkingen,
Overwegende hetgeen volgt:
I
Naar aanleiding van in de Franse pers gepubliceerde data werden de Franse autoriteiten bij brief van 22 februari 1988 verzocht de Commissie in kennis te stellen van overheidsinterventies ten behoeve van de ondernemingen van het MFL-concern.
Ondanks herhaalde aanmaningen hebben de Franse autoriteiten geen antwoord gegeven op de verzoeken van de Commissie. Deze besloot daarom, mede omdat er gegronde twijfel bestond aangaande de verenigbaarheid met het Verdrag van de vermeende staatsinterventies, een formele onderzoekprocedure overeenkomstig artikel 93, lid 2, van het Verdrag in te leiden. De Commissie hield daarbij rekening met de sterke concurrentie die tussen werktuigmachinefabrikanten in de Gemeenschap bestaat, waarbij elke steunmaatregel aan een specifieke fabrikant in aanzienlijke mate de mededinging dreigt te vervalsen.
Het besluit werd de Franse Regering per brief van 22 december 1988 medegedeeld waarbij deze werd aangemaand haar opmerkingen te maken. De andere Lid-Staten werden ingelicht bij schrijven van 12 mei 1989.
Ten slotte werden andere belanghebbenden met de publikatie van een bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen van 20 mei 1989 uitgenodigd hun opmerkingen te maken.
II
De eerste bijzonderheden betreffende de overheidsinterventies werden door de Franse autoriteiten meegedeeld bij brief van 14 maart 1989. Zij werden aangevuld bij brieven van 15 juni en 20 juli 1989 in antwoord op een verzoek van de Commissie.
Volgens deze brieven hadden de Franse autoriteiten in maart en mei 1988 besloten een bijdrage te leveren tot de plannen tot herstel van de produktiefaciliteiten van MFL, welker activa aan derde fabrikanten waren verkocht in het kader van een Franse procedure van "redressement judiciaire" die in november 1987 was ingeleid.
MFL was een holdingvennootschap die in 1983 is opgericht door de fusie van een aantal werktuigmachinefabrikanten tot twee produktiemaatschappijen, te weten Forest Line en Berthiez Saint-Étienne. De concernstructuur werd gecompleteerd met twee verkoopmaatschappijen in de Verenigde Staten, MFL Inc. en Goldsworthy.
De oprichting van MFL beantwoordde aan de doelstellingen van het werktuigmachineprogramma, een in Frankrijk tussen 1982 en 1985 met overheidssteun uitgevoerd programma voor de reorganisatie en de ondersteuning van de herstructurering van de nationale industrie die zich in ernstige moeilijkheden bevond. De onderliggende gedachte was een aantal kleine werktuigmachinegroepen samen te brengen tot grote groepen die beter in staat zouden zijn aan de buitenlandse concurrentie het hoofd te bieden. In het kader van het programma investeerde de Franse Regering circa 2,6 miljard Ffr. (366 miljoen ecu) in de vorm van participatieleningen (61 %) en subsidies en terugvorderbare voorschotten (39 %), waarmee een aantal initiatieven als sociale herstructurering en scholing (40 %), research en ontwikkeling en commerciële initiatieven (32 %), en de modernisering van de uitrusting (28 %) werd gefinancierd. Opgemerkt zij dat de Commissie ten aanzien van de steun voor het werktuigmachineprogramma in 1986 besloot een onderzoekprocedure te sluiten zonder tegen de uitvoering van het programma bezwaar te maken omdat dit bijdroeg tot de ontwikkeling binnen de Gemeenschap van deze industrie van strategische betekenis.
Tot de oprichting van MFL droeg de Franse Regering via Sopari (vennootschap in staatseigendom voor deelneming in vennootschappen in herstructurering) bij door een meerderheidsdeelneming te nemen (35,2 %). Terzelfder tijd werden negen andere Franse industrieconcerns als partners aangetrokken (Usinor, Sacilor, Renault, Alsthom, Peugeot, Schneider, Snecma, Dassault, Aéroespatiale). Dit waren in het algemeen genationaliseerde concerns die als kenmerk gemeen hadden dat zij eindgebruikers waren van het produktenassortiment van MFL. Zo werd MFL opgevat als een gespecialiseerde leverancier van werktuigmachines voor strategische sectoren. De produktie van MFL was in de aankoopsector als volgt onderverdeeld: aeronautica (30 %), bewapening (20 %), energie (10 %), automobielindustrie (6 %), mechanica en andere (34 %).
Eind 1986 vertoonden de produktiemaatschappijen van MFL de volgende kenmerken:
- Forest Line (FL) (industriebedrijven te Albert (Somme) en Capdenac (Lot), voornamelijk gespecialiseerd in maalmachines): 602 werknemers; een omzet van 376 miljoen Ffr. met 71 miljoen Ffr. exploitatieverlies; sinds 1983 leed FL een exploitatieverlies van 191 miljoen Ffr.
- Berthiez Saint-Étienne (BSE) (industriebedrijf te Saint-Étienne (Loire), gespecialiseerd in flexibele produktiecentra, zware wikkelmachines en gelijkrichters): 508 werknemers; een omzet van 242 miljoen Ffr. met 112 miljoen Ffr. exploitatieverlies; sinds 1983 leed BSE een exploitatieverlies van 389 miljoen Ffr.
Uit deze cijfers blijkt duidelijk dat MFL sinds haar oprichting in 1983 ondanks krachtige staatssteun in het kader van het werktuigmachineprogramma, die op een miljard Ffr. steun kan worden geraamd, steeds met grote moeilijkheden opereerde. Deze zorgwekkende situatie trof ook enkele andere Franse ondernemingen die in het kader van hetzelfde programma werden gesteund, voornamelijk als gevolg van de algemene recessie in de sector en de onmogelijkheid om met buitenlandse fabrikanten te concurreren. Bijgevolg ging een groot aantal van hen failliet of werd overgenomen door Japanse of andere Europese concerns.
Voor MFL werd de situatie onhoudbaar in november 1987, toen werd vastgesteld dat zij opgehouden had te betalen en de Franse handelsrechtbanken haar dochtermaatschappijen onder toezicht van bewindvoerders plaatsten. Deze voorlopige situatie had ten doel de financiële toestand en de herstelmogelijkheden te taxeren. In dit verband knoopten de Franse autoriteiten contacten aan met nieuwe investeerders om MFL te ondersteunen. Deze contacten leidden tot resultaten met twee concerns die belangstelling hadden voor de overname van de MFL-dochtermaatschappijen na hun vereffening. Het herstel van de activiteiten van MFL werd daarom uitgetekend als een vereffening gevolgd door een afstand van de activa aan de twee overnemers.
Forest Line (FL) - In januari 1988 besloot de handelsrechtbank te Parijs het enige bod op deze dochtermaatschappij te aanvaarden. Het Franse concern Brisard (700 miljoen Ffr. omzet en 1 200 werknemers) bood 8 miljoen Ffr. voor de activa in verband met FL-operaties, exclusief schulden. Bovendien beloofde Brisard 495 van de 558 bestaande arbeidsplaatsen te handhaven. Daartoe zou een nieuwe onderneming worden opgericht, Brisard Machine-Outil (BMO), waarin Brisard formeel toezegde 65 miljoen Ffr. in te brengen. De vaste particuliere financiering van BMO zou worden aangevuld met 45 miljoen Ffr. van andere investeerders in de vorm van kredieten op middellange en lange termijn. Ten slotte besloot de Franse Regering in maart 1988 tot het herstel van de onderneming 25 miljoen Ffr. bij te dragen in de vorm van een terugvorderbaar voorschot, dat zou worden terugbetaald gespreid over tien jaar na zes boekhoudjaren na het jaar van de overdracht van de activa, indien de relatie cash-flow/omzet dan 15 % zou overschrijden.
Anderzijds besloten de Franse autoriteiten een buitengewoon sociaal plan te financieren voor de 63 werknemers die niet door BMO werden overgenomen. Deze buitengewone interventie, die de Staat 4,972 miljoen Ffr. zou kosten, geschiedde buiten het toepassingsgebied van het Fonds National de l'Emploi, de algemene steunregeling die in Frankrijk geldt bij ontslag van werknemers. Met dit extra budget zullen deze werknemers bijkomende ontslagvergoedingen ontvangen, werkgelegenheidspremies, omscholings- en waar mogelijk buitengewone betalingen voor vervroegde pensionering.
Berthiez Sain-Étienne (BSE) - De vervreemding van de tweede MFL-dochter vond plaats in twee fasen omdat de eerste poging mislukte.
In maart 1988 besloot de handelsrechtbank te Saint-Étienne, die bevoegd is voor de procedure van het "redressement judiciaire" van BSE, een gemeenschappelijke offerte te aanvaarden van de Franse groep Smits-Lievre en de Belgische vennootschap Pegard. Zij boden 5 miljoen Ffr. voor de activa in verband met BS-operaties, exclusief schulden. Terzelfder tijd beloofden zij 160 van de 344 bestaande arbeidsplaatsen te handhaven. Het plan van overdracht voorzag in de oprichting van een nieuwe onderneming, Berthiez Productics (BP) waarin de nieuwe eigenaren 12 miljoen Ffr. zouden inbrengen. Nog eens 30 miljoen Ffr. zou worden verschaft door particuliere investeerders in de vorm van kredieten op middellange en lange termijn. Ten slotte besloot de Franse Regering in mei 1988 17 miljoen Ffr. bij te dragen aan de herstelplannen van BP in de vorm van een terugvorderbaar voorschot, waaraan dezelfde terugbetalingscondities waren verbonden als bij BMO, te weten dat de restitutie zou plaats vinden gespreid over tien jaar na zes boekhoudjaren na het jaar van de overdracht der activa, indien de relatie cash-flow/omzet dan 15 % zou overschrijden.
Anderzijds besloot de Franse Regering, zoals voor de andere vervreemding, een sociaal plan voor de afgedankte werknemers te financieren (kosten 16,2 miljoen Ffr.) met dezelfde doelstellingen als bij FL.
Niettemin slaagden de nieuwe eigenaren er ondanks hun inspanningen niet in, de activiteiten van de onderneming nieuw leven in te blazen. In oktober 1988 waren zij gedwongen de onderneming in handen te geven van curatoren in het kader van een procedure van "redressement judiciaire". Opnieuw onderzocht de handelsrechtbank van Saint-Étienne de haalbaarheidsvooruitzichten van BP en de eventuele mogelijkheid van een tweede overdracht aan een andere particuliere investeerder die belangstelling voor de overname van de onderneming zou tonen. Op die basis aanvaardde de rechtbank in november 1988 één van de twee aanvankelijke offerten van nieuwe potentiële kopers. Opgemerkt zij dat de beide offerten nagenoeg gelijk waren ten aanzien van prijs en sociale condities en dat beide opteerden voor een overdracht van activa zonder schuldenovername. Volgens de notulen van de rechtbank werd de offerte aanvaard die van meet af aan de gezondste financiële positie garandeerde in de vorm van vaste financiering. Onder die omstandigheden was het bod waar de voorkeur naar uitging het bod van de Brisard-groep, die ook controle had gekregen over de activa van de vroegere andere dochtermaatschappij van MFL.
Brisard bood 7,4 miljoen Ffr. voor het handelsfonds, de voorraden en de schulden van BP en verbond zich ertoe een nieuwe vennootschap op te richten waarin 140 van de 169 bestaande banen werden gehandhaafd. De gemeente Saint-Étienne verwierf harerzijds terrein en gebouwen van de vroegere BSE voor 4 miljoen Ffr. en sloot met de nieuwe vennootschap een verhuurcontract ter zake.
In deze zaak gaf de Franse Regering geen voorschot aan de vennootschap die uit deze tweede overdracht voortkwam, Berthiez SA. Desalniettemin besloot de Franse Regering, gezien de bijkomende ontslagen ten behoeve van deze werknemers een nieuw buitengewoon sociaal plan te financieren ten bedrage van 3,5 miljoen Ffr. dat dezelfde kenmerken vertoonde als die welke reeds bij FL en BSE werden toegepast.
Ten slotte zij opgemerkt dat in het kader van het overleg met andere belanghebbenden de Regeringen van twee andere Lid-Staten opmerkingen naar voren brachten. Deze opmerkingen werden de Franse autoriteiten bij brief van 7 september 1989 medegedeeld; dezen werden aangemaand binnen een maand hun commentaar daarop te geven. Dit werd niet verstrekt.
III
Bij haar onderzoek naar de overheidsinterventies ten behoeve van de ondernemingen van de MFL-groep heeft de Commissie nagegaan in welke mate deze maatregelen steunelementen bevatten in de zin van de artikelen 92 tot en met 94 van het Verdrag.
Op het eerste gezicht zijn de Franse autoriteiten op twee verschillende wijzen ten gunste van MFL opgetreden: door de financiering van de buitengewone sociale plannen ten gunste van de ontslagen werknemers en door voorschotten te verlenen aan de herstelplannen van de vennootschappen die ontstonden als gevolg van de overdrachten van MFL-activa.
Ten aanzien van de eerstgenoemde moet worden opgemerkt dat de financiering door de Staat van de buitengewone sociale plannen voor ontslagen werknemers een aantal punten bevat - aanvullende ontslagvergoedingen, buitengewone vervroegde pensioenkosten - die door de Staat worden overgenomen maar die normale kosten vormen voor een onderneming bij een imkrimping van het personeel en die derhalve aan de onderneming in herstructurering moeten worden toegerekend. Desalniettemin kan in de onderhavige zaak niet worden volgehouden dat de genoemde staatsbijdragen steun opleveren waarmee de nieuwe ondernemingen worden bevrijd van uitgaven welke de oude moesten doen in verband met de inkrimping van personeel. De kopers van de activa hadden geen verbintenis ten aanzien van de werknemers die buiten hun overnameofferten waren gebleven. Derhalve kan steun aan deze afgedankte werknemers niet worden geacht de nieuwe ondernemingen te begunstigen doordat hij hen bevrijdt van kosten welke zij voor de inkrimping van het personeel hadden moeten maken, omdat zulk een inkrimping in ieder geval voortvloeide uit het systeem van een overdracht in het kader van een procedure van het "redressement judiciaire". Men mag dan ook concluderen dat de steun aan de sociale plannen er in de onderhavige zaak, zoals de Franse autoriteiten hebben verklaard, de facto toe heeft bijgedragen de nadelige gevolgen van de afvloeiingen te verzachten en voor de nieuwe ondernemingen geen positieve gevolgen met zich heeft gebracht.
Ten aanzien van de voorschotten lijken twee steunaspecten te kunnen worden opgemerkt: enerzijds het steunelement in het feit van renteloze leningen, waarbij de nieuwe ondernemingen werden bevrijd van de normale kosten in verband met de financiering van hun herstelplannen. Bovendien een tweede steunelement in de door de overheid gestelde voorwaarden voor de terugbetaling van de voorschotten, met lange aflossingsvrije perioden voor de hoofdsom en een conditionele terugbetaling in verband met toekomstige cash-flow, die eventueel zou kunnen leiden tot niet-terugbetaling van de voorschotten, zodat deze uiteindelijk zuivere subsidies zouden worden. Geen van deze voorwaarden is in overeenstemming met die welke normaal aan kredietoperaties in marktomstandigheden zijn verbonden. Integendeel zijn zij door de Franse autoriteiten opzettelijk zo geformuleerd dat zij het herstel van de ondernemingen vergemakkelijken.
Samenvattend moet worden vastgesteld dat de staatssteun bij de toekenning van 42 miljoen Ffr. aan voorschotten tegen andere dan de marktvoorwaarden kan worden geacht het herstel van de MFL-operaties in de nieuwe eenheden die uit de verkoop van haar activa zijn voortgekomen te hebben vergemakkelijkt.
Het steunelement in de voorschotten is sinds de betaling ervan onrechtmatig uit hoofde van het Gemeenschapsrecht, omdat de Franse autoriteiten hebben nagelaten de Commissie ervan vooraf op de hoogte te brengen overeenkomstig de bepalingen van artikel 93, lid 3, van het Verdrag.
In dit verband dient de aandacht erop te worden gevestigd dat, gezien het dwingende karakter van de procedureregels in artikel 93, lid 3, van het Verdrag, die van openbare orde zijn, en waarvan het Hof van Justitie in zijn arrest van 19 juni 1973 in zaak 77/72 de rechtstreekse werking heeft erkend, de onrechtmatigheid van de onderhavige steunmaatregel niet a posteriori kan worden gezuiverd.
Het onrechtmachtige karakter van alle betrokken steun vloeit voort uit de niet-naleving van de proceduregels van artikel 93, lid 3, van het Verdrag. Bovendien kan de Commissie in geval van onverenigbaarheid van de steun met de gemeenschappelijke markt, gebruik makend van de mogelijkheid welke het arrest van het Hof van Justitie van 12 juli 1973 in zaak 70/72, bevestigd in het arrest van 24 februari 1987 in zaak 310/85, haar biedt, de Lid-Staten verplichten onrechtmatig verstrekte steun bij de begunstigden terug te vorderen.
IV
Deze steun heeft op zijn beurt de mededinging tussen de fabrikanten van de Gemeenschap vervalst; indien financiële steun van de Staat de positie versterkt van bepaalde ondernemingen die met hen binnen de Gemeenschap concurreren, dan moeten die andere ondernemingen worden geacht ongunstig te worden beïnvloed. Er dient hier opgemerkt dat de werktuigmachine-industrie binnen de Gemeenschap sinds het midden van de jaren zeventig heeft geleden onder een sterke inkrimping in omvang, voornamelijk als gevolg van twee factoren: enerzijds de economische recessie in de gehele wereld waardoor de orderportefeuille drastisch slonk en anderzijds de toenemende concurrentie uit derde landen. Door deze twee factoren is de intensieve concurrentie tussen de fabrikanten van de Gemeenschap nog sterk toegenomen. Steun aan een bepaalde producent, die hem bevrijdt van kosten die normaliter voor zijn rekening zouden moeten komen, versterkt bijgevolg zijn positie ten opzichte van andere niet-gesteunde concurrenten en brengt derhalve op kunstmatige wijze een wijziging in hun respectieve concurrentieposities. De dochtermaatschappijen van MFL nu hebben van oudsher op buitenlandse markten gewerkt in concurrentie met communautaire producenten. In 1986 exporteerde MFL 62 % van haar produktie, waarvan 17 % naar andere Lid-Staten. Anderzijds zijn werktuigmachines verhandelbare goederen waarin binnen de Gemeenschap een levendig verkeer plaatsvindt. Volgens de NIMEXE-statistieken bedroeg de export binnen de Gemeenschap van werktuigmachines in 1988 2,268 miljard ecu, waarin Frankrijk 6,5 % voor zijn rekening nam. De import naar de Gemeenschap uit derde landen bedroeg in hetzelfde jaar 4,032 miljard ecu.
V
Artikel 92, lid 1, van het Verdrag bepaalt dat steun met de in dit artikel omschreven kenmerken in beginsel onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. Het Verdrag echter bevat bepaalde afwijkingen van deze algemene regel.
De afwijkingen die zijn vastgesteld in artikel 92, lid 2, zijn in deze zaak niet van toepassing wegens de aard van de steun, die niet is gericht op het verwezenlijken van de daarin vervatte doelstellingen.
Artikel 92, lid 3, van het Verdrag somt steunmaatregelen op die verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen zijn. Verenigbaarheid met het Verdrag moet worden beoordeeld in de samenhang van de Gemeenschap als geheel en niet in die van een enkele Lid-Staat. Ten einde de goede werking van de gemeenschappelijke markt te waarborgen moeten de in artikel 92, lid 3, voorziene afwijkingen in het licht van het principe dat in artikel 3, onder f), is neergelegd bij de beoordeling van een steunregeling of een individuele steunmaatregel strikt worden geïnterpreteerd. Er kan met name alleen een beroep op worden gedaan wanneer de Commissie vaststelt dat de krachten van de markt, zonder de steun, alleen niet zouden volstaan om de begunstigden te bewegen tot een gedrag dat op een van de doelstellingen in de genoemde afwijkingen is gericht.
Met betrekking tot de in artikel 92, lid 3, onder a) en c), vervatte afwijkingen voor steunmaatregelen ter bevordering van de economische ontwikkeling of ter vergemakkelijking van de ontwikkeling van bepaalde streken, moet worden vastgesteld dat geen van de gebieden waar bedrijven van MFL zijn gevestigd - Capdenac, Albert, Saint-Étienne - een streek is waarin de levensstandaard abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst in de zin van artikel 92, lid 3, onder a), als vastgelegd door de Commissie (1). Anderzijds werden de terugbetaalbare voorschotten niet toegekend in het kader van de betrokken regionale steunregelingen, maar op basis van besluiten ad hoc van de Regering. Bovendien vertoont de steun in de betrokken interventie niet de aspecten van steun ter vergemakkelijking van de ontwikkeling van bepaalde regionale economieën in de zin van artikel 92, lid 3, onder c), evenmin als aan de toegekende steun de voorwaarde was verbonden van investeringen of de creatie van werkgelegenheid, zoals in de mededeling van de Commissie van 1979 inzake regionale steunregelingen was uiteengezet (2).
Met betrekking tot de in artikel 92, lid 3, onder b), voorziene afwijkingen moet worden opgemerkt dat de betrokken steunmaatregelen niet de bevordering beoogden, noch de kenmerken vertonen van een project van gemeenschappelijk Europees belang of ten doel hadden een ernstige verstoring in de economie van de betrokken Lid-Staat op te heffen. Bovendien is op deze afwijkingsbepaling door de Franse autoriteiten geen beroep gedaan.
In artikel 92, lid 3, onder c), wordt tevens gesproken van een afwijking voor steun ter vergemakkelijking van de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid, mits door de steun de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Hier zou, zoals hierboven is opgemerkt, de noodzaak van de steun in ieder geval duidelijk moeten zijn aangetoond, d.w.z. dat zonder de steun het in de genoemde afwijking vervatte doel niet zou worden verwezenlijkt. In de onderhavige staatsinterventie lijkt de steun die is vervat in de voorschotten tegen andere condities dan die welke op de markt gelden, niet van essentieel belang, zelfs ten aanzien van de door de Franse autoriteiten nagestreefde doelstellingen, om ervoor te zorgen dat exploitatie van de overgedragen activa wordt voortgezet en de arbeidsplaatsen in verband daarmee behouden blijven. Volgens de financiële prognoses van de Franse autoriteiten zullen de eerste drie jaar van de exploitatie van de nieuwe vennootschappen een winst vóór belastingen te zien geven van 42 miljoen Ffr. en 2 miljoen Ffr. voor respectievelijk BMO en BSA.
In het laatste van deze drie jaar zullen de winsten voor belastingen 4,3 % en 6,8 % van hun respectieve globale inkomsten vertegenwoordigen. Gezien deze financiële prognoses lijken de betrokken vennootschappen in staat de kosten van voorschotten tegen normale kredietvoorwaarden op de markt te dragen. Zelfs uit een oogpunt van de doelstellingen welke door de Franse autoriteiten worden nagestreefd, levert de betrokken steun dus een volstrekt kunstmatig voordeel op waarvoor geen rechtvaardiging te vinden is. De steun is trouwens op communautair vlak evenmin te rechtvaardigen wanneer men rekening houdt met de verstorende gevolgen voor de mededinging van zulk een kunstmatige bevoordeling, gelet op de scherpe concurrentie die tussen de producenten heerst.
Er dient opgemerkt dat de vennootschappen die zijn voortgekomen uit de overdrachten ter consolidatie van hun concurrentiepositie als gevolg van de omvangrijke steun welke MFL voor de modernisering van de industriële uitrusting en de herstructurering in het kader van het werktuigmachineprogramma heeft ontvangen in de toekomst geen omvangrijke investeringen nodig zullen hebben, maar veeleer een rationalisatie en verbetering van hun bestuur, zoals is opgemerkt in de herstelplannen welke de Commissie zijn voorgelegd.
Ook dient er hier aan te worden herinnerd dat dezelfde vennootschappen een aantal andere indirecte voordelen hebben genoten. Enerzijds de aanzienlijke kapitaalwinsten uit de overname van activa voor een grotendeels symbolische prijs in de vereffeningsprocedure van MFL. De kapitaalwinst uit de oprichting van Brisard Machine-Outil is door de onderneming zelf op 90 miljoen Ffr. geraamd; ramingen voor Berthiez SA zijn niet gegeven. Anderzijds hebben deze nieuwe ondernemingen hun bedrijfsactiviteit aangevangen met een meer evenredige hoeveelheid arbeidskrachten. De inkrimping vond plaats zonder kosten voor de ondernemingen omdat de uitspraken van de handelsrechtbanken over de overdracht van de activa in de procedure van het "redressement judiciaire" de juridische banden verbraken tussen deze ondernemingen die hun activiteiten voortzetten en de werknemers die als gevolg van de offerten werden afgedankt.
Op grond van wat voorafgaat, is de Commissie tot de conclusie gekomen dat de steun van de Franse Regering aan de voortzetting van het bedrijf van MFL door de nieuwe ondernemingen als gevolg van de overdracht van haar activa, niet in aanmerking komt voor toepassing van de in artikel 92, lid 3, onder c), van het Verdrag bedoelde afwijking.
De betrokken steun is derhalve, samengevat, onrechtmatig gebleken in het licht van het Gemeenschapsrecht, omdat de Franse Regering niet heeft voldaan aan haar verplichtingen uit hoofde van artikel 93, lid 3. Zoals is uiteengezet, kan de Commissie in dergelijke gevallen de Lid-Staten gelasten de onrechtmatig verstrekte steun bij de ontvangers terug te vorderen. In ieder geval blijkt de betrokken steun na onderzoek onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt gezien het feit dat hij het handelsverkeer binnen de Gemeenschap in de zin van artikel 92, lid 1, ongunstig heeft beïnvloed en niet in aanmerking komt voor toepassing van een van de uitzonderingen van artikel 92, leden 2 en 3, van het Verdrag. Deze steun moet derhalve worden ingetrokken,
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
De overheidssteun aan de ondernemingen die zijn voortgekomen uit de overdracht van activa van MFL, te weten Brisard Machine-Outil (BMO) en Berthiez Productics (BP), in de vorm van terugbetaalbare voorschotten van respectievelijk 25 miljoen Ffr. en 17 miljoen Ffr. en die zijn toegekend onder andere kredietvoorwaarden dan die van de markt, is onrechtmatig want in strijd met artikel 93, lid 3, van het EEG-Verdrag toegekend en is voorts onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 92 van het Verdrag.
Artikel 2
De steunelementen van de in artikel 1 bedoelde overheidssteun dienen vanaf het tijdstip van hun toekenning ongedaan te worden gemaakt.
De Franse Regering wordt derhalve, wat het voorschot van 25 miljoen Ffr. aan Brisard Machine-Outil betreft, gelast het voorschot in een normaal krediet te converteren tegen op de markt geldende interest- en terugbetalingsvoorwaarden, dit alles terugwerkend tot op de dag van de toekenning ervan, dan wel het voorschot geheel in te trekken of andere maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de steunelementen geheel ongedaan worden gemaakt.
Om ongedaanmaking van het steunelement in het voorschot van 17 miljoen Ffr. aan Berthiez Productics wordt niet verzocht omdat de aanvankelijke begunstigde failliet is gegaan en de uiteindelijke begunstigde Berthiez SA de passiva van Berthiez Productics niet heeft overgenomen.
Artikel 3
Frankrijk stelt de Commissie binnen twee maanden na de kennisgeving van deze beschikking in kennis van de maatregelen welke het heeft genomen om daaraan gevolg te geven. Indien de uitvoering van de beschikking na deze termijn plaatsvindt, worden de Franse nationale voorschriften inzake interest over achterstallige bedragen verschuldigd aan de Staat toegepast vanaf het tijdstip van de kennisgeving van de beschikking.
Artikel 4
Deze beschikking is gericht tot de Franse Republiek. Gedaan te Brussel, 20 december 1989. Voor de Commissie
Leon BRITTAN
Vice-Voorzitter
(1) PB nr. C 212 van 12. 8. 1988, blz. 2. (2) PB nr. C 31 van 3. 2. 1979, blz. 9.