Home

Verordening (EEG) nr. 3482/92 van de Raad van 30 november 1992 tot instelling van een definitief anti- dumpingrecht op de invoer van bepaalde grote elektrolytische aluminiumcondensatoren van oorsprong uit Japan en definitieve inning van het voorlopig anti- dumpingrecht

Verordening (EEG) nr. 3482/92 van de Raad van 30 november 1992 tot instelling van een definitief anti- dumpingrecht op de invoer van bepaalde grote elektrolytische aluminiumcondensatoren van oorsprong uit Japan en definitieve inning van het voorlopig anti- dumpingrecht

Verordening (EEG) nr. 3482/92 van de Raad van 30 november 1992 tot instelling van een definitief anti- dumpingrecht op de invoer van bepaalde grote elektrolytische aluminiumcondensatoren van oorsprong uit Japan en definitieve inning van het voorlopig anti- dumpingrecht

Publicatieblad Nr. L 353 van 03/12/1992 blz. 0001 - 0006
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 11 Deel 20 blz. 0041
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 11 Deel 20 blz. 0041


VERORDENING (EEG) Nr. 3482/92 VAN DE RAAD van 30 november 1992 tot instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van bepaalde grote elektrolytische aluminiumcondensatoren van oorsprong uit Japan en definitieve inning van het voorlopig anti-dumpingrecht

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2423/88 van de Raad van 11 juli 1988 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Economische Gemeenschap (1), inzonderheid op artikel 12,

Gezien het voorstel dat door de Commissie is ingediend na overleg in het kader van het in genoemde verordening bedoelde Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A. VOORLOPIGE MAATREGELEN

(1) De Commissie heeft bij Verordening (EEG) nr. 1451/92 (2) (hierna de Verordening voor het voorlopig recht genoemd) een voorlopig anti-dumpingrecht ingesteld op de invoer van bepaalde grote elektrolytische aluminiumcondensatoren met een CV-karakteristiek (elektrische capaciteit vermenigvuldigd met nominale spanning) van 18 000 tot 310 000 mC (microcoulomb), van oorsprong uit Japan en vallende onder GN-code ex 8532 22 00 (hierna "GEAC's" genoemd). De Raad heeft bij Verordening (EEG) nr. 2848/92 (3) dit recht voor ten hoogste twee maanden verlengd.

B. VERDERE PROCEDURE

(2) Na de instelling van het voorlopig anti-dumpingrecht werd de belanghebbende partijen op hun verzoek de gelegenheid geboden door de Commissie te worden gehoord. Tevens hebben zij stukken ingediend met daarin hun standpunt aangaande de bevindingen.

(3) De partijen werden op hun verzoek in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan beoogd werd de instelling van definitieve rechten en de definitieve inning van de bij wijze van zekerheidstelling voor het voorlopig recht gestorte bedragen, aan te bevelen. Tevens werd hun een termijn toegekend waarbinnen zij, volgende op de bekendmaking, hun argumenten uiteen konden zetten.

(4) Het door de partijen ingediende mondelinge en schriftelijke commentaar werd bestudeerd en waar nodig werden de bevindingen van de Commissie aangepast om daarmee rekening te houden.

(5) Eén exporterende producent heeft in de eerste helft van de procedure medegewerkt doch heeft na de instelling van de voorlopige rechten niet geantwoord op een aantal verzoeken om gegevens die door de Commissie van hem waren gevraagd met betrekking tot uitvoertransacties; hij heeft de Commissie ervan in kennis gesteld dat hij niet langer aan het onderzoek wenste deel te nemen. Deze exporteur bevestigde, toen hij door de Commissie ervan op de hoogte werd gesteld dat de uiteindelijke bevindingen aan de hand van de beschikbare feiten zouden kunnen worden vastgesteld, niet langer aan het onderzoek te zullen deelnemen.

Dit gebrek aan informatie belette de Commissie om met het oog op definitieve bevindingen het totaalaantal uitvoertransacties en de prijs van een aantal van deze verrichtingen vast te stellen.

De Commissie heeft onder deze omstandigheden geconcludeerd dat zij niet de noodzakelijke betrouwbare gegevens ter beschikking had om specifieke conclusies met betrekking tot dumping en schade voor deze exporteur vast te stellen. De bevindingen voor deze exporteur werden derhalve overeenkomstig artikel 7, lid 7, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2423/88 gebaseerd op de beschikbare feiten.

De Raad bevestigt deze gevolgtrekking.

(6) In verband met de ingewikkelde procedure, in het bijzonder de gedetailleerde verificatie van de omvangrijke gegevens ter zake en de talrijke naar voren gebrachte argumenten, kon het onderzoek niet binnen de normale termijn worden afgesloten.

C. BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

(7) De Commissie heeft in de overwegingen 8 tot en met 12 van de Verordening voor het voorlopig recht geconstateerd dat de drie producenten die achter de klacht stonden, voldeden aan de vereisten om als bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 te worden beschouwd, en in het bijzonder dat er geen redelijke argumenten bestonden om de Nederlandse Philips Bedrijven BV van de bedrijfstak van de Gemeenschap uit te sluiten.

(8) Een van de medewerkende exporteurs betwistte de gevolgtrekkingen van de Commissie inzake de definitie "bedrijfstak van de Gemeenschap". Zijn argumenten waren de volgende:

i) Philips was zelf, door middel van een van zijn ondernemingen, namelijk Philips Consumer Electronics BV, een importeur van de gedumpte produkten;

ii) de prijsvoordelen die als gevolg van de aankoop van GEAC's in Japan door Philips Consumer Electronics BV waren verkregen, moeten meer bedragen hebben dan de overeenkomstige verliezen van de Nederlandse Philips Bedrijven BV, de divisie die de GEAC's fabriceert. Philips heeft zo als geheel voordeel gehad bij de dumping en zou dientengevolge van de bedrijfstak van de Gemeenschap moeten worden uitgesloten.

De Commissie herinnert met betrekking tot deze argumenten aan haar eerdere algemene praktijk om importerende EG-producenten alleen dan uit te sluiten wanneer zij tegen de gevolgen van de invoer met dumping zijn beschermd, daarvan onterechte voordelen genieten of met betrekking tot hun eigen produktie dergelijke hoeveelheden invoeren dat zij niet langer beschouwd kunnen worden als werkelijk betrokken bij de produktie in de Gemeenschap.

Dergelijke ondernemingen op te nemen bij de bevindingen van schade zou namelijk van het geheel van gegevens met betrekking tot de samenstelling van de bedrijfstak van de Gemeenschap een verkeerd beeld geven.

(9) De Commissie is in verband met bovengenoemde overwegingen nagegaan of de invoer door Philips Consumer Electronics BV van dien aard is dat zij de uitsluiting van de gehele Philips-groep van de bedrijfstak van de Gemeenschap zou rechtvaardigen. De Commissie heeft in dit verband allereerst onderzocht of Philips beschermd was tegen of voordeel genoot van de gevolgen van de dumping en heeft geconcludeerd, zoals te zien is in de overwegingen 21 en 23 van deze verordening, dat de Nederlandse Philips Bedrijven BV ten gevolge van de dumping aanzienlijke schade leed en derhalve niet tegen oneerlijke handelspraktijken was beschermd.

Voorts heeft de Commissie geconstateerd dat, wat ook de voordelen waren die door Philips Consumer Electronics BV waren verkregen, deze niet de nadelen voor de Nederlandse Philips Bedrijven BV hebben opgeheven. Behalve de gemiste verkopen aan Philips Consumer Electronics BV, was eerstgenoemde namelijk niet in staat van schaalvoordelen te profiteren en kon zij niet de nodige investeringen en uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling verrichten. Het was daarom dan ook dat Philips de anti-dumpingklacht heeft gesteund, om aan de schadelijke dumpingpraktijken een eind te maken. Philips zou niet zo zijn opgetreden indien de voordelen voor Philips Consumer Electronics BV groter waren geweest dan de schade die de Nederlandse Philips Bedrijven BV hadden geleden.

Met betrekking tot de toezegging van Philips om in de Gemeenschap te blijven produceren, zij opgemerkt dat de door Philips Consumer Electronics BV ingevoerde hoeveelheden gering waren in vergelijking tot de produktie van de Nederlandse Philips Bedrijven BV. Bovendien zijn geen van de bevindingen van overweging 10 van de Verordening voor het voorlopig recht door de betrokken partijen aangevochten.

(10) Deze omstandigheden worden door de Commissie, in haar verantwoordelijkheid te bepalen of zekere producenten met banden met exporteurs of importeurs, of die zelf produkten met dumping hebben ingevoerd, van de bedrijfstak van de Gemeenschap moeten worden uitgesloten, voldoende geacht om haar besluit te bevestigen dat de Nederlandse Philips Bedrijven BV niet van de bedrijfstak van de Gemeenschap moet worden uitgesloten.

De Raad bevestigt hierom de overwegingen en bevindingen van de overwegingen 9 tot en met 12 van de Verordening voor het voorlopig recht en is van mening dat er geen goede argumenten bestaan om de Nederlandse Philips Bedrijven BV van de bedrijfstak van de Gemeenschap uit te sluiten.

D. BETROKKEN PRODUKT, SOORTGELIJK PRODUKT

(11) De Commissie heeft in de overwegingen 13 tot en met 15 van de Verordening voor het voorlopig recht de produkten van deze procedure gedefinieerd en is tot de slotsom gekomen dat de GEAC's die door de EG-producenten worden vervaardigd en verkocht, één enkele categorie van het produkt vormen en een soortgelijk produkt zijn als het uit Japan ingevoerde produkt.

(12) Eén van de exporteurs heeft, zonder bezwaar te maken tegen het feit dat de Commissie van een soortgelijk produkt spreekt, gesteld dat afzonderlijke bevindingen inzake de schade hadden moeten worden gemaakt met betrekking tot condensatoren van het DIN-type en het snap-in-type. Deze exporteur was van mening dat het geen onderscheid maken tussen deze twee categorieën het onmogelijk maakte een juiste beoordeling te geven van de verhouding van zijn uitvoer, voornamelijk bestaande uit die van het snap-in-soort, met de marktgegevens van de klager.

De Commissie is van oordeel dat in zoverre zowel de condensatoren van het snap-in-type als die van het DIN-type als soortgelijke en in hun gebruik onderling te verwisselen produkten worden aangemerkt, er geen reden bestaat de bevindingen inzake schade in twee categorieën op te splitsen, in het bijzonder omdat de exporteur bij zijn vordering geen argumenten of bewijsmateriaal voorlegde die erop wijzen dat deze twee categorieën niet als soortgelijke produkten kunnen worden gezien.

De bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigt zowel DIN- als snap-in-condensatoren in een verhouding van naar schatting 30 % DIN- en 70 % snap-in-soorten terwijl de Japanse exporteurs vrijwel uitsluitend snap-in-typen uitvoeren. De exporteur die dit verzoek indient, heeft toegegeven dat snap-in-condensatoren in de Gemeenschap de condensatoren van het DIN-type vervangen. Dit betekent dat deze produkten rechtstreeks met elkaar in concurrentie staan en dat een neerwaartse druk op de prijzen van de snap-in-condensatoren dus onvermijdelijk gevolgen heeft voor de prijzen van de DIN-condensatoren.

Al deze feitelijke elementen brengen de Commissie tot de overweging dat het verzoek van de exporteur niet gerechtvaardigd is.

De Raad bevestigt deze slotsom en de bevindingen van de Commissie in de overwegingen 13 tot en met 15 van de Verordening voor het voorlopig recht.

E. DUMPING

1. Normale waarde

(13) Van geen der belanghebbende partijen werd commentaar ontvangen betreffende de wijze waarop de normale waarden met het oog op de voorlopige waardebepalingen in de overwegingen 16 en 17 van de Verordening voor het voorlopig recht waren berekend.

Voor één van de onderzochte exporteurs merkte de Commissie op dat bij de berekening van diens uitgaven in verband met verkoop en administratie en andere algemene uitgaven een ernstige vergissing was begaan. Hierin waren wijzigingen aangebracht en de normale waarden voor de betrokken exporteur werden dienovereenkomstig gewijzigd. De betrokken exporteur heeft hiertegen niets ingebracht.

2. Prijzen bij uitvoer

(14) Van geen der belanghebbende partijen is commentaar ontvangen over de wijze waarop de prijzen bij uitvoer in overweging 18 van de Verordening voor het voorlopig recht ten behoeve van de voorafgaande bevindingen waren bepaald.

De Raad bevestigt de bevindingen van de Commissie.

3. Vergelijking

(15) Geen der betrokken partijen maakte bezwaar tegen de wijze van vergelijking van de Commissie tussen de normale waarden en de prijzen bij uitvoer, noch tegen de besluiten van de Commissie aangaande correcties zoals deze in de overwegingen 19 tot en met 21 van de Verordening voor het voorlopig recht zijn uiteengezet.

De Raad bevestigt deze bevindingen.

4. Dumpingmarges

(16) De normale waarden en prijzen bij uitvoer werden per transactie vergeleken. Uit het uiteindelijke onderzoek van de feiten blijkt met betrekking tot GEAC's van oorsprong uit Japan dat er dumping bestaat, waarbij de dumpingmarge gelijk is aan het bedrag waarmee de normale waarde de prijs bij uitvoer naar de Gemeenschap overschrijdt.

(17) Eén van de exporteurs betwistte de wijze waarop de Commissie de dumpingmarges had berekend, namelijk door alleen de bestverkopende modellen te nemen die naar de Gemeenschap zijn uitgevoerd. De Commissie merkt op dat de gekozen modellen meer dan 70 % van de totale uitvoertransactie uitmaken en dat het in een aantal gevallen waarin het grote aantal transacties dit vereiste een standaardpraktijk van de instellingen is geweest om een aanzienlijke hoeveelheid, zoals 70 % van de uitvoertransacties, in toepassing van artikel 2, lid 13, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 als representatief aan te merken. De Commissie merkt eveneens op dat deze exporteur de Commissie had verzocht het aantal binnenlandse transacties dat gedurende het onderzoek werd gemeld, te beperken aangezien het een uitzonderlijk groot aantal was.

De Commissie is onder deze omstandigheden van mening dat het gebruik van steekproeven in onderhavig geval volkomen terecht is.

De Raad bevestigt deze gevolgtrekkingen.

(18) De Commissie heeft ten behoeve van de definitieve bevindingen rekening gehouden met nieuw beschikbare gegevens aangaande de totale waarde van de verkopen naar de Gemeenschap van de medewerkende exporteurs, waarop de dumpingmarges dienovereenkomstig werden gewijzigd.

(19) De gewogen gemiddelde dumpingmarges waren voor elke exporteur, uitgedrukt in percentages van de totale cif-waarde:

- Elna Co. Ltd: 35,8 %,

- Nippon Chemi-con Corporation: 11,6 %,

- Rubycon Corporation: 30,1 %.

(20) Wat de andere niet-medewerkende exporteurs betreft, heeft de Commissie inzake de conclusies in de overwegingen 23 en 24 van de Verordening voor het voorlopig recht geen commentaar binnengekregen, uitgezonderd het verzoek zijdens één exporteur om de vragenlijst ruim na de in het bericht van inleiding gestelde termijn en kort voor de publikatie van de Verordening voor het voorlopig recht te kunnen beantwoorden. Dit verzoek was niet aanvaardbaar aangezien de betrokken onderneming alle procedureregels met betrekking tot de anti-dumpingprocedures had veronachtzaamd.

De Raad bevestigt derhalve de conclusies van de overwegingen 23 en 24 van de Verordening voor het voorlopig recht. De voor niet-medewerkende exporteurs vastgestelde dumpingmarge beloopt 75 %.

F. SCHADE

(21) De Commissie heeft in overweging 33 van de Verordening voor het voorlopig recht geconstateerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 aanzienlijke schade had geleden voornamelijk in de vorm van verlies aan winstgevendheid en verlies van marktaandeel.

(22) Eén van de exporteurs verzocht een specifiek type condensator dat aan een afnemer in Italië was verkocht, uit te sluiten van de procedure aangezien zijn verkopen volgens hem de bedrijfstak van de Gemeenschap geen schade konden hebben berokkend. De vordering berustte op de bewering dat dit produkt tegen een hogere prijs was verkocht dan door een EG-producent was geboden en dat het geen schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap in de overige landen van de Gemeenschap kon veroorzaken aangezien het slechts in één Lid-Staat was verkocht. De Commissie merkt met betrekking tot dit verzoek op dat het feit dat dit specifieke soort condensatoren als een soortgelijk produkt was aangemerkt, niet was betwist en dat het de bestendige praktijk van de Commissie en de Raad was het bestaan van schade voor de betrokken bedrijfstak vast te stellen door de gezamenlijke gevolgen te beoordelen van alle invoer met dumping van het betrokken produkt in de Gemeenschap zonder de gevolgen na te gaan van een bijzonder type produkt of een bijzondere transactie.

De Commissie kan het verzoek van de exporteur derhalve niet aanvaarden.

De Raad bevestigt deze slotsom.

(23) Van de belanghebbende partijen werden met betrekking tot de conclusies van de Commissie aangaande schade in de overwegingen 25 tot en met 33 van de Verordening voor het voorlopig recht geen ander commentaar ontvangen.

Deze conclusies worden door de Raad bevestigd.

G. OORZAKEN VAN DE SCHADE

(24) De Commissie heeft in overweging 34 van de Verordening voor het voorlopig recht opgemerkt dat de stijging in volume en marktaandeel van het met dumping ingevoerde produkt samenviel met de verslechtering van de situatie voor de bedrijfstak van de Gemeenschap. De Commissie is nagegaan of andere factoren schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap veroorzaakt zouden kunnen hebben en concludeerde in overweging 38 dat de invoer met dumping uit Japan op zichzelf aanzienlijke schade aan de EG-bedrijfstak had berokkend.

(25) Door één van de exporteurs werd aangevoerd dat de problemen waarmee de EG-producenten te kampen hebben, niet voortvloeiden uit de uitvoer van oorsprong uit Japan doch veeleer uit het feit dat de EG-producenten minder kostenefficiënt waren dan de Japanse exporteurs en dat de produkten die door de EG-producenten op de markt werden gebracht, met betrekking tot de marktvereisten overgespecificeerd waren.

Zonder de kwestie na te gaan of de Japanse exporteurs werkelijk enkele kostenvoordelen genieten, dient te worden benadrukt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap, zoals is uiteengezet in overweging 35 van de Verordening voor het voorlopig recht, als gevolg van de zeer aanzienlijke prijsonderbieding door de Japanse invoer, niet in staat is geweest gebruik te maken van haar uitgebreide capaciteit en voordeel te trekken van schaalvergroting. De Commissie is van mening dat deze veronderstelde kostenvoordelen, bij een dergelijke omvangrijke prijsonderbieding, die meer bedraagt dan welk verondersteld kostenvoordeel dan ook, in ieder geval niet ter zake doen. De Commissie merkt bovendien op dat de in deze procedure betrokken exporteurs in de Gemeenschap steeds onder hun produktiekosten verkochten, zoals uiteengezet in de overwegingen 26 en 40 van de Verordening voor het voorlopig recht.

De Commissie is derhalve van mening dat, afgezien van het bestaan van kostenvoordelen en zelfs indien deze werden aanvaard, deze flagrante dumping van de exporteurs aan de bedrijfstak van de Gemeenschap schade berokkent.

Voorts werd in het bijzonder betoogd dat de EG-producenten overgespecificeerde DIN- en snap-in-condensatoren verkochten. De uitkomsten van het onderzoek hebben evenwel aangetoond dat de EG-producenten deze produkten in overeenkomst met de door de afnemers gevraagde specificaties vervaardigen. Het argument kan dientengevolge niet als bewezen gelden en de beweringen van deze exporteur kunnen niet worden aanvaard.

(26) Met betrekking tot de bevindingen van de Commissie aangaande het veroorzaken van schade volgens de overwegingen 34 tot en met 38 van de Verordening voor het voorlopig recht zijn geen andere argumenten voorgelegd. De Commissie bekrachtigt de bevindingen.

De Raad bevestigt deze conclusies.

H. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

(27) De Commissie heeft in haar voorlopige bevindingen het belang van de fabrikanten van de Gemeenschap, van de gebruikende industrie en van de eindgebruikers afgewogen en kwam in overweging 43 van de Verordening voor het voorlopig recht tot de gevolgtrekking dat het in het belang van de Gemeenschap was de gevolgen van de schade voor de EG-bedrijfstak door de geconstateerde dumping op te heffen.

(28) Tevens heeft de Commissie de weerslag onderzocht die de voorgestelde rechten op de gebruikers van condensatoren in de Gemeenschap kunnen hebben. De kosten van de GEAC's die in een eenheid zijn ingebouwd, bedragen voor een populair consumentenprodukt ongeveer 1,7 % van de materiaalkosten, of wel ongeveer 1 % van de prijs af-fabriek, met inbegrip van de kosten voor arbeid, algemene kosten en winst. De weerslag van een recht van 75 % op de materiaalkosten zal een stijging van 1,275 % betekenen terwijl de weerslag op het niveau af-fabriek een prijsstijging met 0,75 % zou inhouden. De weerslag van het recht op de eindgebruikers zal zelfs nog geringer zijn en kan daarom als te verwaarlozen worden geacht.

(29) Ofschoon de Commissie, zoals aangegeven in overweging 40 van de Verordening voor het voorlopig recht, erkent dat iedere kostenverlaging voor de bedrijfstak van de consumentenelektronica van belang is, dient zij alle betrokken belangen tegen elkaar af te wegen wanneer zij nagaat of het belang van de Gemeenschap de instelling van maatregelen verlangt. De bedrijfstak van de Gemeenschap kan, in verband met het feit dat de prijzen van de exporteurs voortdurend onder de kosten liggen, in dit bijzondere geval gedwongen worden zijn deuren te sluiten indien geen herstel van eerlijke handelsvoorwaarden plaatsvindt, en onder deze omstandigheden kunnen de huidige voordelen voor de gebruikende industrie, namelijk tegen lagere prijzen te worden toegeleverd, verdwijnen.

De Commissie is derhalve van oordeel dat het belang van de Gemeenschap een herstel van een eerlijke mededinging verlangt en dat eventuele daaruit voortvloeiende nadelen hoe dan ook in omvang en in tijd zijn beperkt.

De Raad bevestigt deze gevolgtrekkingen.

I. RECHT

(30) Bij de bepaling van het niveau van de definitief in te stellen rechten bevestigt de Raad de werkwijze en de bevindingen van de Commissie overeenkomstig de overwegingen 44 tot en met 47 van de Verordening voor het voorlopig recht met betrekking tot de invoer van medewerkende exporteurs en van exporteurs die de vragenlijst van de Commissie niet binnen de gestelde termijn hebben beantwoord.

Van geen der belanghebbende partijen heeft de Commissie inzake deze bevindingen commentaar ontvangen.

(31) Met betrekking tot de in overweging 5 van deze verordening genoemde exporteur heeft de Commissie geconcludeerd dat vanwege het feit dat het onmogelijk is zijn prijzen bij uitvoer vast te stellen, definitieve conclusies met betrekking tot de hoogte van het recht overeenkomstig artikel 7, lid 7, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2423/88 aan de hand van de beschikbare feiten moeten worden getrokken, zoals ook voor de andere niet-medewerkende exporteurs. De voor de vaststelling van het recht beschikbare en in overweging genomen feiten zijn de feiten waarnaar in de overwegingen 24 en 47 van de Verordening voor het voorlopig recht wordt verwezen.

De Raad bevestigt deze gevolgtrekkingen.

J. VERBINTENISSEN

(32) Verscheidene exporteurs hebben de Commissie prijsverbintenissen aangeboden. De Commissie heeft de aanbiedingen onderzocht en was van mening dat efficiënt toezicht op het naleven door de exporteurs van de voorwaarden van de verbintenis in verband met de brede variëteit aan verschillende soorten GEAC's en de snelle technologische ontwikkelingen, niet haalbaar zou zijn.

De Commissie is derhalve van mening dat de verbintenissen niet aanvaardbaar zijn. De exporteurs zijn dienovereenkomstig ingelicht.

De Raad bevestigt deze gevolgtrekking.

K. INNING VAN VOORLOPIGE RECHTEN

(33) In verband met de vastgestelde dumpingmarges en de ernstige schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap is toegebracht, acht de Raad het noodzakelijk de bij wijze van voorlopige anti-dumpingrechten als zekerheid gestorte bedragen definitief te innen, ten belope van het definitief ingestelde recht, en voor de exporteurs voor wie het definitieve recht hoger is dan het voorlopig recht, ten belope van het ingestelde voorlopig recht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Op de invoer van grote elektrolytische aluminiumcondensatoren met een CV-karakteristiek (elektrische capaciteit vermenigvuldigd met nominale spanning) van 18 000 tot 310 000 mC (microcoulomb) en een voltage van minimaal 160 V, een diameter van 19 mm of meer en een lengte van 20 mm of meer, van oorsprong uit Japan, vallende onder GN-code ex 8532 22 00 (Taric-codes 8532 22 00*11 en 8532 22 00*91), wordt een definitief anti-dumpingrecht ingesteld.

2. Het recht bedraagt 75 %, uitgedrukt in percentages van de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, niet ingeklaard (aanvullende Taric-code 8665), tenzij het produkt is vervaardigd door de volgende ondernemingen voor welke het recht, uitgedrukt in percentages van de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, niet ingeklaard, gelijk is aan:

Artikel 2

De bij wijze van zekerheidstelling voor het voorlopig anti-dumpingrecht gestorte bedragen, ingesteld bij Verordening (EEG) nr. 1451/92, worden definitief geïnd ten belope van het definitief ingestelde recht in het geval van Nippon Chemi-con Corporation en van Rubycon Corporation en in alle andere gevallen ten belope van het toepasselijke voorlopig recht.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 30 november 1992. Voor de Raad

De Voorzitter

T. EGGAR

(1) PB nr. L 209 van 2. 8. 1988, blz. 1. (2) PB nr. L 152 van 4. 6. 1992, blz. 22. (3) PB nr. L 286 van 1. 10. 1992, blz. 1.