Verordening (EEG) nr. 3950/92 van de Raad van 28 december 1992 tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelprodukten
Verordening (EEG) nr. 3950/92 van de Raad van 28 december 1992 tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelprodukten
Verordening (EEG) nr. 3950/92 van de Raad van 28 december 1992 tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelprodukten
Publicatieblad Nr. L 405 van 31/12/1992 blz. 0001 - 0005
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 47 blz. 0159
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 47 blz. 0159
VERORDENING (EEG) Nr. 3950/92 VAN DE RAAD van 28 december 1992 tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelprodukten
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Europese Parlement (2),
Overwegende dat bij Verordening (EEG) nr. 856/84 van de Raad van 31 maart 1984 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 804/68 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelprodukten (3) met ingang van 2 april 1984 een extra heffing in deze sector is ingevoerd; dat de betrokken regeling, die is ingesteld voor een periode van negen jaar welke op 31 maart 1993 verstrijkt, ten doel heeft het gebrek aan evenwicht tussen vraag en aanbod voor melk en zuivelprodukten en de daaruit voortvloeiende structurele overschotten te verkleinen; dat deze regeling in de toekomst nodig blijft om een beter marktevenwicht tot stand te brengen; dat de regeling derhalve per 1 april 1993 met zeven nieuwe opeenvolgende tijdvakken van twaalf maanden moet worden verlengd;
Overwegende dat, zowel om te profiteren van de opgedane ervaring als om de regeling te vereenvoudigen en te verduidelijken ten einde de producenten en de andere betrokkenen meer rechtszekerheid te geven, bij een aparte verordening de basisvoorschriften van de verder toe te passen regeling moeten worden vastgesteld, waarbij deze voorschriften minder omvangrijk en minder complex dienen te worden, en enerzijds Verordening (EEG) nr. 2074/92 van 30 juni 1992 tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelprodukten (4), zoals door de Raad bij wijze van conservatoire maatregel aangenomen, en anderzijds Verordening (EEG) nr. 857/84 van de Raad van 31 maart 1984 houdende algemene voorschriften voor de toepassing van de in artikel 5 quater van Verordening (EEG) nr. 804/68 bedoelde heffing in de sector melk en zuivelprodukten (5), moeten worden ingetrokken, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de krachtens genoemde verordening aangegane verplichtingen en verbintenissen;
Overwegende dat de in 1984 vastgestelde methode, waarbij een heffing wordt toegepast op de boven een garantiedrempel geleverde of rechtstreeks verkochte hoeveelheden melk, moet worden gehandhaafd; dat die drempel voor elke Lid-Staat wordt vastgesteld als een gegarandeerde totale hoeveelheid die, zowel voor de leveringen als voor de rechtstreekse verkoop, niet door het totaal van de toegewezen individuele hoeveelheden mag worden overschreden; dat de hoeveelheden worden vastgesteld voor de zeven tijdvakken met ingang van 1 april 1993 waarbij rekening is gehouden met de diverse factoren in verband met de vroegere regeling;
Overwegende inzonderheid dat van het begin af aan een communautaire reserve is ingesteld om rekening te kunnen houden met de moeilijke situatie waarin sommige Lid-Staten verkeren wat de uitvoering van een regeling ter beheersing van de melkproduktie betreft; dat die reserve herhaaldelijk is verhoogd om tegemoet te komen aan specifieke behoeften zowel van sommige Lid-Staten als van sommige producenten; dat het wenselijk is definitief de consequenties uit deze situatie te trekken en de onderscheiden hoeveelheden van de communautaire reserve in de gegarandeerde totale hoeveelheden op te nemen, waarbij deze reserve dan wordt afgeschaft;
Overwegende dat de Raad in het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid besloten heeft tot een definitief besluit te komen over het niveau van de totale hoeveelheden die in de eerste twee tijdvakken van twaalf maanden van toepassing zijn, met name in het licht van een verslag over de marktsituatie dat vóór elk van deze tijdvakken door de Commissie moet worden ingediend;
Overwegende dat de overschrijding van een van beide totale gegarandeerde hoeveelheden voor de Lid-Staat meebrengt dat de producenten die voor die overschrijding verantwoordelijk zijn, heffing moeten betalen; dat de heffing zowel voor rechtstreekse verkoop als voor levering moet worden vastgesteld op 115 % van de richtprijs voor melk; dat een verschillende heffingsvoet inderdaad niet langer gerechtvaardigd is voor producenten in een vergelijkbare situatie;
Overwegende dat, met het oog op het behoud van de nodige soepelheid in het beheer van de regeling, moet worden voorzien in een verevening van de overschrijdingen over alle individuele referentiehoeveelheden van dezelfde categorie binnen het grondgebied van de Lid-Staat; dat met betrekking tot de leveringen, die nagenoeg alle in de handel gebrachte hoeveelheden omvatten, moet worden gegarandeerd dat de heffing in de hele Gemeenschap haar volledige uitwerking krijgt, hetgeen in beginsel rechtvaardigt dat de Lid-Staten moeten kunnen blijven kiezen tussen twee methoden om de overschrijding van de individuele referentiehoeveelheden naar gelang van de produktie- en aanvoerstructuren in de zuivelsector te verevenen; dat de Lid-Staten daarom het recht moeten krijgen om aan het eind van het tijdvak ongebruikte referentiehoeveelheden niet opnieuw nationaal dan wel over de kopers te verdelen, en om de ontvangsten die de verschuldigde heffing overschrijden te besteden aan de financiering van nationale herstructureringsprogramma's en/of deze terug te betalen aan bepaalde categorieën producenten of producenten die zich in een uitzonderlijke situatie bevinden;
Overwegende dat, om de grote vertragingen in het verleden bij de inning en de betaling van de heffing, wat immers onverenigbaar is met het doel van de regeling, te vermijden, moet worden vastgesteld dat de koper, die het best in staat blijkt de nodige verrichtingen uit te voeren, heffingsplichtig is en hij over de middelen moet beschikken om de heffing te kunnen innen bij de producenten, die de uiteindelijke schuldenaar daarvan zijn;
Overwegende dat moet worden bepaald dat de individuele referentiehoeveelheid - ongeacht tijdelijk overgedragen hoeveelheden - de hoeveelheid is op 31 maart 1993, datum waarop een einde komt aan de eerste negen tijdvakken waarin de regeling inzake de extra heffing is toegepast, en dat de beginselen of bepalingen moeten worden gepreciseerd op grond waarvan die hoeveelheid in het kader van de voortgezette regeling moet of kan worden verlaagd of verhoogd;
Overwegende derhalve dat, wat de regels voor de bepaling van de individuele referentiehoeveelheden betreft, rekening moet worden gehouden met de producenten aan wie op grond van de vroegere regeling voorlopig een specifieke hoeveelheid is toegewezen;
Overwegende dat de toepassing van de regeling tot beheersing van de melkproduktie de herstructurering van de landbouwbedrijven op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek niet in gevaar mag brengen; dat het, gezien de ondervonden moeilijkheden, noodzakelijk is de versoepelingen van de regeling voor genoemd grondgebied met een extra tijdvak te verlengen, waarbij evenwel gewaarborgd dient te worden dat een en ander alleen ten goede zal komen aan dit grondgebied;
Overwegende dat de referentiehoeveelheden voor levering en rechtstreekse verkoop moeten worden aangepast aan de economische realiteit en dat het daarom wenselijk is dat de producent de verhoging of de vaststelling van een referentiehoeveelheid, onder overeenkomstige verlaging of opheffing van de andere referentiehoeveelheid, kan verkrijgen als zijn daartoe strekkend verzoek gegrond is wegens veranderingen in zijn behoeften aan afzetmogelijkheden;
Overwegende dat de ervaring heeft geleerd dat de huidige regeling het bestaan van een nationale reserve onderstelt waarin alle hoeveelheden worden geplaatst die, om welke reden dan ook, niet of niet langer een individuele bestemming hebben; dat de Lid-Staat zich genoodzaakt kan zien referentiehoeveelheden te gebruiken om te voorzien in specifieke, volgens objectieve criteria vastgestelde situaties; dat hij daarom, met name in geval van lineaire verlaging van alle referentiehoeveelheden, hoeveelheden in de nationale reserve moet kunnen storten;
Overwegende dat in de Lid-Staten die de tijdelijke overdracht van een deel van de individuele referentiehoeveelheid hebben toegestaan, dit een verbetering van de regeling is gebleken; dat deze mogelijkheid derhalve in beginsel voor alle producenten moet worden geopend; dat echter bij de toepassing van dit beginsel verdere structurele ontwikkelingen en aanpassingen niet mogen worden gehinderd, noch de daaruit voortvloeiende administratieve moeilijkheden mogen worden genegeerd;
Overwegende dat bij de invoering van de extra heffing in 1984 als beginsel was gesteld dat, in geval van verkoop, verhuur of vererving van het bedrijf, de desbetreffende referentiehoeveelheid naar de koper, de huurder of de erfgenaam overging; dat het niet wenselijk zou zijn deze aanvankelijke keuze te wijzigen; dat niettemin moet worden bepaald dat in alle gevallen van overdracht de nodige nationale regelingen moeten worden getroffen om, bij gebreke van overeenstemming tussen de partijen, hun wettige belangen te beschermen;
Overwegende dat, met het oog op verdere herstructurering van de zuivelproduktie en verbetering van het milieu, moet worden voorzien in een aantal afwijkingen van het beginsel van de koppeling tussen de referentiehoeveelheid en het bedrijf, alsmede in het recht voor de Lid-Staten om nationale herstructureringsprogramma's te kunnen blijven opzetten en te zorgen voor een zekere mobiliteit van de referentiehoeveelheden binnen een gegeven geografisch kader en volgens objectieve criteria;
Overwegende dat de bij deze verordening ingestelde heffing ten doel heeft de markt voor zuivelprodukten te reguleren en te stabiliseren; dat de opbrengst ervan derhalve moet worden gebruikt voor de financiering van de uitgaven in de zuivelsector,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Gedurende zeven nieuwe opeenvolgende tijdvakken van twaalf maanden, te beginnen op 1 april 1993, wordt ten laste van de producenten van koemelk een extra heffing ingesteld over de hoeveelheden melk of melkequivalent die zij in het betrokken tijdvak van twaalf maanden aan een koper hebben geleverd of rechtstreeks aan de consument hebben verkocht en die een vast te stellen hoeveelheid overschrijden.
De heffing wordt vastgesteld op 115 % van de richtprijs voor melk.
Artikel 2
1. De heffing is verschuldigd over alle hoeveelheden melk of melkequivalent die in het betrokken tijdvak van twaalf maanden op de markt worden gebracht en een van de in artikel 3 bedoelde hoeveelheden overschrijden. De heffing wordt verdeeld over de producenten die tot de overschrijding hebben bijgedragen.
De bijdrage van de producenten aan de betaling van de verschuldigde heffing wordt naar keuze van de Lid-Staat vastgesteld al dan niet na herverdeling van de ongebruikte referentiehoeveelheden, hetzij op het niveau van de koper naar gelang van de resterende overschrijding nadat alle ongebruikte referentiehoeveelheden zijn verdeeld in verhouding tot de referentiehoeveelheden die ter beschikking staan van elk van deze producenten, hetzij op nationaal niveau naar gelang van de mate waarin de voor elk van deze producenten beschikbare referentiehoeveelheden zijn overschreden.
2. Wat de leveringen betreft, betaalt de heffingsplichtige koper aan de bevoegde instantie van de Lid-Staat vóór een nader te bepalen datum en overeenkomstig nader te bepalen voorwaarden het verschuldigde bedrag, dat hij inhoudt op de prijs die hij voor de melk verschuldigd is aan de producent die de uiteindelijke schuldenaar van de heffing is of op een andere wijze met passende middelen int.
Indien een koper geheel of gedeeltelijk in de plaats treedt van een of meer kopers, worden de afzonderlijke referentiehoeveelheden waarover elk van de producenten beschikt, in aanmerking genomen voor de voltooiing van het lopende tijdvak van twaalf maanden, onder aftrek van de reeds geleverde hoeveelheden en rekening houdend met het vetgehalte daarvan. Hetzelfde geldt wanneer een producent van koper verandert.
Wanneer de door een producent geleverde hoeveelheden de referentiehoeveelheid overschrijden waarover hij beschikt mag de koper, als voorschot op de verschuldigde heffing, op de door de Lid-Staat vastgestelde wijze, een bedrag inhouden op de prijs van alle melkleveringen van die producent die deze ter beschikking staande referentiehoeveelheid overschrijden.
3. Wat rechtstreekse verkoop betreft, betaalt de producent vóór een nader te bepalen datum en overeenkomstig nader te bepalen voorwaarden de verschuldigde heffing aan de bevoegde instantie van de Lid-Staat.
4. Wanneer de heffing verschuldigd is en het geïnde bedrag hoger is dan die heffing, kan de Lid-Staat het te veel geïnde bedrag gebruiken voor de financiering van de in artikel 8, eerste streepje, bedoelde maatregelen en/of dit terugbetalen aan producenten die behoren tot prioritaire categorieën die de Lid-Staat vaststelt op basis van te bepalen objectieve criteria of die te kampen hebben met een uitzonderlijke situatie die is ontstaan door een niet met deze regeling verband houdende nationale maatregel.
Artikel 3
De sommen van de individuele referentiehoeveelheden voor leveringen respectievelijk voor de rechtstreekse verkoop mogen niet groter zijn dan de overeenkomstige totale hoeveelheden die voor elke Lid-Staat worden vastgesteld.
Indien de Raad beslist deze totale hoeveelheden aan te passen aan de marktsituatie, worden deze aanpassingen uitgedrukt als een percentage van de voor het voorafgaande tijdvak in acht te nemen totale hoeveelheden.
Artikel 4
1. De individuele referentiehoeveelheid beschikbaar op het bedrijf, is gelijk aan de op 31 maart 1993 beschikbare hoeveelheid, die zo nodig voor elk van de tijdvakken zodanig wordt aangepast dat de sommen van de individuele referentiehoeveelheden voor leveringen respectievelijk voor de rechtstreekse verkoop de in artikel 3 bedoelde overeenkomstige totale hoeveelheden niet overschrijden, rekening houdend met eventuele verminderingen uit hoofde van plaatsing in de nationale reserve als bedoeld in artikel 5.
2. De individuele referentiehoeveelheid wordt op deugdelijk gemotiveerd verzoek van de producent verhoogd of vastgesteld om rekening te houden met veranderingen die van invloed zijn op zijn leveringen en/of zijn rechtstreekse verkoop. De verhoging of vaststelling van een referentiehoeveelheid is slechts mogelijk als de andere referentiehoeveelheid van de producent met dezelfde hoeveelheid wordt verlaagd dan wel wordt opgeheven. Deze aanpassingen mogen voor de betrokken Lid-Staat niet leiden tot een verhoging van de som van de in artikel 3 bedoelde hoeveelheden voor leveringen en rechtstreekse verkoop.
In geval van definitieve wijziging van de individuele referentiehoeveelheden worden de in artikel 3 bedoelde hoeveelheden volgens de procedure van artikel 11 dienovereenkomstig aangepast.
3. Wanneer een producent aan wie overeenkomstig artikel 3 bis, lid 1, laatste alinea, van Verordening (EEG) nr. 857/84 voorlopig een specifieke individuele referentiehoeveelheid is toegewezen, vóór 1 juli 1993 ten genoegen van de bevoegde autoriteit kan aantonen dat hij de rechtstreekse verkoop en/of de leveringen daadwerkelijk heeft hervat en dat zijn rechtstreekse verkoop en/of zijn leveringen in de afgelopen twaalf maanden een niveau van ten minste 80 % van de voorlopige referentiehoeveelheid heeft of hebben bereikt, wordt de specifieke referentiehoeveelheid hem definitief toegewezen. In het andere geval wordt hem definitief een referentiehoeveelheid toegewezen die gelijk is aan de werkelijk geleverde of rechtstreeks verkochte hoeveelheid.
Bij de bepaling van het niveau van de werkelijke rechtstreekse verkoop en/of de werkelijke leveringen wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van het produktietempo op het bedrijf van de producent, de seizoeninvloeden en eventuele buitengewone omstandigheden.
4. Met betrekking tot de bedrijven op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek kan de referentiehoeveelheid voor het tijdvak van 1 april 1993 tot en met 31 maart 1994 voorlopig worden toegekend, op voorwaarde dat de aldus toegekende hoeveelheid in de loop van het tijdvak niet wordt gewijzigd.
Artikel 5
De Lid-Staten mogen binnen de in artikel 3 bedoelde totalen, hoeveelheden in de nationale reserve storten na een lineaire verlaging van alle individuele referentiehoeveelheden, ten einde op basis van met de Commissie overeengekomen objectieve criteria aan bepaalde producenten extra of specifieke hoeveelheden toe te kennen.
Onverminderd artikel 6, lid 1, worden de referentiehoeveelheden die ter beschikking staan van de producenten die gedurende een periode van twaalf maanden geen melk of andere zuivelprodukten in de handel hebben gebracht, gevoegd bij de nationale reserve en kunnen deze overeenkomstig de eerste alinea opnieuw worden toegewezen. Wanneer de producent de produktie van melk of andere zuivelprodukten hervat binnen een door de Lid-Staat vast te stellen termijn, wordt hem uiterlijk op de eerste april volgende op de datum van zijn verzoek, een referentiehoeveelheid toegekend overeenkomstig artikel 4, lid 1.
Artikel 6
1. De Lid-Staten staan elk jaar vóór een door hen vast te stellen datum en ten laatste op 31 december, de tijdelijke overdracht toe, voor de duur van het betrokken tijdvak van twaalf maanden, van de individuele referentiehoeveelheid die de producent die erover beschikt, niet voornemens is te gebruiken. De in artikel 4, lid 3, bedoelde referentiehoeveelheden komen evenwel tot en met 31 maart 1995 niet voor een dergelijke tijdelijke overdracht in aanmerking.
De Lid-Staten kunnen de overdrachten reglementeren naar gelang van de categorie producenten of de structuur van de melkproduktie, ze beperken op het niveau van de koper of binnen de regio en bepalen in hoeverre de cedent overdrachten kan herhalen.
2. Elke Lid-Staat kan besluiten lid 1 niet toe te passen op grond van één van of van beide onderstaande criteria:
- de noodzaak structurele ontwikkelingen en aanpassingen te vergemakkelijken,
- dringende redenen van administratieve aard.
Artikel 7
1. In geval van verkoop, verhuur of overgang door vererving wordt de op een bedrijf beschikbare referentiehoeveelheid samen met het bedrijf overgedragen aan de producent die het bedrijf overneemt, op de wijze die door de Lid-Staten wordt bepaald rekening houdend met de voor de melkproduktie gebruikte oppervlakten of met andere objectieve criteria en, in voorkomend geval, met de overeenkomst tussen de partijen. Het gedeelte van de referentiehoeveelheid dat in voorkomend geval niet samen met het bedrijf wordt overgedragen, wordt aan de nationale reserve toegevoegd.
Dezelfde bepalingen zijn van toepassing op de overige gevallen van overdracht waaraan voor de producenten vergelijkbare rechtsgevolgen verbonden zijn.
Evenwel:
a) wordt de in artikel 4, lid 3, bedoelde referentiehoeveelheid tot en met 30 juni 1994 in geval van verkoop of verhuur van het bedrijf aan de nationale reserve toegevoegd;
b) bepalen de Lid-Staten in geval van overdracht van grond aan de overheid en/of ten algemenen nutte of wanneer de overdracht geen landbouwdoeleinden dient, dat de nodige maatregelen ter vrijwaring van de legitieme belangen van de partijen worden getroffen en met name dat de vertrekkende producent in de gelegenheid wordt gesteld de melkproduktie voort te zetten, indien hij zulks wenst.
2. Bij ontstentenis van een overeenkomst tussen de partijen worden in geval van het verstrijken van een pachtovereenkomst die niet op soortgelijke voorwaarden kan worden verlengd of in situaties met vergelijkbare rechtsgevolgen, de op het betrokken bedrijf beschikbare referentiehoeveelheden geheel of ten dele overgedragen aan de producent die het bedrijf overneemt, volgens door de Lid-Staten vastgestelde of nog vast te stellen bepalingen en met inachtneming van de legitieme bepalingen van de partijen.
Artikel 8
Om de herstructurering van de melkproduktie op nationaal of regionaal niveau dan wel per ophaalgebied tot een goed einde te brengen of de milieusituatie te verbeteren, kunnen de Lid-Staten op de wijze die zij bepalen en met inachtneming van de legitieme belangen van de partijen, een of meer van de volgende maatregelen nemen:
- aan producenten die zich ertoe verbinden de melkproduktie geheel of gedeeltelijk definitief te staken, een vergoeding toekennen die in een of meer jaarlijkse tranches wordt betaald, en de aldus vrijgekomen referentiehoeveelheden aan de nationale reserve toevoegen;
- aan de hand van objectieve criteria bepalen op welke voorwaarden producenten aan het begin van een tijdvak van twaalf maanden van de bevoegde autoriteit of van de door haar aangewezen instantie tegen voorafgaande betaling de herverdeling van referentiehoeveelheden kunnen verkrijgen die aan het einde van het voorgaande tijdvak van twaalf maanden definitief door andere producenten zijn vrijgemaakt tegen betaling in een of meer jaarlijkse tranches van een vergoeding die gelijk is aan de bovengenoemde betaling;
- bij overdracht van gronden met het oog op verbetering van het milieu, aan de vertrekkende producent de op het betrokken bedrijf beschikbare referentiehoeveelheid ter beschikking stellen, indien hij voornemens is de melkproduktie voort te zetten;
- aan de hand van objectieve criteria bepalen in welke regio's en ophaalgebieden met het oog op de verbetering van de melkproduktiestructuur tussen producenten van bepaalde categorieën referentiehoeveelheden mogen worden overgedragen zonder overeenkomstige overdracht van gronden;
- op verzoek van de producent aan de bevoegde autoriteit of de door haar aangewezen instantie de overdracht van referentiehoeveelheden zonder overeenkomstige overdracht van gronden of andersom toestaan, ten einde de structuur van de melkproduktie op het niveau van het bedrijf te verbeteren of bij te dragen tot de extensivering van de produktie.
Tot 30 juni 1994 komen producenten die over een referentiehoeveelheid als bedoeld in artikel 4, lid 3, beschikken evenwel niet in aanmerking voor de toepassing van dit artikel, met uitzondering van het derde streepje.
Artikel 9
In deze verordening wordt verstaan onder:
a) melk: het door het melken van een of meer koeien verkregen produkt;
b) andere zuivelprodukten: met name room, boter en kaas;
c) producent: de landbouwexploitant, natuurlijke of rechtspersoon of groepering van natuurlijke of rechtspersonen, waarvan het bedrijf op het geografische grondgebied van de Gemeenschap is gevestigd,
- die melk of andere zuivelprodukten rechtstreeks aan de consument verkoopt,
- en/of levert aan de koper;
d) bedrijf: het geheel van de produktie-eenheden die door de producent worden beheerd en die op het geografische grondgebied van de Gemeenschap zijn gevestigd;
e) koper: een onderneming of een groepering die melk of andere zuivelprodukten koopt van de producent
- om deze te bewerken of te verwerken,
- om deze door te verkopen aan een of meer bedrijven die melk of andere zuivelprodukten bewerken of verwerken.
Een groepering van in een zelfde geografisch gebied gevestigde kopers die voor rekening van de aangeslotenen administratieve en boekhoudkundige handelingen verricht welke noodzakelijk zijn voor de betaling van de heffing, wordt als koper beschouwd. Voor de toepassing van deze bepaling wordt Griekenland als één geografisch gebied beschouwd en kan in dat land een overheidsorganisatie gelijkgesteld worden met de bovenbedoelde groepering van kopers;
f) bedrijf dat melk of andere zuivelprodukten bewerkt of verwerkt: een onderneming of groepering die melk inzamelt, verpakt, opslaat, koelt en verwerkt of haar activiteiten in de zuivelsector tot een van deze handelingen beperkt;
g) levering: elke levering van melk of andere zuivelprodukten, ongeacht of het vervoer wordt verricht door de producent, de koper, het bedrijf dat deze produkten bewerkt of verwerkt, of een derde;
h) rechtstreeks aan de consument verkochte melk of melkequivalent: de melk of de zuivelprodukten, uitgedrukt in melkequivalent, die zonder tussenkomst van een bedrijf dat melk of andere zuivelprodukten bewerkt of verwerkt, worden verkocht of kosteloos overgedragen.
Artikel 10
De heffing wordt geacht deel uit te maken van de interventies ter regulering van de landbouwmarkten en wordt aangewend voor de financiering van de uitgaven in de zuivelsector.
Artikel 11
De bepalingen ter uitvoering van deze verordening, en met name de bepaling van de kenmerken van melk, waaronder het vetgehalte, die als representatief worden beschouwd ter bepaling van de geleverde of gekochte hoeveelheden melk, worden volgens de procedure van artikel 30 van Verordening (EEG) nr. 804/68 (1) vastgesteld.
Artikel 12
De Verordeningen (EEG) nr. 857/84 en (EEG) nr. 2074/92 worden ingetrokken.
Artikel 13
Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Zij is van toepassing met ingang van 1 april 1993.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.
Gedaan te Brussel, 28 december 1992.
Voor de Raad
De Voorzitter
J. GUMMER
(1) PB nr. C 337 van 31. 12. 1991, blz. 35.
(2) PB nr. C 94 van 13. 4. 1992, blz. 101.
(3) PB nr. L 90 van 1. 4. 1984, blz. 10.
(4) PB nr. L 215 van 30. 7. 1992, blz. 69.
(5) PB nr. L 90 van 1. 4. 1984, blz. 13. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 817/92 (PB nr. L 86 van 1. 4. 1992, blz. 85).
(1) PB nr. L 148 van 28. 6. 1968, blz. 13. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2071/92 (PB nr. L 215 van 30. 7. 1992, blz. 64).