93/245/EEG: Advies van de Commissie van 26 april 1993 betreffende de toepassing van artikel 4, lid 2, van Richtlijn 91/670/EEG van de Raad inzake de onderlinge erkenning van bewijzen van bevoegdheid voor burgerluchtvaartpersoneel - Gelijkwaardigheid van Franse, Ierse en Portugese bewijzen van bevoegdheid als vlieger (Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)
93/245/EEG: Advies van de Commissie van 26 april 1993 betreffende de toepassing van artikel 4, lid 2, van Richtlijn 91/670/EEG van de Raad inzake de onderlinge erkenning van bewijzen van bevoegdheid voor burgerluchtvaartpersoneel - Gelijkwaardigheid van Franse, Ierse en Portugese bewijzen van bevoegdheid als vlieger (Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)
93/245/EEG: Advies van de Commissie van 26 april 1993 betreffende de toepassing van artikel 4, lid 2, van Richtlijn 91/670/EEG van de Raad inzake de onderlinge erkenning van bewijzen van bevoegdheid voor burgerluchtvaartpersoneel - Gelijkwaardigheid van Franse, Ierse en Portugese bewijzen van bevoegdheid als vlieger (Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)
Publicatieblad Nr. L 111 van 05/05/1993 blz. 0025 - 0028
ADVIES VAN DE COMMISSIE van 26 april 1993 betreffende de toepassing van artikel 4, lid 2, van Richtlijn 91/670/EEG van de Raad inzake de onderlinge erkenning van bewijzen van bevoegdheid voor burgerluchtvaartpersoneel Gelijkwaardigheid van Franse, Ierse en Portugese bewijzen van bevoegdheid als vlieger (Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)
(93/245/EEG)DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 91/670/EEG van de Raad van 16 december 1991 inzake de onderlinge erkenning van bewijzen van bevoegdheid voor burgerluchtvaartpersoneel (1), inzonderheid op artikel 4, lid 2,
Gezien het verzoek van de Franse Regering,
De betrokken Lid-Staten verzocht hebbende om hun stelsels en programma's voor de opleiding tot vlieger over te leggen,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Bij brief van 12 januari 1993, die op 15 januari 1993 door de Commissie werd geregistreerd, verzochten de Franse autoriteiten de Commissie op grond van artikel 4, lid 2, van Richtlijn 91/670/EEG om haar advies uit te brengen over de gelijkwaardigheid van door de burgerluchtvaartautoriteiten van Ierland, Portugal en Frankrijk afgegeven bewijzen van bevoegdheid als vlieger.
(2) Volgens Richtlijn 91/670/EEG moet een Lid-Staat zonder nodeloze vertraging of aanvullende tests alle door een andere Lid-Staat afgegeven bewijzen van bevoegdheid en alle daarbij behorende voorrechten en verklaringen erkennen. Door een andere Lid-Staat van de Gemeenschap afgegeven bewijzen van bevoegdheid kunnen op basis van hetzij gelijkwaardigheid (artikel 4, leden 1 tot en met 4) hetzij ervaring (artikel 4, lid 5) worden erkend en geldig verklaard. Artikel 4, lid 1, bepaalt dat de eis van erkenning van toepassing is wanneer een door een Lid-Staat afgegeven bewijs van bevoegdheid gebaseerd is op eisen die gelijkwaardig zijn aan de eisen van de ontvangende Lid-Staat. Volgens artikel 4, lid 2, onder a), van de richtlijn kan iedere Lid-Staat de Commissie binnen drie weken na ontvangst van het erkenningsverzoek om advies vragen over de gelijkwaardigheid van een aan hem ter erkenning voorgelegd bewijs van bevoegdheid.
(3) Ter uitvoering van het Franse verzoek schreef de Commissie op respectievelijk 21 en 26 januari 1993 aan de Ierse en de Portugese Regering waarbij zij om volledige details verzocht omtrent de eisen voor de afgifte van bewijzen van bevoegdheid als beroepsvlieger (CPL) en bewijzen van bevoegdheid als verkeersvlieger (ATPL) in hun respectieve landen. De Ierse Regering zond haar eisen op 11 februari 1993 toe; deze werden op 16 februari 1993 door de Commissie geregistreerd. De Portugese Regering zond de gevraagde details op 12 maart 1993 toe; deze werden op 15 maart 1993 door de Commissie geregistreerd. Gezien de door haar genomen tijd om de relevante informatie te verzamelen, verzocht de Commissie in een brief van 12 maart 1993 aan de Franse autoriteiten om verlenging met één maand van de raadplegingsprocedure en op 7 april 1993 om nog een verlenging tot 28 april 1993.
(4) De Commissie bestudeerde de respectieve Franse, Ierse en Portugese eisen voor de afgifte van een ATPL en beoordeelde deze aan de hand van drie hoofdcriteria:
a) algemene minimumeisen,
b) vakbekwaamheidseisen,
c) eisen op het gebied van theoretische kennis.
(5) a) Bestudering van de respectieve algemene minimumeisen van de Franse en de Ierse autoriteiten voor de afgifte van een ATPL levert geen verschillen van betekenis op.
b) Wat betreft de vakbekwaamheid van de vlieger vereisen de Franse voorschriften een erkende opleiding op de grond en in de lucht door een naar behoren geschoolde instructeur, gevolgd door manoeuvreerbaarheidsproeven en proeven tijdens de vlucht met een multiturbinevliegtuig waarvoor het bewijs van bevoegdheid als gezagvoerder vereist is om de functie van gezagvoerder in het openbaar luchtvervoer of aan boord van een erkend vliegtuig van gelijkwaardige prestatie uit te oefenen. De Ierse autoriteiten vereisen één vliegproef voor aspirantvliegers die geen bewijs van bevoegdheid als beroepsvlieger (CPL) bezitten en staan alle typen vliegtuigen voor het afleggen van deze proef toe. Elke type-bevoegdverklaring als gezagvoerder omvat evenwel proeven die gelijkwaardig zijn aan de Franse proeven. De verschillen ontstaan wegens het ontbreken van "geïntegreerde" opleidingseisen en het type toegestaan vliegtuig, aangezien de complexiteit, de snelheden en de traagheidseffecten in het algemeen toenemen naarmate het vliegtuig zwaarder is. Derhalve is het Ierse ATPL slechts gelijkwaardig voor wat betreft de vakbekwaamheidseis, wanneer het bewijs van bevoegdheid een type-bevoegdverklaring als gezagvoerder (deel 1 van het bewijs van bevoegdheid) voor meermotorige vliegtuigen van meer dan 5 700 kg (categorie JAR/FAR 25) of ieder ander door de Franse autoriteiten als gelijkwaardig beschouwd vliegtuig omvat.
c) Bij bestudering van de vereiste theoretische kennis blijken er slechts geringe verschillen te bestaan, die buiten beschouwing kunnen worden gelaten indien de houder van het bewijs van bevoegdheid in het bezit is van een type-bevoegdverklaring als in het voorgaande omschreven.
d) De verschillen in opzet tussen het Ierse en het Franse systeem maken het moeilijk om één element van het Ierse bewijs van bevoegdheid uit zijn nationale context te lichten en te transponeren naar het Franse bewijs van bevoegdheid. Derhalve kan de gelijkwaardigheid van de twee bewijzen van bevoegdheid slechts worden beoordeeld wanneer deze in hun geheel worden beschouwd. Indien aan de onder b) geschetste voorwaarden wordt voldaan, kunnen de bewijzen van bevoegdheid als gelijkwaardig worden beschouwd.
(6) a) Bij bestudering van de respectieve Franse en Portugese algemene minimumeisen voor de afgifte van een ATPL blijken er geen grote verschillen te bestaan. Er zij op gewezen dat de Portugese normen aanmerkelijk zijn verbeterd sedert de Commissie haar vergelijkende onderzoek van de eisen maakte.
b) In overweging 5 wordt uiteengezet welke vakbekwaamheid de Franse autoriteiten van een vlieger eisen. De Portugese autoriteiten schrijven vliegproeven op basis van een soortgelijk programma voor, maar met een tweemotorig vliegtuig. De verschillen ontstaan omdat de complexiteit, de snelheid en de traagheidseffecten in het algemeen toenemen naarmate het vliegtuig zwaarder is. De eis met betrekking tot de vakbekwaamheid van de vlieger in de twee bewijzen van bevoegdheid kan als gelijkwaardig worden beschouwd, wanneer de erkende opleiding en de praktische proeven plaatsvonden aan boord van meermotorige vliegtuigen van meer dan 5 700 kg (categorie JAR/FAR 25) of ieder ander door de Franse autoriteiten als gelijkwaardig beschouwd vliegtuig.
c) Uit de door de Portugese autoriteiten aan de Commissie toegezonden theoretische proeven blijkt dat de verschillen tussen de eisen in de twee Lid-Staten kleiner zijn geworden sedert de Commissie om gegevens verzocht voor de opstelling van het vergelijkende overzicht van eisen, als bedoeld in artikel 4, lid 1, van de richtlijn. Portugal schrijft voor dat vóór de afgifte van het bewijs van bevoegdheid een studie moet worden gemaakt van het luchtrecht, terwijl in Frankrijk een desbetreffend examen krachtens operationele voorschriften na de afgifte van het bewijs van bevoegdheid wordt vereist. Andere vakken die als vergelijkbaar kunnen worden beschouwd of die in de twee landen niet worden getest, omvatten veiligheid in de lucht, laden en op één lijn brengen, radionavigatie, turbinemotoren en prestatie.
Op het gebied van meteorologie, aërotechniek en vliegtechnieken eist Frankrijk uitgebreidere en diepgaandere kennis dan Portugal. Derhalve moet de Commissie beoordelen of deze verschillen tussen de twee stelsels afbreuk kunnen doen aan hun gelijkwaardigheid uit hoofde van de richtlijn.
Wat vliegers betreft, wordt aan de grondbeginselen van vrij verkeer van werknemers en de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten, vastgelegd in respectievelijk de artikelen 48, 52, en 59 van het Verdrag, voldaan door artikel 3, lid 1, van de richtlijn (2). Dit artikel voorziet in de onderlinge erkenning van de bewijzen van bevoegdheid als vlieger.
Artikel 4
van de richtlijn onderwerpt de onderlinge erkenning van de bewijzen van bevoegdheid niettemin aan een eventuele procedure ter verificatie van de gelijkwaardigheid van de eisen van de gast-Lid-Staat en de Lid-Staat die het bewijs heeft afgegeven, wanneer er gegronde twijfels naar voren worden gebracht over de gelijkwaardigheid van de betrokken bewijzen van bevoegdheid. Artikel 4 beoogt daarmee de veiligheid in de luchtvaart, waarnaar in de zesde overweging van de richtlijn expliciet wordt verwezen, te verzekeren. Bij gebruikmaking van de procedure mag evenwel niet buiten de perken worden gegaan van hetgeen strikt noodzakelijk is met het oog op verwezenlijking van het algemene oogmerk van veiligheid van luchtdiensten en mag derhalve geen afbreuk worden gedaan aan de daadwerkelijke uitoefening van voornoemde in het Verdrag vervatte fundamentele vrijheden.
Met inachtneming van voornoemde beginselen en op grond van de beschikbare informatie heeft de Commissie geen redenen kunnen vaststellen waarom de Portugese eisen inzake meteorologie, aërotechniek en vliegtechnieken zouden kunnen worden beschouwd als een bedreiging van de veiligheid van luchtdiensten. Zij voldoen met name aan de internationaal aanvaarde ICAO-normen.
Om die redenen komt de Commissie tot de conclusie dat de theoretische kenniseisen in de twee Lid-Staten gelijkwaardig zijn.
(7) Op basis van bovenstaande analyse,
HEEFT HET VOLGENDE ADVIES VASTGESTELD:
Artikel 1
De Commissie is van mening dat een Iers ATPL en een Portugees ATPL als gelijkwaardig met een vergelijkbaar Frans bewijs van bevoegdheid kunnen worden beschouwd, indien zij een type-bevoegdverklaring als gezagvoerder voor meermotorige vliegtuigen van meer dan 5 700 kg (categorie FAR/JAR 25) of ieder ander door de Franse autoriteiten als gelijkwaardig beschouwd vliegtuig omvatten.
Artikel 2
Het onderhavige advies is gericht tot de Republiek Frankrijk.
Gedaan te Brussel, 26 april 1993.
Voor de Commissie
Abel MATUTES
Lid van de Commissie
(1) PB nr. L 373 van 31. 12. 1991, blz. 21.
(2) Zie eveneens de arresten van het Hof van Justitie in de zaken Heylens van 15 oktober 1987 (zaak 222/86), Vlassopoulou van 7 mei 1991 (zaak C-340/89) en Kraus van 31 maart 1993 (zaak C-19/92).