93/565/EG: Advies van de Commissie van 4 november 1993 betreffende de toepassing van artikel 4, lid 2, van Richtlijn 91/670/EEG van de Raad inzake de onderlinge erkenning van bewijzen van bevoegdheid voor burgerluchtvaartpersoneel - Gelijkwaardigheid van een Nederlands CPL (B3) en een Duits ATPL (A2) (Slechts de tekst in de Nederlandse taal is authentiek)
93/565/EG: Advies van de Commissie van 4 november 1993 betreffende de toepassing van artikel 4, lid 2, van Richtlijn 91/670/EEG van de Raad inzake de onderlinge erkenning van bewijzen van bevoegdheid voor burgerluchtvaartpersoneel - Gelijkwaardigheid van een Nederlands CPL (B3) en een Duits ATPL (A2) (Slechts de tekst in de Nederlandse taal is authentiek)
93/565/EG: Advies van de Commissie van 4 november 1993 betreffende de toepassing van artikel 4, lid 2, van Richtlijn 91/670/EEG van de Raad inzake de onderlinge erkenning van bewijzen van bevoegdheid voor burgerluchtvaartpersoneel - Gelijkwaardigheid van een Nederlands CPL (B3) en een Duits ATPL (A2) (Slechts de tekst in de Nederlandse taal is authentiek)
Publicatieblad Nr. L 273 van 05/11/1993 blz. 0058 - 0059
ADVIES VAN DE COMMISSIE van 4 november 1993 betreffende de toepassing van artikel 4, lid 2, van Richtlijn 91/670/EEG van de Raad inzake de onderlinge erkenning van bewijzen van bevoegdheid voor burgerluchtvaartpersoneel Gelijkwaardigheid van een Nederlands CPL (B3) en een Duits ATPL (A2) (Slechts de tekst in de Nederlandse taal is authentiek)
(93/565/EG)DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 91/670/EEG van de Raad van 16 december 1991 inzake de onderlinge erkenning van bewijzen van bevoegdheid voor burgerluchtvaartpersoneel (1), inzonderheid op artikel 4, lid 2,
Gezien het verzoek van de Nederlandse Regering,
Hebbende de betrokken Lid-Staten verzocht om hun stelsels en programma's voor de opleiding tot vlieger over te leggen,
Overwegende het volgende:
(1) Bij brief nr. 630086 van 15 april 1993, die op 20 april 1993 door de Commissie werd geregistreerd, verzocht de Nederlandse Regering de Commissie op grond van artikel 4, lid 2, van Richtlijn 91/670/EEG om haar advies uit te brengen over de gelijkwaardigheid van een door de respectieve burgerluchtvaartautoriteiten van genoemde landen afgegeven Nederlands CPL (B3) en Duits ATPL (A2).
(2) Volgens Richtlijn 91/670/EEG moet een Lid-Staat zonder nodeloze vertraging of aanvullende tests alle door een andere Lid-Staat afgegeven bewijzen van bevoegdheid en alle daarbij behorende voorrechten en verklaringen erkennen. Door een andere Lid-Staat van de Gemeenschap afgegeven bewijzen van bevoegdheid kunnen op basis van hetzij gelijkwaardigheid (artikel 4, leden 1 tot en met 4) hetzij ervaring (artikel 4, lid 5) worden erkend. Artikel 4, lid 1, bepaalt dat de eis van erkenning van toepassing is wanneer een door een Lid-Staat afgegeven bewijs van bevoegdheid gebaseerd is op eisen die gelijkwaardig zijn aan de eisen van de ontvangende Lid-Staat. Volgens artikel 4, lid 2, onder a), van de richtlijn kan iedere Lid-Staat de Commissie binnen drie weken na ontvangst van het erkenningsverzoek om advies vragen over de gelijkwaardigheid van een aan hem ter erkenning voorgelegd bewijs van bevoegdheid.
(3) Ingevolge het Nederlandse verzoek schreef de Commissie op respectievelijk 13 en 17 mei 1993 aan de Duitse en de Nederlandse Regering en vroeg zij om volledige details van de eisen voor de afgifte van een ATPL en een CPL in hun respectieve landen. De toezending van de informatie van de Duitse Regering werd op 24 juni 1993 door de Commissie geregistreerd en het antwoord van de Nederlandse Regering werd bij een brief van 26 juli 1993 gegeven, die op 30 juli 1993 door de Commissie werd geregistreerd. In verband met de vertragingen die zich voordeden bij het verzamelen van de ter zake doende informatie deelde de Commissie de Nederlandse Regering bij brief nr. 72321 van 28 juni 1993 mede dat de in de richtlijn voorziene termijn van twee maanden pas in zou gaan wanneer de Commissie alle informatie die voor het onderzoek nodig is, zou hebben ontvangen. Bij brief van 23 september 1993 aan de Nederlandse autoriteiten verzocht de Commissie de termijn van de overlegprocedure met een maand te verlengen tot 29 oktober 1993.
(4) Wat vliegers betreft, wordt aan de grondbeginselen van vrij verkeer van werknemers en de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten, vastgelegd in respectievelijk de artikelen 48, 52 en 59 van het Verdrag, voldaan door artikel 3, lid 1, van de richtlijn (2). Dit artikel voorziet in de onderlinge erkenning van de bewijzen van bevoegdheid als vlieger.
Artikel 4
van de richtlijn onderwerpt de onderlinge erkenning van de bewijzen van bevoegdheid niettemin aan een eventuele procedure ter verificatie van de gelijkwaardigheid tussen de eisen van de gast-Lid-Staat en de Lid-Staat die het bewijs heeft afgegeven, wanneer gegronde twijfels naar voren worden gebracht over de gelijkwaardigheid van de betrokken bewijzen van bevoegdheid. Artikel 4 beoogt daarmee de veiligheid in de luchtvaart, waarnaar in de zesde overweging van de richtlijn wordt verwezen, te verzekeren. Bij toepassing van die procedure mag evenwel niet buiten de perken worden gegaan van hetgeen strikt noodzakelijk is met het oog op de verwezenlijking van het algemene oogmerk van veiligheid van luchtdiensten en mag derhalve geen afbreuk worden gedaan aan de daadwerkelijke uitoefening van voornoemde in het Verdrag vervatte fundamentele vrijheden.
(5) De Commissie bestudeerde de eisen voor de respectieve bewijzen van bevoegdheid en merkt het volgende op:
- een ATPL machtigt zijn houder tot uitoefening van de functie van gezagvoerder op elk vliegtuig, terwijl de CPL (CPL + IR) zijn houder machtigt tot uitoefening van de functie van co-piloot op alle vliegtuigen en gezagvoerder op voor besturing door één piloot gecertificeerde vliegtuigen;
- Duitsland geeft twee soorten ATPL's af. De A2 is beperkt tot vliegtuigen met een maximumgewicht van 5 700 kilogram of 20 ton;
- Duitsland en Nederland koppelen de bevoegdverklaring blindvliegen aan het type vliegtuig waarop blindvliegvaardigheden worden getest;
- een Duitse ATPL (A2) is vollediger dan een Nederlandse CPL (B3) en kan bijgevolg, in de praktijk, als gelijkwaardig worden beschouwd. De vergelijking is omgekeerde zin kan niet als geldig worden beschouwd.
(6) Op grond van de beschikbare informatie en, gelet op voornoemde beginselen en gezien het feit dat alle Lid-Staten voldoen aan de internationaal aanvaarde ICAO-normen op het gebied van de veiligheid in de lucht,
BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT:
Artikel 1
De Duitse eisen voor de afgifte van een ATPL (A2) beantwoorden volledig aan de voor de afgifte van een Nederlands CPL (B3) vereiste bekwaamheid en technische kennis. De Duitse ATPL (A2) dient derhalve als aanvaardbaar te worden beschouwd.
Artikel 2
Het onderhavige advies is gericht tot het Koninkrijk der Nederlanden.
Gedaan te Brussel, 4 november 1993.
Voor de Commissie
Abel MATUTES
Lid van de Commissie
(1) PB nr. L 373 van 31. 12. 1991, blz. 12.
(2) Zie eveneens arresten van het Hof van Justitie in de zaken Heylens van 15 oktober 1987, zaak 222/86; Vlassopoulou van 7 mei 1991, zaak C-340/89; Kraus van 31 maart 1993, zaak C-19/92.