93/366/EGKS, EEG, Euratom: Besluit van het Europees Parlement van 21 april 1993 waarbij de Commissie kwijting wordt verleend voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 1991 betreffende de afdelingen I - Parlement, II - Raad, III - Commissie, IV - Hof van Justitie en V - Rekenkamer
93/366/EGKS, EEG, Euratom: Besluit van het Europees Parlement van 21 april 1993 waarbij de Commissie kwijting wordt verleend voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 1991 betreffende de afdelingen I - Parlement, II - Raad, III - Commissie, IV - Hof van Justitie en V - Rekenkamer
93/366/EGKS, EEG, Euratom: Besluit van het Europees Parlement van 21 april 1993 waarbij de Commissie kwijting wordt verleend voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 1991 betreffende de afdelingen I - Parlement, II - Raad, III - Commissie, IV - Hof van Justitie en V - Rekenkamer
Publicatieblad Nr. L 155 van 26/06/1993 blz. 0072 - 0081
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT van 21 april 1993 waarbij de Commissie kwijting wordt verleend voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 1991 betreffende de afdelingen I - Parlement, II - Raad, III - Commissie, IV - Hof van Justitie en V - Rekenkamer
(93/366/Euratom, EGKS, EEG)HET EUROPEES PARLEMENT,
- gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, inzonderheid artikel 78 octies,
- gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid artikel 206 ter,
- gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, inzonderheid artikel 180 ter,
- gelet op de begroting voor het begrotingsjaar 1991,
- gezien de jaarrekening en de financiële balans van de Europese Gemeenschappen betreffende het begrotingsjaar 1991 (SEC(92) 507-510),
- gezien het verslag van de Rekenkamer over het begrotingsjaar 1991 en de antwoorden van de Instellingen (1),
- gezien de aanbeveling van de Raad van 15 maart 1993 (C3-0127/93),
- gezien het verslag van de commissie begrotingscontrole en de adviezen van de commissie energie, onderzoek en technologie, de commissie externe economische betrekkingen, de commissie sociale zaken, werkgelegenheid en arbeidsmilieu, de commissie regionaal beleid, ruimtelijke ordening en betrekkingen met de regionale en plaatselijke besturen, de commissie cultuur, jeugd, onderwijs en media, de commissie rechten van de vrouw, de commissie vervoer en toerisme, de commissie ontwikkelingssamenwerking en de commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming (A3-0121/93),
""1. stelt vast dat de goedgekeurde ontvangsten en uitgaven in het begrotingsjaar 1991 bedroegen:
> ID="2">(in ecu)> ID="3">(in ecu)" ID="01">- Ontvangsten"> ID="01">- Ramingen in de algemene begroting> ID="02">56 085 448 195"> ID="01">- Ontvangsten uit diensten voor rekening van derden> ID="02">51 714 111
"> ID="03">56 137 162 306"> ID="01">- Kredieten voor vastleggingen"> ID="01">- In de algemene begroting uitgetrokken kredieten> ID="02">59 369 570 195"> ID="01">- Kredieten overgedragen uit het begrotingsjaar 1990> ID="02">938 010 387"> ID="01">- Kredieten beschikbaar gesteld als gevolg van annuleringen in 1990 van verplichtingen van vóór het begrotingsjaar 1990> ID="02">74 220 972"> ID="01">- Kredieten betrekking hebbende op ontvangsten uit diensten voor rekening van derden> ID="02">38 401 734
"> ID="03">60 420 203 288"> ID="01">- Kredieten voor betalingen> ID="03">56 116 377 508
">2. verleent de Commissie kwijting voor de uitvoering van de volgende bedragen:
> ID="2">(in ecu)> ID="3">(in ecu)" ID="01">a) Ontvangsten"> ID="01">- Eigen middelen> ID="02">51 676 130 410"> ID="01">- Financiële bijdragen> ID="02">- "> ID="01">- Beschikbare overschotten> ID="02">4 001 968 257"> ID="01">- Overige ontvangsten> ID="02">571 306 704
"> ID="03">56 249 405 371
"> ID="01">b) Uitgaven"> ID="01">- Betalingen gedaan voor het begrotingsjaar> ID="02">52 712 542 239"> ID="01">- Kredieten overgedragen naar 1992> ID="02">1 110 568 372
"> ID="03">53 823 110 612
"> ID="01">c) Saldo van het begrotingsjaar 1991> ID="03">2 762 611 813
"> ID="01">Als volgt berekend:"> ID="01">- Ontvangsten van het begrotingsjaar> ID="03">56 249 405 371"> ID="01">- Betalingen uit de kredieten van het begrotingsjaar> ID="02">52 712 542 239"> ID="01">- Kredieten overgedragen naar 1992> ID="02">1 110 568 373
"> ID="03"> 53 823 110 612
"> ID="01">Verschil> ID="03">2 426 294 759"> ID="01">- Uit 1990 overgedragen kredieten die zijn vervallen> ID="03">+ 305 076 211"> ID="01">- Koersverschillen in het begrotingsjaar 1991> ID="03">+ 31 240 843"> ID="01">Saldo van het begrotingsjaar 1991> ID="03">2 762 611 813"> ID="01">Dit saldo is slechts een weergave van de begrotingssituatie en heeft geen betrekking op de uitgaven die feitelijk in dit begrotingsjaar zijn verricht"> ID="01">d) Gebruik van kredieten voor vastleggingen> ID="03">57 645 965 070
">
e) Balans per 31 december 1991 "(in ecu)
"" ID="01">Vastgelegde middelen> ID="02">9 994 922 323> ID="03">Vast kapitaal> ID="04">13 785 692 827"> ID="01">Bedrijfsmiddelen> ID="02">93 160 490> ID="03">Schuld op korte termijn> ID="04">3 966 063 340"> ID="01">Realiseerbare middelen> ID="02">838 634 868> ID="03">Transitorische posten> ID="04">164 353 604"> ID="01">Kasmiddelen> ID="02">6 730 420 879"> ID="01">Transitorische posten> ID="02">258 971 210 "> ID="01">Totaal
> ID="02">17 916 109 770> ID="03">Totaal
> ID="04">17 916 109 770 ">
3. formuleert zijn opmerkingen in de resolutie die een integrerend deel vormt van dit besluit;
4. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en zijn resolutie met opmerkingen te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, het Hof van Justitie, de Rekenkamer en de Europese Investeringsbank, en te zorgen voor publikatie ervan in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen (serie L).
Gedaan te Straatsburg, 21 april 1993.
De Secretaris-generaal
Enrico VINCI De Voorzitter
Egon KLEPSCH
(1) PB nr. C 330 van 15. 12. 1992, blz. 1.
RESOLUTIE met opmerkingen bij het besluit waarmee de Commissie kwijting wordt verleend voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 1991
HET EUROPEESE PARLEMENT,
- gelet op artikel 206 ter van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,
- gelet op artikel 89 van het Financieel Reglement van 13 maart 1990, uit hoofde waarvan de Instellingen van de Gemeenschap al de nodige maatregelen moeten treffen om gevolg te geven aan de opmerkingen bij de kwijtingsbesluiten,
- overwegende dat op grond van hetzelfde artikel de Instellingen eveneens gehouden zijn op verzoek van het Europees Parlement verslag uit te brengen over de naar aanleiding van deze opmerkingen genomen maatregelen, met name over de instructies die zij hebben gericht aan die van hun diensten die zich met de uitvoering van de begroting bezighouden,
- gezien de aanbeveling van de Raad van 15 maart 1993 (C3-0127/93),
- gezien het verslag van de commissie begrotingscontrole en de overige in het kwijtingsbesluit genoemde documenten (A3-0121/93),
A. overwegende dat op grond van artikel 205 van het EEG-Verdrag de Commissie als enige de wettelijke verantwoordelijkheid heeft voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschap,
B. overwegende dat de Gemeenschap op de topconferentie in Edinburgh van december 1992 zich opnieuw heeft uitgesproken voor de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel bij de uitvoering van het communautaire beleid,
Horizontale thema's
Subsidiariteit en de rol van de Lid-Staten
1. is van oordeel dat het subsidiariteitsbeginsel inhoudt dat uitgaven uit de begroting van de Gemeenschap gebruikt dienen te worden voor beleid dat het beste kan worden uitgevoerd door de Gemeenschap en ter verwezenlijking van de doelstellingen van de Gemeenschap;
2. verzoekt de Commissie, als de verantwoordelijke instantie voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschap, een studie te verrichten van alle begrotingsterreinen om na te gaan of de desbetreffende uitgaven inderdaad het beste voor rekening kunnen komen van de Gemeenschap, en de bevindingen openbaar te maken; verzoekt de begrotingsautoriteit eenzelfde studie van het uitgavenbeleid te verrichten alvorens de Gemeenschapsbegroting vast te stellen;
3. wijst er nogmaals op dat moet worden toegezien op de naleving van het subsidiariteitsbeginsel, overeenkomstig artikel 3 B van het Verdrag betreffende de Europese Unie, in het communautaire besluitvormingsproces, en dringt bij de betrokken overheden aan op een correcte toepassing van het Gemeenschapsrecht;
4. merkt op dat de concrete uitvoering van het leeuwedeel van de communautaire begroting berust bij de nationale, regionale en plaatselijke overheden van de Lid-Staten en in sommige gevallen bij particuliere en/of niet-gouvernementele organisaties; merkt tevens op dat deze instanties dientengevolge gezamenlijk zich van een groot deel van deze verantwoordelijkheid voor het toezicht op de uitgaven moeten kwijten;
5. wijst erop dat de Commissie moet beschikken over de middelen die nodig zijn voor de controle op het beheer van Gemeenschapsmiddelen door de Lid-Staten en de lagere overheden, opdat deze in het kader van hun verantwoordelijkheid voor het beheer van de Gemeenschapsmiddelen eventueel dringend kunnen worden verzocht hun beheerspraktijken te wijzigen;
6. wijst de Commissie en alle andere betrokkenen erop dat het subsidiariteitsbeginsel niet alleen een decentralisatie betekent van de verantwoordelijkheid voor de feitelijke uitvoering van de begroting, maar ook meer middelen voor de Commissie inhoudt om de begrotingscontrole over de Lid-Staten te leiden en uit te oefenen, alsook voor de controle op subsidiaire instanties die bestuurlijke verantwoordelijkheid dragen voor beleidstakken van de Gemeenschap en door de Commissie zonodig verplicht kunnen worden hun wijze van beheren te veranderen;
7. is van oordeel dat veel van de tekortkomingen bij de uitvoering van en controle op de begroting voor 1991 het rechtstreekse gevolg zijn van de wijze waarop de Gemeenschapsbegroting wordt uitgevoerd, dit wil zeggen van de verbrokkeling van de wezenlijke verantwoordelijkheid voor de communautaire uitgaven over tal van autoriteiten, met name de Lid-Staten;
8. merkt op dat veel problemen die door het Parlement en de Rekenkamer zijn gesignaleerd, zoals een slechte administratie, een verkeerde toewijzing van middelen, een verlies aan middelen als gevolg van fraude en onregelmatigheden, een zwakke evaluatie en controle, binnen de competentiesfeer van de Lid-Staten vallen en duidelijk de noodzaak aantonen van een effectieve toezichthouder op de uitvoering van het communautaire beleid; betreurt het dat de Commissie in de praktijk tot dusver niet bij machte was deze rol doelmatig te vervullen;
9. constateert dat de Commissie niet beschikt over de technische en organisatorische hulpmiddelen om haar wettelijke verantwoordelijkheid krachtens artikel 205 van het EEG-Verdrag voor de uitvoering van de begroting om te zetten in het daadwerkelijke vermogen om ervoor te zorgen dat het communautaire beleid naar behoren wordt toegepast en effectief wordt uitgevoerd;
10. verzoekt de Commissie zich te kwijten van haar verantwoordelijkheid voor het feitelijke gebruik van de Gemeenschapsmiddelen, het beheer van de Gemeenschapsgelden door de Lid-Staten scherper te controleren en uit te gaan van het beginsel dat de financiering van de Gemeenschap afhankelijk is van de vraag of met de in afzonderlijke gevallen toegepaste beheersmethode feitelijk het beleid van de Gemeenschap wordt verwezenlijkt;
11. roept de Commissie op, in het kader van de decentralisatie van de verantwoordelijkheid voor de fysieke besteding van communautaire fondsen, strenger controle uit te oefenen op het beheer van de communautaire fondsen door de Lid-Staten en het beginsel toe te passen dat aan de toekenning van centrale fondsen de voorwaarde wordt verbonden dat dit beheer daadwerkelijk bijdraagt tot de bevordering van het communautaire beleid;
12. is van oordeel dat de Commissie in principe de bevoegdheid heeft om eenzijdig de betalingen aan Lid-Staten uit de Gemeenschapsbegroting op te schorten, wanneer zij kan aantonen dat Lid-Staten zich niet naar behoren van hun taak kwijten om het geld van de communautaire belastingbetaler te beschermen door middel van effectieve controles; verzoekt de Commissie voorstellen te doen waarin de juiste voorwaarden en regelingen voor een dergelijke inhouding van betalingen staan vermeld; beklemtoont dat subsidiariteit alleen kan werken als de Raad instemt met deze voorstellen;
13. verzoekt de Commissie tijdig een schriftelijk verslag uit te brengen, zodat de bevoegde parlementaire commissies zich vóór eind 1993 hierover kunnen buigen;
14. dringt aan op een volledige parlementaire behandeling van en debat over dergelijke inspanningen vóór de volgende kwijting als een manier om voorwaarden te scheppen die gunstig zijn voor de nodige versterking van de interinstitutionele samenwerking om ervoor te zorgen dat de belastingbetaler waar voor zijn geld krijgt;
Democratische verantwoording
15. merkt op dat grote delen van de begrotingsuitgaven, met name met betrekking tot de verplichte uitgaven, niet het resultaat zijn van een werkelijk democratische discussie en evenmin aan een behoorlijke controle onderworpen worden, zodat ze niet voldoen aan de criteria van een democratische consensus; is van oordeel dat de belastingbetaler daardoor vervreemd raakt en de Gemeenschap in haar geheel in diskrediet wordt gebracht;
16. herhaalt de verontrusting die werd uitgesproken in de kwijtingsresolutie voor het jaar 1990 over het gebruik door de Commissie van externe uitvoerders en adviseurs bij de besteding van communautaire uitgaven op alle gebieden; is van mening dat een overmatig gebruik van dergelijke organisaties afbreuk doet aan de doorzichtigheid en de verantwoording voor de begrotingsuitgaven;
17. is verheugd over de grotere betrokkenheid van de Europese Investeringsbank bij het economisch beleid van de Gemeenschap; verzoekt in dit verband om grotere bevoegdheden voor een democratische controle op de werkzaamheden van de EIB in het algemeen, ook op de aktiviteiten die uit de eigen middelen van de Bank worden gefinancierd;
18. verzoekt alle voor de toewijzing van communautaire fondsen verantwoordelijke instanties, met name de Raad, de noodzakelijke doorzichtigheid in acht te nemen, op grond van vastgelegde, objectieve criteria, en al zijn activiteiten als mede-wetgever in de openbaarheid te brengen;
19. veroordeelt het feit dat de Lid-Staten er een gewoonte van maken de communautaire fondsen niet op gelijkwaardige wijze te behandelen als de nationale financiën en aldus vermijden rechtstreeks rekenschap af te leggen tegenover de Europese belastingbetaler; spoort de Commissie daarom met klem aan verder te gaan met haar pogingen om het publiek meer bewust te maken van de activiteiten van de Gemeenschap en van het recht van de burgers om regeringen ter verantwoording te roepen voor de manier waarop zij met het geld van de Gemeenschap omgaan;
Praktische kwesties
20. merkt op dat een slechte cooerdinatie tussen de instanties die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de begroting, tussen financiële instrumenten en zelfs tussen beleidstakken schering en inslag is bij de werkzaamheden van de Gemeenschap; stelt derhalve voor dat de Commissie in voorstellen voor nieuwe wetgeving altijd de mogelijke gevolgen voor andere beleidstakken en andere activiteiten van de Gemeenschap dient te vermelden;
21. signaleert dat slechte administratie zowel bij de Commissie als bij externe instanties die de begroting toepassen, met een ontmoedigende regelmaat voorkomt; is van mening dat deze problemen waarschijnlijk erger zullen worden met een verdergaande decentralisatie van de communautaire activiteiten, tenzij de Commissie met spoed haar budgettaire controlemogelijkheden uitbreidt;
22. constateert dat communautaire wetgeving dikwijls onnodig ingewikkeld, onlogisch, tegenstrijdig of zelfs onbegrijpelijk is, doorgaans als gevolg van een koehandel tussen Lid-Staten in de Raad en dat dit vanwege de moeilijkheden met het toezicht op de naleving financiële consequenties heeft;
23. verzoekt de Commissie veel meer aandacht te besteden aan ex-ante en ex-post evaluaties van alle beleidsterreinen, waarbij verifieerbare en objectieve criteria gehanteerd dienen te worden en de evaluatie onder meer zou moeten bestaan uit analyses van geval tot geval, om na te gaan of de fundamentele doelstellingen van het communautaire beleid worden verwezenlijkt tegen redelijke kosten; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie in de kwijtingsresolutie over 1989 om een verslag op te stellen met zo'n systematische analyse voor ieder terrein in het begrotingsbeleid en dit uiterlijk 31 juli 1993 in te dienen;
24. doet een beroep op alle betrokkenen bij de begrotingsprocedure zich ten volle rekenschap te geven van de haalbaarheid en de mogelijke effectiviteit van begrotingsposten wanneer zij uitgaven voorstellen of goedkeuren, en daaruit de nodige conclusies te trekken;
25. wijst erop dat begrotingsuitgaven slechts dan zin hebben als de overeengekomen doelstellingen worden bereikt, iets wat alleen kan worden vastgesteld met strikte controles en evaluaties; herinnert eraan dat volledige besteding van de begroting niet het enige criterium van het budgettair beheer is; herhaalt dat de Commissie de plicht heeft de besluiten van de begrotingsautoriteit uit te voeren; verwacht dat dit altijd zodanig geschiedt dat aan de door de wetgever gestelde kwaliteitsnormen wordt voldaan;
26. verzoekt de Commissie een geschikt tijdschema op te stellen voor de verdeling van de uitgaven voor iedere begrotingspost over het gehele begrotingsjaar, waardoor een onnodige ophoping van uitgaven aan het einde van het jaar wordt voorkomen; verzoekt de Commissie een vroegtijdig waarschuwingssysteem voor alle budgettaire uitgavensectoren in te stellen;
27. merkt op dat de Commissie maatregelen heeft genomen om de rol van de Eenheid voor cooerdinatie van de fraudebestrijding bij het Secretariaat-generaal (Uclaf) te versterken; meent echter dat deze maatregelen ontoereikend zijn en geen effect zullen sorteren zonder de personeelsuitbreiding die nodig is voor het opzetten van een mobiele brigade; ziet derhalve met belangstelling de voorstellen van de Commissie inzake personeelsprioriteiten in het voorontwerp van begroting tegemoet;
Begrotingssectoren
Eigen middelen
28. verzoekt de Commissie de berekening van de Britse compensatie gescheiden te houden van de berekening van de communautaire BTW-middelen, ter wille van de doorzichtigheid van de begroting;
29. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de Lid-Staten altijd rente betalen op eigen middelen die te laat worden overgemaakt naar de Gemeenschap, zoals ook in de verordeningen is vastgelegd;
30. betreurt het onvermogen van de Commissie om in te staan voor de juistheid van de nationale rekeningen met betrekking tot de eigen middelen; merkt op dat dit ernstig afbreuk doet aan de doorzichtigheid van de begroting en een grove tekortkoming betekent in de democratische verantwoording jegens de Europese belastingbetaler;
31. laakt de ongelijke behandeling van Lid-Staten waar het de eigen middelen betreft, dit wil zeggen de bestraffing van Lid-Staten die zich houden aan de communautaire verordeningen in vergelijking met andere die dat niet doen; verzoekt de Commissie derhalve zich te kwijten van haar plicht om zorg te dragen voor een gelijke behandeling van alle belastingbetalers in de Gemeenschap door middel van veel uitgebreidere controles van de administratie van de eigen middelen door de Lid-Staten;
32. herhaalt zijn streven naar een zo snel mogelijk herstel van de volledige toepassing van de beginselen van financiële autonomie voor de Gemeenschap; pleit daarom opnieuw voor een interinstitutionele conferentie in 1994 om een systeem van communautaire middelen voor de lange termijn tot stand te brengen;
33. vraagt de Commissie om een verslag over de maatregelen die zijn getroffen in gevallen waarin Lid-Staten de omvang van de BTW-afdracht systematisch blijken te onderschatten;
EOGFL, afdeling Garantie
34. is ingenomen met de verklaring over de begrotingsdiscipline in de conclusies van de Top in Edinburgh, die geheel in overeenstemming zijn met de opvattingen van het Parlement, namelijk dat hiermee de Commissie de strikte verplichting wordt opgelegd om de landbouwuitgaven op hoofdstukniveau binnen de perken te houden door middel van een tijdig beheer van de markten en niet door middel van financiële kunstgrepen; merkt echter op dat begrotingsdiscipline in deze zin in het begrotingsjaar 1991 ver te zoeken was, vooral in het geval van de rundvleessector, waar de situatie geheel uit de hand is gelopen;
35. verklaart alles in het werk te zullen stellen opdat de begrotingsdiscipline ook in de toekomst wordt geïnterpreteerd op de wijze als onlangs door het Parlement en de Europese Raad van Edinburgh is overeengekomen;
36. benadrukt dat begrotingsdiscipline op grond van het vroegtijdig waarschuwingssysteem niet werkt als de ramingen van de Lid-Staten niet verbeteren; verzoekt de Commissie daarom samen met de Lid-Staten aan de noodzakelijke verbeteringen te werken;
37. verzoekt de Commissie om in de toekomst voorstellen voor het EOGFL-Garantie vergezeld te doen gaan van een toelichting met daarin een heldere analyse, die aantoont dat het betreffende voorstel de meest kostenefficiënte wijze is om de in het EEG-Verdrag vastgelegde doelstellingen, in het bijzonder betreffende de betrokken produkten, te verwezenlijken;
38. constateert dat het toezicht op sommige sectoren van het EOGFL is verbeterd dankzij nieuwe controletechnieken per satelliet, maar merkt op dat deze alleen een aanvulling kunnen betekenen op de conventionele methoden, die nog geen vooruitgang te zien hebben gegeven;
39. wacht op de verbeteringen die voort zouden moeten vloeien uit de uitvoering van de nieuwe verordening over de identificatie van dieren; gelast zijn commissie begrotingscontrole bij te houden welke vooruitgang wordt geboekt bij de tenuitvoerlegging van de wetgeving;
40. merkt op dat het momenteel onmogelijk is effectief toezicht te houden of controle uit te oefenen op het systeem van produktiesteun voor de sector olijfolie; betwijfelt of van de communautaire belastingbetaler verlangd kan worden een systeem te financieren waarop de Gemeenschap geen controle heeft; maakt bekend dat het de Commissie zal verzoeken alle mogelijke maatregelen te nemen voor opschorting van de betalingen voor produktiesteun in de sector olijfolie, tenzij er binnen een redelijke termijn wordt gezorgd voor een behoorlijke controle;
41. verwacht voorstellen van de Commissie voor de reorganisatie van de sector olijfolie, waarbij rekening gehouden dient te worden met de opmerkingen van de Rekenkamer is het jaarverslag over 1991;
42. gelast zijn commissie begrotingscontrole de ontwikkelingen in de sector olijfolie in het begrotingsjaar 1993 nauwlettend in de gaten te houden;
43. doet een beroep op de Commissie alle mogelijke druk uit te oefenen op de Lid-Staten om voor de landbouwuitgaven effectieve controlesystemen op te zetten en in gebruik te nemen, en zo nodig fondsen in te houden in gevallen waar geen bevredigende controles worden uitgeoefend;
44. verzoekt de Commissie vaart te zetten achter haar evaluatie van de goedkeuring van de rekeningen;
45. merkt op dat de voedselhulp die door het EOGFL in Oost-Europa is gefinancierd, gekenmerkt werd door een gebrek aan cooerdinatie tussen de Commissie en de Lid-Staten; is van oordeel dat krachtens het subsidiariteitsbeginsel externe hulp binnen de bevoegdheid van de Gemeenschap valt en het dus de taak van de Commissie is het initiatief te nemen tot het organiseren van dergelijke operaties;
Structuurfondsen
46. verlangt dat de decentralisatie van het beheer van de herziene Structuurfondsen gepaard gaat met een grotere discipline van de kant van de Lid-Staten en een uitbreiding van het toezicht, de controle en de evaluatie door de Commissie; gelast de commissie begrotingscontrole derhalve om in samenwerking met andere relevante commissies op systematische wijze de desbetreffende activiteiten in verband met de tenuitvoerlegging van de herziene Structuurfondsen in de gaten te houden;
47. wijst de Commissie en de Lid-Staten erop dat de structuuruitgaven zijn bedoeld voor de uitvoering van het Gemeenschapsbeleid en om ten bate te komen van de Gemeenschap als geheel en niet om tegemoet te komen aan plaatstelijke, sectoriële belangen;
48. constateert een verspreiding en verbrokkeling van de Structuurfondsen over een enorm aantal kleine programma's, waarbij de verwezenlijking van communautaire beleidsdoelstellingen en de doorzichtigheid wat betreft de toewijzingscriteria ver te zoeken zijn;
49. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de Structuurfondsen uitsluitend worden toegewezen op grond van strikte, objectieve en evalueerbare criteria en een duidelijke bereidheid aan de dag te leggen om voorstellen van de Lid-Staten kritisch te beoordelen, waarbij programma's die geen bijdrage vormen aan de communautaire beleidsdoelstellingen, worden afgewezen;
50. is van oordeel dat er een efficiëntere integratie moet komen tussen nationale ministeries en directoraten-generaal van de Commissie wat de Structuurfondsen betreft;
51. verzoekt de Lid-Staten de doorstroming van de Structuurfondsen naar de uiteindelijke ontvangers te versnellen; verzoekt de Commissie specifieke regels op te stellen voor het gebruik van de rente die op communautaire fondsen ontstaat in de tijd dat ze worden beheerd door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten;
52. acht het noodzakelijk dat de toezichthoudende comités worden uitgebreid met de sociale partners en dat hun bevoegdheden worden uitgebreid op het gebied van de projectselectie, betalingen en de wijziging van doelstellingen; wijst de Commissie erop dat dit verzoek ook al vervat was in de resolutie over de kwijting voor 1989, maar dat tot dusverre geen verbetering merkbaar is;
53. wijst op een gebrek aan democratische controle op communautair niveau bij de opstelling van de Communautaire Bestekken; verzoekt de Commissie eind 1993 een voorstel in te dienen over de mogelijkheden om het Europees Parlement op een degelijke en doelmatige wijze op de hoogte te houden, opdat het zijn rechten en taken als kwijtingsautoriteit doeltreffend kan uitoefenen;
Intern beleid
54. is van mening dat uitgaven voor de diverse communautaire beleidsterreinen die momenteel ten uitvoer worden gelegd niet coherent en doelmatig zijn als het om het stimuleren van het concurrentievermogen van de Europese economie gaat; verzoekt de Commissie derhalve algemene richtsnoeren te formuleren met het oog op de beleidscooerdinatie in het belang van het Europese concurrentievermogen;
55. neemt kennis van de opmerkingen van de Rekenkamer in zijn jaarverslag over 1991 over de vooruitgang die is gemaakt bij de herstructurering van het Gemeenschappelijk Onderzoekscentrum in de afgelopen jaren; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat het Gemeenschappelijk Onderzoekscentrum alles in het werk stelt om voort te gaan met dit proces, dat onder meer inhoudt dat de doelstelling voor de toekomst wordt bereikt wat betreft uitvoering van werk voor externe derde instanties op een concurrerende wijze, de totstandkoming van een echte klant/contractant relatie met andere diensten van de Commissie voor de uitvoering van ondersteunend wetenschappelijk werk voor andere beleidsterreinen van de Commissie, waarbij rekening wordt gehouden met de nodige budgettaire transparantie, hetgeen een alomvattend en dynamisch personeelsbeleid vereist dat aan de toekomstige wetenschappelijke behoeften van het Gemeenschappelijk Onderzoekscentrum beantwoordt;
56. is van mening dat de Commissie bij het budgettair beheer van het Joule-programma dat in 1991 is gevoerd, de besluiten van de begrotingsautoriteit opzettelijk niet heeft opgevolgd, daar er sprake was van bewuste onderbesteding van het goedgekeurde begrotingskrediet en strijdigheid met eerdere verklaringen van de bevoegde commissaris dat een krediet van 40 miljoen ecu aanvaardbaar was en zou kunnen worden uitgevoerd;
57. betreurt het dat de Commissie volhardt in haar standpunt dat een deel van de aanvullende kredieten die de begrotingsautoriteit aan het Joule-programma heeft toegekend, een prioriteitswijziging vormt;
58. verzoekt de Commissie in de interinstitutionele gedragscode een procedure te introduceren voor permanente controle op en bijstelling van de prioriteiten van de raamprogramma's, teneinde onder andere de budgettaire verplichtingen na te komen;
59. merkt op dat de positieve gevoelens ten aanzien van het milieubeleid nog niet zijn gevolgd door doeltreffende en systematische opneming van milieuoverwegingen bij de tenuitvoerlegging van alle andere vormen van communautair beleid; verzoekt de Commissie om te zorgen voor deze systematische integratie door een passend personeelsbeleid, niet alleen binnen DG XI; verzoekt de Commissie om een veel duidelijker omschrijving van de plaats van het milieubeleid binnen het structuur- en mededingingsbeleid van de Gemeenschap tezamen met een definitie van de precieze fysieke en sociaal-economische indicatoren waardoor een in milieu-opzicht duurzame groei kan worden bereikt; betreurt de vertraging bij de uitvoering van milieuprogramma's in 1991;
60. merkt op dat het vervoersbeleid wordt gekenmerkt door een gebrek aan cooerdinatie tussen diverse communautaire financiële instrumenten en tussen het beleid van de Gemeenschap en dat van de Lid-Staten; verzoekt de Commissie te zorgen voor meer cooerdinatie en samenhang, hetgeen nodig is voor het doeltreffend functioneren van de interne markt;
61. moedigt de Commissie aan bij haar pogingen de leningenactiviteit van de Europese Investeringsbank en de EGKS op te nemen in het bredere interne en structureel beleid van de Gemeenschap; wijst er echter op dat deze integratie gepaard moet gaan met grotere bevoegdheden voor de begrotingsautoriteit als het gaat om doelmatig toezicht op en controle van deze activiteiten;
62. neemt met bezorgdheid kennis van de opmerkingen van de Rekenkamer in zijn jaarverslag over 1991 ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de communautaire steun aan de in 1981 door een aardbeving getroffen regio Irpinia in Italië; verlangt de verzekering van de Commissie dat eventuele rentesubsidies die niet voor het daartoe bestemde doel blijken te zijn verleend, zullen worden teruggevorderd;
63. gelast zijn commissie begrotingscontrole de communautaire uitgaven voor de psychiatrische inrichting op het eiland Leros voortdurend nauwlettend in de gaten te houden;
64. dringt er bij de Commissie op aan een oplossing te vinden voor de problemen van de onderbesteding en verduistering van gelden die bestemd zijn voor het bevorderen van gelijke kansen voor vrouwen, bij voorbeeld door te zorgen voor:
a) het verlenen van technische bijstand bij het opstellen van goede aanvragen,
b) het aanwijzen van functionarissen voor gelijke kansen op elk niveau van het besluitvormingsproces en toepassing in de Lid-Staten en in alle toezichthoudende comités voor de Communautaire Bestekken;
65. verzoekt de Commissie beheersstructuren te ontwerpen en in te stellen die een weerspiegeling zijn van de passende rol van de financiële instrumenten ten dienste van de beleidsafdelingen op het gebied van gelijke kansen en andere beleidsterreinen;
66. verzoekt de Commissie in haar jaarlijkse verslag over de toepassing van het Gemeenschapsrecht, een speciaal hoofdstuk te wijden aan mede door de Gemeenschap uitgevoerde programma's die consequenties hebben voor het milieubeleid;
67. verzoekt de Rekenkamer onderzoek te verrichten naar de gevolgen van het gelijke-kansenbeleid voor de totale begroting van de Gemeenschap;
Externe betrekkingen
68. erkent dat het voedselhulpprogramma voor de landen in Midden- en Oost-Europa en de voormalige Sowjetunie niet zozeer aan een materiële als wel aan een politieke behoefte heeft beantwoord;
69. merkt op dat er bij de voedselhulpprogramma's voor de landen in Midden- en Oost-Europa en de voormalige Sowjetunie vrijwel geen enkele cooerdinatie bestond tussen de inspanningen van de afzonderlijke Lid-Staten en die van de Gemeenschap; is van mening dat het in het belang van alle betrokkenen zou zijn en in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel als de Commissie de exclusieve bevoegdheid kreeg over de externe hulprogramma's van de Gemeenschap;
70. is van oordeel dat het gebruik van versnelde inschrijvingsprocedures niet voldoende is geweest om de hulpverlening ter plaatse in Oost-Europa en de voormalige Sowjetunie te versnellen, maar wel de doorzichtigheid van de inschrijvingsprocedures zelf heeft vertroebeld;
71. merkt met spijt op dat het gebruik van tegenwaardefondsen in sommige landen opnieuw problemen heeft opgeleverd; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat alle betrokken partijen goed doordrongen zijn van hun rol in het beheer van zulke fondsen;
72. signaleert met grote bezorgdheid dat de contracten in het kader van het Tempus-programma geconcentreerd zijn in handen van een groep met elkaar in verbinding staande NGO's; is van mening dat dergelijke gevallen wellicht tot ernstige verstrengeling van belangen leiden; vraagt met spoed om een verslag van de Commissie, vóór 30 juni 1993, met een uiteenzetting van de procedures die gehanteerd zijn voor de toekenning van deze contracten;
73. verzoekt de Commissie het Parlement jaarlijks aan het eind van het jaar een lijst te doen toekomen van alle contractpartners en adviesbureaus die door de Commissie in het kader van het Tempus-, Tacis- en Phare-programma zijn ingeschakeld, met bijzonderheden over de contractpartner, de aard van de verrichte werkzaamheden, de inschakeling van onderaannemers ter plaatse en de kosten van elk contract voor de communautaire begroting;
74. is van mening dat het laten vervallen van een aanzienlijk deel van de voor het Phare-programma bestemde betalingskredieten neerkomt op verspilling van gelden die waren bestemd om de problemen het hoofd te bieden waar de landen in Midden- en Oost-Europa mee kampen, en dat dit derhalve het economisch herstel zal vertragen; is het er evenwel mee eens dat overheidsgelden op verantwoorde wijze dienen te worden besteed;
75. beklemtoont nogmaals dat de Commissie de fundamentele doelstellingen van het Phare-programma niet uit het oog moet verliezen, namelijk het aanmoedigen van politieke en economische hervormingen en de totstandbrenging van een stabiele democratie; verzoekt de Commissie derhalve de communautaire steun in samenwerking met het Parlement veel gerichter te besteden en de know-how omtrent het aanbrengen van passende wettelijke, economische en politieke structuren doeltreffender over te brengen;
76. merkt op dat sinds de inwerkingtreding van het Tacis-programma in 1991 slechts 0,6 % van de beschikbare kredieten is betaald, en dat dit cijfer voor 1992 op 9,9 % ligt; ziet dat het beheer van dit programma overeenkomstige en misschien zelfs ernstiger moeilijkheden oplevert dan het beheer van het Phare-programma; is van oordeel dat het beheer van de voor de samenwerking met de voormalige Sowjetunie uitgetrokken kredieten een kwalitatieve sprong voorwaarts moet maken ten einde de resultaten van de hulp van de Gemeenschap aan de stabilisatie van de economische en politieke situatie van deze landen te verbeteren;
77. gelast zijn commissie begrotingscontrole de ontwikkeling van de uitgaven onder de begrotingspost die op initiatief van het Parlement in de begroting is opgenomen en die is bestemd voor steun aan en verbetering van de weeshuizen in Roemenië, nauwlettend te volgen; verzoekt de Commissie om regelmatig alle beschikbare informatie hierover aan de commissie begrotingscontrole te doen toekomen;
78. geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de hoogte van de leningen aan de landen in Midden- en Oost-Europa waarvoor de Gemeenschap zich garant stelt met slechts symbolische posten op de begroting; merkt op dat het lange tijd zal duren voor het voorgestelde garantiefonds een feit is; betreurt het gebrek aan informatie die aan het Parlement wordt verstrekt over de ware risico's voor de begroting;
79. onderstreept de noodzaak van objectieve en realistische criteria voor de voorbereiding van ontwikkelingsprojecten in ACS- en Latijnsamerikaanse landen;
80. is verheugd over de visie van de Commissie op de toekomstige rol die de Gemeenschap bij de uitvoering van samenwerkingsprojecten zou moeten spelen; is van oordeel dat de leidende rol die wordt voorzien voor de Gemeenschap moet leiden tot verbetering van de cooerdinatie, de effectiviteit en de ecologische gevolgen van de hulpprogramma's en voor versterking van de gedecentraliseerde samenwerking onder verantwoordelijkheid van de plaatselijke instanties, en de invloed van beperkte nationale belangen op het ontwikkelingsbeleid moet terugdringen;
81. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de budgettaire middelen die bestemd zijn voor Israël en de Palestijnse bevolking in de bezette gebieden na de Golfoorlog volledig, doelmatig en zonder verder uitstel worden besteed, en er bij haar begrotingsvoorstellen voor 1994 voor te zorgen dat het krediet voor deze begrotingslijn wordt verhoogd tot het bedrag dat de begrotingsautoriteit oorspronkelijk had goedgekeurd;
82. spreekt in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie ernstig voorbehoud uit over de procedures die zijn gevolgd bij de steunverlening aan Bangladesh in 1991, en zal te zijner tijd dit onderwerp opnieuw aansnijden;
Huishoudelijke uitgaven en subsidies
83. merkt op dat de criteria en procedures voor toekenning van subsidies onvoldoende doorzichtig zijn; merkt tevens op dat de verdeling van subsidies niet altijd overeenkomt met vastgestelde criteria en in sommige gevallen zelfs in strijd is met die criteria;
84. doet daarom een beroep op de Commissie om:
a) actief te streven naar een breder scala aan geschikte toepassingen voor subsidies;
b) subsidies toe te kennen aan ontvangers voor wie ze een noodzaak en geen bonus zijn, en vooral geen subsidies te verstrekken aan instanties en voor evenementen die gemakkelijk ook op een andere manier gesponsord kunnen worden;
c) regelmatig het hele jaar door verslag uit te brengen aan de desbetreffende commissies van het Parlement;
d) ieder jaar een lijst van de toegekende subsidies te publiceren en deze gemakkelijk voor het publiek toegangelijk te maken;
e) ter plekke controles uit te voeren bij begunstigden, in het bijzonder bij hen die herhaaldelijk subsidies ontvangen en/of het grootste risico voor een onjuiste toewijzing in zich bergen;
f) ieder jaar tegen medio mei een uitvoeringsverslag aan het Parlement voor te leggen; deze verslagen dienen voor iedere begrotingslijn de beginselen en procedures te schetsen die gehanteerd worden voor de verstrekking van subsidies en voor de ex-post evaluatie, en met name een analyse te bevatten van de maatregelen voor het aantrekken van een breder scala aan aanvragers, van het evenwicht tussen de categorieën begunstigden en soorten gesubsidieerde activiteiten, van de geografische spreiding van de steun en van de resultaten van ter plekke uitgevoerde inspecties;
85. dringt erop aan dat in het kader van de begrotingsprocedure voor 1994 een studie wordt gemaakt van alle lijnen met betrekking tot instanties die zich bezig houden met onderzoek naar of de bevordering van de Europese integratie, om inzicht te krijgen in de mate waarin deze elkaar overlappen of waarin ze overlappen met toewijzingen krachtens niet aldus aangeduide subsidielijnen;
86. signaleert een onjuiste verdeling over de Lid-Staten van subsidies die bedoeld zijn voor de bevordering van de Europese gedachte;
87. verzoekt de Raad in de toekomst de data voor de benoeming van nieuwe leden van communautaire Instellingen zo vast te stellen dat er geen dubbel salaris wordt uitbetaald, en in buitengewone gevallen waar een overlapping onvermijdelijk is, de details openbaar te maken;
88. verzoekt de Rekenkamer in ieder jaarverslag systematisch een onderdeel over de Raad op te nemen evenals de uitkomst van het externe onderzoek naar het financieel en budgettair beheer van haar eigen kredieten;
89. verzoekt alle Instellingen hun interne voorschriften met betrekking tot de benoeming, arbeidsvoorwaarden en onafhankelijkheid van financieel controleurs aan het Parlement te doen toekomen.