Home

93/452/EEG: Beschikking van de Commissie van 15 juli 1993 tot machtiging van de Lid-Staten om voor planten van, respectievelijk, Chamaecyparis Spach, Juniperus L., en Pinus L., van oorsprong uit Japan, afwijkingen van sommige bepalingen van Richtlijn 77/93/EEG van de Raad toe te staan

93/452/EEG: Beschikking van de Commissie van 15 juli 1993 tot machtiging van de Lid-Staten om voor planten van, respectievelijk, Chamaecyparis Spach, Juniperus L., en Pinus L., van oorsprong uit Japan, afwijkingen van sommige bepalingen van Richtlijn 77/93/EEG van de Raad toe te staan

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 15 juli 1993 tot machtiging van de Lid-Staten om voor planten van, respectievelijk, Chamaecyparis Spach, Juniperus L., en Pinus L., van oorsprong uit Japan, afwijkingen van sommige bepalingen van Richtlijn 77/93/EEG van de Raad toe te staan

(93/452/EEG)DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 77/93/EEG van de Raad van 21 december 1976 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en plantaardige produkten schadelijke organismen (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 93/19/EEG (2), en met name op artikel 14, lid 3,

Gezien de door België, Denemarken, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal en het Verenigd Koninkrijk ingediende verzoeken,

Overwegende dat op grond van Richtlijn 77/93/EEG planten van Chamaecyparis Spach, Juniperus L. en Pinus L., met uitzondering van vruchten en zaden, van oorsprong uit niet-Europese landen, in beginsel niet in de Gemeenschap mogen worden binnengebracht;

Overwegende dat op grond van genoemde richtlijn evenwel van die regel mag worden afgeweken, op voorwaarde dat is vastgesteld dat niet voor verspreiding van schadelijke organismen behoeft te worden gevreesd;

Overwegende dat de in de bijlagen bij Richtlijn 77/93/EEG vastgestelde bepalingen opnieuw zijn bezien, waarbij rekening is gehouden met een evaluatie van de plaagrisico's ten einde de desbetreffende bepalingen van bovengenoemde richtlijn op de interne markt af te stemmen;

Overwegende dat op grond van de evaluatie van de plaagrisico's de desbetreffende bepalingen van bovengenoemde richtlijn zijn gewijzigd en herzien;

Overwegende dat de Commissie op grond van de beschikbare gegevens heeft vastgesteld dat voor verspreiding van schadelijke organismen niet behoeft te worden gevreesd, als aan bepaalde verbeterde technische voorwaarden wordt voldaan;

Overwegende dat de in deze beschikking vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Permanent Planteziektenkundig Comité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

1. De Lid-Staten worden hierbij gemachtigd om voor planten van, respectievelijk, Chamaecyparis Spach, Juniperus L. en Pinus L., met uitzondering van vruchten en zaden ervan, van oorsprong uit Japan, afwijkingen van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 77/93/EEG toe te staan wat bijlage III, deel A, punt 1, betreft, mits aan de in lid 2 genoemde voorwaarden wordt voldaan.

2. De voorwaarden zijn:

a) De planten moeten van het "bonsai-type" zijn, van het geslacht Chamaecyparis Spach, van het geslacht Juniperus of van het geslacht Pinus L., en wanneer het Pinus L. betreft, moet ofwel de gehele plant van de soort Pinus parviflora Sieb. & Zucc. (Pinus pentaphylla Mayr.), ofwel de ent van de soort Pinus parviflora Zieb. & Zucc. en de onderstam van een andere Pinus-soort zijn. In het laatste geval mag de onderstam geen loten hebben.

b) Het totale aantal planten mag niet groter zijn dan de door de Lid-Staat van invoer met het oog op de beschikbare quarantainevoorzieningen vastgestelde hoeveelheden.

c) De planten moeten in officieel erkende bonsai-kwekerijen zijn gekweekt en daar gedurende ten minste twee opeenvolgende jaren zijn verzorgd. Jaarlijks moet uiterlijk op 30 november een lijst van de erkende bonsai-kwekerijen aan de Commissie worden verstrekt. In de lijst moet, voor iedere kwekerij, het aantal gekweekte planten worden opgegeven dat op grond van de bij deze beschikking vastgestelde voorwaarden geschikt wordt geacht om het volgende jaar naar de Gemeenschap te worden verzonden.

d) Voor Juniperus-planten moeten de, in de onder c) bedoelde bonsai-kwekerijen en in de onmiddellijke omgeving daarvan gekweekte planten van de geslachten Crataegus L., Cydonia Mill., Juniperus L., Malus Mill., Photinia Ldl. en Pyrus L. de laatste twee jaar ten minste zesmaal per jaar en op daarvoor geschikte tijdstippen op de aanwezigheid van gevaarlijk geachte schadelijke organismen officieel zijn geïnspecteerd. Voor Chamaecyparis- en Pinus-planten moeten de in de bovenbedoelde bonsai-kwekerijen en in de onmiddellijke omgeving daarvan gekweekte planten van het geslacht Chamaecyparis Spach en van het geslacht Pinus L. ten minste zesmaal per jaar en op daarvoor geschikte tijdstippen op de aanwezigheid van gevaarlijk geachte schadelijke organismen officieel zijn geïnspecteerd.

De gevaarlijk geachte schadelijke organismen zijn:

- voor Juniperus-planten:

- Aschistonyx eppoi Inouye,

- Gymnosporangium spp.,

- Oligonychus perditus Pritchard et Baker,

- Popillia japonica Newman,

- alle andere schadelijke organismen die, voor zover bekend, niet in de Gemeenschap voorkomen;

- voor Chamaecyparis-planten:

- Bursaphelenchus xylophilus (Steiner & Buehrer) Nickle et al.,

- Popillia japonica Newman,

- alle andere schadelijke organismen die, voor zover bekend, niet in de Gemeenschap voorkomen;

- voor Pinus-planten:

- Bursaphelenchus xylophilus (Steiner & Buehrer) Nickle et al.,

- Cercoseptoria pini-densiflorae (Hori & Nambu) Deighton,

- Coleosporium paederiae,

- Coleosporium phellodendri Komr.,

- Cronartium guercum (Berk.) Miyabe ex Shirai,

- Dendrolismus spectabilis Butler,

- Peridermium kurilense Dietel,

- Popillia japonica Newman,

- Thecodiplosis japonensis Uchida & Inouye,

- alle andere schadelijke organismen die, voor zover bekend, niet in de Gemeenschap voorkomen.

Bij deze inspecties moeten de planten vrij van de bedoelde schadelijke organismen zijn bevonden. Aangetaste planten moeten worden verwijderd. De overblijvende planten moeten op doeltreffende wijze worden behandeld.

e) Wanneer tijdens de op grond van het bepaalde onder d) uitgevoerde inspecties gevaarlijk geachte schadelijke organismen worden aangetroffen, moet dit officieel worden genoteerd; deze gegevens dienen de Commissie op haar verzoek ter beschikking te worden gesteld. Indien de onder d) bij hun wetenschappelijke naam genoemde schadelijke organismen worden aangetroffen, verliest de kwekerij de onder c) bedoelde erkenning. In dat geval kan de kwekerij eerst in het daaropvolgende jaar opnieuw worden erkend.

f) Voor de Gemeenschap bestemde planten moeten:

- ten minste gedurende de laatste twee jaar vóór verzending zijn gekweekt in, hetzij een nog niet eerder gebruikt kunstmatig groeimedium, hetzij een natuurlijk groeimedium dat door begassing of een adequate warmtebehandeling vrij van schadelijke organismen is gemaakt;

- wanneer zij van het geslacht Pinus zijn en op een onderstam van een andere Pinus-soort dan Pinus parviflora Sieb. & Zucc. zijn geënt, een onderstam hebben die afkomstig is van materiaal dat officieel gezond is verklaard;

- ten minste gedurende bovengenoemde periode in potten zijn gezet, op plateaus die zich ten minste 20 cm boven de grond bevinden;

- individueel met een aan de officiële gewasbeschermingsdienst van Japan meegedeeld merkteken zijn gemerkt, zodat kan worden nagegaan in welke erkende kwekerij zij zijn gekweekt en in welk jaar zij zijn gepot;

- bij de in d) bedoelde inspecties vrij van gevaarlijk geachte schadelijke organismen zijn bevonden, zonder dat daarvoor de onder e) genoemde maatregelen moeten worden genomen;

- vrij zijn van andere plantenresten.

g) De officiële gewasbeschermingsdienst van Japan garandeert door verzegeling van de voertuigen of door andere geschikte maatregelen dat de planten die voor uitvoer worden geladen dezelfde planten zijn als die welke de kwekerij hebben verlaten.

h) De planten en het aanhangende of daarbij gevoegde groeimedium, hierna "het materiaal" genoemd, moeten vergezeld gaan van een overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 77/93/EEG in Japan afgegeven fytosanitair certificaat op grond van het overeenkomstig artikel 6 van genoemde richtlijn verrichte onderzoek waarbij is nagegaan of aan de in dat artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan, en met name of het materiaal vrij van de gevaarlijk geachte schadelijke organismen is en of aan de onder a) tot en met g) genoemde voorwaarden is voldaan.

Op het certificaat worden de volgende gegevens vermeld:

- de naam van de erkende kwekerij(en),

- de onder f) genoemde merktekens, in zoverre daardoor identificatie van de erkende kwekerij en het jaar van potten mogelijk wordt,

- de gedetailleerde omschrijving van de laatste, vóór verzending toegepaste behandeling,

- onder "Aanvullende verklaring", de vermelding "Deze zending voldoet aan de bij Beschikking 93/452/EEG vastgestelde voorwaarden.".

i) Het materiaal moet zijn verpakt in gesloten containers die officieel zijn verzegeld en waarop een specifiek merkteken is aangebracht dat eveneens op het fytosanitair certificaat moet zijn weergegeven, zodat de zending kan worden geïdentificeerd.

j) Wanneer het materiaal is binnengebracht, wordt het eerst vrijgegeven na een officiële quarantaine van, voor Pinus- en Chamaecyparis-planten, niet minder dan drie maanden van actieve groei en, voor Juniperus-planten, een periode die het van 1 april tot 30 juni durende seizoen van actieve groei omvat, en moet het tijdens deze quarantaine vrij van alle gevaarlijk geachte schadelijke organismen zijn bevonden.

k) Het onder j) bedoelde quarantaine-onderzoek van het binnengebrachte materiaal:

- wordt uitgevoerd onder toezicht van de verantwoordelijke officiële instanties van de betrokken Lid-Staat en door officieel erkend en opgeleid personeel, in samenwerking met de in artikel 19 bis van Richtlijn 77/93/EEG bedoelde deskundigen en volgens de daarin vastgestelde procedure,

- wordt verricht op een officieel erkende plaats waar de nodige voorzieningen aanwezig zijn om de verspreiding van schadelijke organismen te voorkomen en het materiaal zodanig te behandelen dat er geen gevaar voor verspreiding van schadelijke organismen bestaat,

- omvat voor ieder individueel stuk van het materiaal:

- bij aankomst, en daarna op gezette tijden, afhankelijk van de aard van het materiaal en het ontwikkelingsstadium daarvan tijdens de quarantaine, een visueel onderzoek op schadelijke organismen of symptomen daarvan;

- adequate tests met betrekking tot de bij het visueel onderzoek waargenomen symptomen om uit te maken welk schadelijk organisme deze symptomen heeft veroorzaakt.

l) Elke partij waarvan materiaal tijdens de onder j) bedoelde quarantaine na invoer niet vrij van gevaarlijk geachte schadelijke organismen is gebleken, moet onverwijld worden vernietigd.

m) De Lid-Staten brengen de Commissie en de andere Lid-Staten op de hoogte van ieder geval waarin tijdens de onder j) bedoelde quarantaine na invoer gevaarlijk geachte schadelijke organismen zijn aangetroffen.

n) Voldoende tijdig voordat materiaal in een Lid-Staat wordt binnengebracht, stelt de importeur de verantwoordelijke officiële instanties van de betrokken Lid-Staat van de voorgenomen invoer in kennis, waarbij de volgende gegevens worden medegedeeld:

- het soort materiaal,

- de hoeveelheid,

- de datum van invoer,

- de plaats waar het quarantaine-onderzoek zal worden verricht.

De importeur wordt, voordat het materiaal wordt binnengebracht, van de onder a) tot en met m) vastgestelde voorwaarden officieel in kennis gesteld.

o) Materiaal dat overeenkomstig het bepaalde onder j) in de Lid-Staat van invoer een quarantaineonderzoek heeft ondergaan en waarvan tijdens de quarantaine is gebleken dat het vrij van gevaarlijk geachte schadelijke organismen is en in adequate omstandigheden is bewaard, mag in de Gemeenschap niet naar een andere plaats worden overgebracht tenzij:

- een plantenpaspoort is afgegeven overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 77/93/EEG en dit paspoort op het materiaal, op de verpakking daarvan of op het voertuig waarin het wordt vervoerd, is aangebracht;

- op het in het eerste streepje bedoelde plantenpaspoort de naam van het land van oorsprong is vermeld.

Artikel 2

De Lid-Staten stellen de overige Lid-Staten en de Commissie in kennis van alle gevallen waarin van deze machtiging gebruik is gemaakt. Zij delen de Commissie en de overige Lid-Staten jaarlijks vóór 1 oktober mede welke hoeveelheden op grond van deze beschikking zijn ingevoerd en voegen daarbij een gedetailleerd technisch verslag over het in artikel 1, lid 2, onder k), bedoelde officieel onderzoek.

Artikel 3

De in artikel 1 verleende machtiging geldt voor planten van Pinus en Chamaecyparis voor de periode van 1 juni 1993 tot en met 31 december 1994, en voor planten van Juniperus voor de periode van 1 november tot en met 31 maart 1994. Zij wordt vóór die datum ingetrokken, indien blijkt dat de in artikel 1, lid 2, vastgestelde voorwaarden niet toereikend zijn om het binnenbrengen van schadelijke organismen te voorkomen, of dat niet aan die voorwaarden is voldaan.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 15 juli 1993.

Voor de Commissie

René STEICHEN

Lid van de Commissie

(1) PB nr. L 26 van 31. 1. 1977, blz. 20.

(2) PB nr. L 96 van 22. 4. 1993, blz. 33.