Richtlijn 93/17/EEG van de Commissie van 30 maart 1993 tot vaststelling van communautaire klassen voor basispootgoed van aardappelen en van de daarvoor geldende eisen en aanduidingen
Richtlijn 93/17/EEG van de Commissie van 30 maart 1993 tot vaststelling van communautaire klassen voor basispootgoed van aardappelen en van de daarvoor geldende eisen en aanduidingen
RICHTLIJN 93/17/EEG VAN DE COMMISSIE van 30 maart 1993 tot vaststelling van communautaire klassen voor basispootgoed van aardappelen en van de daarvoor geldende eisen en aanduidingen
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 66/403/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 93/3/EEG van de Commissie (2), en met name op artikel 3, lid 3,
Overwegende dat, om in een gebied zonder binnengrenzen, waarbinnen het verkeer van goederen vrij is overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag, de bepalingen van Richtlijn 66/403/EEG ten uitvoer te leggen met betrekking tot het in de handel brengen van pootaardappelen op het gehele grondgebied of een gedeelte van het grondgebied van een of meer Lid-Staten waarvoor strengere eisen gelden dan die van de bijlagen I en II van de genoemde richtlijn, communautaire klassen voor basispootgoed van aardappelen en desbetreffende eisen en aanduidingen moeten worden vastgesteld;
Overwegende dat de in deze richtlijn vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Hierbij worden communautaire klassen voor basispootgoed van aardappelen vastgesteld. Voor deze klassen komen pootaardappelen in aanmerking die voldoen aan de eisen van officiële certificering als "basispootgoed" in de zin van artikel 2, lid 1, onder A, van Richtlijn 66/403/EEG en die bovendien voldoen aan de in lid 2 vermelde voorwaarden, en waarvan bij een officiële keuring is vastgesteld dat zij aan die voorwaarden voldoen.
2. De in lid 1 bedoelde voorwaarden zijn de volgende:
a) de fytosanitaire eisen vastgesteld bij
- Richtlijn 69/464/EEG van de Raad (3),
- Richtlijn 69/465/EEG van de Raad (4),
- Richtlijn 77/93/EEG van de Raad (5),
- Richtlijn 80/665/EEG van de Raad (6);
b) de voorwaarde dat de pootaardappelen afkomstig moeten zijn van teeltmateriaal dat voldoet aan de in bijlage I vermelde eisen en aan de bijkomende of strengere eisen vermeld in bijlage II.
Artikel 2
1. De communautaire klassen voor basispootgoed worden aangeduid met:
a) "EEG-klasse 1" ingeval wordt voldaan aan de eisen van bijlage I, met uitzondering van punt 3.3, onder b), en punt 1 van bijlage II,
b) "EEG-klasse 2" ingeval wordt voldaan aan de eisen van bijlage I, met uitzondering van punt 3.3, onder a), en punt 2 van bijlage II, dan wel
c) "EEG-klasse 3" ingeval wordt voldaan aan de eisen van bijlage I, met uitzondering van punt 3.3, onder a), en punt 3 van bijlage II.
De aanduiding wordt op het in bijlage III bij Richtlijn 66/403/EEG bedoelde officiële etiket vermeld onder "klasse".
2. De Lid-Staten brengen de Commissie op de hoogte van de mate waarin zij de respectieve communautaire klassen toepassen om hun eigen produktie te certificeren.
Artikel 3
1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om aan deze richtlijn te voldoen uiterlijk op de datum waarop Richtlijn 91/683/EEG van de Raad (7) in nationaal recht moet zijn omgezet. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels van deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.
2. De Lid-Staten delen de Commissie de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 4
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.
Gedaan te Brussel, 30 maart 1993.
Voor de Commissie
René STEICHEN
Lid van de Commissie
(1) PB nr. 125 van 11. 7. 1966, blz. 2320/66.
(2) PB nr. L 54 van 5. 3. 1993, blz. 21.
(3) PB nr. L 323 van 24. 12. 1969, blz. 1.
(4) PB nr. L 323 van 24. 12. 1969, blz. 3.
(5) PB nr. L 26 van 31. 1. 1977, blz. 20.
(6) PB nr. L 180 van 14. 7. 1980, blz. 30.
(7) PB nr. L 376 van 31. 12. 1991, blz. 29.
BIJLAGE I
MINIMUMEISEN WAARAAN HET TEELTMATERIAAL MOET VOLDOEN WAARVAN BASISPOOTGOED VAN AARDAPPELEN VAN DE COMMUNAUTAIRE KLASSEN AFKOMSTIG IS 1. Wanneer microvermeerderingsmethoden, inclusief meristeemcultures, worden toegepast:
1.1. moeten de moederknollen vrij zijn van de volgende schadelijke organismen:
a) Erwinia carotovora var. atroseptica,
b) Erwinia chrysanthemi,
c) Potato leaf roll virus,
d) aardappelvirus A,
e) aardappelvirus M,
f) aardappelvirus S,
g) aardappelvirus X,
h) aardappelvirus Y.
Om na te gaan of aan bovenstaande eisen is voldaan, wordt een officiële keuring of een keuring onder officieel toezicht uitgevoerd volgens passende methodes;
1.2. moet in vitro vermeerderd en van de moederknol afkomstig teeltmateriaal voldoen aan de eisen van punt 1.1. De eisen inzake verplichte officiële keuring of keuring onder officieel toezicht zijn evenwel niet van toepassing.
2. Wanneer wordt gekloond moeten de oorspronkelijke plant en de direct daarmee geteelde knollen:
2.1. vrij zijn van de in punt 1.1 vermelde schadelijke organismen. Om na te gaan of aan de onder c) tot en met h) vermelde eisen is voldaan, wordt een officiële keuring of een keuring onder officieel toezicht uitgevoerd volgens passende methodes;
2.2. gekweekt zijn onder omstandigheden die voldoen aan de in punt 3 aangegeven eisen.
3. De gewassen moeten:
3.1. worden geteeld op grond waarop ten minste gedurende de laatste drie jaar geen aardappelen zijn verbouwd;
3.2. worden geteeld op een voor isolatie toereikende afstand van gewassen met een lagere status. Om na te gaan of aan deze eis is voldaan, wordt een officiële veldkeuring uitgevoerd;
3.3. a) vrij zijn van zwartbenigheid, voor "EEG-klasse 1", of
b) niet meer dan 0,25 % door zwartbenigheid aangetaste planten bevatten voor "EEG-klasse 2" en "EEG-klasse 3".
Om na te gaan of aan deze eis is voldaan, wordt een officiële veldkeuring uitgevoerd;
3.4. niet meer dan 0,1 % planten met symptomen van virusinfectieziekten bevatten. Om na te gaan of aan deze eis is voldaan, wordt een officiële veldkeuring uitgevoerd, in twijfelgevallen vervangen door volgens passende methoden uitgevoerde laboratoriumtests op bladeren;
3.5. wanneer een officiële veldkeuring moet worden uitgevoerd, aan ten minste twee officiële veldkeuringen worden onderworpen;
3.6. al naar gelang van de produktieomstandigheden, een zo gering mogelijk aantal malen worden vermeerderd.
BIJLAGE II
BIJKOMENDE OF STRENGERE EISEN WAARAAN HET GEWAS EN DE PARTIJEN BASISPOOTGOED VAN AARDAPPELEN VAN DE COMMUNAUTAIRE KLASSEN MOETEN VOLDOEN 1. "EEG-klasse 1"
1.1. De gewassen moeten:
1.1.1. worden geteeld op grond waarop ten minste gedurende de laatste drie jaar geen aardappelen zijn verbouwd;
1.1.2. vrij zijn van door zwartbenigheid aangetaste planten. Om na te gaan of aan deze eis is voldaan, wordt een officiële veldkeuring uitgevoerd;
1.1.3. niet meer dan 0,5 % planten met symptomen van virusinfectieziekten bevatten. Om na te gaan of aan deze eis is voldaan, wordt een officiële veldkeuring uitgevoerd, in twijfelgevallen vervangen door volgens passende methoden uitgevoerde laboratoriumtests op bladeren;
1.1.4. wanneer een officiële veldkeuring moet worden uitgevoerd, aan ten minste twee officiële veldkeuringen worden onderworpen;
1.1.5. al naar gelang van de produktieomstandigheden, een zo gering mogelijk aantal malen worden vermeerderd.
1.2. De partijen mogen:
1.2.1. niet meer dan 1 gewichtspercent aanklevende grond en andere vreemde bestanddelen bevatten. Om na te gaan of aan deze eis is voldaan, wordt een officieel onderzoek uitgevoerd;
1.2.2. niet meer dan 0,5 gewichtspercent door droogrot of natrot aangetaste knollen bevatten. Om na te gaan of aan deze eis is voldaan, wordt een officieel onderzoek uitgevoerd.
2. "EEG-klasse 2"
Met uitzondering van punt 1.1.2 zijn de in punt 1 vastgestelde eisen van toepassing. Als norm voor zwartbenigheid geldt ten hoogste 0,5 % aangetaste planten.
3. "EEG-klasse 3"
Met uitzondering van de punten 1.1.2 en 1.1.3 zijn de in punt 1 vastgestelde eisen van toepassing. Als norm voor zwartbenigheid geldt ten hoogste 1 % aangetaste planten. Als norm voor door virusinfectie aangetaste planten geldt ten hoogste 1 %.