Home

94/805/EG: Beschikking van de Raad van 23 november 1994 tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie op het gebied van de landbouw en de visserij (met inbegrip van de agro-industrie, de levensmiddelentechnologie, de bosbouw, de aquacultuur en de plattelandsontwikkeling) (1994-1998)

94/805/EG: Beschikking van de Raad van 23 november 1994 tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie op het gebied van de landbouw en de visserij (met inbegrip van de agro-industrie, de levensmiddelentechnologie, de bosbouw, de aquacultuur en de plattelandsontwikkeling) (1994-1998)

BESCHIKKING VAN DE RAAD van 23 november 1994 tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie op het gebied van de landbouw en de visserij (met inbegrip van de agro-industrie, de levensmiddelentechnologie, de bosbouw, de aquacultuur en de plattelandsontwikkeling) (1994-1998) (94/805/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 I, lid 4,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat het Europees Parlement en de Raad bij Besluit nr. 1110/94/EG (4) een vierde kaderprogramma van communautaire werkzaamheden op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (OTO) hebben vastgesteld voor de periode 1994-1998, waarin onder meer de activiteiten zijn omschreven die moeten worden uitgevoerd op het gebied van de landbouw en de visserij (met inbegrip van de agro-industrie, de levensmiddelentechnologie, de bosbouw, de aquacultuur en de plattelandsontwikkeling); dat deze beschikking wordt vastgesteld in het licht van de in de preambule van genoemd besluit uiteengezette overwegingen;

Overwegende dat in artikel 130 I, lid 3, van het Verdrag is bepaald dat het kaderprogramma ten uitvoer wordt gelegd door middel van specifieke programma's die binnen elke activiteit worden ontwikkeld; dat in elk specifiek programma de nadere bepalingen voor de uitvoering ervan, de looptijd en de noodzakelijk geachte middelen worden vastgesteld;

Overwegende dat het noodzakelijk geachte bedrag voor de uitvoering van dit programma is vastgesteld op 607 miljoen ecu; dat de kredieten voor elk begrotingsjaar door de begrotingsautoriteit worden vastgesteld afhankelijk van de beschikbare middelen binnen de financiële vooruitzichten en onder de voorwaarden van artikel 1, lid 3, van Besluit nr. 1110/94/EG;

Overwegende dat met het oog op de doelstellingen op het gebied van de landbouw en de visserij (met inbegrip van de agro-industrie, de levensmiddelentechnologie, de bosbouw, de aquacultuur en de plattelandsontwikkeling) een OTO-programma ondersteuning moet geven voor

- het concurrentievermogen, de efficiëntie en een duurzame ontwikkeling van de agrarische sector (land-, tuin- en bosbouw en visserij) en van de agro-industriële sector (voedsel en niet-voedsel);

- de ontwikkeling van het communautaire beleid op de diverse terreinen (vooral landbouw en visserij);

- de vraag in de samenleving naar een ruim assortiment gezonde en voedzame levensmiddelen en milieuvriendelijke niet-voedingsprodukten;

- een duurzame ontwikkeling, het behoud en de verbetering van het plattelands- en het kustmilieu;

Overwegende dat dit programma in aanzienlijke mate kan bijdragen tot stimulering van de groei, versterking van de concurrentiepositie en ontwikkeling van de werkgelegenheid in de Gemeenschap zoals uiteengezet in het Witboek "Groei, concurrentievermogen, werkgelegenheid";

Overwegende dat de inhoud van het vierde kaderprogramma voor communautaire OTO-werkzaamheden is vastgesteld overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel; dat in dit specifieke programma de inhoud is omschreven van de overeenkomstig dit beginsel uit te voeren activiteiten op het gebied van de landbouw en de visserij (met inbegrip van de agro-industrie, de levensmiddelentechnologie, de bosbouw, de aquacultuur en de plattelandsontwikkeling);

Overwegende dat Besluit nr. 1110/94/EG bepaalt dat een communautaire actie gerechtvaardigd is indien het onderzoek onder andere bijdraagt tot de versterking van de economische en sociale samenhang van de Gemeenschap en de evenwichtige ontwikkeling daarvan bevordert, met inachtneming van het streven naar wetenschappelijke en technische kwaliteit; dat met dit programma wordt beoogd tot het bereiken van deze doelstellingen bij te dragen;

Overwegende dat de Gemeenschap alleen OTO-activiteiten van hoge kwaliteit zou moeten steunen;

Overwegende dat de bijdrage van de Gemeenschap aan het visserijonderzoek meer resultaten kan afwerpen wanneer specifieke financiële regelingen getroffen worden voor het vergaren van gegevens en het behoud en de ontwikkeling van passende gegevensbanken in samenwerking met de overeenkomstige instanties in de Lid-Staten;

Overwegende dat de regels voor deelneming van ondernemingen, onderzoekcentra (waaronder het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (GCO)) en universiteiten alsmede de regels voor de verspreiding van de onderzoek-resultaten als bepaald bij de maatregelen van artikel 130 J op dit specifieke programma van toepassing zijn;

Overwegende dat bij de uitvoering van dit programma maatregelen moeten worden genomen ter bevordering van de deelneming van het midden- en kleinbedrijf (MKB), met name technologische stimuleringsmaatregelen;

Overwegende dat de Commissie haar inspanningen om de aanmeldings- en selectieprocedures te vereenvoudigen, te bespoedigen en transparanter te maken, moet voortzetten om gedaan te krijgen dat het programma effectief wordt uitgevoerd en het voor bedrijven, met name voor het MKB, onderzoekcentra en universiteiten gemakkelijker te maken om aan een communautair OTO-project deel te nemen;

Overwegende dat dit programma en de uitvoering ervan zullen bijdragen tot een grotere synergie tussen de OTO-activiteiten op het gebied van landbouw en visserij (met inbegrip van de agro-industrie, de levensmiddelentechnologie, de bosbouw, de aquacultuur en de plattelandsontwikkeling) door onderzoekcentra, universiteiten en bedrijven, met name het MKB, in de Lid-Staten en tussen deze activiteiten en overeenkomstige communautaire OTO-activiteiten;

Overwegende dat de aard van de activiteiten die in het kader van dit programma moeten worden ondernomen, nauwe cooerdinatie vereist met activiteiten die in het kader van andere specifieke programma's worden ondernomen;

Overwegende dat bij de uitvoering van dit programma internationale samenwerking met internationale organisaties en derde landen wenselijk kan zijn;

Overwegende dat dit programma ook ondersteunende activiteiten en activiteiten voor de verspreiding en de exploitatie van de OTO-resultaten zou moeten behelzen, met name ten behoeve van het MKB, in het bijzonder die ondernemingen in de Lid-Staten of regio's die het minst aan het programma deelnemen, alsmede activiteiten ter stimulering van de mobiliteit en de opleiding van onderzoekers, die binnen dit programma en voor zover nodig is voor de goede uitvoering ervan moeten worden ontwikkeld;

Overwegende dat een analyse moet worden gemaakt van de mogelijke sociaal-economische gevolgen en de technologische risico's in het kader van dit programma;

Overwegende dat de voortgang van dit programma voortdurend en systematisch moet worden bekeken teneinde het programma eventueel aan te passen aan de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen op dit gebied; dat te zijner tijd ook een onafhankelijke evaluatie van de voortgang van het programma moet worden verricht, waarmee alle nodige elementen moeten worden aangereikt om de doelstellingen van het vijfde OTO-kaderprogramma te kunnen bepalen; dat ten slotte na afloop van dit programma een eindevaluatie van de resultaten moet worden verricht in het licht van de in deze beschikking omschreven doelstellingen;

Overwegende dat het GCO kan deelnemen aan indirecte werkzaamheden in het kader van dit programma;

Overwegende dat het GCO via zijn eigen programma zelf ook bijdraagt aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het communautaire OTO op de door dit programma bestreken gebieden;

Overwegende dat het Comité voor wetenschappelijk en technisch onderzoek (CREST) is geraadpleegd,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de periode vanaf de aanneming van deze beschikking tot en met 31 december 1998 wordt een in bijlage I nader omschreven specifiek programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling, inclusief demonstratie, op het gebied van de landbouw en de visserij (met inbegrip van de agro-industrie, de levensmiddelentechnologie, de bosbouw, de aquacultuur en de plattelandsontwikkeling) vastgesteld.

Artikel 2

1. Het bedrag dat noodzakelijk wordt geacht voor de uitvoering van het programma beloopt 607 miljoen ecu, waarvan maximaal 7,3 % voor personeels- en huishoudelijke uitgaven.

2. Een indicatieve verdeling van de middelen is opgenomen in bijlage II.

3. De begrotingsautoriteit stelt voor elk begrotingsjaar de kredieten vast, afhankelijk van de beschikbaarheid van middelen binnen de financiële vooruitzichten en overeenkomstig de voorwaarden die zijn weergegeven in artikel 1, lid 3, van Besluit nr. 1110/94/EG, met inachtneming van de beginselen van goed beheer genoemd in artikel 2 van het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 3

1. De algemene regels voor de financiële deelneming van de Gemeenschap zijn weergegeven in bijlage IV bij Besluit nr. 1110/94/EG.

2. De regels voor de deelneming van ondernemingen, onderzoekcentra en universiteiten en voor de verspreiding van de resultaten worden vastgesteld in de in artikel 130 J van het Verdrag bedoelde maatregelen.

3. Bijlage III bevat de specifieke regels voor de uitvoering van dit programma, naast die waarnaar wordt verwezen in de leden 1 en 2.

Artikel 4

1. Teneinde onder meer een vanuit kostenoogpunt doeltreffende uitvoering van dit programma te garanderen, bekijkt de Commissie voortdurend en systematisch, met passende hulp van onafhankelijke externe deskundigen, de voortgang van dit programma in het licht van de in bijlage I aangegeven doelstellingen, zoals deze nader zijn omschreven in het werkprogramma. In het bijzonder gaat zij na of de doelstellingen, prioriteiten en financiële middelen nog altijd zijn aangepast aan de situatie zoals deze zich heeft ontwikkeld. Indien nodig dient zij, met de resultaten van dit onderzoek als basis, voorstellen in ter aanpassing of aanvulling van dit programma.

2. Als bijdrage tot de algehele evaluatie van de communautaire werkzaamheden, die is vereist bij artikel 4, lid 2, van Besluit nr. 1110/94/EG en overeenkomstig het in dat lid, bepaalde tijdschema, laat de Commissie door onafhankelijke deskundigen een externe evaluatie uitvoeren van de werkzaamheden die in de loop van de vijf aan deze evaluatie voorafgaande jaren zijn uitgevoerd op de onder dit programma vallende gebieden, en van het beheer van deze werkzaamheden in die periode.

3. Na afloop van dit programma laat de Commissie een onafhankelijke eindevaluatie van de verkregen resultaten uitvoeren in het licht van de doelstellingen als omschreven in bijlage III van Besluit nr. 1110/94/EG en bijlage I van deze beschikking. Het verslag van de eindevaluatie wordt ingediend bij het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité.

Artikel 5

1. Overeenkomstig de doelstellingen van bijlage I en de indicatieve verdeling van de financiële middelen in bijlage II, wordt door de Commissie een werkprogramma opgesteld en zo nodig bijgewerkt. Hierin wordt het volgende nader omschreven:

- de wetenschappelijke en technologische doelstellingen en onderzoektaken,

- het uitvoeringsschema, met inbegrip van data voor uitnodigingen tot het indienen van voorstellen,

- de voorgestelde financiële en beheersregelingen, inclusief specifieke bepalingen ter uitvoering van technologiestimulerende maatregelen voor het MKB en andere maatregelen, met inbegrip van voorbereidende, begeleidende en ondersteunende maatregelen,

- regelingen voor de cooerdinatie met andere OTO-werkzaamheden in deze sector, inzonderheid in het kader van andere specifieke programma's en, indien nodig, om te zorgen voor betere wisselwerking met werkzaamheden binnen andere instanties zoals Eureka en COST,

- regelingen voor de verspreiding, bescherming en exploitatie van de resultaten van in het kader van dit programma uitgevoerde OTO-werkzaamheden.

2. De Commissie stelt op basis van het werkprogramma uitnodigingen tot het indienen van voorstellen voor projecten op.

Artikel 6

1. De Commissie wordt belast met de uitvoering van het programma.

2. In de gevallen als bedoeld in artikel 7, lid 1, wordt de Commissie bijgestaan door een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

3. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt over dit ontwerp advies uit binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

4. De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité.

5. Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

6. Indien de Raad, na verloop van een termijn van drie maanden na de indiening van het voorstel bij de Raad, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

Artikel 7

1. De procedure van artikel 6, leden 2 tot en met 6, geldt voor:

- de opstelling en bijwerking van het werkprogramma als bedoeld in artikel 5, lid 1,

- de inhoud van de uitnodigingen tot het indienen van voorstellen, en de vaststelling van criteria en mechanismen voor de goedkeuring en de selectie von projecten,

- de evaluatie van de voor communautaire financiering voorgestelde OTO-activiteiten en van het geraamde bedrag van deze financiering voor iedere activiteit afzonderlijk wanneer deze ten minste 0,5 miljoen ecu bedraagt,

- iedere aanpassing van de in bijlage II vermelde indicatieve verdeling van het bedrag,

- specifieke bepalingen voor de financiële deelneming van de Gemeenschap in de diverse overwogen activiteiten,

- de maatregelen en het mandaat voor de beoordeling van het programma,

- elke afwijking van de in bijlage III weergegeven regels,

- deelneming aan de acties door rechtspersonen uit derde landen en internationale organisaties.

2. Wanneer krachtens lid 1, derde streepje, het bedrag van de communautaire bijdrage lager is dan 0,5 miljoen ecu, stelt de Commissie het comité in kennis van de activiteiten alsmede van het resultaat van de evaluatie ervan.

3. De Commissie licht het comité op gezette tijden in over het verloop van de uitvoering van het gehele programma.

Artikel 8

Deze beschikking is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 23 november 1994.

Voor de Raad

De Voorzitter

J. BORCHERT

(1) PB nr. C 228 van 17. 8. 1994, blz. 131, en PB nr. C 262 van 20. 9. 1994, blz. 18.(2) PB nr. C 205 van 25. 7. 1994.(3) Avies uitgebracht op 14 en 15 september 1994 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).(4) PB nr. L 126 van 18. 5. 1994, blz. 1.

BIJLAGE I

WETENSCHAPPELIJKE EN TECHNOLOGISCHE DOELSTELLINGEN EN INHOUD Dit specifieke programma is op het punt van selectiecriteria en wetenschappelijke en technologische doelstellingen volledig in overeenstemming met de richtsnoeren van het vierde kaderprogramma.

Punt 4.C van bijlage III (eerste activiteit) van het vierde kaderprogramma maakt een integrerend deel van dit programma uit.

Inleiding

De binnen de werkingssfeer van dit programma vallende economische sectoren kunnen in vier groepen worden ingedeeld: de primaire sector (landbouw, tuinbouw, bosbouw, visserij, aquacultuur), de toeleveringsbedrijven (bij voorbeeld de producenten van zaaigoed en jonge vis, machines, vistuig, chemicaliën, meststoffen, veevoeders, biociden en medicijnen) en de verwerkende industrie (producenten van voedsel; suiker en zetmeel; eiwit, vezel- en andere biologische derivaten; hout en papier; farmaceutische produkten; biomassa voor energie, enz.), samen met plattelandsactiviteiten (met inbegrip van kust- en bergactiviteiten) die afhankelijk zijn van de activiteiten van de primaire, de toeleverende en de verwerkende sectoren. Tot deze omvangrijke sectoren behoren grote en vele kleine en middelgrote bedrijven die zowel sterk gespecialiseerde als massaprodukten ontwikkelen en produceren. Al deze categorieën bedrijven zullen van dit programma profiteren, net zoals de 10 miljoen landbouwers, de cooeperaties, de vissers en de 380 miljoen consumenten in de Gemeenschap (1).

De belangrijke communautaire beleidsmaatregelen op het gebied van de landbouw, de plattelandsontwikkeling, de visserij, het milieu en de interne markt hebben rechtstreeks gevolgen voor de activiteiten in deze sectoren, met inbegrip van de primaire produktie, de verwerkende industrieën en het eindgebruik van de produkten.

Een grote uitdaging is het eraan bij te dragen dat de produktie en het gebruik van biologische grondstoffen in Europa beter op elkaar afgestemd geraken. Voor de grondstoffen die door de landbouw, de bosbouw en de visserij worden geleverd, moeten nieuwe markten worden geopend en nieuwe produkten met een hogere toegevoegde waarde worden ontwikkeld, die tegemoet komen aan de wensen en behoeften van de eindverbruiker, met name door de verbetering van de kwaliteit vanaf het eerste stadium.

Er zullen modellen voor plattelandsontwikkeling nodig zijn om de produktie van voedings- en niet-voedingsmaterialen en de levering en het gebruik van diensten (van bij voorbeeld landschapsbehoud tot watervoorziening en boederijtoerisme) op het niveau van de onderneming te helpen integreren.

Het betrokken onderzoek zal een degelijke wetenschappelijke grondslag leggen voor een concurrrende, efficiënte en duurzame primaire en agro-industriële produktie. Voorts gaat het erom de ontwikkeling, beoordeling en uitvoering van het communautaire beleid (met inbegrip van de beleidsterreinen als landbouw, plattelandsontwikkeling, visserij, milieu en de interne markt) te ondersteunen en in te spelen op de behoeften van onze samenleving aan een goede kwaliteit van het bestaan, met inbegrip van een gevarieerd aanbod van gezonde en voedzame levensmiddelen, waarvan ook organoleptische eigenschappen worden betrokken in de beoordeling van de kwaliteit, en van nieuwe niet-voedselprodukten en milieuvriendelijke produktiemethoden.

Algemene doelstellingen van het programma

Doel van dit programma is het concurrentievermogen, de rentabiliteit en de duurzaamheid van de landbouw en de visserij, alsmede van de daarmee verbonden industriesectoren te verhogen en de plattelandsontwikkeling te bevorderen. Het onderzoek zou ertoe moeten bijdragen hinderpalen voor een ruimer gebruik van biologische grondstoffen in nieuwe en verbeterde levensmiddelen en andere produkten uit de weg te ruimen en de ontwikkeling van nieuwe, afzetbare produkten en technieken in de landbouw, de bosbouw, de agro-industrie en de visserij te bevorderen. Bij het onderzoek moet inderdaad aandacht worden besteed aan sociaal-economische problemen in plattelands- en kustgebieden en aan veiligheids-, kwaliteits-, gezondheids-en milieuaspecten van nieuwe voedings- en andere produkten waar duidelijk vraag naar is.

Er zal normvoorbereidend onderzoek worden gestart en ondersteund om een solide wetenschappelijke grondslag te leggen voor de vaststelling van normen en voorschriften met betrekking tot de produktie, de verwerking en het gebruik van biologische hulpbronnen.

Met demonstratieactiviteiten moet in een fase na die van het experimentele onderzoek en de kleinschalige technologische ontwikkeling worden aangetoond dat de toepassing van een nieuwe technologie of de vervaardiging van een nieuw produkt technisch uitvoerbaar is en - voor zover dit aspect relevant is - economisch voordeel oplevert. Het gaat om preconcurrentiële projecten, wat inhoudt dat zij worden toegespitst op de toepassing van nieuwe technologieën en dat er producenten en gebruikers bij worden betrokken. Om de technologie over te dragen naar en te laten oppakken door een zo breed mogelijke scala van gebruikers kunnen zo nodig fora worden ingesteld of uitgebreide doelgroepen worden geïdentificeerd. Om de projectkosten te drukken zal de omvang van de demonstratieprojecten worden beperkt tot het minimum dat nodig is om betrouwbare praktische informatie over de prestaties van de betrokken nieuwe technologie te verkrijgen. Op elk technologie-intensief gebied dat onder dit specifieke programma valt, kan technologie worden gedemonstreerd. Met een "bottom-up"-benadering zal worden nagegaan wat de beste mogelijkheden voor demonstraties zijn.

Het is de bedoeling producenten en gebruikers van technologie en producenten en gebruikers van agrarische grondstoffen samen bij interdisciplinaire projecten te betrekken om te zorgen voor een efficiënte overdracht van nieuwe technologische kennis aan potentiële gebruikers.

Er zullen technologische stimuleringsmaatregelen worden genomen, steunend op de ervaring met de CRAFT-acties en de uitvoerbaarheidspremies, teneinde de deelneming van het MKB aan te moedigen en te vergemakkelijken, rekening houdend met de behoeften van de bedrijven uit minder ontwikkelde regio's.

Op het gebied van biomassa en bio-energie zou een geïntegreerde aanpak kunnen worden toegepast zodat de gehele bio-energieketen wordt bestreken, met inbegrip van gecombineerde transformatieprocédés van landbouw- en bosbouwgrondstoffen voor de omzetting en het gebruik van deze materialen voor energiedoeleinden. Het is de vraag of bio-energie in de huidige economische omstandigheden haalbaar is; daarom is het belangrijk dat, in nauwe samenwerking met het programma op het gebied van niet-nucleaire energie, rekening wordt gehouden met kwesties als energie-efficiëntie en marktgerichtheid.

Om de dialoog en het begrip te verbeteren tussen aanhangers van de belangrijke nationale en maatschappelijk-politieke bio-ethische standpunten, zal - met inachtneming van de culturele verschillen in de Lid-Staten - onderzoek worden verricht naar factoren die van invloed zijn op de reactie van het publiek op de ethische, juridische en maatschappelijke aspecten van de in dit programma opgenomen sectoren.

Het landbouw- en visserijprogramma heeft grote raakvlakken met de andere programma's op het gebied van de biowetenschappen en met de programma's op het gebied van milieu, mariene wetenschappen, niet-nucleaire energie en industrie- en materiaaltechnologie, alsmede met de werkzaamheden in het kader van de vierde activiteit. Een goede cooerdinatie, inclusief het opzetten van horizontale projecten die zich uitstrekken over verscheidene programma's, zal daarbij van essentieel belang zijn.

DOELSTELLINGEN WAARVOOR EEN CONCENTRATIE VAN MIDDELEN NODIG IS Gebied 1: Ketens van geïntegreerde produktie en verwerking In de agro-industriële sector (met inbegrip van kleinschalige, regionale verwerkingseenheden) en in de bosbouw/houtsector kunnen de huidige mogelijkheden worden verruimd of belangrijke nieuwe afzetmogelijkheden worden geschapen voor produkten waarin biologische grondstoffen uit Europa zijn verwerkt. Biologische niet-voedingsprodukten zullen vaak met traditionele produkten moeten concurreren en het doel is derhalve efficiënte, rendabele produktieketens te ontwikkelen en economisch haalbare mogelijkheden te exploiteren, te voldoen aan de kwaliteitseisen van de markt en de produktie zo milieuvriendelijk mogelijk te laten verlopen.

Hiertoe zullen alle vaardigheden en (met name biotechnologische) procédés die voor de afzonderlijke schakels in de produktieketen nodig zijn, worden gecombineerd in geïntegreerde projecten betreffende levensmiddelen en andere produkten. Voor deze projecten zullen die produkieketens worden gekozen waarbij Europa een concurrentievoordeel heeft. Een sterk accent zal worden gelegd op gezamenlijke projecten van producenten en gebruikers van biologische grondstoffen waarbij ook nauw met de wetenschappelijke wereld wordt samengewerkt. Aandacht zal worden besteed aan de op hout en biomassa gebaseerde produktie- en verwerkingsketens, bij welke een algemene verbetering van de doelmatigheid zeer waarschijnlijk een belangrijk effect op bij voorbeeld de plattelandseconomie zal sorteren.

Ook op het gebied van de ontwikkeling van mogelijkheden voor nieuwe halffabrikaten en eindprodukten op biologische basis met een hogere toegevoegde waarde zal veel werk worden verricht. Gestreefd zal worden naar synergie tussen verschillende produktietakken in voedings- en andere sectoren, bij voorbeeld door de conversie van bijprodukten tot energie en andere niet-voedingsprodukten te optimaliseren.

Het is de bedoeling te komen tot grote projecten en netwerken die de volledige produktieketen bestrijken. Deze gecooerdineerde netwerken van projecten zullen dus de primaire produktie en de verwerking tot eindprodukten voor voedings- en/of andere doeleinden omvatten. Door deze projecten in netwerken onder te brengen zou de kritische massa moeten worden bereikt die nodig is om op korte tot middellange termijn een significante invloed op de ontwikkeling en de ingebruikneming van nieuwe technologieën en produkten binnen elke produktieketen te komen, met inbegrip van optimalisering van het gebruik van afvalstoffen en bijprodukten.

De grootste mogelijkheden voor een snelle vooruitgang liggen in het industriële gebruik van landbouwprodukten binnen de vijf thema's: graangewassen, oliehoudende gewassen en vlinderbloemige gewassen; de produktiekolom bos-hout; en het gebruik van biomassa voor energieopwekking en andere niet-voedingsdoeleinden. Dezelfde aanpak zal vervolgens ook gebruikt kunnen worden voor andere produktieketens, zoals dierlijke en visproduktie en andere gewassen zoals vezelgewassen, voedergewassen en tuinbouw- en speciale gewassen voor farmaceutische doeleinden.

Bij het opzetten van projecten komt de nadruk te liggen op een geïntegreerde aanpak inzake biomassa en bio-energie en inzake industrieel gebruik van biomassa voor niet-voedingsprodukten om te zorgen voor samenhang en doelmatigheid van het communautaire OTO met betrekking tot de technische en niet-technische aspecten van de gehele bio-energieketen (waaronder bij voorbeeld energie-evenwicht, analyse van de milieugevolgen, de vervoerfactor, kostenefficiëntie, macro-economische beleidsaspecten, enz.): produktie en gecombineerde verwerking van landbouw- en bosbouwgrondstoffen, omzetting en gebruik van deze stoffen voor energiedoeleinden en industrieel gebruik. Onderzoek op het gebied van hout en vezelbiomassa en van verwerkingsketens zou moeten leiden tot versterking van de wetenschappelijke basis in verband met diversificatie en heroriëntering van de produktie van kwaliteitsprodukten en tot ontwikkeling van milieuvriendelijke, marktgerichte en hernieuwbare produkten.

Deze strategische aanpak zal gezamenlijk worden uitgewerkt in het kader van dit programma en van de energieprogramma's. Terwijl dit onderzoekprogramma gericht is op de produktie van grondstoffen, logistiek en verwerking, zullen de werkzaamheden in het energieprogramma betrekking hebben op omzetting en gebruik van biomassa in vaste toestand.

Gebied 2: Opschaling en verwerkingsmethodologie Bij de overgang van het laboratorium naar een industriële schaal doen zich grote problemen en knelpunten voor. Deze betreffen zaken als homogeniteit en kwaliteit van de grondstoffenvoorziening, en inzicht in de natuurkundige en chemische basiskenmerken van de biomaterialen, bij voorbeeld vloeistofdynamiek, warmteoverdracht, uitvlokking, terugwinning van een produkt, bedrijfsinstallaties, enz. Voortbouwend op onder andere de fundamentele vooruitgang in het kader van Eclair en biotechnologieprogramma's zullen betere methodologieën worden ontwikkeld voor het ontwerpen en beproeven van innovatieve agro-industriële procédés en voor de toepassing van biotechnologie, waarbij rekening wordt gehouden met de economische haalbaarheid van het investeren in nieuwe technologie, met inbegrip van kleinschalige technologieën voor toepassing rond of op boerderijen.

In multidisciplinaire projecten zullen wetenschappers en ingenieurs zich samen buigen over de specifieke problemen die rechtstreeks verband houden met de schaalvergroting bij de overgang van het laboratorium naar de bedrijfssituatie. Fundamentele en strategische studies zijn nodig om de natuurkundige en chemische basiskenmerken van biologische materialen te ontrafelen. Het gezamenlijke werk zal vooral betrekking hebben op de ontwikkeling en verbetering van de technologieën die voor het opschalen, ontwerpen en beproeven van agro-industriële procédés worden gebruikt (bij voorbeeld gespecialiseerde instrumentatie, robotica, gestructureerde modellen en simulatiemethoden). Nieuwe procestechnologie en overdracht van technologie uit andere industriële sectoren zal worden overwogen.

Het "upstream"-terrein van de "groene" chemie op basis van biologische grondstoffen, de toegepaste biologie waar enzymatische en op fermentatie gebaseerde biosynthese bij te pas komt, en de "downstream"-activiteiten fractionering, separatie en produktontwikkeling zijn typische voorbeelden van procédés die bij de opschaling naar de industriële praktijk technologische problemen opleveren en waarbij synergie tussen chemische technologie en biologie het meest effectief zal zijn (maken van ontwerpen, instrumentatie, bedrijfsinstallaties). Er zal onderzoek worden verricht op het gebied van een betere benutting van produkten en bijprodukten van fermentatieprocessen en andere industriële verwerkingsprocessen, met inbegrip van de behandeling van agrarisch en agro-industrieel afval, met uitzondering van stedelijk afval, om bij voorbeeld bijprodukten of landbouwmeststoffen te verkrijgen.

Een van de positieve effecten van onderzoek op dit gebied kan ook zijn dat de kosten en het milieu-effect van industriële processen worden verminderd. Bij deze werkzaamheden zal worden gezorgd voor complementariteit en synergie ten opzichte van de op fundamenteel onderzoek gericht engineering-activiteiten voor bioprocessen in het kader van het programma Biotechnologie en de meer toegepaste activiteiten van het programma Industrietechnologie.

Gebied 3: Aspecifieke wetenschap en geavanceerde technologieën voor voedzame voedingsmiddelen De levensmiddelen- en drankenindustrie, met inbegrip van de visverwerkende bedrijven, neemt in Europa de tweede plaats in wat produktiewaarde betreft. Door onderzoek moet de concurrentiepositie van deze sector worden verbeterd, maar moet er ook voor worden gezorgd dat de consument kan beschikken over levensmiddelen die veiliger - en ook organoleptisch - van hogere kwaliteit zijn en voedzamer en gezonder. Het onderzoek kan verder worden geconcentreerd op de ontwikkeling van milieuvriendelijke technologie voor voedselproduktie met weinig afval; interacties tussen voedselverpakking/-opslag/-vervoer/-distributie en andere milieuaspecten van de voedselproduktie.

Generieke technologie, met inbegrip van biotechnologie, zal worden toegepast in de voedingssector om commerciële gewassen te produceren met een grotere opbrengst en betere voedings- en organoleptische kwaliteiten. Ook hier wordt complementariteit beoogd ten opzichte van het fundamentele onderzoek in het kader van het biotechnologieprogramma.

Voorts zal aandacht worden besteed aan aspecifieke wetenschappelijke verschijnselen die zich voordoen bij de omzetting van biologische grondstoffen in levensmiddelen en bij de stofwisseling. Daarbij zal het accent worden gelegd op een multidisciplinaire aanpak van moleculair, biochemisch, microbiologisch en cellulair-fysiologisch onderzoek ter ondersteuning van nieuwe geavanceerde technologie voor verbetering van de kwaliteit, de veiligheid en de gezondheid van levensmiddelen. Het gaat bij deze technologie mede om de versheid van visserijprodukten en andere levensmiddelen en het voorkomen van bederf daarvan.

De communautaire activiteiten zullen worden toegespitst op de kwantificering en controle van kwaliteit en veiligheid; de identificatie van de oorsprong; de kenmerken van gezonde levensmiddelen; fundamentele kennis van voedsel en voedingswaarde (structuren, interacties); functionaliteit, stofwisseling en veiligheid van levensmiddelen in-vivo en in-vitro; nieuwe verwerkingstechnieken (alsmede verbetering van de traditionele technologieën om de produktkwaliteit te verbeteren); bedrijfsinstallaties en produkten (met nadruk op biotransformatie/biotechnologie en het vermijden van ongewenste stoffen); en interacties hiertussen en consumentengedrag, met inbegrip van de houding ten aanzien van nieuwe voedseltechnologieën en obstakels voor de keuze voor een gezond dieet, teneinde consumenten te helpen en hun inzicht in hun keuzes met betrekking tot dieet, gezondheid en nieuwe soorten levensmiddelen te verdiepen. In het kader van deze activiteiten zou ook onderzoek worden verricht ter verhoging van de kwaliteit van visserijprodukten en ter verbetering van het gebruik van onderbenutte vissoorten en bijprodukten van vis.

De moderne levensstijl leidt steeds vaker tot ziekten en stoornissen waarin de voeding een rol speelt. Multidisciplinair onderzoek waarbij aspecten op het gebied van produktie, verwerking en gezondheid zullen worden gecombineerd, zal worden toegespitst op het verband tussen bestanddelen van de voeding en de gezondheid. Daarbij zal vooral aandacht worden besteed aan de absorptie van voedingsstoffen en de stofwisseling, aan de rol van de darmflora en van immuniteitsfactoren, en aan de afstemming van levensmiddelen op specifieke behoeften en functies op voedingsgebied.

Gebied 4: Landbouw, bosbouw en plattelandsontwikkeling Doel van het onderzoek op dit gebied is de ontwikkeling en evaluatie van het beleid van de Gemeenschap te ondersteunen, alsmede problemen op het platteland te onderkennen en daarvoor oplossingen aan te dragen. Er dienen nieuwe produktiesystemen te worden ontwikkeld die economisch levensvatbaar zijn en die niet alleen milieuvriendelijk zijn maar ook voldoende werkgelegenheid in stand houden. Ter verbetering van de economische situatie in de landbouw zal ook aandacht worden besteed aan de levering van kwaliteitsprodukten, aan diversificatie van de voedingsprodukten (zoals regionale specialiteiten) en van andere produkten dan levensmiddelen en landbouwactiviteiten, en aan verlaging van de kosten die de invoering van nieuwe technologieën en een efficiënter en beter gebruik van inputs vooronderstellen.

Ingevolge de Conferentie van de Verenigde Naties inzake milieu en ontwikkeling te Rio de Janeiro in 1992 is de Gemeenschap vastbesloten zich in te zetten voor het behoud, de karakterisering en het gebruik van genetische hulpbronnen in de landbouw en de bescherming en het duurzame beheer van bossen. Op de ministerconferenties over de bescherming van de bossen in Europa (Straatsburg 1990 en Helsinki 1993) is de toezegging gedaan dat actief zal worden bijgedragen aan een reeks gecooerdineerde activiteiten op Europees niveau die moeten leiden tot een verbeterde bescherming en een ecologisch levensvatbaar beheer van op bossen gebaseerde hulpbronnen. Om een begin te maken met de verwezenlijking van deze doelstellingen is onderzoek nodig.

Door onderzoek zouden de wetenschappelijke grondslagen voor de ontwikkeling en uitvoering van het beleid inzake plattelandsontwikkeling moeten worden verbeterd.

Optimalisering van primaire produktiemethoden, -systemen en -ketens: in de nieuwe situatie door de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) moeten de wetenschappelijke grondslagen worden ontwikkeld die zullen aangeven welke produktiemiddelen, -technieken, -systemen en- ketens zullen leiden tot een minder intensieve, maar nog steeds concurrerende landbouw die het milieu en de natuurlijke hulpbronnen ontziet, economisch levenvatbaar is en tegelijk voldoende werkgelegenheid blijft bieden. Ook moeten voor de landbouwers en de Gemeenschap nieuwe, positieve gebruiksmogelijkheden voor braakgelegde grond worden ontwikkeld en geëvalueerd.

Als eerste vereiste voor de nodige wijzigingen in de landbouw is onderzoek nodig naar de identificatie, isolatie en exploitatie van de genetische variabilieit van cultuurgewassen (met inbegrip van de variëteiten die niet langer in gebruik zijn) en hun in het wild groeiende verwanten en van de diversiteit van dieren.

Onderzoek zal worden verricht naar kwesties die verband houden met het behoud van het genetische erfgoed en de biodiversiteit bij inheemse zaden waarvan is gebleken dat zij zich hebben aangepast aan de ongunstige invloeden van het klimaat, zoals de droogte, of dat zij resistent zijn tegen bepaalde ziektes. Tegelijkertijd zal worden getracht variëteiten te ontwikkelen die nog resistenter zijn tegen deze negatieve invloeden, ter ondersteuning van de landbouw waarbij geen bevloeiing wordt toegepast.

In dit verband dient prioriteit te worden gegeven aan de volgende onderwerpen: beoordeling van de milieu-effecten van landbouwmethoden, beperking en optimaal gebruik van inputs, duurzaam beheer van bodem en water, gebruiksmogelijkheden voor braakgelegde grond en aanpassing van produktieketens aan veranderende behoeften van de markt, de economie en het milieu.

Er zullen modellen worden ontwikkeld voor de waterhuishouding waarmee in gebieden met geringe of onregelmatige regenval de landbouw in stand kan worden gehouden, zodat wordt voorkomen dat de grondwaterspiegel door overbevloeiing met grondwater daalt en de processen die de verzilting van het oppervlaktewater tegengaan, worden verstoord. Hierbij zal speciale aandacht worden besteed aan het beheer van de bodemkwaliteit en met name zal de ontwikkeling worden bevorderd van methoden voor de bestrijding van de erosie.

Het gebruik van biotechnologie in combinatie met traditionele methoden moet leiden tot het ontstaan van nieuwe genotypes in het kader van de dierlijke produktie, nieuwe gewasvariëteiten en hybriden, met inbegrip van voor de bosbouw gebruikte bomen, die meer resistent zijn en/of meer opbrengst opleveren (vooral voor ander gebruik dan als levensmiddel), alsmede een betere kwaliteit grondstoffen voor de uiteindelijke verwerking en het eindgebruik.

Deze activiteiten zullen complementair zijn met de meer fundamentele activiteiten van het biotechnologieprogramma en met de commerciële toepassingen op het bovenvermelde gebied van de aspecifieke wetenschappen. Daarbij moet het accent vooral worden gelegd op de waardeverhoging van de landbouwprodukten en- nevenprodukten, de ontwikkeling van nieuwe biologische beschermingsmethoden voor gewassen, de ontwikkeling van nieuwe genotypes of variëteiten waarbij het gebruik van produktiefactoren kan worden beperkt zodat de produktiekosten worden gedrukt, de natuurlijke hulpbronnen oordeelkundiger worden gebruikt en de gevolgen voor het milieu tot een minimum beperkt blijven. Dit aspect is vooral van belang in het kader van het concurrentievermogen van landbouwprodukten en het eventuele gebruik ervan voor andere doeleinden dan als levensmiddel.

Ter ondersteuning van het GLB zal eveneens onderzoek worden verricht naar de controlemethoden inzake de tenuitvoerlegging van de regelgeving betreffende de verbetering van de instrumenten voor het volgen en beheren van de markten en de multidisciplinaire analyse van het effect vooraf en erna van de instrumenten van het GLB. Voorts zullen transsectoriële economische prognosemodellen of andere kwantitatieve analyse-instrumenten worden ontwikkeld, alsmede informatie- en besluitvormingssystemen voor landbouwers en beleidmakers.

Kwaliteitsbeleid: ter bevordering van de kwaliteit van produkten, met inbegrip van traditionele produkten, en ter ondersteuning van de in de communautaire regelgeving opgenomen nieuwe instrumenten op dit gebied (benamingen van oorsprong, geografische aanduidingen en specificiteitscertificering, biologische landbouw) moet onderzoek worden verricht om de desbetreffende criteria, de produkten en de zich op kwaliteit toeleggende produktieketens aan te geven en te karakteriseren en om de omstandigheden te definiëren en bekend te maken die de producent een leefwaardig inkomen opleveren. Communautair onderzoek is noodzakelijk naar conservering, hygiëne en opslag van vers en bereid voedsel en voer op de boerderij zelf.

De werkzaamheden zullen met name betrekking hebben op het verbeteren van de controlemethoden inzake de kwaliteit van landbouwprodukten, de verhoging van de toegevoegde waarde en de eerlijke verdeling ervan tussen degenen die bij de produktie zijn betrokken, het essentiële concept "totale kwaliteit", de analyse van consumentengedrag en de wetenschappelijke grondslagen voor de bevordering van primaire landbouwprodukten.

Met het oog op diversificatie van produktie, landgebruik en landbouwactiviteiten dient onderzoek te worden gedaan om economisch levensvatbare mogelijkheden (voedsel- en niet-voedselprodukten) op te sporen en te analyseren, en aanvullende activiteiten voor landbouwers te ontwikkelen (bij voorbeeld boerderijtoerisme, ambachten op de boerderij, bos-akkerbouw enz.). Bij het kiezen van prioriteiten zal evenveel gewicht worden toegekend aan economische als aan technische factoren en zal de voorkeur worden gegeven aan een multidisciplinaire aanpak. Bijzondere aandacht zal worden besteed aan de economische levensvatbaarheid en de verenigbaarheid van deze nieuwe primaire produkten en activiteiten met milieubehoud.

Gezondheid van dieren en gewassen, welzijn van dieren: het onderzoek moet wetenschappelijke en technische steun bieden voor de ontwikkeling en toepassing van communautaire normen en voorschriften, vooral in het kader van de grote interne markt en met het oog op de taken van de Commissie wat gezondheidsvoorschriften voor dieren en gewassen en de bestrijding van ziekten en plagen in de landbouw betreft.

De nadruk zal vooral worden gelegd op de wetenschappelijke grondslagen met betrekking tot hygiëne, detectie, diagnose, risico-evaluatie, epidemiologie en preventieve en curatieve methoden, onderzoek van aspecten in verband met het welzijn van dieren, optimalisering van factoren in diervoeding en onderzoek als grondslag voor de goedkeuring van het gebruik van fyto- en zooesanitaire produkten met het oog op meer veiligheid voor de gebruikers van deze produkten en de consument. Onderzoek naar het gedrag van landbouwhuisdieren (ethologie) en naar de ontwikkeling van veeteeltsystemen die voldoen aan de behoefte aan welzijn van dieren zou daarbij moeten zijn inbegrepen.

Het gebruik van biotechnologie zou ook moeten bijdragen aan de detectie (diagnose-methoden), de preventie (bij voorbeeld vaccins) en het uitroeien (bij voorbeeld geneesmiddelen) van plante- en dierziekten.

Multifunctioneel bosbeheer: onderzoek zou een bijdrage moeten leveren aan het verwezenlijken van alle doelstellingen voor de bescherming en de ontwikkeling op lange termijn van bossen, die zijn aangenomen in Rio de Janeiro in 1992, in Straatsburg in 1990 en in Helsinki in 1993. In verband hiermee, maar ook ten behoeve van de uitvoering van de landbouw- en bosbouwmaatregelen waartoe in het kader van de hervorming van het GLB is besloten, dient bij het bosbouwonderzoek prioriteit te worden gegeven aan de volgende thema's: verbetering van de fundamentele kennis die voor de uitvoering van een duurzaam bosbeheer nodig is, onderzoek betreffende het functioneren van bos-ecosystemen, ontwikkeling en verbetering van systemen voor bos-akkerbouw (agro-forestry) en onderzoek op het gebied van de integratie van de vele functies van bossen (met inbegrip van produktie, behoud, recreatie/vrije tijd en bescherming van het klimaat). Er blijft behoefte aan een rendabel, milieuvriendelijk en duurzaam gebruik van bossen (met inbegrip van hun rol bij het afremmen van klimaatverandering) en aan onderzoek naar de beste manieren om al deze doeleinden tot hun recht te laten komen. Ten slotte zou het onderzoek beter inzicht moeten geven in de talrijke oorzaken van de achteruitgang van de bossen in de verschillende bos-ecosystemen.

Plattelandsontwikkeling: het onderzoek moet wetenschappelijke steun bieden voor de uitvoering van het communautaire beleid inzake plattelandsontwikkeling. In de periode 1994-1999 zal dit beleid grote veranderingen ondergaan. Belangrijke onderwerpen zijn: methodologieën voor het vooraf beoordelen, volgen en evalueren van de programma's en maatregelen voor plattelandsontwikkeling, analyse van beleidsplannen om de landbouwstructuur en de plattelandsontwikkeling te verbeteren, opstelling van een typologie van de plattelandsgebieden, bepaling van sociaal-economische kernindicatoren, analyse van de belangrijkste problemen en beperkingen en van de belangrijkste mogelijkheden, invoering van nieuwe technologie en diversificatie van de bedrijvigheden in kwetsbare plattelandsgebieden (vooral die welke onder doelstelling 1 of 5 b vallen), opsporing en activering van partners en organisaties die vermoedelijk een efficiënte bijdrage aan de plattelandsontwikkeling kunnen leveren, en uitwerking van modellen voor een economische ontwikkeling op basis van een geïntegreerde benadering en met gebruikmaking van lokale mogelijkheden.

In de regel zullen de economische haalbaarheid en de inachtneming van de normen op het gebied van milieubescherming bijzondere aandacht krijgen.

Gebied 5: Visserij en aquacultuur Het algemene doel is te komen tot een gedegen wetenschappelijke basis voor een evenwichtige, duurzame exploitatie van de visbestanden van de Gemeenschap, en de verdere gestuurde ontwikkeling van de aquacultuur. Dit moet worden bereikt via het verkrijgen van meer kennis en begrip van het aquatische ecosysteem, met inbegrip van de interacties tussen visserijactiviteiten, aquacultuur en het milieu. De sociaal-economische aspecten maken een integrerend deel van het programma uit en in verband daarmee moet ook een passende methodologie voor de evaluatie van het visserij- en aquacultuurbeleid worden ontwikkeld.

Er wordt gestreefd naar een verbetering van de economische situatie van de aquacultuur en de visserij door verbetering van de kwaliteit van de produkten, door het diversifiëren van produkten (voedsel- en niet-voedselprodukten) en activiteiten en door het verminderen van afval, zowel bij de vangst als bij de verwerking.

De werkzaamheden in deze sector zullen worden toegespitst op vijf terreinen:

Invloed van milieufactoren op aquatische hulpbronnen: doel is te komen tot een beter inzicht in de invloed van milieufactoren (van oceanografische of klimatologische aard of in verband met primaire produktie, enz.) op essentiële biologische parameters (populatietoename, jaarklassenverdeling, natuurlijke sterfte, enz.). In voorkomend geval zullen deze werkzaamheden aansluiten op de werkzaamheden in het kader van het programma Mariene Wetenschappen en Technologie.

Effect van visserij en aquacultuur op de ecologie: onderzoek zal leiden tot een beter inzicht in de effecten van visserij en aquacultuur op het ecosysteem, teneinde het effect op het aquatische milieu te beperken en met name de vangst van ondermaatse en niet gewenste vissen terug te dringen. Onderzoek zal betrekking hebben op de verhouding tussen visserij en de roofvissen aan het eind van de voedselketen, selectiviteit van vistuig, achteruitgang van de zeebodem en afvalwater van viskwekerijen, en zal plaatsvinden tegen de achtergrond van andere verstoringen van het milieu door natuurlijke (bij voorbeeld hydrografische) oorzaken en door andere antropogene factoren dan de visserij (bij voorbeeld vervuiling, eutrofiëring, grindwinning).

Biologisch onderzoek aan diersoorten voor aquacultuur: de activiteiten op dit terrein zullen bijdragen tot een betere biologische kennis van aquatische diersoorten, waarbij het erom gaat de ontwikkeling van een economisch rendabele industrie aan te moedigen. Bijzondere aandacht zal worden besteed aan de genetische aanpassing van gekweekte soorten en pathologische aspecten. Er zal waar passend voor multidisciplinaire benaderingen worden gekozen, met inbegrip van de toepassing van biotechnologie. Onderzoek naar nieuwe soorten met het oog op diversificatie wordt bevorderd.

Sociaal-economische aspecten van de visserij-industrie: doel is meer kennis van en beter inzicht te krijgen in de werking en de bedrijfsvoering van alle sectoren van de visserij-industrie, met inbegrip van de daarmee verbonden bedrijfstakken. Bijzondere nadruk zal komen te liggen op multidisciplinaire studies, met inbegrip van de evaluatie van de sociaal-economische gevolgen van alternatieve mogelijkheden voor bedrijfsvoering.

Methodologische verbetering: beoogd wordt de bestaande methodologieën voor de beoordeling van de visbestanden (bij voorbeeld nieuwe methodes voor het verzamelen en analyseren van gegevens) te verbeteren en nieuwe instrumenten en technieken voor onderzoek op het gebied van visserij en aquacultuur te ontwikkelen.

Gebied 6: Andere activiteiten die hoofdzakelijk via cooerdinatie uitgevoerd worden Het programma zal worden toegespitst op de vijf hierboven aangegeven gebieden, waarbij waar dit passend is gebruik wordt gemaakt van werkzaamheden voor gezamenlijke rekening en gecooerdineerde werkzaamheden. Op terreinen waarop de Lid-Staten uitgebreide programma's hebben, zal dit programma echter op deze werkzaamheden voortbouwen door middel van gecooerdineerde werkzaamheden en indien passend door middel van werkzaamheden voor gezamenlijke rekening om de cooerdinatie en de samenwerking op Europees niveau te verbeteren (cooerdinatie). Deze cooerdinatie geschiedt door het opzetten van Europese netwerken waarin het merendeel van de relevante actoren op het betrokken gebied bijeen wordt gebracht. Daarvoor komen bij voorbeeld de volgende terreinen in aanmerking:

- de primaire produktie in de landbouw, de bosbouw, de visserij en de aquacultuur waarbij het accent vooral zal komen te liggen op concurrentievermogen, duurzaamheid, kwaliteit, veiligstelling van de voorziening van de afnemers en interacties met het milieu;

- behoud, ontwikkeling en beheer van de natuurlijke, semi-natuurlijke en cultuurlandschappen;

- plattelandsontwikkeling (met inbegrip van de ontwikkeling van berg- en kustgebieden): de OTO-activiteiten in de Lid-Staten die van belang kunnen zijn voor de ontwikkeling van plattelands- en kustgebieden, zijn sterk versnipperd. Cooerdinatie in Europees verband zal gelegenheid voor de uitwisseling van ervaringen, kennis en technieken bieden en zo innovatieve oplossingen voor de problemen van de betrokken gebieden helpen ontwikkelen. Er zal in het bijzonder aandacht worden besteed aan de mogelijkheden die door nieuwe economische bedrijvigheid in plattelands- en kustgebieden worden geopend, aan opleiding en aan evaluatie van de sociaal-economsiche en milieu-effecten van dergelijke bedrijvigheid;

- voedselproduktie en -verwerking: er zullen netwerken worden opgezet voor een betere integratie van onderzoek dat in nationaal verband wordt uitgevoerd, waarbij met name onderzoek betreffende de voedselproduktie, kwaliteit (met inbegrip van organoleptische kwaliteit), veiligheid, gezondheid, sociaal-economische aspecten en strategieën voor het informeren van de consument wordt samengebracht, en waarbij deze ervaring zal worden gecombineerd met die betreffende de verwerking tot levensmiddelen.

Een dergelijke bundeling van ervaringen moet synergetische effecten opleveren die tot voordeel van de primaire producenten, de verwerkende bedrijven, de consumenten en de andere bij de ontwikkeling van plattelands- en kustgebieden betrokken partijen zullen strekken, en zou moeten helpen bij het vaststellen van nieuwe onderzoekprioriteiten voor de sector.

Geconcludeerd mag worden dat met de werkzaamheden in het kader van dit programma wordt beoogd de toepassing te verruimen van de basistechnologie die op biotechnologisch en biomedisch gebied is ontwikkeld, en van technologieën die geschikt zijn voor milieubescherming, energie en gericht sociaal-economisch onderzoek.

(1) In de rest van deze tekst omvat de term "landbouw" alle activiteiten die op de boerderij plaatsvinden, met inbegrip van de produktie van gewassen, veeteelt, tuinbouw en particulier bosbeheer; "bosbouw" wordt ook in brede zin gebruikt en omvat dan alle activiteiten in verband met de produktie en het gebruik van bomen, met inbegrip van bos-akkerbouw; "visserij" dekt alle waterdieren en omvat aquacultuur, en "plattelandsgemeenschappen" of "plattelandsactiviteiten" omvatten ook berg- en kustgemeenschappen of -activiteiten.

BIJLAGE II

INDICATIEVE VERDELING VAN HET NOODZAKELIJK GEACHTE BEDRAG

"" ID="1">1. Ketens van geïntegreerde produktie en verwerking> ID="2">91"> ID="1">2. Opschaling en verwerkingsmethodologie> ID="2">42"> ID="1">3. Aspecifieke wetenschap en geavanceerde technologieën voor voedzame voedingsmiddelen> ID="2">97"> ID="1">4. Landbouw, bosbouw en plattelandsontwikkeling> ID="2">225"> ID="1">5. Visserij en aquacultuur> ID="2">103"> ID="1">6. Andere activiteiten die hoofdzakelijk via cooerdinatie uitgevoerd worden> ID="2">49(1)"> ID="1">Totaal> ID="2">607 (1) (1)""Deze verdeling over verschillende gebieden sluit niet uit dat een project betrekking kan hebben op meerdere gebieden.

>

(1) Waarvan 3 % voor agro-industrieel onderzoek, 3 % voor landbouwonderzoek, 2 % voor visserijonderzoek.(1) Waarvan:

- maximaal 3,3 % voor personeelsuitgaven en 4 % voor huishoudelijke uitgaven;

- ongeveer 6 % voor horizontale demonstratieactiviteiten, 1 % voor horizontale activiteiten op het gebied van de ethische, sociale en juridische aspecten en 5 % voor opleidingsactiviteiten,

- tot 10 % voor specifieke maatregelen in verband met het MKB;

- 5,5 % miljoen ecu voor de verspreiding en exploitatie van de resultaten.(1) Een bedrag van 77 miljoen ecu, namelijk het verschil tussen het voor dit programma noodzakelijk geachte bedrag en het bedrag dat voorzien is in het vierde OTO-kaderprogramma voor landbouw en visserij (met inbegrip van de agro-industrie, de levensmiddelentechnologie, de bosbouw, de aquacultuur en de plattelandsontwikkeling), is bestemd voor het specifieke OTO-programma dat moet worden uitgevoerd door middel van enerzijds eigen werkzaamheden (GCO) en anderzijds werkzaamheden in het kader van de concurrentiële aanpak en bestemd voor wetenschappelijke en technische ondersteuning van het communautaire beleid (1995-1998).

BIJLAGE III

SPECIFIEKE REGELS VOOR DE UITVOERING VAN HET PROGRAMMA Het programma zal worden uitgevoerd via indirecte actie, waarbij de Gemeenschap een financiële bijdrage levert aan OTO-werkzaamheden die worden uitgevoerd door derden of door met derden geassocieerde GCO-instellingen.

1. Types acties voor gezamenlijke rekening:

a) OTO (met inbegrip van demonstratieprojecten) die worden uitgevoerd door ondernemingen, onderzoekcentra en universiteiten, indien nodig met inbegrip van voor de industrie relevant fundamenteel onderzoek; consortia voor geïntegreerde projecten met een gemeenschappelijke doelstelling kunnen worden aangemoedigd.

Demonstratieactiviteiten zoals gedefinieerd in bijlage III van het kaderprogramma zijn bedoeld om de hinderpalen voor het gebruik van nieuwe technologieën uit de weg te ruimen en de kloof tussen producenten en gebruikers van technologie te overbruggen. Ook het toekennen van premies en haalbaarheidsstudies aan degenen die bij deze technologieën betrokken raken, behoort tot de mogelijkheden.

De communautaire financiering bedraagt normaal niet meer dan 50 % van de projectkosten, met een geleidelijk lagere deelneming naarmate het project dichter bij de markt staat. Universiteiten en andere instellingen welke geen analytische begrotingsboekhouding hebben, zullen worden vergoed op basis van 100 % van de bijkomende kosten.

b) Thematische netwerken waarbij primaire producenten, fabrikanten, eindgebruikers, universiteiten en onderzoekcentra voor één aspecifieke technologie bijeen worden gebracht teneinde de integratie en overdracht van kennis en de mobiliteit van de vorsers te vergemakkelijken en ervoor te zorgen dat er meer rekening wordt gehouden met de behoefte van de markt.

De communautaire financiering bedraagt normaal niet meer dan 20 000 ecu per partner per jaar en dekt tot 100 % van de bijkomende kosten voor de cooerdinatie van de actie. Leden van een netwerk kunnen ook volgens normale procedures onderzoekprojecten aanvragen.

c) Stimulansen voor de technologie teneinde de deelneming aan OTO-activiteiten door het MKB te stimuleren en te vergemakkelijken

i) door premies toe te kennen voor het uitvoeren van de verkennende fase van een OTO-activiteit, inclusief het zoeken naar partners, gedurende een periode van maximaal twaalf maanden. De premie wordt toegekend na de keuze van schematische voorstellen die te allen tijde door ten minste twee niet-geaffilieerde MKB uit twee verschillende Lid-Staten mogen worden ingediend. De premie bedraagt tot 75 % van de kosten van de verkennende fase, met een maximum van 45 000 ecu, of van 22 500 ecu in het uitzonderlijke geval dat er slechts een MKB is dat een aanvraag doet, en

ii) door steun te verlenen aan cooeperatieve onderzoekprojecten waarbij MKB die gelijkaardige technische problemen hebben doch zelf niet over adequate onderzoekfaciliteiten beschikken, andere rechtspersonen inschakelen om namens hen OTO te verrichten. Normaal wordt 50 % van de onderzoekkosten gedekt door communautaire financiering voor cooeperatieve onderzoekprojecten waarbij normaal ten minste vier niet-geaffilieerde MKB uit ten minste twee verschillende Lid-Staten zijn betrokken.

Na een eerste oproep kunnen in beide gevallen gedurende de looptijd van het uitgevoerde werkprogramma te allen tijde voorstellen worden ingediend.

2. Voorbereidende, begeleidende en ondersteunende maatregelen:

- studies ter ondersteuning van dit programma en als voorbereiding op toekomstige activiteiten;

- steun voor uitwisseling van informatie, conferenties, studiebijeenkomsten, workshops of andere wetenschappelijke of technische bijeenkomsten, met inbegrip van intersectoriële of multidisciplinaire cooerdinatievergaderingen;

- gebruik van externe deskundigheid, inclusief toegang tot wetenschappelijke gegevensbanken;

- wetenschappelijke publikaties en activiteiten voor de verspreiding, bevordering en exploitatie van resultaten, gecooerdineerd met de in het kader van de derde activiteit verrichte werkzaamheden; de factoren die tot het gebruik van resultaten kunnen stimuleren, zullen in aanmerking worden genomen vanaf het begin en tijdens de hele duur van OTO-projecten, waarbij de partners een essentieel netwerk zullen vormen voor de verspreiding en exploitatie van resultaten;

- analyse van mogelijke sociaal-economische gevolgen en aan het programma verbonden technologische risico's, die tevens zal bijdragen tot het programma "Targeted Socio-economic Research" (Doelgericht sociaal-economisch onderzoek);

- opleidingsacties in verband met door dit programma bestreken onderzoek, teneinde de beroepsvaardigheden te vergroten en de overdracht van technologie naar de industrie te vergemakkelijken;

- onafhankelijke evaluatie van het beheer en de uitvoering van het programma en van de tenuitvoerlegging van de activiteiten;

- maatregelen ter ondersteuning van de exploitatie van netwerken, die erop gericht zijn het bewustzijn te verhogen en aan het MKB gedecentraliseerde bijstand te verlenen, zulks in cooerdinatie met de Euromanagement-accountantswerkzaamheid voor de OTO.

De communautiare financiering kan tot 100 % van de kosten van deze maatregelen bedragen.

3. Gecooerdineerde acties die bestaan uit de cooerdinatie van reeds door de overheid of particuliere lichamen gefinancierde OTO-projecten. De Lid-Staten zullen de Commissie helpen de desbetreffende laboratoria of instituten uit te kiezen teneinde te waarborgen dat er geen belangrijke activiteiten buiten deze cooerdinatie vallen.

De optie "gecooerdineerde actie" kan bij dit programma tevens worden gebruikt als een manier om de haalbaarheid na te gaan en de inhoud van voorstellen voor onderzoekacties voor gezamenlijke rekening te bepalen.

De communautaire financiering bedraagt tot 100 % van de kosten van de cooerdinatie.