Home

94/819/EG: Besluit van de Raad van 6 december 1994 tot vaststelling van een actieprogramma voor de ontwikkeling van een beleid van de Europese Gemeenschap inzake beroepsopleiding

94/819/EG: Besluit van de Raad van 6 december 1994 tot vaststelling van een actieprogramma voor de ontwikkeling van een beleid van de Europese Gemeenschap inzake beroepsopleiding

BESLUIT VAN DE RAAD van 6 december 1994 tot vaststelling van een actieprogramma voor de ontwikkeling van een beleid van de Europese Gemeenschap inzake beroepsopleiding (94/819/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 127,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag (3),

1. Overwegende dat de Gemeenschap krachtens het Verdrag een beleid inzake beroepsopleiding ten uitvoer dient te leggen waardoor de activiteiten van de Lid-Staten worden versterkt en aangevuld;

2. Overwegende dat dit beleid moet worden uitgevoerd met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de Lid-Staten voor de inhoud en de opzet van de beroepsopleiding; dat iedere vorm van harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten uitgesloten is;

3. Overwegende dat de Raad bij Besluit 63/266/EEG (4) de algemene beginselen voor de toepassing van een gemeenschappelijk beleid met betrekking tot de beroepsopleiding heeft vastgesteld; dat de toepassing van deze algemene beginselen bij de Lid-Staten en de bevoegde Instellingen van de Gemeenschap berust;

4. Overwegende dat de Raad bij de Besluiten 86/365/EEG (5) en 89/27/EEG (6), de beide fasen van het Comett-programma ter versterking van de samenwerking tussen universiteit en onderneming inzake opleiding op het gebied van de technologie heeft aangenomen;

5. Overwegende dat de Raad bij Besluit 89/657/EEG (7), het actieprogramma Eurotecnet ter bevordering van de innovatie op het gebied van de beroepsopleiding in verband met de technologische verandering in de Europese Gemeenschap heeft aangenomen;

6. Overwegende dat de Raad bij Besluit 90/267/EEG (8) het actieprogramma Force voor de ontwikkeling van de voortgezette beroepsopleiding in de Europese Gemeenschap heeft aangenomen;

7. Overwegende dat de Raad bij Besluit 87/569/EEG (9) het actieprogramma Petra voor de beroepsopleiding van jongeren en de voorbereiding van jongeren op het leven als volwassene en in een beroep heeft aangenomen;

8. Overwegende dat de Raad bij Besluit 89/489/EEG (10) het actieprogramma Lingua ter bevordering van de kennis van vreemde talen in de Europese Gemeenschap heeft aangenomen;

9. Overwegende dat volgens de evaluatieverslagen van de communautaire actieprogramma's die opgenomen zijn in het verslag van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité, samenwerking op communautair niveau op het gebied van de beroepsopleiding de door en in de Lid-Staten gevoerde acties van een werkelijke meerwaarde voorziet;

10. Overwegende dat de Commissie in haar werkdocument over de richtsnoeren voor communautaire actie op het gebied van onderwijs en opleiding heeft aangekondigd dat zij de actieprogramma's op het gebied van de beroepsopleiding wenst te rationaliseren en te vereenvoudigen tot een enkel programma, waarbij extra aandacht geschonken wordt aan de aspecten die qua toegevoegde waarde en Europese stimulans het meest veelbelovend zijn;

11. Overwegende dat de Commissie in Aanbeveling 87/567/EEG van 24 november 1987 inzake de beroepsopleiding voor vrouwen (11) de Lid-Staten ertoe aanspoort hun actie ter bevordering van gelijke kansen te intensifiëren; dat zij zich met het derde communautaire actieprogramma op middellange termijn inzake gelijke kansen voor vrouwen en mannen (1991-1995) (12) ertoe verbonden heeft de uitwisseling van ervaring en know-how via het IRIS-netwerk voort te zetten en dit netwerk verder te ontwikkelen teneinde de behoeften van vrouwen op opleidingsgebied beter te kunnen bepalen, innoverende opleidingen te bevorderen en een Europese methodologie hiervoor te ontwikkelen; dat er behoefte is aan specifieke opleidingen om voor vrouwen nieuwe beroepsterreinen te openen en na een onderbreking van de beroepsactiviteit herintreding in het arbeidsproces te bevorderen;

12. Overwegende dat de Raad in zijn resolutie van 11 juni 1993 inzake beroepsonderwijs en -opleiding in de jaren negentig (13) van mening was dat de kwaliteit van beroepsonderwijs en -opleiding in de Lid-Staten kan worden verbeterd ter permanente bevordering van de mogelijkheden voor het individu om zijn kennis en vaardigheden te ontwikkelen en aldus de economische en sociale cohesie alsmede het concurrentievermogen van de Europese economieën te verbeteren;

13. Overwegende dat de Raad in zijn resolutie van 11 juni 1993 inzake beroepsonderwijs en -opleiding in de jaren negentig heeft geconstateerd dat de Gemeenschap een waardevolle bijdrage kan leveren aan de samenwerking tussen de Lid-Staten door het ontwikkelen van een alomvattende en coherente benadering van onderwijs en opleiding ter ondersteuning van en in aanvulling op het beleid van de Lid-Staten;

14. Overwegende dat in punt 15 van het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden, dat tijdens de Europese Raad te Straatsburg op 9 december 1989 door de Staatshoofden en Regeringsleiders van elf Lid-Staten van de Europese Gemeenschap werd aangenomen, het volgende wordt bepaald:

"15. Alle werkenden in de Europese Gemeenschap moeten toegang kunnen hebben tot beroepsopleidingen en dit gedurende hun hele beroepsleven. De voorwaarden voor de toegang tot deze opleiding mogen geen discriminatie op grond van nationaliteit inhouden.

De bevoegde overheidsinstanties, de ondernemingen of de sociale partners moeten elk op het terrein van hun eigen bevoegdheid zorgen voor maatregelen inzake continue en permanente opleiding die allen in staat stellen zich om te scholen, met name via opleidingsverlof, zich bij te scholen en nieuwe kennis te verwerven, in het bijzonder gelet op de technische ontwikkeling.";

15. Overwegende dat de Raad in Aanbeveling 93/404/EEG van 30 juni 1993 betreffende de toegang tot voortgezette beroepsopleiding (14) heeft aanbevolen dat de Lid-Staten, rekening houdend met de beschikbare middelen en de respectieve verantwoordelijkheden van de bevoegde overheidsinstanties, het bedrijfsleven en de sociale partners en onder eerbiediging van de verscheidenheid van de nationale wetgevingen en/of gebruiken, hun beroepsopleidingsbeleid zo inrichten dat alle werkenden in de Gemeenschap zonder enige vorm van discriminatie toegang moeten kunnen hebben tot voortgezette beroepsopleiding en dit gedurende hun hele beroepsleven;

16. Overwegende dat de toegevoegde waarde van de communautaire actie geconsolideerd en versterkt dient te worden in het licht van de geleidelijke totstandkoming van een open ruimte voor beroepsopleiding en beroepskwalificaties, die samenhangt met de werking van de interne markt, zulks met inachtneming van de resolutie van de Raad van 3 december 1992 over de doorzichtigheid van kwalificaties (15);

17. Overwegende dat in het samenvattend verslag dat de Commissie heeft opgesteld op basis van de reacties van de Lid-Staten op het Memorandum over beroepsopleiding in de jaren negentig, de algemene tendensen tot uiting komen waarmee de Lid-Staten in deze open ruimte voor beroepsopleiding en beroepskwalificaties op gemeenschappelijke wijze geconfronteerd worden;

18. Overwegende dat de Europese Raad op 10 en 11 december 1993 geconcludeerd heeft dat wegens de verschillen tussen de Lid-Staten op het gebied van instellingen, wettelijke voorschriften en overeenkomsten het optreden van de Gemeenschap moet worden toegespitst op het bepalen van doelstellingen, waarbij het aan de Lid-Staten wordt overgelaten de voor hun situatie geschikte middelen te kiezen binnen een gemeenschappelijk bepaald algemeen kader; dat de Lid-Staten voor het verbeteren van het werkgelegenheidscheppende vermogen van de Europese economie zouden moeten uitgaan van de suggesties in het Witboek van de Commissie over een strategie op middellange termijn voor groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid en het Witboek - Europees sociaal beleid - Toekomstige acties voor de Unie, in welwillende overweging zouden moeten nemen;

19. Overwegende dat met het oog op een samenhangende ontwikkeling van de beroepsopleiding een gemeenschappelijk kader van doelstellingen dient te worden vastgesteld voor de uitvoering van dit programma, ter ondersteuning en aanvulling van de initiatieven van de Lid-Staten op het gebied van de beroepsopleiding;

20. Overwegende dat de verschillende maatregelen in vier categorieën moeten worden ingedeeld: de eerste categorie ter ondersteuning van de kwaliteit van de beroepsopleidingsstelsels en -voorzieningen in de Lid-Staten; de tweede categorie ter ondersteuning van de verbetering van de op de bedrijven en werknemers gerichte beroepsopleidingsacties, onder meer door middel van samenwerking tussen universiteit en bedrijf; de derde ter ondersteuning van de ontwikkeling van talenkennis, know-how en verspreiding van innovatie op het gebied van de beroepsopleiding; de vierde betreffende begeleidende maatregelen;

21. Overwegende dat de bevordering van het leren van vreemde talen in het kader van de beroepsopleiding een essentieel onderdeel vormt van de ontwikkeling van een Europese dimensie van de beroepsopleiding;

22. Overwegende dat de maatregelen van het programma alle gericht zijn op het tot stand brengen van transnationale samenwerking die een duidelijke meerwaarde toevoegt aan de door de Lid-Staten of de actoren op de opleidingsmarkt ontwikkelde acties, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel;

23. Overwegende dat de Lid-Staten de nodige maatregelen dienen te treffen om de uitvoering van dit programma op nationaal niveau te cooerdineren en te organiseren, en daarbij met name, met inachtneming van de met de bestaande netwerken en structuren opgedane ervaring, in passende structuren en mechanismen op nationaal niveau dienen te voorzien;

24. Overwegende dat de Commissie dient toe te zien op de algehele coherentia van dit programma, het communautaire actieprogramma op het gebied van het onderwijs en de andere communautaire maatregelen; dat operationele complementariteit van dit programma met de communautaire initiatiefprogramma's alsmede cooerdinatie van de activiteiten van dit programma met die van het vierde kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling, moeten worden aangemoedigd;

25. Overwegende dat in partnerschap tussen de Commissie en de Lid-Staten moet worden gezorgd voor voortdurend toezicht op en systematische evaluatie van het programma en de maatregelen;

26. Overwegende dat dit programma moet worden opengesteld voor deelneming van de geassocieerde landen in Midden- en Oost-Europa (GLMOE), overeenkomstig de voorwaarden die zijn gesteld in de aanvullende protocollen bij de associatie-overeenkomsten inzake deelneming aan communautaire programma's; dat ook Cyprus en Malta dank zij aanvullende kredieten aan dit programma moeten kunnen deelnemen op dezelfde voorwaarden als de EVA-landen en volgens met die twee landen overeen te komen procedures,

BESLUIT:

Artikel 1

Vaststelling van het programma

1. Bij dit besluit wordt een actieprogramma voor de ontwikkeling van een beleid van de Gemeenschap inzake beroepsopleiding vastgesteld waardoor de activiteiten van de Lid-Staten worden ondersteund en aangevuld met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de Lid-Staten voor de inhoud en de opzet van de beroepsopleiding en met uitsluiting van iedere vorm van harmonisatie van de wettelijk en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten.

2. Het actieprogramma wordt "Leonardo da Vinci"-programma genoemd en wordt voor een tijdvak van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1999 vastgesteld.

3. Met inachtneming van de institutionele, wetgevende of contractuele kenmerken van iedere Lid-Staat, is de actie van de Gemeenschap gebaseerd op een gemeenschappelijk kader van doelstellingen voor de tenuitvoerlegging van dit programma, welk kader beoogt bij te dragen tot de ondersteuning en aanvulling van de initiatieven van de Lid-Staten op het gebied van de beroepsopleiding.

4. De in artikel 4 en in de bijlage genoemde communautaire maatregelen, die ten uitvoer worden gelegd op basis van het gemeenschappelijk kader van doelstellingen van lid 3, strekken ertoe de maatregelen van en in de Lid-Staten te ondersteunen en aan te vullen.

5. De follow-up van artikel 9 heeft tot doel de behaalde resultaten te analyseren en er lessen uit te trekken voor de voortzetting van de communautaire actie.

Artikel 2

Definities

In de zin van dit besluit en rekening houdend met de verschillen in de stelsels en voorzieningen van de Lid-Staten wordt verstaan onder:

a) "initiële beroepsopleiding": iedere vorm van initiële beroepsopleiding, met inbegrip van het technisch en beroepsonderwijs in het leerlingwezen, waarmee jongeren een beroepskwalificatie kunnen verkrijgen die wordt erkend door de bevoegde instanties van de Lid-Staat waarin zij wordt verkregen;

b) "voortgezette beroepsopleiding": elke beroepsopleidingsactie ondernomen door werkenden van de Europese Gemeenschap tijdens hun beroepsleven;

c) "continuum": de transversale samenwerking tussen de opleidingsgebieden en de maatregelen betreffende de continuïteit van de opleiding gedurende het gehele leven;

d) "beroepskeuzevoorlichting": het verstrekken van advies en informatie inzake beroepskeuze en -mobiliteit, zowel in het kader van het onderwijs en de beroepsopleiding als door middel van individuele voorlichtingsinitiatieven;

e) "onderneming": elke onderneming in de particuliere of publieke sector, ongeacht de omvang en rechtsvorm ervan of de bedrijfstak waartoe zij behoort, en alle soorten economische bedrijvigheid, met inbegrip van de sociale economie;

f) "werkende": een ieder die al of niet werk verricht dat in verband staat met de arbeidsmarkt, zelfstandigen inbegrepen;

g) i) "sociale partners op nationaal niveau", de organisaties van werkgevers en werknemers overeenkomstig de nationale wetgevingen en/of praktijk,

ii) "sociale partners op communautair niveau", de organisaties van werkgevers en werknemers die deelnemen aan de sociale dialoog op communautair niveau;

h) "opleidingsinstelling": alle soorten overheids-, semi-overheids- of particuliere instellingen die zich overeenkomstig de nationale wetgeving en/of praktijk bezighouden met beroepsopleiding, bijscholing, nascholing of omscholing, ongeacht de daaraan in de Lid-Staten gegeven benaming;

i) "universiteit": alle soorten hoger-onderwijsinstellingen die overeenkomstig de nationale wetgeving en/of praktijk kwalificaties en diploma's op hoog niveau verlenen, ongeacht de benaming ervan in de Lid-Staten;

j) "open en afstandsonderwijs en -opleiding": elke flexibele vorm van beroepsopleiding met behulp van:

- traditionele of geavanceerde technologieën en informatie- en communicatiediensten en;

- de steun van begeleiders en individuele mentoren.

Artikel 3

Gemeenschappelijk kader van doelstellingen

Het in artikel 1, lid 3, vastgestelde gemeenschappelijk kader van doelstellingen heeft tot doel bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 127 van het Verdrag door middel van de volgende doelstellingen:

a) de verbetering van de kwaliteit en het innovatievermogen van de beroepsopleidingsstelsels en -voorzieningen van de Lid-Staten;

b) de ontwikkeling van de Europese dimensie in de beroepsopleiding en de beroepskeuzevoorlichting;

c) de bevordering van opleiding tijdens het hele leven teneinde de permanente aanpassing van de vaardigheden aan de behoeften van de werknemers en ondernemingen te bevorderen, bij te dragen tot de terugdringing van de werkloosheid en de persoonlijke ontplooiing te vergemakkelijken;

d) alle jongeren in de Gemeenschap die zulks wensen de mogelijkheid bieden na de periode van voltijdse leerplicht één of, zo mogelijk, twee jaar of meer initiële beroepsopleiding te volgen die wordt afgesloten met een door de bevoegde instanties van de Lid-Staat waar zij wordt verkregen erkende beroepskwalificatie;

e) de bevordering van specifieke beroepsopleidingsmaatregelen voor volwassenen zonder passende beroepskwalificatie en met name volwassenen zonder passende opleiding;

f) de verbetering van de status en de aantrekkingskracht van de beroepsopleiding en het bevorderen van de gelijke waardering van universitaire diploma's en beroepskwalificaties;

g) het bevorderen van de beroepsopleiding van jongeren en de voorbereiding van jongeren op het leven als volwassene en in een beroep, rekening houdend met de vereisten van de samenleving en de technologische veranderingen;

h) het stimuleren van specifieke beroepsopleidingsacties voor kansarme jongeren zonder passende opleiding en in het bijzonder jongeren die het onderwijsstelsel zonder passende opleiding verlaten;

i) het bevorderen van gelijkheid inzake toegang tot de initiële en de voortgezette opleiding van personen die een achterstand hebben, bij voorbeeld door sociaal-economische, geografische of etnische factoren of een lichamelijke of geestelijke handicap; er moet vooral aandacht worden besteed aan personen die door een opeenstapeling van risicofactoren in een situatie van sociale en economische uitsluiting terecht dreigen te komen;

j) het beleid inzake beroepsopleiding erop richten dat alle werkenden in de Gemeenschap zonder enige vorm van discriminatie toegang hebben tot voortgezette opleiding en dit gedurende hun hele beroepsleven;

k) het bevorderen van de gelijkheid van mannen en vrouwen inzake toegang en daadwerkelijke deelneming aan de beroepsopleiding, met name teneinde hun nieuwe beroepskansen te bieden en de hervatting van een beroepsactiviteit na een inactieve periode te bevorderen;

l) het bevorderen van de gelijke toegang van migrerende werknemers hun kinderen en gehandicapte personen, alsmede van hun daadwerkelijke deelneming aan de beroepsopleiding;

m) - het bevorderen van samenwerking op het gebied van kwalificatievereisten en opleidingsbehoeften en;

- de bevordering van de verwerving en transparentie van de kwalificaties en van het inzicht in de essentiële vaardigheden die aangepast zijn aan de technologische ontwikkeling, de werking van de interne markt, met inbegrip van het vrij verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal, het concurrentievermogen van de ondernemingen en de behoeften van de arbeidsmarkt;

n) de bevordering van beroepsopleiding in het licht van de resultaten van de programma's voor onderzoek en technologische ontwikkeling, met name door de samenwerking tussen universiteiten en ondernemingen op het gebied van de opleiding voor technologieën en de toepassing en overdracht daarvan;

o) de bevordering van de geleidelijke ontwikkeling van een open Europese ruimte van de beroepsopleiding en -kwalificaties, met name door de uitwisseling van informatie en ervaringen in verband met de hinderpalen voor de vrije dienstverrichting door opleidingsinstellingen;

p) de steun aan activiteiten die tot doel hebben de talenkennis in de beroepsopleidingsactiviteiten te ontwikkelen;

q) het bevorderen van de ontwikkeling van voorzieningen voor beroepskeuzevoorlichting zodat iedereen tijdens zijn hele leven een goede beroepskeuzebegeleiding kan krijgen;

r) het bevorderen van de ontwikkeling van methoden voor zelfstudie op de werkplek en methoden van open en afstandsonderwijs en -opleiding, met name om de toegang tot de voortgezette beroepsopleiding te bevorderen;

s) het bevorderen van de ontwikkeling van essentiële vaardigheden en de opneming ervan in beroepsopleidingsmaatregelen teneinde het verwerven van flexibele kwalificaties en persoonlijke vaardigheden die met het oog op de mobiliteit van werknemers en de behoeften van het bedrijfsleven vereist zijn, te stimuleren.

Artikel 4

Communautaire maatregelen

1. De Commissie legt de in de bijlage beschreven communautaire maatregelen in overleg met de Lid-Staten ten uitvoer.

2. De Commissie neemt in overleg met de Lid-Staten maatregelen om ervoor te zorgen dat de acties die reeds in het kader van de programma's Comett, Eurotecnet, Force, Petra en Lingua zijn ondernomen en de communautaire maatregelen in het kader van dit programma goed op elkaar aansluiten.

3. De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om te zorgen voor de cooerdinatie en organisatie op nationaal vlak van de tenuitvoerlegging van dit programma, in het bijzonder door op nationaal niveau in passende structuren en mechanismen te voorzien.

Artikel 5

Financiering

1. Het voor de uitvoering van dit programma noodzakelijk geachte bedrag van communautaire financiële middelen beloopt 620 miljoen ecu in het kader van de financiële vooruitzichten 1993-1999.

2. De begrotingsautoriteit bepaalt de voor elk begrotingsjaar beschikbare kredieten, rekening houdend met de beginselen van goed beheer, bedoeld in artikel 2 van het Financieel Reglement, van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 6

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité, bestaande uit twee vertegenwoordigers per Lid-Staat en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

2. Met betrekking tot de in lid 3, onder b), bedoelde onderwerpen wordt het Comité bijgestaan door subcomités en/of werkgroepen op specifieke gebieden (met name initiële beroepsopleiding, continue beroepsopleiding, samenwerking universiteit-onderneming.

3. Het Comité brengt advies uit betreffende:

a) - de algemene beleidsmaatregelen betreffende de financiële steun die door de Gemeenschap wordt verstrekt (bedragen, looptijd en begunstigden);

- de vraagstukken inzake de uitsplitsing van dit programma;

- de wijze waarop de selectie, de follow-up, de evaluatie, de verspreiding en de overdracht van resultaten zal geschieden;

b) - de in de bijlage, deel A, punten I.2 en II.2, bedoelde prioriteiten voor de communautaire maatregelen en het jaarlijkse werkprogramma dat daaruit voortvloeit;

- de vraagstukken inzake het algemene evenwicht van het programma;

- andere kwesties in verband met de tenuitvoerlegging van het programma.

4. Met betrekking tot de in lid 3, onder a), vermelde aangelegenheden, legt de vertegenwoordiger van de Commissie het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie.

Het advies wordt uitgebracht met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgescheven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien deze maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het advies dat het Comité heeft uitgebracht, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht.

In dat geval kan de Commissie de maatregelen waartoe zij heeft besloten twee maanden uitstellen.

De Raad kan binnen de in de voorgaande alinea genoemde termijn met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

5. Met betrekking tot de in lid 3, onder b), bedoelde onderwerpen, legt de vertegenwoordiger van de Commissie het Comité een ontwerp voor van te nemen maatregelen. Het Comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie advies uit over dit ontwerp, zo nodig door middel van een stemming.

Het advies wordt in de notulen opgenomen; voorts heeft elke Lid-Staat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.

De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het Comité uitgebrachte advies. Zij brengt het Comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies.

Artikel 7

Sociale partners

Onverminderd het verloop van de in artikel 6, leden 4 en 5, bedoelde procedure kan de Commissie het Comité raadplegen over kwesties in verband met de toepassing van dit besluit.

Bij die gelegenheid nemen vertegenwoordigers van de sociale partners, in aantal gelijk aan het aantal Lid-Staten en benoemd door de Commissie op voordracht van de sociale partners op communautair niveau, als waarnemer aan de werkzaamheden van het Comité deel.

Zij heben het recht te verzoeken dat hun standpunt in de notulen van het Comité wordt opgenomen.

Artikel 8

Samenhang en complementariteit

1. De Commissie ziet toe op de algehele samenhang tussen het onderhavige programma en het communautaire programma op het gebied van het onderwijs en de andere communautaire maatregelen.

2. De Commissie en de Lid-Staten bevorderen de totstandkoming van een operationele complementariteit tussen het onderhavige programma en de communautaire initiatief-programma's.

In het kader van hun verantwoordelijkheden met betrekking tot de verwezenlijking van de communautaire bestekken hebben de Lid-Staten de mogelijkheid samenhang te scheppen tussen dit programma en de structuurfondsen, overeenkomstig de bepalingen inzake de werking van de structuurfondsen.

De Commissie en de Lid-Staten zien er in het bijzonder op toe dat de in het kader van het programma ten uitvoer gelegde communautaire maatregelen de structurele acties op het gebied van de beroepsopleiding aanvullen door het stimuleren van:

a) transnationale beroepsopleidingsacties;

b) de verspreiding van vergelijkende gegevens over de beroepsopleidingsstelsels en -voorzieningen;

c) een grotere samenhang met het werkgelegenheidsbeleid en het beleid van gelijke toegang tot de initiële beroepsopleiding

- voor mannen en vrouwen en

- voor kansarme groepen;

d) een grotere samenhang met beleidsmaatregelen die ertoe strekken van de beroepsopleiding een belangrijke factor van evenwichtige regionale en lokale ontwikkeling te maken, met inachtneming van de specifieke kenmerken van de betrokken regio's.

3. De Commissie bevordert, in partnerschap met de Lid-Staten, de cooerdinatie tussen de activiteiten van het programma en het 4e kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling.

4. De Commissie streeft ernaar, in partnerschap met de sociale partners op communautair niveau, cooerdinatie tussen het onderhavige programma en de sociale dialoog op communautair niveau tot ontwikkeling te brengen.

5. De Commissie verzekert zich bij de uitvoering van het programma van de medewerking van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) onder de voorwaarden die zijn vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 337/75 van de Raad van 10 februari 1975 houdende oprichting van een Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (16).

6. De Commissie houdt het Raadgevend Comité voor de beroepsopleiding geregeld op de hoogte van de ontwikkeling van het programma.

Artikel 9

Deelname van andere landen

1. Dit programma staat open voor deelname van de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa (LMOE) op de voorwaarden die vermeld zijn in de aanvullende protocollen bij de associatie-overeenkomsten betreffende de deelname aan met deze landen te sluiten communautaire programma's.

2. Dit programma staat open voor deelname van Cyprus en Malta op basis van aanvullende kredieten volgens dezelfde regels als die welke voor de EVA-landen gelden en volgens met de betrokken landen overeen te komen procedures.

Artikel 10

Follow-up, evaluatie en verslaglegging

1. De Commissie en de Lid-Staten houden in partnerschap voortdurend toezicht op het verloop van het programma.

Dit geschiedt aan de hand van de in lid 3 bedoelde verslagen en van specifieke activiteiten.

2. Het programma wordt door de Commissie en de Lid-Staten in partnerschap op gezette tijden geëvalueerd.

De resultaten van de communautaire maatregelen worden op gezette tijden extern en objectief geëvalueerd aan de hand van de overeenkomstig de procedure van artikel 6, lid 4, vastgestelde criteria.

3. Uiterlijk op 31 december 1996 en op 31 december 1999 dienen de Lid-Staten bij de Commissie verslagen in over de tenuitvoerlegging en de gevolgen van dit programma, alsmede over de in de Lid-Staten bestaande beroepsopleidingsstelsels en -voorzieningen.

4. De Commissie legt aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Raadgevend Comité voor de beroepsopleiding:

- uiterlijk op 31 december 1997 een tussentijds verslag over de tenuitvoerlegging van het programma voor,

- uiterlijk op 30 juni 1998 een mededeling over de voortzetting van dit programma, in voorkomend geval vergezeld van een passend voorstel;

- uiterlijk op 30 juni 2000 een eindverslag over de tenuitvoerlegging van dit programma.

Gedaan te Brussel, 6 december 1994.

Voor de Raad

De Voorzitter

N. BLUEM

(1) PB nr. C 67 van 4. 3. 1994, blz. 12, en

PB nr. C 176 van 29. 6. 1994, blz. 7.(2) PB nr. C 148 van 30. 5. 1994, blz. 5.(3) Advies van het Europees Parlement van 3 mei 1994 (PB nr. C 205 van 25. 7. 1994, blz. 76), gemeenschappelijk standpunt van 18 juli 1994 (PB nr. C 244 van 31. 8. 1994, blz. 17) en besluit van het Europees Parlement van 26 oktober 1994 (PB nr. C 323 van 21. 11. 1994).(4) PB nr. L 63 van 20. 4. 1963, blz. 1338/63.(5) PB nr. L 222 van 8. 8. 1986, blz. 17.(6) PB nr. L 13 van 17. 1. 1989, blz. 28.(7) PB nr. L 393 van 30. 12. 1989, blz. 29.(8) PB nr. L 156 van 21. 6. 1990, blz. 1.(9) PB nr. L 346 van 10. 12. 1987, blz. 31. Besluit gewijzigd bij Besluit 91/387/EEG (PB nr. L 214 van 2. 8. 1991, blz. 69).(10) PB nr. L 239 van 16. 8. 1989, blz. 24.(11) PB nr. L 342 van 4. 12. 1987, blz. 35.(12) Resolutie van de Raad van 21 mei 1991 (PB nr. C 142 van 31. 5. 1991, blz. 1).(13) PB nr. C 186 van 8. 7. 1993, blz. 3.(14) PB nr. L 181 van 23. 7. 1993, blz. 37.(15) PB nr. C 49 van 19. 2. 1993, blz. 1.(16) PB nr. L 39 van 13. 2. 1975, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1131/94 (PB nr. L 127 van 19. 5. 1994, blz. 1).

BIJLAGE

COMMUNAUTAIRE MAATREGELEN AFDELING A: INDELING De communautaire maatregelen vallen in vier categorieën uiteen:

DEEL I: STEUN AAN DE VERBETERING VAN DE BEROEPSOPLEIDINGSSTELSELS EN -VOORZIENINGEN IN DE LID-STATEN

DEEL II: STEUN AAN DE VERBETERING VAN DE BEROEPSOPLEIDINGSACTIES, MEDE DOOR DE SAMENWERKING TUSSEN UNIVERSITEITEN EN BEDRIJVEN, TEN BEHOEVE VAN ONDERNEMINGEN EN WERKNEMERS

DEEL III: STEUN AAN DE ONTWIKKELING VAN DE TALENKENNIS EN DE KENNIS EN VERSPREIDING VAN INNOVATIES OP HET GEBIED VAN DE BEROEPSOPLEIDING

DEEL IV: BEGELEIDENDE MAATREGELEN

DEEL I: STEUN AAN DE VERBETERING VAN DE BEROEPSOPLEIDINGSSTELSELS EN -VOORZIENINGEN IN DE LID-STATEN

I.1. Maatregelen

I.1.1. Het opzetten en verwezenlijken van transnationale proefprojecten

Er wordt communautaire steun verleend aan het opzetten, uitwerken en beproeven van transnationale proefprojecten.

Er wordt prioriteit verleend aan transnationale proefprojecten die tot doel hebben de kwaliteit en het innovatievermogen van de beroepsopleidingsstelsels en -voorzieningen in de Lid-Staten op nationaal, regionaal of lokaal niveau te ondersteunen en waarvan de resultaten in het kader van transnationale uitwisselingsprogramma's kunnen worden ontwikkeld en beproefd.

De transnationale proefprojecten hebben betrekking op samenwerking op de volgende gebieden:

a) de verbetering van de kwaliteit van de initiële beroepsopleiding en de overgang van jongeren naar het actieve leven door:

- de aanpassing van inhoud en methodiek van de beroepsopleiding;

- het uitwerken en verwezenlijken van gemeenschappelijke opleidingsmodules (inhoud, instrumenten, materiaal);

- de transparantie en/of de erkenning van de in de stelsels van de Lid-Staten verworven vaardigheden;

- de opleiding van planners en beheerders van opleidings- en kwalificatieprogramma's alsmede van opleiders en mentoren met inbegrip van samenwerking tussen de terzake bevoegde centra en instellingen;

b) de verbetering van de kwaliteit van de voorzieningen voor voortgezette opleiding in de Lid-Staten door:

- de aanpassing van inhoud en methodiek van de beroepsopleiding;

- het uitwerken en verwezenlijken van gemeenschappelijke opleidingsmodules (inhoud, instrumenten, materiaal);

- de opleiding van planners en beheerders van opleidingsprogramma's, alsmede van opleiders en mentoren;

- de opleiding van personen die betrokken zijn bij opleidingsovereenkomsten tussen werkgevers en werknemers of hun vertegenwoordigers;

c) beroepsvoorlichting en beroepskeuzevoorlichting door:

- de verwezenlijking van projecten op het gebied van de beroepskeuzevoorlichting, met inbegrip van de totstandbrenging van een communautair netwerk van nationale centra of contactpunten;

- de opleiding van adviseurs en deskundigen inzake beroepskeuzevoorlichting, met name in het kader van het vrije verkeer van werknemers en de nieuwe mogelijkheden die zich op communautair niveau voordoen.

Deze maatregel betreft de initiële beroepsopleiding en de overgang van jongeren naar het actieve leven;

d) de bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen in de beroepsopleiding door:

- de verwezenlijking van projecten op het gebied van de gelijke kansen, met inbegrip van de opneming van initiatieven van de Lid-Staten in een netwerk;

- de opleiding van opleiders om hen oog te geven voor de gelijke-kansendimensie.

Deze maatregelen betreft het continuum;

e) de verbetering van de kwaliteit van de beroepsopleidingsvoorzieningen voor personen die bij voorbeeld door sociaal-economische, geografische of etnische factoren of door lichamelijke of geestelijke handicaps of door het ontbreken van kwalificaties of door gebrekkige kwalificaties met sociale uitsluiting worden bedreigd, door

- de verwezenlijking van projecten op dit gebied, met inbegrip van de opneming van de initiatieven van de Lid-Staten in een netwerk;

- de opleiding van opleiders op dit gebied.

Deze maatregel betreft het continuum.

I.1.2. Transnationale programma's voor stages en uitwisselingen

Er wordt communautaire steun verleend aan transnationale programma's voor stages en uitwisselingen, waarbij voorrang wordt verleend aan programma's die de resultaten van de in punt I.1.1 bedoelde projecten ontwikkelen en beproeven:

a) Transnationale programma's voor stages voor jongeren die een initiële beroepsopleiding volgen

Steun aan transnationale programma's voor stages voor jongeren die een initiële beroepsopleiding volgen.

Het betreft hier korte stages van drie tot twaalf weken, dan wel langere stages van drie tot negen maanden, wanneer zij een integrerend deel uitmaken van het opleidingsprogramma voor de betrokken jongeren in het kader van de nationale voorschriften en inzake de erkenning van de in de stelsels van de Lid-Staten verworven vaardigheden.

Deze maatregel betreft de initiële beroepsopleiding en de overgang van jongeren naar het actieve leven.

b) Transnationale programma's voor stages voor werkende jongeren

Steun aan transnationale programma's voor stages voor jongeren die een baan hebben of beschikbaar zijn op de arbeidsmarkt, overeenkomstig de nationale wetgeving en/of praktijk.

Voorrang wordt verleend aan jongeren die een initiële beroepsopleiding hebben voltooid of praktische beroepservaring hebben.

De programma's zijn gericht op het verwerven van gevalideerde beroepservaring of een aanvullende kwalificatie.

De duur van de stage is normaliter drie maanden en bedraagt ten hoogste twaalf maanden.

Deze maatregel betreft de initiële beroepsopleiding en de overgang van jongeren naar het actieve leven.

c) Transnationale programma's voor uitwisseling van opleiders

Steun aan transnationale uitwisselingsprogramma's tussen ondernemingen en opleidingsinstellingen of universiteiten ten behoeve van de voorbereiding van transnationale opleidingsprogramma's.

De uitwisselingen betreffen de planners en beheerders van de opleidingsprogramma's alsmede de opleiders en mentoren.

De uitwisselingen duren normaliter twee weken en ten hoogste acht weken.

Deze maatregel betreft het continuum.

I.2. Prioriteiten

De prioriteiten betreffende de in punt I.1 bedoelde maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 6, lid 5, en moeten de volgende thema's omvatten:

- aanpassing van de methodiek en de inhoud aan de ontwikkeling van de technologie, veranderingen in de organisatie van de arbeid, en sociale veranderingen;

- het verwerven van vaardigheden die de uitoefening van nieuwe beroepen, bij voorbeeld op het gebied van milieu, volksgezondheid en dienstverrichting, bevorderen;

- de ontwikkeling van de creativiteit, het initiatief en de ondernemingszin;

- de ontwikkeling van de technologische cultuur in het leerproces;

- de verwerving van essentiële vaardigheden als basis van levenslange opleiding;

- de verbetering van de specifieke methodiek en inhoud van opleidingen voor kansarme groepen op de arbeidsmarkt, met name jongeren zonder opleiding of met een gebrekkige opleiding of degenen die met sociale uitsluiting worden bedreigd door sociaal-economische, geografische of etnische factoren of door lichamelijke of geestelijke handicaps;

- de aanpassing van inhoud en methodiek van de initiële beroepsopleiding aan innoverende technologische en pedagogische ontwikkelingen;

- de bevordering van de initiële beroepsopleiding op bepaalde essentiële gebieden (bij voorbeeld milieubescherming, volksgezondheid, veiligheid en gezondheid op het werk, basiskwalificaties);

- de verwerving van vaardigheden om de dienstensector, het midden- en kleinbedrijf en het bedrijfsleven in het algemeen in staat te stellen in te spelen op de behoeften van de interne markt.

DEEL II: STEUN AAN DE VERBETERING VAN BEROEPSOPLEIDINGSACTIES, MEDE DOOR SAMENWERKING TUSSEN UNIVERSITEITEN EN BEDRIJVEN, TEN BEHOEVE VAN ONDERNEMINGEN EN WERKNEMERS

II.1. Maatregelen

II.1.1. Het opzetten en verwezenlijken van transnationale proefprojecten

Er wordt communautaire steun verleend aan het opzetten, uitwerken en beproeven van transnationale proefprojecten.

Er wordt prioriteit verleend aan transnationale proefprojecten die tot doel hebben de kwaliteit en het innovatievermogen van de beroepsopleidingsacties op nationaal, regionaal of lokaal niveau te ondersteunen en waarvan de resultaten in het kader van transnationale uitwisselingsprogramma's kunnen worden ontwikkeld en beproefd.

De transnationale proefprojecten hebben betrekking op samenwerking op de volgende gebieden:

a) innovatie in de beroepsopleiding teneinde rekening te houden met technologische veranderingen en hun invloed op het werk en de vereiste kwalificaties en vaardigheden door:

- de aanpassing van inhoud en methodiek van de beroepsopleiding;

- het uitwerken en verwezenlijken van gemeenschappelijke opleidingsmodules (inhoud, instrumenten, materiaal);

- de opleiding van beheerders van opleidingsacties, alsmede van opleiders en mentoren;

- de opleiding van sociaal-economische actoren die bij de beroepsopleiding betrokken zijn.

Deze maatregel betreft het continuum;

b) de investering in de voortgezette opleiding van werknemers door:

- de aanpassing van inhoud en methodiek van de beroepsopleiding;

- het uitwerken en verwezenlijken van gemeenschappelijke opleidingsmodules (inhoud, instrumenten, materiaal);

- het uitwerken van methoden om vooruit te lopen op de behoeften;

- het uitwerken van methoden voor de beoordeling van opleidingen;

- de uitvoering van projecten op het gebied van beroepskeuzevoorlichting;

c) de overdracht van technologische innovaties, in het kader van samenwerking tussen het bedrijfsleven en de universiteiten op het gebied van de opleiding door:

- het uitwerken en verwezenlijken van gemeenschappelijke opleidingsmodules (inhoud, instrumenten, materiaal);

- steun aan intensieve kortlopende transnationale opleidingen inzake technologie;

- steun aan samenwerkingsverbanden tussen universiteiten en bedrijven en aan transnationale, sectoriële of regionale opleidingsnetwerken die ertoe strekken behoeften op te sporen en de resultaten van onderzoek- en ontwikkelingsprogramma's over te dragen;

d) de bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen in de beroepsopleiding door projecten te verwezenlijken in verband met de ontwikkeling van carrièrevooruitzichten voor vrouwen, in het bijzonder wanneer zij ondervertegenwoordigd zijn en in verband met de bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen.

Deze maatregel betreft het continuum.

II.1.2. Transnationale programma's voor stages en uitwisselingen

Er wordt communautaire steun verleend aan de volgende transnationale programma's voor stages en uitwisselingen, waarbij voorrang wordt verleend aan programma's die de resultaten van de in punt II.1.1 bedoelde projecten ontwikkelen en beproeven:

a) Transnationale programma's voor stages in het bedrijfsleven voor jongeren die een universitaire opleiding volgen of hebben afgerond

Steun aan transnationale programma's voor stages in het bedrijfsleven in een onderneming in een andere Lid-Staat voor jongeren die een universitaire opleiding volgen of hebben afgerond en die nog geen baan hebben.

De stages verlopen in het kader van een transnationaal beroepskwalificatieproject dat ondersteund wordt door de samenwerking op het gebied van overdracht van technologische innovaties tussen ondernemingen en universiteiten van diverse Lid-Staten.

De stages duren normaliter drie maanden en ten hoogste twaalf maanden.

Deze maatregel betreft de initiële beroepsopleiding en de overgang van jongeren naar het actieve leven.

b) Transnationale uitwisselingsprogramma's tussen ondernemingen en universiteiten of opleidingsinstellingen

Steun aan programma's voor de transnationale uitwisseling van opleidings- of personeelsfunctionarissen en mentoren tussen ondernemingen en universiteiten of opleidingsinstellingen, welke gericht zijn op de overdracht van technologische innovaties ten behoeve van het MKB of groeperingen daarvan.

De uitwisselingen duren normaliter twee weken en ten hoogste twaalf weken.

Deze maatregel betreft de voortgezette beroepsopleiding.

c) Transnationale programma's voor de uitwisseling van opleidingsfunctionarissen

Steun aan transnationale programma's voor de uitwisseling tussen ondernemingen van opleidings- of personeelsfunctionarissen, personen die belast zijn met het beheer van opleidingen, opleiders en mentoren (voltijds of deeltijds) binnen ondernemingen of die ter beschikking staan van ondernemingen en gericht zijn op ontwikkelingsplannen van het MKB of groeperingen daarvan, welke het gebruik van nieuwe technologieën of nieuwe produktieprocessen omvatten.

De uitwisselingen duren normaliter twee weken en ten hoogste acht weken.

Deze maatregel betreft de voortgezette beroepsopleiding.

II.2. Prioriteiten

De prioriteiten betreffende de in punt II.1 bedoelde maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 6, lid 5, en moeten de volgende thema's omvatten:

- de verwerving van de kwalificaties en vaardigheden die nodig zijn om zich aan te passen aan industriële veranderingen, de ontwikkeling van de produktiestelsels en de verspreiding van nieuwe technologieën, met name in het MKB en de traditionele industriële sectoren;

- de bevordering van de verwezenlijking van individuele beroepsplannen, individuele carrièreplannen en de evaluatie van vaardigheden;

- de ontwikkeling van opleidingen van managers van ondernemingen op het gebied van de overdracht van technologische innovaties en de opleiding van bedrijfsleiders en leidende figuren uit het MKB;

- de verbetering van de specifieke methodiek en inhoud die erop gericht is de toegang van werknemers zonder opleiding of met een gebrekkige opleiding te bevorderen;

- de ontwikkeling van goed opgeleide menselijke hulpbronnen, met name ten aanzien van de nieuwe technologieën;

- het bevorderen van gelijkheid inzake toegang tot de initiële en de voortgezette opleiding van personen die een achterstand hebben, bij voorbeeld door sociaal-economische, geografische of etnische factoren of een lichamelijke of geestelijke handicap; er moet vooral aandacht worden besteed aan personen die gezien hun bijzonder zorgelijke omstandigheden in een situatie van sociale en economische uitsluiting terecht dreigen te komen;

- de bevordering van de transparantie van de kwalificaties van de beroepsopleiding, in overleg met de bevoegde nationale instanties en de sociale partners.

DEEL III: STEUN AAN DE ONTWIKKELING VAN DE TALENKENNIS EN DE KENNIS EN VERSPREIDING VAN INNOVATIES OP HET GEBIED VAN DE BEROEPSOPLEIDING

III.1 Samenwerking met het oog op de verbetering van de talenkennis

a) Het opzetten en verwezenlijken van transnationale proefprojecten

Er wordt communautaire steun verleend aan het opzetten, uitwerken en beproeven van transnationale proefprojecten op de volgende gebieden:

- de uitwerking en verspreiding van technieken om de behoeften inzake talenkennis te evalueren;

- de opzet van gezamenlijke opleidingsprogramma's en innoverend pedagogisch materiaal, met inbegrip van de erkenning van talenkennis;

- de uitwerking van lesmateriaal dat is aangepast aan de specifieke behoeften van elke branche of elk terrein van economische bedrijvigheid en van methoden voor zelfstudie van talen;

- de opzet van transnationale proefprojecten die tot doel hebben taalaudits voor ondernemingen, en met name voor het MKB en de sociaal-economische actoren te verwezenlijken;

- steun aan transnationale samenwerking tussen de in artikel 4, lid 3, bedoelde structuren met het oog op de taalkundige voorbereiding van de tenuitvoerlegging van de transnationale programma's voor stages en uitwisselingen in het kader van dit programma.

Deze maatregel betreft de initiële beroepsopleiding en de overgang van jongeren naar het actieve leven, alsmede de voortgezette beroepsopleiding en het continuum.

b) Transnationale uitwisselingsprogramma's

Er wordt communautaire steun verleend aan transnationale programma's voor uitwisseling tussen ondernemingen en gespecialiseerde instellingen op het gebied van het taalonderricht of opleidingsinstellingen, waarbij voorrang wordt verleend aan transnationale uitwisselingsprogramma's die de resultaten van de onder a) bedoelde projecten ontwikkelen en beproeven.

De uitwisselingen richten zich tot opleiders en mentoren die zich bezighouden met de talenkennis in beroepsopleidingsacties.

De uitwisselingen duren normaliter twee weken en ten hoogste acht weken.

Deze maatregel betreft de initiële beroepsopleiding en de overgang van jongeren naar het actieve leven, alsook de voortgezette beroepsopleiding.

III.2. Ontwikkeling van de kennis op het gebied van de beroepsopleiding

a) Enquêtes en analyses op het gebied van de beroepsopleiding

Er wordt communautaire steun verleend aan transnationale werkzaamheden teneinde inzicht te verwerven in:

- de behoefte aan vaardigheden en kwalificaties door het opzetten van voorzieningen op het passende niveau om op deze behoeften vooruit te lopen;

- de ontwikkeling van beroepskwalificaties door het verduidelijken van de in de Lid-Staten gebruikte terminologie en het bevorderen van transparantie van en inzicht in beroepskwalificaties, in samenwerking met het Cedefop;

- het verbeteren van de aantrekkingskracht en de gelijke waardering van de initiële beroepsopleiding;

- de ontwikkelingen van de diversificatie van de initiële en voortgezette beroepsopleiding;

- nieuwe vormen van leerlingwezen of alternerende beroepsopleiding tussen de ondernemingen enerzijds en de opleidingsinstellingen of universiteiten anderzijds;

- nieuwe opleidingsmethoden voor het MKB, teneinde de toegang van de werknemers ervan tot passende opleidingen te verbeteren;

- de plannen inzake voortgezette beroepsopleiding van de ondernemingen in het kader van enquêtes op brancheniveau;

- nieuwe opleidingsprojecten voor planners en beheerders van opleidingsprogramma's;

- nieuwe methoden en instrumenten voor de evaluatie van de kwaliteit en de rentabiliteit van beroepsopleidingen voor de ondernemingen en de werknemers;

- de verrekening van opleidingsuitgaven, met name in het perspectief van de investering in opleiding;

- de ontwikkeling van beroepsopleidingsovereenkomsten tussen werknemers en werkgevers of hun vertegenwoordigers, met inbegrip van overeenkomsten op ondernemingsniveau;

- de ontwikkeling van de toegang tot opleidingen, bij voorbeeld door stimuleringsmaatregelen, rechten of bijzondere financiële middelen;

- de erkenning van in het kader van opleidingsacties verworven vaardigheden;

- de bevordering van de transparantie van de kwalificaties van de beroepsopleiding, in overleg met de bevoegde nationale instanties en de sociale partners.

Deze maatregel betreft de initiële beroepsopleiding en de overgang van jongeren naar het actieve leven, alsmede de voortgezette beroepsopleiding en het continuum.

b) Uitwisseling van vergelijkbare gegevens inzake beroepsopleiding

De Commissie stelt, in nauwe samenwerking met de Groep "Statistieken, onderwijs en opleiding" van Eurostat en de statistiekbureaus van de Lid-Staten een werkprogramma op en legt dit, overeenkomstig artikel 6, aan het comité voor advies voor. Het wordt jaarlijks opnieuw bekeken.

Het werkprogramma heeft tot doel:

- op systematische wijze de bij de Lid-Staten aanwezige gegevens te verzamelen;

- op basis van nationale werkzaamheden vergelijkbare concepten uit te werken;

- de lopende communautaire statistische enquêtes (enquête naar de arbeidskrachten; enquête naar de voortgezette beroepsopleiding, enz.) voort te zetten en te consolideren;

- een gemeenschappelijk methodologisch kader dat in alle Lid-Staten kan worden gebruikt, uit te werken.

Deze maatregel betreft de initiële beroepsopleiding en de overgang van jongeren naar het actieve leven, alsook de voortgezette beroepsopleiding.

III.3. Ontwikkeling van de verspreiding van innovaties inzake beroepsopleiding

a) Multiplicatorprojecten

Er wordt communautaire steun verleend voor de verspreiding en overdracht van opleidingsmethodologieën, -produkten, -resultaten en -instrumenten die voortkomen uit transnationale proefprojecten in de beroepsopleidingsstelsels en -voorzieningen, inclusief door middel van telematicanetwerken en systemen van open en afstandsonderwijs.

Deze maatregel betreft de initiële beroepsopleiding en de overgang van jongeren naar het actieve leven, alsook de voortgezette beroepsopleiding en het continuum.

b) Transnationale uitwisselingsprogramma's

Er wordt communautaire steun verleend aan transnationale uitwisselingsprogramma's voor nationale of regionale besluitvormers bij de overheid, sociale partners op nationaal of communautair niveau en beheerders en planners op het gebied van beroepsopleidingsbeleid en -programma's die ertoe strekken het inzicht in de werking van de beroepsopleidingsstelsels, -voorzieningen en -acties en de overdracht van ervaring te bevorderen.

Deze maatregel wordt ten uitvoer gelegd in het kader van het programma van studiebezoeken dat door het Cedefop voor rekening van de Commissie wordt beheerd.

Deze maatregel betreft de initiële beroepsopleiding en de overgang van jongeren naar het actieve leven, alsook de voortgezette beroepsopleiding.

DEEL IV: BEGELEIDENDE MAATREGELEN

IV.1. Netwerk van samenwerking tussen de Lid-Staten

Er wordt communautaire steun verleend aan:

a) de activiteiten van de in artikel 4, lid 3, bedoelde structuren;

b) de initiatieven van de Lid-Staten tot de oprichting van transnationale partnerschappen op het gebied van de beroepsopleiding teneinde transnationale proefprojecten in te dienen;

c) initiatieven van de Lid-Staten ten behoeve van de transparantie van het programma, het vergemakkelijken van de toegang daartoe, het verbeteren van de verspreiding en de overdracht van de methodieken, produkten en instrumenten die zijn uitgewerkt en de resultaten van de communautaire maatregelen.

IV.2 Maatregelen inzake informatie, follow-up en evaluatie

Er wordt communautaire steun verleend voor:

a) in partnerschap tussen de Commissie, de Lid-Staten en de in artikel 4, lid 3, bedoelde structuren:

- een algemene voorlichtingsactie;

- telematicaverbindingen voor de deelnemers aan het programma en een elektronische brievenbus;

- een gegevensbank over de projecten, produkten, enquêtes, analyses en resultaten van dit programma;

b) de follow-up en de evaluatie van de communautaire maatregelen;

c) de noodzakelijke technische bijstand ten behoeve van het goede verloop van het programma, met name:

- de follow-up en de doorlopende evaluatie van het programma;

- de uitwerking van transnationale expertise;

- de verspreiding en overdracht van de toegepaste methodieken, produkten en instrumenten en de behaalde resultaten;

- de samenwerking tussen de in artikel 4, lid 3, bedoelde structuren.

AFDELING B: FINANCIËLE BIJDRAGE VAN DE GEMEENSCHAP Deel I: Percentage en bedragen

De Gemeenschap levert een bijdrage aan de financiering van de uitgaven voor de maatregelen in de delen I, II, III en IV.

1. De financiële bijdrage van de Gemeenschap aan de transnationale projecten kan tot 75% van de uitgaven oplopen, met een maximum van 100 000 ecu per project en per jaar, voor:

- transnationale proefprojecten (I.1.1, II.1.1 en III.1.a)) met een maximale looptijd van drie jaar;

- multiplicatorprojecten (III.3.a)) met een maximale looptijd van twee jaar.

2. De financiële bijdrage van de Gemeenschap aan de transnationale programma's voor stages en uitwisselingen (I.1.2, II.1.2, III.1.b), III.3.b)) bedraagt maximaal 5 000 ecu per begunstigde voor een stage of een uitwisseling.

De Commissie verleent aan de Lid-Staten per categorie van transnationale programma's voor stages en uitwisselingen van deel I een algemene subsidie die wordt vastgesteld volgens een in het kader van de procedure van artikel 6, lid 4, vastgestelde berekeningswijze en waarbij rekening wordt gehouden met:

- de bevolking;

- het BBP per hoofd van de bevolking in de Lid-Staat uitgedrukt in koopkracht;

- de geografische afstand en de vervoerskosten;

- voor zover mogelijk het gewicht van de betrokken doelgroep in de Lid-Staat in verhouding tot de totale bevolking.

De toepassing van deze criteria mag in geen geval leiden tot uitsluiting van een Lid-Staat van de financiering van de in de vorige alinea bedoelde transnationale programma's voor stages en uitwisseling van deel I.

De algemene subsidie wordt aan iedere Lid-Staat verleend op basis van een operationeel plan waarin het volgende wordt vermeld:

- de wijze waarop de steun wordt beheerd;

- de te nemen maatregelen om de organisatoren van stages te helpen potentiële partners en stages te vinden;

- de te nemen maatregelen om te zorgen voor de passende voorbereiding, organisatie en follow-up van de stages.

Alleen transnationale programma's voor stages en uitwisseling met een duur die overeenkomt met het in de punten I.1.2, II.1.2, III.1.b) en III.3.b) aangegeven maximum komen in aanmerking voor het maximumbedrag.

3. De financiële bijdrage van de Gemeenschap schommelt tussen de 50% en 100% van de uitgaven voor de maatregel "ontwikkeling van de kennis" (III.2) en de maatregelen "netwerk van samenwerking tussen Lid-Staten" (IV.1) en "informatie, follow-up en evaluatie" (IV.2).

Deel II: Verdeling

De interne verdeling van de beschikbare middelen geschiedt met inachtneming van de volgende grenzen:

1. Type maatregelen

a) De middelen die worden besteed aan de steun voor het opzetten, uitwerken en beproeven van transnationale proefprojecten (maatregelen I.1.1, II.1.1, III.1.a), III.3.a)) mogen niet minder dan 35% van de jaarlijkse begroting van het programma bedragen.

b) De middelen die worden besteed aan transnationale programma's voor stages en uitwisselingen (maatregelen I.1.2, II.1.2, III.1.b)) mogen niet minder dan 30% van de jaarlijkse begroting van het programma bedragen.

c) De middelen die worden besteed aan de andere maatregelen mogen niet meer dan 20% van de jaarlijkse begroting van het programma bedragen.

2. Type gebieden

a) De middelen die worden besteed aan de acties op het gebied van de initiële beroepsopleiding mogen niet minder dan 40% van de jaarlijkse begroting van het programma bedragen.

Binnen dat totaalbedrag mogen de middelen die worden besteed aan de acties betreffende de samenwerking tussen universiteiten en bedrijven niet minder dan 15% van de jaarlijkse begroting van het programma bedragen.

b) De middelen die worden besteed aan de acties op het gebied van de voortgezette beroepsopleiding mogen niet minder dan 32% van de jaarlijkse begroting van het programma bedragen.

Binnen dat totaalbedrag mogen de middelen die worden besteed aan de acties betreffende de samenwerking tussen universiteiten en bedrijven niet minder dan 10% van de jaarlijkse begroting van het programma bedragen.

c) De middelen die worden besteed aan de acties betreffende het continuum mogen niet minder dan 13% van de jaarlijkse begroting van het programma bedragen.

Binnen dat totaalbedrag mogen de middelen die worden besteed aan de acties inzake talenkennis niet minder dan 6% van de jaarlijkse begroting van het programma bedragen.

AFDELING C: ALGEMENE BEPALINGEN Sectie I: Algemene voorwaarden voor het indienen van voorstellen voor communautaire maatregelen

1. De voorstellen voor communautaire maatregelen worden ingediend:

a) door de diverse bij de beroepsopleiding betrokken actoren, met name de overheid, het bedrijfsleven, de sociale partners op nationaal en communautair niveau, opleidingsinstellingen of universiteiten;

b) partnerschappen van diverse actoren.

2. Elk voorstel voor een communautaire maatregel wordt ingediend door de projectcooerdinator.

De voorstellen voor communautaire maatregelen moeten voldoen aan de in artikel 3 vermelde doelstellingen en de overeenkomstig de procedure van artikel 6, lid 5, vastgestelde prioriteiten voor communautaire maatregelen.

In de voorstellen worden duidelijk de doelstellingen, de verwachte resultaten en de betrokken partners in de andere Lid-Staten vermeld.

3. De taalkundige voorbereiding is een integrerend onderdeel van de stages en uitwisselingen wanneer de deelnemers niet beschikken over een toereikende praktische kennis van de taal van het land waar zij naartoe gaan.

Transnationale programma's voor stages en uitwisselingen zouden ook de erkenning van de in de stelsels van de Lid-Staten verworven vaardigheden moeten omvatten.

Sectie II: Procedures voor de selectie van voorstellen voor communautaire maatregelen

1. Afdeling A - Deel I

a) Transnationale proefprojecten (maatregel A.I.1.1)

i) in het kader van een onder de verantwoordelijkheid van iedere Lid-Staat georganiseerde uitnodiging tot het indienen van voorstellen, doen de projectcooerdinatoren de voorstellen voor transnationale proefprojecten toekomen aan de nationale structuren die door de Lid-Staat die ervoor bevoegd is overeenkomstig de bepalingen van artikel 4, lid 3, worden aangewezen.

ii) De Lid-Staten doen de Commissie een preselectielijst van projecten toekomen.

Zij stellen een verslag op over de wijze waarop de gepreselecteerde projecten de beroepsopleidingsvoorzieningen en -stelsels in de betrokken Lid-Staat steunen en aanvullen.

iii) De Commissie stelt op basis van de preselectielijsten van de Lid-Staten en de daarbij behorende verslagen, in partnerschap met de Lid-Staten, een ontwerp-keuzelijst op die zij, vóór de definitieve beslissing, overeenkomstig de procedure van artikel 6 ter advies aan het comité voorlegt.

b) Transnationale programma's voor stages en uitwisselingen (maatregel A.I.1.2)

In samenhang met het bepaalde in punt A.I.1.2, geldt voor de voorstellen voor transnationale programma's voor stages en uitwisselingen de procedure van punt 1.a).

De Lid-Staten verstrekken de Commissie het operationeel beheersplan van de transnationale programma's voor stages en uitwisselingen als bedoeld in afdeling B, punt 2, derde alinea.

2. Afdeling A - Deel II

a) Transnationale proefprojecten (maatregel A.II.1.1)

i) In het kader van een onder de verantwoordelijkheid van de Commissie georganiseerde uitnodiging voor het indienen van voorstellen, doen de projectcooerdinatoren de voorstellen voor transnationale proefprojecten toekomen aan de Commissie en aan de nationale structuren die door de Lid-Staat die ervoor bevoegd is overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, lid 3, worden aangewezen.

ii) Voor de in aanmerking komende projecten doen de Lid-Staten de Commissie een verslag toekomen met een evaluatie van de wijze waarop de projecten de beroepsopleidingsacties ondersteunen en aanvullen met betrekking tot de ondernemingen en werknemers van de betrokken Lid-Staat.

Op deze basis verricht de Commissie, met behulp van een door de Lid-Staten aangewezen en door de Commissie benoemde groep deskundigen, de transnationale expertise van de projecten en stelt zij een preselectielijst op.

iii) De Commissie vraagt elke betrokken Lid-Staat om zijn mening over deze preselectielijst.

In overleg met de betrokken Lid-Staat stelt de Commissie een preselectielijst op, die zij vóór de definitieve beslissing overeenkomstig de procedure van artikel 5 voor advies aan het comité voorlegt.

b) Transnationale programma's voor stages en uitwisselingen (maatregel A.II.1.2)

In samenhang met het bepaalde in punt A.II.1.2 geldt voor de voorstellen voor transnationale programma's voor stages en uitwisselingen de procedure van punt 2.a).

3. Afdeling A - Deel III

a) Samenwerking met het oog op de verbetering van de talenkennis (maatregel A.III.1)

In samenhang met het bepaalde in punt A.III.1 geldt voor de voorstellen voor transnationale proefprojecten de procedure van punt 1.a).

b) Ontwikkeling van de kennis (maatregel A.III.2)

In samenhang met het bepaalde in punt A.III.2 geldt voor de voorstellen met betrekking tot ontwikkeling van de kennis de procedure van punt 1.a), of, onder voorbehoud van het advies van het comité, de procedure van punt 2.a).

c) Ontwikkeling van de verspreiding van innovaties (maatregel A.III.3)

In samenhang met het bepaalde in punt A.III.3 geldt voor de voorstellen met betrekking tot de ontwikkeling van de verspreiding van innovaties de procedure van punt 1.a).