Home

95/419/EG: Besluit nr. 156 van 7 april 1995 betreffende de voorrangsregels van de ziekte- en moederschapsverzekering

95/419/EG: Besluit nr. 156 van 7 april 1995 betreffende de voorrangsregels van de ziekte- en moederschapsverzekering

ADMINISTRATIEVE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN VOOR DE SOCIALE ZEKERHEID VAN MIGRERENDE WERKNEMERS BESLUIT Nr. 156 van 7 april 1995 betreffende de voorrangsregels van de ziekte- en moederschapsverzekering (95/419/EG)

DE ADMINISTRATIEVE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN VOOR DE SOCIALE ZEKERHEID VAN MIGRERENDE WERKNEMERS,

Gelet op artikel 81, onder a), van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, op grond waarvan zij tot taak heeft alle vraagstukken van administratieve aard, voortvloeiende uit de toepassing van deze verordening te behandelen,

Gelet op artikel 34, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 waarin wordt gepreciseerd dat de bepalingen van die verordening die betrekking hebben op de toekenning van verstrekkingen van de ziekte- en moederschapsverzekering aan pensioen- of rentetrekkers en aan hun gezinsleden (artikelen 27 tot en met 33) "niet van toepassing (zijn) op de pensioen- of rentetrekker en zijn gezinsleden die op grond van de wettelijke regeling van een Lid-Staat wegens het verrichten van beroepswerkzaamheden recht op prestaties hebben. In dat geval wordt de betrokkene voor de toepassing van dit hoofdstuk als werknermer of zelfstandige of als gezinslid van een werknemer of zelfstandige aangemerkt",

Overwegende dat de reikwijdte in dit artikel nauwkeurig moet worden afgebakend en dat zijn werkingssfeer zodanig moet worden uitgebreid dat er geen uiteenlopende interpretaties tussen de sociale-zekerheidsinstellingen van de Lid-Staten ontstaan;

Overwegende dat voorrangsregels moeten worden vastgesteld voor de toepassing van het hoofdstuk ziekte en moederschap wanneer een werkloze deeltijds gaat werken op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan deze waarvan hij krachtens de wetgeving nog steeds werkloosheidsuitkeringen ontvangt;

Overwegende dat voorrangsregels moeten worden vastgesteld voor de toepassing van het hoofdstuk ziekte en moederschap wanneer een gepensioneerde die in een andere Lid-Staat een beroep uitoefent, daar werkloos wordt;

Overwegende tenslotte dat deze voorrangsregels er niet mogen toe leiden dat afbreuk wordt gedaan aan de voorrang van eigen rechten op afgeleide rechten,

BESLUIT:

1. Artikel 25 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 is niet van toepassing op de volledig werkloze werknemer die deeltijds gaat werken, noch op zijn gezinsleden, die op grond van de wettelijke regeling van een Lid-Staat wegens het verrichten van deze beroepswerkzaamheden recht op prestaties hebben. In dat geval wordt de betrokkene voor de toepassing van het hoofdstuk ziekte en moederschap van deze verordening als werknemer of zelfstandige aangemerkt terwijl zijn gezinsleden als gezinslid van een werknemer of zelfstandige worden aangemerkt.

2. De artikelen 27 tot en met 33 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 zijn niet van toepassing op de pensioen- of rentetrekker en zijn gezinsleden die op grond van de wettelijke regeling van een Lid-Staat wegens het ontvangen van werkloosheidsuitkeringen recht op prestaties hebben. In dat geval wordt de betrokkene voor de toepassing van het hoofdstuk ziekte en moederschap van deze verordening als werkloze werknemer of zelfstandige aangemerkt terwijl zijn gezinsleden als gezinslid van een werkloze werknemer of zelfstandige worden aangemerkt.

3. De toepassing van artikel 34, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en van de bovenstaande bepalingen mag niet als gevolg hebben dat afbreuk wordt gedaan aan de voorrang van de eigen rechten van de betrokkene, verworven uit hoofde van zijn beroepsbezigheden of van zijn hoedanigheid van volledig werkloze of pensioen- of rentetrekker, op rechten die afgeleid zijn van een andere persoon waarvan hij gezinslid of nabestaande is.

4. Dit besluit is van toepassing met ingang van de eerste dag van de maand volgende op de bekendmaking ervan in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

De Voorzitter van de Administratieve Commissie Monique MOUSSEAU