Home

Verordening (EG) nr. 671/95 van de Commissie van 29 maart 1995 tot toekenning van een specifieke referentiehoeveelheid aan bepaalde producenten van melk en zuivelprodukten in Oostenrijk en in Finland

Verordening (EG) nr. 671/95 van de Commissie van 29 maart 1995 tot toekenning van een specifieke referentiehoeveelheid aan bepaalde producenten van melk en zuivelprodukten in Oostenrijk en in Finland

VERORDENING (EG) Nr. 671/95 VAN DE COMMISSIE van 29 maart 1995 tot toekenning van een specifieke referentiehoeveelheid aan bepaalde producenten van melk en zuivelprodukten in Oostenrijk en in Finland

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 3950/92 van de Raad van 28 december 1992 tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelprodukten (1), laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden, en met name op artikel 3, lid 2, zevende alinea,

Overwegende dat in artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3950/92 is bepaald dat de totale hoeveelheden van Oostenrijk en Finland kunnen worden verhoogd met ten hoogste 180 000 ton, respectievelijk 200 000 ton, welke hoeveelheden kunnen worden gebruikt om aan producenten wier recht om de produktie te hervatten door de toetreding wordt beïnvloed, referentiehoeveelheden toe te kennen;

Overwegende dat in beide nieuwe Lid-Staten sommige producenten tijdens een bepaalde periode aan een omschakelingsprogramma of aan een programma voor het niet in de handel brengen van melk of zuivelprodukten konden deelnemen, dan wel als gevolg van de geografische ligging van hun bedrijf zonder referentiehoeveelheid mochten produceren; dat het in beide gevallen dienstig is deze producenten toe te staan de melkproduktie te hervatten of voort te zetten overeenkomstig de communautaire wetgeving;

Overwegende dat in vergelijkbare situaties referentiehoeveelheden zijn toegekend aan bepaalde producenten uit de Gemeenschap, voor zover zij aan bepaalde voorwaarden voldeden; dat het dienstig is te bepalen dat ook de betrokken producenten uit de nieuwe Lid-Staten aan dergelijke voorwaarden moeten voldoen;

Overwegende dat het Comité van beheer voor melk en zuivelprodukten geen advies heeft uitgebracht binnen de door de voorzitter bepaalde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Een producent wiens bedrijf zich op het geografische grondgebied van Oostenrijk of van Finland bevindt en die

a) hetzij gedurende een bepaalde periode die op 31 december 1994 of later verstrijkt, aan een programma voor het niet in de handel brengen van melk en zuivelprodukten, heeft deelgenomen,

b) hetzij geheel of gedeeltelijk zijn leveringen of rechtstreekse verkoop heeft onderbroken en, op grond van de vóór 1 januari 1995 geldende nationale wetgeving, het recht behoudt om binnen de in de wetgeving bepaalde termijn, voor ten hoogste de hoeveelheid waarover hij voordien beschikte, de produktie te hervatten,

c) hetzij onder de nationale voorschriften betreffende de geografische kenmerken van de plaats van produktie viel, maar niet over een volledige referentiehoeveelheid beschikte volgens de vóór 1 januari 1995 geldende nationale wetgeving, en producent is in de zin van artikel 9, onder c), van Verordening (EEG) nr. 3950/92,

krijgt voorlopig, op zijn aanvraag, een specifieke referentiehoeveelheid voor leveringen en/of rechtstreekse verkoop toegewezen, hetzij voor maximaal de referentiehoeveelheid waarover hij vóór de volledige of gedeeltelijke produktieonderbreking beschikte, hetzij op basis van de hoeveelheid die hij in de laatste twaalf aan zijn aanvraag voorafgaande maanden of op basis van het gemiddelde van de hoeveelheden die hij in de laatste drie perioden van twaalf maanden in de handel heeft gebracht, mits:

- hij aantoont dat hij hetzij de verbintenis tot het niet in de handel brengen van melk of zuivelprodukten of tot omschakeling, hetzij specifieke produktievoorschriften in het kader van de nationale wetgeving in acht heeft genomen;

- hij op het tijdstip van zijn aanvraag niet zijn gehele bedrijf had overgedragen en

- ter ondersteuning van zijn aanvraag aantoont, aan de hand van door de nationale wetgeving vast te stellen criteria, dat hij op zijn bedrijf de aangevraagde specifieke referentiehoeveelheid kan produceren.

2. Bij verkoop of verhuur van een deel van het bedrijf van de producent vóór de datum van indiening van de aanvraag wordt de toegekende hoeveelheid naar rata van de verkochte of verhuurde oppervlakte verminderd.

3. Op de hoeveelheden toegekend aan producenten die voldoen aan de voorwaarden van lid 1, onder a) en b), wordt hetzelfde verminderingspercentage toegepast als bij producenten die hun produktie niet hebben onderbroken, met inachtneming evenwel van de totale hoeveelheid zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, vijfde en zesde alinea, van Verordening (EEG) nr. 3950/92.

4. De hoeveelheden toegekend aan producenten die voldoen aan de voorwaarden van lid 1, onder c), mogen niet meer bedragen dan 60 000 ton.

Artikel 2

De in artikel 1, lid 1, bedoelde aanvraag wordt door de gegadigde producent bij de door de Lid-Staat aangewezen bevoegde autoriteit ingediend, overeenkomstig de voorschriften die door deze Lid-Staat worden vastgesteld:

- vóór 1 mei voorafgaande aan het einde van de termijn van volledige of gedeeltelijke produktieonderbreking, en vóór 1 mei 1995 indien deze termijn in 1995 eindigt,

- vóór 1 mei 1995 voor aanvragen die door producenten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 1, lid 1, onder c), worden ingediend.

Artikel 3

1. De bevoegde autoriteit bevestigt de ontvangst van de aanvraag en onderzoekt of aan de in artikel 1, lid 1, gestelde voorwaarden is voldaan.

2. Ter bepaling of de producent op zijn bedrijf de gevraagde specifieke referentiehoeveelheid kan produceren, worden met name de volgende criteria in aanmerking genomen:

- aantal en ras van de vrouwelijke runderen (huisdieren) van ten minste zes maanden oud, die geschikt zijn voor de produktie van voor verkoop bestemde melk en die door de producent op het bedrijf worden gehouden,

- de geëxploiteerde oppervlakte cultuurgrond,

- de investeringen die zijn gedaan om de melkproduktie op het bedrijf te verhogen,

- de mogelijkheid om het veebeslag gedurende een deel van het jaar met de produktie van van het bedrijf verwijderd gelegen grasland te voeden.

3. Vóór 1 augustus deelt de bevoegde autoriteit de aanvrager de specifieke referentiehoeveelheid mede die hem voorlopig wordt toegekend.

4. Indien de producent binnen twee jaar na de voorlopige toekenning van de specifieke referentiehoeveelheid ten genoegen van de bevoegde autoriteit kan aantonen dat hij de rechtstreekse verkoop en/of leveringen sedert ten minste twaalf maanden daadwerkelijk heeft hervat en dat deze rechtstreekse verkoop en/of leveringen in de laatste twaalf maanden ten minste 80 % van de voorlopige referentiehoeveelheid heeft of hebben uitgemaakt, wordt de hem toegekende specifieke referentiehoeveelheid definitief. In het tegenovergestelde geval is de definitieve referentiehoeveelheid gelijk aan de daadwerkelijk geleverde of rechtstreeks verkochte hoeveelheid.

Artikel 4

1. Bij gehele of gedeeltelijke verkoop of verhuur van het bedrijf of bij tijdelijke stopzetting van de bedrijfsactiviteit, of wanneer de referentiehoeveelheid tijdelijk wordt overgedragen alvorens zij definitief wordt toegekend, wordt de referentiehoeveelheid naar rata van de verkochte of verhuurde oppervlakte of van de hoeveelheid die tijdelijk wordt overgedragen, verminderd.

2. De specifieke referentiehoeveelheden die op grond van het bepaalde in deze verordening voorlopig worden toegekend, mogen gedurende drie jaar na de voorlopige toekenning van de specifieke referentiehoeveelheid niet voor deelneming aan een programma voor de stopzetting van de melkproduktie worden gebruikt.

Artikel 5

De bepalingen van deze verordening zijn van toepassing indien het betrokken bedrijf of een deel van het betrokken bedrijf van de in artikel 1, lid 1, bedoelde producent door vererving of op een met vererving overeenkomende wijze is verkregen.

Artikel 6

De Lid-Staten delen de Commissie de volgende gegevens mede:

- vóór 1 april 1995: de bevoegde autoriteit, de in artikel 1 bedoelde voorschriften en de andere criteria dan die welke bij artikel 3, lid 2, zijn vastgesteld;

- jaarlijks vóór 1 oktober: het aantal aanvragen en de betrokken hoeveelheden.

Artikel 7

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 29 maart 1995.

Voor de Commissie

Franz FISCHLER

Lid van de Commissie

(1) PB nr. L 405 van 31. 12. 1992, blz. 1.