96/468/EG: Beschikking van de Commissie van 19 juli 1996 tot vaststelling van een indicatieve verdeling over de Lid-Staten van de vastleggingskredieten van de Structuurfondsen voor de periode van 1997 tot en met 1999 uit hoofde van doelstelling 2 als omschreven in Verordening (EEG) nr. 2052/88 van de Raad
96/468/EG: Beschikking van de Commissie van 19 juli 1996 tot vaststelling van een indicatieve verdeling over de Lid-Staten van de vastleggingskredieten van de Structuurfondsen voor de periode van 1997 tot en met 1999 uit hoofde van doelstelling 2 als omschreven in Verordening (EEG) nr. 2052/88 van de Raad
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 19 juli 1996 tot vaststelling van een indicatieve verdeling over de Lid-Staten van de vastleggingskredieten van de Structuurfondsen voor de periode van 1997 tot en met 1999 uit hoofde van doelstelling 2 als omschreven in Verordening (EEG) nr. 2052/88 van de Raad (96/468/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2052/88 van de Raad van 24 juni 1988 betreffende de taken van de Fondsen met structurele strekking, hun doeltreffendheid alsmede de coördinatie van hun bijstandsverlening onderling en met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3193/94 (2), en met name op artikel 12, lid 4,
Overwegende dat in artikel 12, lid 4, eerste alinea, van Verordening (EEG) nr. 2052/88 is bepaald dat de Commissie volgens doorzichtige procedures indicatieve verdelingen van de vastleggingskredieten van de Structuurfondsen over de Lid-Staten voor elk van de doelstellingen 1 tot en met 4 en 5 b) vaststelt en daarbij, zoals in het verleden, ten volle rekening houdt met de volgende objectieve criteria: de nationale welvaart, de regionale welvaart, de bevolking van de regio's en de relatieve ernst van de structurele problemen, met inbegrip van het werkloosheidsniveau en, ten aanzien van de relevante doelstellingen, de ontwikkelingsbehoeften op het platteland; dat deze criteria naar behoren moeten worden gewogen bij de toewijzing van de middelen;
Overwegende dat in artikel 12, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 2052/88 is bepaald dat voor de periode 1994-1999 9 % van de vastleggingskredieten van de Structuurfondsen wordt bestemd voor de financiering van de bijstandsverlening die overeenkomstig artikel 5, lid 5, van die verordening op initiatief van de Commissie wordt ondernomen;
Overwegende dat krachtens artikel 9, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2052/88 de bijstand van de Gemeenschap uit hoofde van doelstelling 2 aan de in de lijst vermelde zones op driejaarlijkse basis wordt gepland en ten uitvoer wordt gelegd;
Overwegende dat in artikel 11 van Verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds (3), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3193/94, is bepaald dat een beperkt gedeelte van de kredieten die voor de communautaire initiatieven in het kader van de doelstellingen 1, 2 en 5 b) beschikbaar zijn, kan worden besteed in andere zones dan in de artikelen 8, 9 en 11 bis van Verordening (EEG) nr. 2052/88 zijn bedoeld;
Overwegende dat die kredieten geen verlaging tot gevolg mogen hebben van de bedragen die bij artikel 12, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2052/88 aan de regio's van doelstelling 1 zijn toegewezen; dat het derhalve dienstig is minder dan 9 % van de voor doelstelling 2 beschikbare middelen te reserveren voor de communautaire initiatieven;
Overwegende dat de indicatieve verdeling van de vastleggingskredieten uit hoofde van doelstelling 2 voor Oostenrijk, Finland en Zweden voor de periode van 1995 tot en met 1999 is vastgesteld in het kader van de tenuitvoerlegging van het structuurbeleid in de nieuwe Lid-Staten;
Overwegende dat de indicatieve verdeling over de andere Lid-Staten dan Oostenrijk, Finland en Zweden uit hoofde van doelstelling 2 voor de periode van 1997 tot en met 1999 derhalve betrekking heeft op een in prijzen van 1996 uitgedrukt bedrag van 8 147 miljoen ecu,
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
Voor de andere Lid-Staten dan Oostenrijk, Finland en Zweden zijn de overeenkomstig artikel 12, lid 4, eerste alinea, van Verordening (EEG) nr. 2052/88 bepaalde indicatieve aandelen per Lid-Staat in de middelen die voor de periode van 1997 tot en met 1999 moeten worden bestemd voor doelstelling 2, die welke in de bijlage zijn vermeld.
Artikel 2
Deze beschikking is gericht tot de Lid-Staten.
Gedaan te Brussel, 19 juli 1996.
Voor de Commissie
Monika WULF-MATHIES
Lid van de Commissie
(1) PB nr. L 185 van 15. 7. 1988, blz. 9.
(2) PB nr. L 337 van 24. 12. 1994, blz. 11.
(3) PB nr. L 374 van 31. 12. 1988, blz. 1.
BIJLAGE
Indicatieve verdeling over de Lid-Staten van de vastleggingskredieten van de Structuurfondsen voor de communautaire bestekken/enige programmeringsdocumenten in het kader van doelstelling 2
1997-1999
>RUIMTE VOOR DE TABEL>