96/663/EG: Besluit van de Raad van 21 november 1996 tot wijziging van Besluit 93/246/EEG tot goedkeuring van de tweede fase van het Transeuropees Mobiliteitsprogramma voor universiteitsstudies (Tempus II) (1994-1998)
96/663/EG: Besluit van de Raad van 21 november 1996 tot wijziging van Besluit 93/246/EEG tot goedkeuring van de tweede fase van het Transeuropees Mobiliteitsprogramma voor universiteitsstudies (Tempus II) (1994-1998)
BESLUIT VAN DE RAAD van 21 november 1996 tot wijziging van Besluit 93/246/EEG tot goedkeuring van de tweede fase van het Transeuropees Mobiliteitsprogramma voor universiteitsstudies (Tempus II) (1994-1998) (96/663/EG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 235,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Europees Parlement (2),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (4),
(1) Overwegende dat de Raad op 18 december 1989 Verordening (EEG) nr. 3906/89 betreffende economische hulp ten gunste van de Republiek Hongarije en de Volksrepubliek Polen heeft vastgesteld (5), waarin wordt voorzien in hulp op bepaalde gebieden, waaronder opleiding, teneinde het proces van economische en sociale hervormingen in Midden- en Oost-Europa te steunen;
(2) Overwegende dat de Raad op 19 juli 1993 Verordening (Euratom, EEG) nr. 2053/93 heeft vastgesteld, betreffende technische bijstand aan de Onafhankelijke Staten van de voormalige Unie van Socialistische Sovjetrepublieken en aan Mongolië bij het streven naar sanering en herstel van de economie (6);
(3) Overwegende dat de Raad op 29 april 1993 Besluit 93/246/EEG tot goedkeuring van de tweede fase van het Transeuropees Mobiliteitsprogramma voor universiteitsstudies (Tempus II) (7) heeft goedgekeurd voor een periode van vier jaar vanaf 1 juli 1994;
(4) Overwegende dat de landen van Midden- en Oost-Europa en van de voormalige Sovjet-Unie, de begunstigde landen van het Phare- en het Tacis-programma, opleiding, en dan met name het hoger onderwijs, als een van de voornaamste gebieden voor het sturen van het proces van economische en sociale hervorming beschouwen;
(5) Overwegende dat de Europese Gemeenschap met zes landen van Midden-Europa (8) associatieovereenkomsten heeft gesloten en met vier andere (9) dergelijke overeenkomsten heeft ondertekend;
(6) Overwegende dat met andere landen van Midden-Europa associatieovereenkomsten kunnen worden getekend en gesloten;
(7) Overwegende dat de Europese Raad van Essen (december 1994) voor deze geassocieerde landen een "pre-toetredingsstrategie" heeft vastgesteld, waaronder met name het openstellen van communautaire programma's, in het bijzonder op het gebied van onderwijs en opleiding, valt;
(8) Overwegende dat Tempus nog doeltreffend kan bijdragen aan de structurele ontwikkeling van het hoger onderwijs die nodig is om de aan de economische hervorming aangepaste beroepskwalificaties te verbeteren met het oog op de integratie van deze landen in de interne markt van de Gemeenschap en dat er voor dit doel geen ander instrument is;
(9) Overwegende dat de geassocieerde landen van Midden-Europa in het kader van Tempus worden gestimuleerd om een speciale strategie uit te stippelen en hun specifieke behoeften vast te stellen, waarbij vooral rekening wordt gehouden met de openstelling van het Socrates- en het Leonardo-programma;
(10) Overwegende dat het Socrates-programma krachtens artikel 7, lid 3, en het Leonardo-programma krachtens artikel 9, lid 1, openstaan voor deelname van de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa (LMOE's) overeenkomstig de voorwaarden die worden gesteld in de met die landen te sluiten aanvullende protocollen bij de associatieovereenkomsten, betreffende de deelname aan communautaire programma's;
(11) Overwegende dat de Europese Gemeenschap partnerschapsovereenkomsten heeft gesloten met Wit-Rusland, Kazachstan, Kirgizië, Moldavië, de Russische Federatie en Oekraïne en dat zij momenteel onderhandelt over overeenkomsten met andere onafhankelijke staten van de voormalige Sovjet-Unie;
(12) Overwegende dat de recente invoering van Tempus in de door Tacis begunstigde landen, met grotere behoeften en grotere grondgebieden, voortzetting van de in gang gezette acties zeer zeker rechtvaardigt;
(13) Overwegende dat voor het Phare- en het Tacis-programma tot en met 31 december 1999 een financiële programmering is vastgesteld;
(14) Overwegende dat artikel 11 van Besluit 93/246/EEG bepaalt dat de Commissie de uitvoering van het Tempus-programma zal evalueren en vóór 30 april 1996 een voorstel tot verlenging of aanpassing van het programma zal voorleggen voor de periode vanaf 1 juli 1998;
(15) Overwegende dat de keuze om de vormen van steunverlening aan te nemen en verder te diversifiëren naar gelang van de nationale behoeften en de prioriteiten van de hoger-onderwijsstelsels, door de resultaten van deze evaluatie is bekrachtigd;
(16) Overwegende dat uit deze zelfde evaluatie blijkt dat Tempus in staat is in de partnerlanden een efficiënte bijdrage te leveren aan de diversificatie van het onderwijsaanbod en aan de interuniversitaire samenwerking, waardoor gunstige voorwaarden worden geschapen voor de ontwikkeling van de wetenschappelijke, culturele en economische samenwerking;
(17) Overwegende dat de hierboven uiteengezette resultaten van de evaluatie worden bevestigd door de waardering voor het programma die is uitgesproken door de bevoegde autoriteiten uit de landen van Midden- en Oost-Europa en uit de republieken van de voormalige Sovjet-Unie, door de gebruikers van het programma, door de organisaties die belast zijn met het uitdragen ervan in de partnerlanden en in de Europese Unie, en door de bevoegde deskundigen en vertegenwoordigers die de opvattingen van de universitaire gemeenschap in Europa weergeven;
(18) Overwegende dat in de Gemeenschap en in de derde landen regionale en/of nationale, openbare en/of particuliere voorzieningen bestaan, waarop een beroep kan worden gedaan voor financiële bijstand bij het verlenen van doeltreffende steun op het gebied van opleidingen op hoger-onderwijsniveau;
(19) Overwegende dat het Verdrag voor de betreffende actie niet voorziet in andere bevoegdheden dan die van artikel 235 en dat aan de voorwaarden voor het gebruik van dat artikel is voldaan,
BESLUIT:
Enig artikel
Besluit 93/246/EEG wordt als volgt gewijzigd:
1. artikel 1 wordt vervangen door:
"Artikel 1
Duur van Tempus II
Hierbij wordt de tweede fase van het Transeuropees Mobiliteitsprogramma voor universiteitsstudies, hierna "Tempus II" te noemen, aangenomen voor een periode van zes jaar, met ingang van 1 juli 1994.";
2. de bijlage wordt vervangen door de tekst die bij dit besluit is gevoegd;
3. de twee laatste alinea's van artikel 11 worden vervangen door:
"Vóór 30 april 1998 legt de Commissie een tussentijds verslag voor, met inbegrip van de resultaten van de evaluatie. Dit verslag zal vergezeld gaan van een eventueel voorstel tot verlenging of aanpassing van Tempus voor de periode die op 1 juli 2000 begint voor de partnerlanden die nog geen toegang hebben tot de activiteiten betreffende het hoger onderwijs van de communautaire onderwijs- en opleidingsprogramma's (Socrates-Leonardo).
Uiterlijk op 30 juni 2004 dient de Commissie een eindverslag in.".
Gedaan te Brussel, 21 november 1996.
Voor de Raad
De Voorzitter
N. BHREATHNACH
(1) PB nr. C 207 van 18. 7. 1996, blz. 8.
(2) Advies uitgebracht op 15 november 1996 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).
(3) PB nr. C 295 van 7. 10. 1996, blz. 34.
(4) Advies uitgebracht op 19 september 1996 (nog niet verschenen in het Publikatieblad.)
(5) PB nr. L 375 van 23. 12. 1989, blz. 11. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 463/96 (PB nr. L 65 van 15. 3. 1996, blz. 3).
(6) PB nr. L 187 van 29. 7. 1993, blz. 1.
(7) PB nr. L 112 van 6. 5. 1993, blz. 34.
(8) Polen, Hongarije, de Tsjechische Republiek, de Slowaakse Republiek, Roemenië en Bulgarije.
(9) Estland, Letland, Litouwen en Slovenië.
BIJLAGE
"BIJLAGE
Gezamenlijke Europese projecten
1. De Europese Gemeenschap steunt gezamenlijke Europese projecten met een maximale looptijd van drie jaar.
Gezamenlijke Europese projecten omvatten ten minste één universiteit uit een partnerland, één universiteit uit een Lid-Staat en één partnerorganisatie (universiteit of bedrijf) uit een andere Lid-Staat.
2. Subsidies voor gezamenlijke Europese projecten kunnen worden toegekend voor activiteiten naar gelang van de specifieke behoeften van de betrokken instellingen en de vastgestelde prioriteiten, zoals:
i) gezamenlijke onderwijs- en opleidingsactiviteiten, met name gericht op de vorming van nieuwe curricula, de ontwikkeling en de herziening van de bestaande leerplannen, de ontwikkeling van de capaciteit van universiteiten voor het verzorgen van her- en bijscholing, het organiseren van korte, intensieve cursussen en de ontwikkeling van stelsels voor afstandsonderwijs;
ii) maatregelen inzake hervorming en ontwikkeling van het hoger onderwijs en de capaciteit daarvan, in het bijzonder door herstructurering van het beheer van hoger-onderwijsinstellingen en -stelsels, modernisering van de bestaande infrastructuur door de aanschaf van de uitrusting die nodig is voor de tenuitvoerlegging van een gezamenlijk Europees project en, in voorkomend geval, technische en financiële bijstand voor de verantwoordelijke instanties;
iii) bevordering van de samenwerking tussen de universiteit en de sociaal-economische actoren, waaronder het bedrijfsleven, door middel van gezamenlijke acties;
iv) de uitbreiding van de mobiliteit van de docenten en het administratief personeel van de universiteiten, alsmede van de studenten, in het kader van gezamenlijke Europese projecten:
a) aan docenten en administratief personeel van de universiteiten evenals aan opleidend personeel uit het bedrijfsleven van Lid-Staten die voor de periode van één week tot één jaar onderwijs- en opleidingsopdrachten in de partnerlanden aanvaarden, en vice versa, worden beurzen toegekend (1);
b) aan docenten en administratief personeel van de universiteiten uit de partnerlanden die her- en bijscholingscursussen in de Europese Gemeenchap volgen, worden beurzen toegekend (1);
c) aan studenten tot en met het doctoraal niveau en aan promovendi zullen beurzen worden toegekend; daarvoor komen zowel studenten uit de partnerlanden die studieperiodes in de Europese Gemeenschap doorbrengen als studenten uit de Gemeenschap die studieperiodes in de partnerlanden doorbrengen, in aanmerking. De beurzen worden normaliter toegekend voor een periode van drie maanden tot één jaar (1);
d) wat betreft studenten die deelnemen aan gezamenlijke Europese projecten waarvan het specifieke doel is de mobiliteit te bevorderen, zal prioriteit worden verleend aan studenten die deelnemen aan projecten waarbij de studieperiode in het buitenland de volledige academische erkenning door hun eigen universiteit geniet (1);
e) er zal steun worden verleend voor bedrijfs- en praktijkstages van één maand tot één jaar aan docenten, opleiders, studenten en afgestudeerden uit de partnerlanden, tussen de voltooiing van hun studies en hun eerste baan, zodat zij stage kunnen lopen bij ondernemingen in de Gemeenschap en vice versa (1).
v) activiteiten die bijdragen tot het succes van het gezamenlijke Europese project en waarbij twee of meer partnerlanden betrokken zijn.
Maatregelen van structurele en/of aanvullende aard
Beurzen zullen worden toegekend voor een bepaald aantal maatregelen met een structureel en/of aanvullend doel (met name technische bijstand, seminars, studies, publikaties, voorlichtingsactiviteiten). Deze maatregelen zijn bedoeld om de doelstellingen van het Programma, met name de bijdrage aan de ontwikkeling en herstructurering van de hoger-onderwijssystemen in de partnerlanden, te ondersteunen.
In het kader van deze maatregelen met een structureel doel, zullen onder andere beurzen worden toegekend met het oog op:
- de ontwikkeling en de versterking van de capaciteit en het verwezenlijken van een strategische planning en van de institutionele ontwikkeling van instellingen voor hoger onderwijs op het niveau van de universiteit of van de faculteit;
- de ondersteuning van de verspreiding van samenwerkingsactiviteiten die gericht zijn op de doelstellingen van Tempus en de waarborging van de duur ervan;
- het opstellen van een nationale strategie in een bepaald partnerland om een specifiek aspect van het hoger onderwijs te ontwikkelen.
(1) Er worden geen individuele mobiliteitsbeurzen toegekend wanneer deze activiteiten in het kader van de communautaire onderwijs- en opleidingsprogramma's (Socrates en Leonardo) toegankelijk zijn.
Individuele beurzen
De Europese Gemeenschap zal naast de gezamenlijke Europese projecten en de structurele en/of aanvullende maatregelen, ook de toekenning van individuele beurzen aan docenten, opleiders en het administratieve personeel van universiteiten, hoge functionarissen van ministeries, managers van educatieve stelsels en andere deskundigen op het gebied van opleiding uit een partnerland of uit de Gemeenschap ondersteunen, voor bezoeken ter bevordering van de kwaliteit, de ontwikkeling en de herstructurering van het hoger onderwijs en hoger beroepsonderwijs in de partnerlanden.
Deze bezoeken kunnen met name de volgende gebieden bestrijken:
- ontwikkeling van cursussen en leermiddelen,
- opleiding van personeel, met name door perioden van herscholing en stages in het bedrijfsleven,
- onderwijsopdrachten,
- activiteiten ter ondersteuning van de ontwikkeling van het hoger onderwijs.
Ondersteunende activiteiten
1. Aan de Commissie zal de nodige technische bijstand worden verleend ter ondersteuning van de overeenkomstig dit besluit ontwikkelde activiteiten en voor het noodzakelijke toezicht op de uitvoering van het programma.
2. Er wordt steun verleend voor een passende externe evaluatie van Tempus II."