Richtlijn 96/36/EG van de Commissie van 17 juni 1996 tot aanpassing aan de stand van de techniek van Richtlijn 77/541/EEG van de Raad betreffende veiligheidsgordels en bevestigingssystemen in motorvoertuigen (Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn 96/36/EG van de Commissie van 17 juni 1996 tot aanpassing aan de stand van de techniek van Richtlijn 77/541/EEG van de Raad betreffende veiligheidsgordels en bevestigingssystemen in motorvoertuigen (Voor de EER relevante tekst)
RICHTLIJN 96/36/EG VAN DE COMMISSIE van 17 juni 1996 tot aanpassing aan de stand van de techniek van Richtlijn 77/541/EEG van de Raad betreffende veiligheidsgordels en bevestigingssystemen in motorvoertuigen (Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 95/54/EG van de Commissie (2), inzonderheid op artikel 13, lid 2,
Gelet op Richtlijn 77/541/EEG van de Raad van 28 juni 1977 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake veiligheidsgordels en bevestigingssystemen in motorvoertuigen (3), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/628/EEG van de Commissie (4), inzonderheid op artikel 10,
Overwegende dat Richtlijn 77/541/EEG een van de bijzondere richtlijnen is van de EEG-typegoedkeuringsprocedure die bij Richtlijn 70/156/EEG is ingevoerd; dat de bepalingen van Richtlijn 70/156/EEG met betrekking tot voertuigsystemen, onderdelen en technische eenheden daarom op deze richtlijn van toepassing zijn;
Overwegende dat in het bijzonder in artikel 3, lid 4, en artikel 4, lid 3, van Richtlijn 70/156/EEG is bepaald dat elke bijzondere richtlijn vergezeld gaat van een inlichtingenformulier waarin de relevante punten van bijlage I van eerstgenoemde richtlijn zijn opgenomen, alsmede van een goedkeuringsformulier dat gebaseerd is op bijlage VI van eerstgenoemde richtlijn, teneinde het mogelijk te maken dat de typegoedkeuringen per computer worden verwerkt;
Overwegende dat het, gelet op de vooruitgang van de techniek, mogelijk is passagiers beter te beschermen door voor te schrijven dat op de zijzitplaatsen achter van motorvoertuigen van de Categorie M1 driepuntsgordels met oprolmechanisme worden gemonteerd;
Overwegende dat op alle passagierszitplaatsen met airbag een waarschuwing moet worden aangebracht om de gebruikers van het voertuig erop te wijzen dat bij die zitplaatsen een airbag is gemonteerd en dat daarop derhalve geen naar achteren gerichte bevestigingssystemen voor kinderen mogen worden aangebracht; dat deze richtlijn opnieuw moet worden aangepast zodra er internationale overeenstemming wordt bereikt over een optimaal ontwerp voor een pictogram;
Overwegende dat het mogelijk is passagiers beter te beschermen tegen het risico om bij een ongeval uit het voertuig te worden geslingerd, door ten minste een heupgordel met oprolmechanisme verplicht te stellen voor alle naar voren en naar achteren gerichte zitplaatsen van motorvoertuigen van de categorieën M2 en M3 en een driepuntsgordel in het geval van bepaalde voertuigen van categorie M2 (behalve voertuigen die zowel voor staande passagiers als voor stadsgebruik zijn bestemd), als bedoeld in Richtlijn 90/628/EEG;
Overwegende dat de inwerkingtreding van een wijziging van deze richtlijn, in de zin dat dergelijke veiligheidsgordels verplicht worden gesteld voor voertuigen van de categorieën M2 en M3, afhankelijk is van de aanpassing van Richtlijn 76/115/EEG van de Raad (5), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/629/EEG van de Commissie (6), betreffende bevestigingspunten voor veiligheidsgordels en Richtlijn 74/408/EEG van de Raad (7) betreffende de sterkte van de zitplaatsen aan de stand van de techniek;
Overwegende dat de bescherming van passagiers, met name op de middenzitplaatsen achter van personenauto's, tegen het risico om bij een ongeval naar voren of uit het voertuig te worden geslingerd, moet worden verbeterd en dat daartoe verdere wijzigingen van de richtlijnen moeten worden doorgevoerd;
Overwegende dat de in deze richtlijn opgenomen maatregelen ter verbetering van de bescherming van passagiers van bussen en touringcars alleen effectief zijn als de voorgeschreven gordels ook gebruikt worden; dat deze richtlijn moet worden aangevuld met een wijziging van Richtlijn 91/671/EEG van de Raad (8) betreffende het gebruik van veiligheidsgordels;
Overwegende dat verwezen wordt naar Richtlijn 74/60/EEG van de Raad (9), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 78/632/EEG van de Commissie (10), betreffende de binneninrichting van motorvoertuigen;
Overwegende dat de bepalingen van deze richtlijn in overeenstemming zijn met het advies van het Comité voor de aanpassing aan de vooruitgang van de techniek, dat is ingesteld bij Richtlijn 70/156/EEG,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Richtlijn 77/541/EEG wordt als volgt gewijzigd:
1. - In artikel 2, eerste alinea, worden de woorden "of diens gemachtigde" geschrapt.
- Artikel 4 wordt als volgt gelezen:
"Artikel 4
De bevoegde instanties van de Lid-Staten stellen elkaar volgens de procedure van artikel 4, lid 6, van Richtlijn 70/156/EEG op de hoogte van elk type veiligheidsgordel en bevestigingssysteem waarvoor een goedkeuring wordt verleend, geweigerd of ingetrokken.".
- In artikel 9 wordt "bijlage I" vervangen door "bijlage II A".
2. Een lijst van bijlagen wordt ingevoegd en de bijlagen bij Richtlijn 77/541/EEG worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.
3. In andere talen dan het Engels wordt de term voor "type approval" vervangen door een nieuwe term.
Artikel 2
1. Met ingang van 1 januari 1997 mogen de Lid-Staten om redenen die verband houden met veiligheidsgordels en bevestigingssystemen:
- noch de EEG-goedkeuring of de nationale goedkeuring voor een type motorvoertuig, veiligheidsgordel of bevestigingssysteem weigeren,
- noch de inschrijving, verkoop of ingebruikname van voertuigen of de verkoop of ingebruikname van veiligheidsgordels of bevestigingssystemen verbieden,
indien de veiligheidsgordels en bevestigingssystemen voldoen aan de bepalingen van Richtlijn 77/541/EEG, als gewijzigd bij deze richtlijn.
2. Behoudens het bepaalde in lid 5 mogen de Lid-Staten met ingang van 1 oktober 1999 voor M2-voertuigen van ten hoogste 3,5 ton en met ingang van 1 oktober 1997 voor alle overige voertuigen:
- niet langer de EEG-goedkeuring verlenen, en
- de nationale goedkeuring weigeren
voor een type voertuig om redenen die verband houden met veiligheidsgordels en bevestigingssystemen of voor een type veiligheidsgordel of bevestigingssysteem, indien niet aan de bepalingen van Richtlijn 77/541/EEG, als gewijzigd bij deze richtlijn, is voldaan.
3. 1. Behoudens het bepaalde in lid 5 met ingang van 1 oktober 2001 voor voertuigen van categorie M2 met een maximummassa van 3 500 kg en met ingang van 1 oktober 1999 voor alle overige voertuigen van categorie M:
- dienen de Lid-Staten certificaten van overeenstemming waarvan nieuwe voertuigen krachtens de bepalingen van Richtlijn 70/156/EEG vergezeld gaan, als niet langer geldig te beschouwen voor de toepassing van artikel 7, lid 1, van die richtlijn,
- mogen de Lid-Staten de inschrijving, verkoop of ingebruikname van nieuwe voertuigen die niet overeenkomstig Richtlijn 70/156/EEG vergezeld gaan van een certificaat van overeenstemming, verbieden, en
- mogen de Lid-Staten de verkoop en ingebruikname van nieuwe veiligheidsgordels en bevestigingssystemen verbieden
om redenen die verband houden met veiligheidsgordels en bevestigingssystemen, indien niet aan de bepalingen van Richtlijn 77/541/EEG, als gewijzigd bij deze richtlijn, is voldaan.
2. Met ingang van 1 oktober 1999 zijn de bepalingen van Richtlijn 77/541/EEG, als gewijzigd bij deze richtlijn, die betrekking hebben op veiligheidsgordels en bevestigingssystemen als onderdelen, van toepassing voor de doeleinden van artikel 7, lid 2, van Richtlijn 70/156/EEG.
4. In afwijking van de leden 2 en 3 punt 2, dienen de Lid-Staten voor vervangingsonderdelen EEG-typegoedkeuringen te blijven verlenen en de verkoop en ingebruikname van veiligheidsgordels en bevestigingssystemen overeenkomstig vorige versies van Richtlijn 77/541/EEG te blijven toestaan, mits deze veiligheidsgordels en bevestigingssystemen:
- bestemd zijn voor montage in reeds in gebruik genomen voertuigen, en
- voldoen aan de bepalingen van de richtlijn die van kracht waren op het moment van de eerste inschrijving van deze voertuigen.
5. In afwijking van de leden 2 en 3 punt 1, zijn de bepalingen van deze leden van toepassing met ingang van 1 januari 1997 in zoverre het aanbrengen van een waarschuwing overeenkomstig punt 3.1.11 van bijlage I betreft.
Artikel 3
1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 1996 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen vaststellen wordt in deze bepalingen of bij de officiële bekendmaking van deze bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen. De vorm van deze verwijzing wordt door de Lid-Staten bepaald.
2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst mede van de belangrijkste bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 4
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na de bekendmaking ervan in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Artikel 5
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.
Gedaan te Brussel, 17 juni 1996.
Voor de Commissie
Martin BANGEMANN
Lid van de Commissie
(1) PB nr. L 42 van 23. 2. 1970, blz. 1.
(2) PB nr. L 266 van 8. 11. 1995, blz. 1.
(3) PB nr. L 220 van 29. 8. 1977, blz. 95.
(4) PB nr. L 341 van 6. 12. 1990, blz. 1.
(5) PB nr. L 24 van 30. 1. 1976, blz. 6.
(6) PB nr. L 341 van 6. 12. 1990, blz. 14.
(7) PB nr. L 221 van 12. 8. 1974, blz. 1.
(8) PB nr. L 373 van 31. 12. 1991, blz. 26.
(9) PB nr. L 38 van 11. 2. 1974, blz. 2.
(10) PB nr. L 206 van 29. 7. 1978, blz. 26.
BIJLAGE
De volgende lijst van bijlagen wordt toegevoegd:
LIJST VAN BIJLAGEN
BIJLAGE I: Toepassingsgebied, definities, EEG-typegoedkeuring en montagevoorschriften
BIJLAGE II: Documentatie typegoedkeuring
Aanhangsel 1. Inlichtingenformulier (onderdeel)
Aanhangsel 2. Inlichtingenformulier (voertuig)
Aanhangsel 3. Typegoedkeuringsformulier (onderdeel)
Aanhangsel 4. Typegoedkeuringsformulier (voertuig)
BIJLAGE III: EEG-goedkeuringsmerk
BIJLAGE IV: Apparatuur voor de proef inzake de duurzaamheid der oprolmechanismen
BIJLAGE V: Apparatuur voor de proef inzake de vergrendeling van oprolmechanismen met noodvergrendeling
BIJLAGE VI: Voorbeeld van apparatuur voor de proef inzake de bestandheid van het oprolmechanisme tegen stof
BIJLAGE VII: Beschrijving van de beproevingswagen, zitplaats, bevestigingen en stopinrichting
BIJLAGE VIII: Beschrijving van de proefpop
BIJLAGE IX: Omschrijving van de vertragingscurve van de wagen als functie van de tijd
BIJLAGE X: Gebruiksaanwijzing
BIJLAGE XI: Beproeving van de gemeenschappelijke sluiting
BIJLAGE XII: Schuur- en microslipproef
BIJLAGE XIII: Corrosieproef
BIJLAGE XIV: Chronologische volgorde der proeven
BIJLAGE XV: Overzicht van minimumeisen betreffende veiligheidsgordels en oprolmechanismen
BIJLAGE XVI: Controle op de overeenstemming van de produktie
Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:
- Punt 0 wordt als volgt gelezen:
"0. Toepassingsgebied
Deze richtlijn is van toepassing op veiligheidsgordels en bevestigingssystemen voor montage in voertuigen die overeenkomen met de definitie van artikel 9 en die afzonderlijk, d.w.z. als individuele voorzieningen, voor inzittenden van volwassen postuur op naar voren of naar achteren gerichte zitplaatsen zijn bestemd.".
- Na punt 1.22 worden de volgende vijf nieuwe punten toegevoegd:
"1.23. "referentiezone" - de ruimte tussen twee verticale longitudinale vlakken op een onderlinge afstand van 400 mm en symmetrisch gelegen ten opzichte van punt H, gedefinieerd door de draaiing van de in bijlage II bij Richtlijn 74/60/EEG beschreven inrichting van de verticale in de horizontale stand rond een punt dat 127 voor punt H ligt. De inrichting dient te worden ingesteld op de maximale lengte van 840 mm.
1.24. "airbag" - een inrichting die gemonteerd is ter aanvulling van de veiligheidsgordels en bevestigingssystemen in gemotoriseerde voertuigen, i.e. een systeem dat bij een ernstige botsing van het voertuig automatisch een flexibel omhulsel opblaast dat door samendrukking van het erin opgesloten gas de ernst van het contact van een of meer delen van het lichaam van de inzittende van het voertuig met de binneninrichting van de passagiersruimte beperkt.
1.25. "airbag passagier" - een airbag die bestemd is om een inzittende op een andere zitplaats dan die van de bestuurder bij een frontale botsing te beschermen.
1.26. "bevestigingssysteem voor kinderen" - een geheel van onderdelen, eventueel bestaande uit een combinatie van riemen of flexibele componenten met een sluiting, verstelinrichtingen en bevestigingsonderdelen, soms tevens voorzien van een zitje en/of botsingsscherm, dat kan worden bevestigd aan een gemotoriseerd voertuig. Het is bovendien zo ontworpen dat de kans op verwonding van de gebruiker bij een botsing of een abrupte vertraging van het voertuig wordt verminderd doordat het de bewegingsmogelijkheden voor het lichaam van de gebruiker beperkt.
1.27. "naar achteren gericht" - in een richting tegenovergesteld aan de normale rijrichting van het voertuig".
- de punten 1.8.4.1 en 1.8.4.2 worden als volgt gelezen:
"1.8.4.1. een vertraging van het voertuig (enkelvoudige gevoeligheid),
1.8.4.2. een combinatie van een vertraging van het voertuig, beweging van de gordelbanden of enig ander automatisch middel (meervoudige gevoeligheid)".
- Punt 2.1.1 wordt als volgt gelezen:
"2.1.1. De in artikel 3, lid 4, van Richtlijn 70/156/EEG bedoelde aanvraag van de EEG-goedkeuring van een type veiligheidsgordel als onderdeel moet worden ingediend door de fabrikant.
De in artikel 3, lid 4, van Richtlijn 70/156/EEG bedoelde aanvraag van de EEG-goedkeuring van een type bevestigingssysteem als onderdeel moet worden ingediend door de fabrikant of door de fabrikant van het voertuig waarin dit systeem zal worden gemonteerd.".
- Punt 2.1.2 wordt als volgt gelezen:
"2.1.2. Een model van het inlichtingenformulier is opgenomen in aanhangsel 1 van bijlage II. De volgende monsters moeten ter beschikking worden gesteld van de met de goedkeuringsproeven belaste technische dienst:".
- Punt 2.1.2.1 wordt geschrapt.
- De punten "2.1.2.2., 2.1.2.3. en 2.1.2.4." krijgen de nummers "2.1.2.1., 2.1.2.2. respectievelijk 2.1.2.3.".
- Punt 2.1.3 wordt als volgt gelezen:
"2.1.3. In het geval van bevestigingssystemen moet de aanvrager de met de goedkeuringsproeven belaste technische dienst twee exemplaren ter beschikking stellen. Deze mogen vergezeld gaan van twee van de in punt 2.1.2.1 bedoelde exemplaren van de gordels, alsmede, naar de keuze van de fabrikant, hetzij van een voertuig dat representatief is voor het goed te keuren type voertuig, hetzij van het deel of de delen van het voertuig die door deze dienst essentieel worden geacht.".
- Na punt 2.4.1.4 wordt het volgende nieuwe punt toegevoegd:
"2.4.1.5. Het gebruik van materialen die wat waterretentie betreft eigenschappen van polyamide 6 vertonen, is verboden in alle mechanische delen, voor zover hierdoor de werking ervan negatief kan worden beïnvloed.".
- Aan het einde van punt 2.4.5.2.1 wordt het volgende toegevoegd:
"In het geval van enkelvoudige gevoeligheid als bedoeld in punt 1.8.4.1 gelden alleen de specificaties betreffende de vertraging van het voertuig.".
- Aan het einde van punt 2.4.5.2.1.5 wordt het volgende toegevoegd:
"Deze eis geldt evenwel niet in het geval van een oprolmechanisme met meervoudige gevoeligheid, op voorwaarde dat slechts één gevoeligheid afhankelijk is van het externe signaal of de energiebron en de bestuurder met optische en/of akoestische middelen op een storing van het signaal of de energiebron wordt geattendeerd.".
- Punt 2.4.5.2.2 wordt als volgt gelezen:
"2.4.5.2.2. Een oprolmechanisme met noodvergrendeling met meervoudige gevoeligheid waarvan één de bandgevoeligheid is, moet bij beproeving overeenkomstig punt 2.7.7.2 aan bovenstaande eisen voldoen en moet bovendien vergrendelen wanneer de in de uittrekrichting gemeten bandversnelling 2,0 g of meer bedraagt.".
- Na punt 2.6.1.4.2 wordt het volgende nieuwe punt toegevoegd:
"2.6.1.5. In afwijking van het voorgaande mogen de verplaatsingen bij bevestigingssystemen groter zijn dan gespecificeerd in punt 2.6.1.3.2 indien de in punt 5.5.4 van bijlage I bij Richtlijn 76/115/EEG bedoelde afwijking op het op de zitplaats aangebrachte bevestigingspunt boven van toepassing is. Bijzonderheden omtrent het bevestigingssysteem dienen te worden vermeld in het addendum bij het in de aanhangsels 3 en 4 van bijlage II opgenomen typegoedkeuringscertificaat.".
- In punt 2.7.3 wordt "2.1.2.4" vervangen door "2.1.2.2".
- Punt "2.7.10" (Keuringsrapport) dat niet omgenummerd werd bij Richtlijn 90/628/EEG, wordt punt "2.7.11".
- De laatste zin van punt 2.7.11 wordt als volgt gelezen:
"Indien bij de voorwaartse verplaatsing van de proefpop de in punt 2.6.1.3.2 voorgeschreven waarden zijn overschreden, moet in het rapport worden vermeld of aan het gestelde in punt 2.6.1.4.1 is voldaan."
- Punt 2.8.3 wordt als volgt gelezen:
"2.8.3. In de regel worden de maatregelen ter controle van de overeenstemming van de produktie vastgesteld conform de bepalingen van artikel 10 van Richtlijn 70/156/EEG.".
- Punt 2.8.3.1 wordt als volgt gelezen:
"2.8.3.1. In bijlage XVI bij deze richtlijn zijn bijzondere bepalingen opgenomen betreffende de uit te voeren proeven en de frequentie daarvan.".
- De punten 2.8.3.2 tot en met 2.8.4.5 worden geschrapt.
- Punt 3.1.1 wordt als volgt gelezen:
"3.1.1. Met uitzondering van klapstoelen (als gedefinieerd in Richtlijn 76/115/EEG) en zitplaatsen die uitsluitend bestemd zijn voor gebruik bij stilstaand voertuig moeten alle zitplaatsen van de in artikel 9 bedoelde voertuigen van de categorieën M en N (met uitzondering van voertuigen van de categorieën M2 en M3 die zowel voor stadsgebruik als voor staande passagiers zijn bestemd) zijn voorzien van veiligheidsgordels of bevestigingssystemen die voldoen aan de eisen van deze richtlijn.".
- Punt 3.1.3 wordt als volgt gelezen:
"3.1.3. ". . . de montage van een heupgordel van het type Br4m toegestaan, . . .". ("B, Br3 of" wordt geschrapt.")
- Na punt 3.1.9 worden de volgende vier nieuwe punten toegevoegd:
"3.1.10. Iedere zitplaats die in bijlage XV is gemarkeerd met het symbool>REFERENTIE NAAR EEN FILM>
moet worden uitgerust met een driepuntsgordel, tenzij aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
- direct voor de zitplaats bevindt zich een andere zitplaats of bevinden zich andere delen van het voertuig die voldoen aan bijlage III, aanhangsel 1, punt 3.5, van Richtlijn 74/408/EEG, of
- wanneer het voertuig in beweging is kan geen enkel deel van het voertuig in de referentiezone komen, of
- delen van het voertuig die zich in de genoemde referentiezone bevinden voldoen aan de eisen van aanhangsel 6 van bijlage III van Richtlijn 74/408/EEG,
in welk geval een heupgordel van een in bijlage XV gespecificeerd type volstaat.
3.1.11. Tenzij anders bepaald in punt 3.1.12 dient bij iedere passagierszitplaats met airbag een waarschuwing te worden aangebracht tegen het gebruik van een naar achteren gericht bevestigingssysteem voor kinderen op die zitplaats. Deze waarschuwing in de vorm van een pictogram eventueel voorzien van een verklarende tekst dient op duurzame wijze te worden aangebracht op een plaats die gemakkelijk zichtbaar is voor een persoon die een naar achteren gericht bevestigingssysteem voor kinderen op de zitplaats in kwestie wil aanbrengen. Een permanente vermelding dient te allen tijde zichtbaar te zijn indien de waarschuwing niet zichtbaar is bij gesloten deur.
Figuur 1
Pictogram (voorbeeld)
>REFERENTIE NAAR EEN FILM>
3.1.12. De bepalingen van punt 3.1.11 zijn niet van toepassing indien het voertuig is voorzien van een mechanisme dat automatisch de aanwezigheid van een naar achteren gericht bevestigingssysteem voor kinderen ontdekt en dat ervoor zorgt dat de airbag niet wordt opgeblazen wanneer een dergelijk systeem is aangebracht.
3.1.13. In het geval van zitplaatsen die voor gebruik bij stilstaand voertuig in andere richtingen kunnen worden gedraaid of geplaatst, zijn de bepalingen van punt 3.1.1 alleen van toepassing bij richtingen van de zitplaats die passen bij normaal gebruik van het voertuig rijdend over de weg overeenkomstig deze richtlijn. Een daartoe strekkende aantekening dient in het inlichtingenformulier te worden opgenomen.".
- Na punt 3.2.2.4 wordt het volgende nieuwe punt toegevoegd:
"3.2.2.5. De technische diensten moeten, bij gesloten sluiting en onbezette zitplaats, nagaan:
- of de eventuele speling in de gordel niet verhindert dat bevestigingssystemen voor kinderen volgens de aanwijzingen van de fabrikant kunnen worden aangebracht; en
- of in het geval van driepuntsgordels een spanning van ten minste 50 N in de heupriem van de gordel kan worden opgewekt door het diagonale gedeelte van de gordel te spannen.".
- De volgende drie nieuwe punten worden toegevoegd:
"4. Aanvraag van de EEG-goedkeuring van een type voertuig wat betreft de installatie van de veiligheidsgordels en bevestigingssystemen
4.1. De in artikel 3, lid 4, van Richtlijn 70/156/EEG bedoelde aanvraag van de EEG-goedkeuring van een type voertuig wat betreft de installatie van de veiligheidsgordels en bevestigingssystemen moet worden ingediend door de voertuigfabrikant.
4.2. Een model van het inlichtingenformulier is opgenomen in aanhangsel 2 van bijlage II.
4.3. Een voor het te keuren type representatief voertuig moet ter beschikking worden gesteld van de met de goedkeuringsproeven belaste technische dienst.
5. Verlening van de EEG-typegoedkeuring
5.1. Indien aan de relevante bepalingen is voldaan, dient overeenkomstig artikel 4, lid 3, en, voor zover van toepassing, artikel 4, lid 4, van Richtlijn 70/156/EEG de EEG-typegoedkeuring te worden verleend.
5.2. Een model van het EEG-typegoedkeuringsformulier is opgenomen in:
5.2.1. bijlage II, aanhangsel 3, voor aanvragen als bedoeld in punt 2.1;
5.2.2. bijlage II, aanhangsel 4, voor aanvragen als bedoeld in punt 4.
5.3. Elk goedgekeurd type veiligheidsgordel of bevestigingssysteem en elk goedgekeurd type voertuig krijgt een goedkeuringsnummer overeenkomstig bijlage VII van Richtlijn 70/156/EEG. De betrokken Lid-Staat mag dit nummer niet nogmaals aan een ander type veiligheidsgordel of bevestigingssysteem of een ander type voertuig toekennen.
6. Wijziging van het type en wijziging van de goedkeuring
6.1. Bij wijziging van het overeenkomstig deze richtlijn goedgekeurde type voertuig of type veiligheidsgordel of bevestigingssysteem zijn de bepalingen van artikel 5 van Richtlijn 70/156/EEG van toepassing.".
Bijlage II wordt vervangen door de volgende bijlage II:
"BIJLAGE II
DOCUMENTATIE TYPEGOEDKEURING
Aanhangsel 1
>BEGIN VAN DE GRAFIEK>
Inlichtingenformulier nr. . . .
ten behoeve van de EEG-typegoedkeuring van veiligheidsgordels
en bevestigingssystemen als onderdelen (Richtlijn 77/541/EEG),
laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/36/EG
Onderstaande gegevens, voor zover van toepassing, moeten in drievoud worden verstrekt en dienen vergezeld te gaan van een inhoudsopgave. Eventuele tekeningen moeten op een passende schaal met voldoende details in formaat A4 of tot op dat formaat gevouwen, worden ingediend. Op eventuele foto's moeten voldoende details zijn te zien.
Indien de systemen, onderdelen en technische eenheden elektronisch gestuurde functies hebben, dienen gegevens over de prestaties te worden verschaft.
0. Algemene gegevens
0.1. Merk (firmanaam):
0.2. Type en algemene handelsbenaming(en):
0.5. Naam en adres van de fabrikant:
0.7. In het geval van onderdelen en technische eenheden, plaats en wijze van aanbrenging van het EEG-goedkeuringsmerk:
0.8. Adres(sen) van de assemblagefabriek(en):
1. Lijst van voertuigen waarvoor de inrichting is bestemd (voor zover van toepassing)
2. Beschrijving van de inrichting
2.1. Veiligheidsgordel
2.1.1. Configuratie van de veiligheidsgordel (tweepuntsgordel, driepuntsgordel, statisch, automatisch):
2.1.2. Gegevens betreffende de gordelbanden (materiaal, afmetingen en kleur):
2.1.3. Type oprolmechanisme (overeenkomstig punt 1.1.3.2.2 van bijlage III bij Richtlijn 77/541/EEG):
2.1.3.1. Gegevens omtrent aanvullende functies, indien van toepassing:
2.1.4. Tekeningen van de niet-buigzame delen (als bedoeld in punt 1.2.1 van bijlage I bij Richtlijn 77/541/EEG):
2.1.5. Schema van de veiligheidsgordel, waarmee de niet-buigzame delen kunnen worden geïdentificeerd en gelokaliseerd:
2.1.6. Montagevoorschriften waaruit onder meer blijkt hoe het oprolmechanisme en de sensor moeten worden geïnstalleerd:
2.1.7. Indien een verstelinrichting voor de gordelhoogte aanwezig is, dient te worden vermeld of deze als onderdeel van de gordel wordt beschouwd:
2.1.8. Bij gordels met voorspaninrichting of -systeem dient een volledige technische beschrijving van de constructie en werking ervan te worden gegeven, met inbegrip van de impactsensor, waaruit de wijze van activering en de eventueel noodzakelijke methoden ter voorkoming van onbedoelde activering blijken:
2.2. Bevestigingssysteem
In aanvulling op de in punt 2.1 bedoelde gegevens:
2.2.1. Tekeningen van de relevante delen van de voertuigconstructie en eventuele versterkingen van de zitplaatsverankering:
2.2.2. Tekeningen van de zitplaats, waarop de constructie, het verstelsysteem en de bevestigingselementen staan aangegeven, met vermelding van de gebruikte materialen:
2.2.3. Tekening of foto van het geïnstalleerde bevestigingssysteem:
Datum, bestand
>EIND VAN DE GRAFIEK>
Aanhangsel 2
>BEGIN VAN DE GRAFIEK>
>EIND VAN DE GRAFIEK>
Aanhangsel 3
>BEGIN VAN DE GRAFIEK>
MODEL
(maximumformaat: A4 (210 × 297 mm))
EEG-TYPEGOEDKEURINGSFORMULIER
Dienststempel
Mededeling betreffende:
- goedkeuring (1),
- uitbreiding van de goedkeuring (1),
- weigering van de goedkeuring (1),
- intrekking van de goedkeuring (1),
van een type voertuig/onderdeel/technische eenheid (1) met betrekking tot Richtlijn . . ./. . ./EEG, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn . . ./. . ./EG.
Goedkeuringsnummer:
Reden voor uitbreiding:
DEEL I
0.1. Merk (firmanaam):
0.2. Type en algemene handelsbenaming(en):
0.3. Middel tot identificatie van het type, indien het op het voertuig is aangegeven (1) (2):
0.3.1. Plaats van het merkteken:
0.4. Categorie waartoe het voertuig behoort (1) (3):
0.5. Naam en adres van de fabrikant:
0.7. In het geval van onderdelen en technische eenheden, plaats en wijze van aanbrenging van het EEG-goedkeuringsmerk:
0.8. Adres(sen) van de assemblagefabriek(en):
DEEL II
1. Aanvullende gegevens (in voorkomend geval): zie addendum.
2. Met de keuring belaste technische dienst:
3. Datum van het keuringsrapport:
4. Nummer van het keuringsrapport:
5. Eventuele opmerkingen: zie addendum.
6. Plaats:
7. Datum:
8. Handtekening:
9. De inhoudsopgave bij het informatiepakket, dat bewaard wordt door de goedkeuringsinstantie en op verzoek te verkrijgen is, is als bijlage opgenomen.
(1) Doorhalen wat niet van toepassing is.
(2) Indien de middelen tot identificatie van het type tekens bevatten die niet van betekenis zijn voor de beschrijving van het type voertuig, technische eenheid of onderdeel waarop dit goedkeuringsformulier betrekking heeft, moeten dergelijke tekens op het formulier worden weergegeven door het symbool "?" (bij voorbeeld ABC??123??).
(3) Als gedefinieerd in bijlage II, deel A, bij Richtlijn 70/156/EEG.
>EIND VAN DE GRAFIEK>
>BEGIN VAN DE GRAFIEK>
Addendum bij EEG-typegoedkeuringsformulier nr. . . .
met betrekking tot de typegoedkeuring van veiligheidsgordels en bevestigingssystemen als onderdelen, gelet op Richtlijn 77/541/EEG, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn . . ./. . ./EG
1. Aanvullende inlichtingen
1.1. Configuratie:
(Gebruik de in de punten 1.3 en 1.4 van bijlage III voorgeschreven symbolen en merktekens. Vermeld voor zover van toepassing ook aanvullende kenmerken, zoals verstelinrichtingen voor de gordelhoogte, voorspaninrichtingen, enz.)
1.2. Voertuigen waarvoor de inrichting is bestemd:
1.3. Plaats van montage op het voertuig:
5. Opmerkingen:
>EIND VAN DE GRAFIEK>
Aanhangsel 4
>BEGIN VAN DE GRAFIEK>
MODEL
(maximumformaat: A4 (210 × 297 mm))
EEG-TYPEGOEDKEURINGSFORMULIER
Dienststempel
Mededeling betreffende:
- goedkeuring (1),
- uitbreiding van de goedkeuring (1),
- weigering van de goedkeuring (1),
- intrekking van de goedkeuring (1),
van een type voertuig/onderdeel/technische eenheid (1) met betrekking tot Richtlijn . . ./. . ./EEG, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn . . ./. . ./EG.
Goedkeuringsnummer:
Reden voor uitbreiding:
DEEL I
0.1. Merk (firmanaam):
0.2. Type en algemene handelsbenaming(en):
0.3. Middel tot identificatie van het type, indien het op het voertuig is aangegeven (1) (2):
0.3.1. Plaats van het merkteken:
0.4. Categorie waartoe het voertuig behoort (1) (3):
0.5. Naam en adres van de fabrikant:
0.7. In het geval van onderdelen en technische eenheden, plaats en wijze van aanbrenging van het EEG-goedkeuringsmerk:
0.8. Adres(sen) van de assemblagefabriek(en):
DEEL II
1. Aanvullende gegevens (in voorkomend geval): zie addendum.
2. Met de keuring belaste technische dienst:
3. Datum van het keuringsrapport:
4. Nummer van het keuringsrapport:
5. Eventuele opmerkingen: zie addendum.
6. Plaats:
7. Datum:
8. Handtekening:
9. De inhoudsopgave bij het informatiepakket, dat bewaard wordt door de goedkeuringsinstantie en op verzoek te verkrijgen is, is als bijlage opgenomen.
(1) Doorhalen wat niet van toepassing is.
(2) Indien de middelen tot identificatie van het type tekens bevatten die niet van betekenis zijn voor de beschrijving van het type voertuig, technische eenheid of onderdeel waarop dit goedkeuringsformulier betrekking heeft, moeten dergelijke tekens op het formulier worden weergegeven door het symbool "?" (bij voorbeeld ABC??123??).
(3) Als gedefinieerd in bijlage II, deel A, bij Richtlijn 70/156/EEG.
>EIND VAN DE GRAFIEK>
>BEGIN VAN DE GRAFIEK>
Addendum bij EEG-typegoedkeuringsformulier nr. . . .
met betrekking tot de goedkeuring van een type voertuig gelet op Richtlijn 77/541/EEG, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn . . ./. . ./EG
1. Aanvullende inlichtingen
1.1. Aanduiding van de veiligheidsgordels of bevestigingssystemen die op het voertuig mogen worden gemonteerd
1.1.1. Merk:
1.1.2. Typegoedkeuringsmerkteken:
1.1.3. Plaats van montage op het voertuig:
1.2. Bevestigingspunten voor veiligheidsgordels:
1.2.1. Typegoedkeuringsnummer:
1.3. Zitplaatsen:
1.3.1. Typegoedkeuringsnummer, voor zover beschikbaar:
5. Opmerkingen:>EIND VAN DE GRAFIEK>
"
Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:
- Punt 1.1.2 wordt als volgt gelezen:
"1.1.2. dicht bij de rechthoek het "basisgoedkeuringsnummer", dat overeenkomt met het vierde deel van het in bijlage VII van Richtlijn 70/156/EEG bedoelde typegoedkeuringsnummer, voorafgegaan door twee cijfers ter aanduiding van het volgnummer dat is toegekend aan de meest recente wijziging van Richtlijn 77/541/EEG op de datum waarop de EEG-typegoedkeuring voor onderdelen werd verleend. Voor de onderhavige richtlijn is het volgnummer 04."
- In de vier schema's van punt 2 wordt "2439" vervangen door "04 2439".
- In de punten 2.1, 2.2, 2.3 en 2.4 worden de woorden "onder nummer 2439" vervangen door "op basis van deze richtlijn (04) met als basisgoedkeuringsnummer 2439".
- De opmerking aan het einde van bijlage III wordt als volgt gewijzigd:
"Het basisgoedkeuringsnummer en het (de) symbool (symbolen) moeten in de nabijheid van de rechthoek worden geplaatst . . .".
Bijlage XV (zie Richtlijn 90/628/EEG) wordt als volgt gewijzigd:
De tabel en de opmerkingen worden vervangen door:
>REFERENTIE NAAR EEN FILM>