Richtlijn 96/86/EG van de Commissie van 13 december 1996 tot aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 94/55/EG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn 96/86/EG van de Commissie van 13 december 1996 tot aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 94/55/EG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (Voor de EER relevante tekst)
RICHTLIJN 96/86/EG VAN DE COMMISSIE van 13 december 1996 tot aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 94/55/EG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 94/55/EG van de Raad van 21 november 1994 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (1), inzonderheid artikel 8,
Overwegende dat de bijlagen A en B van de Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, meestal ADR genoemd, als bijlagen A en B aan Richtlijn 94/55/EG dienen te worden toegevoegd en niet slechts op grensoverschrijdend verkeer van toepassing dienen te zijn, maar ook op vervoer binnen de individuele Lid-Staten;
Overwegende dat de bijlagen van Richtlijn 94/55/EC de ADR bevatten zoals die van toepassing is sedert 1 januari 1995 en sedertdien in alle talen is gepubliceerd (2);
Overwegende dat de ADR elke twee jaar wordt bijgewerkt en derhalve met ingang van 1 januari 1997 een nieuwe versie van kracht zal worden;
Overwegende dat in overeenstemming met artikel 8 alle wijzigingen die nodig zijn voor een aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang in de onder het werkingsgebied van de richtlijn vallende sector en die gericht zijn op het in lijn brengen met de nieuwe regels, in overeenstemming met de procedure van artikel 9 moeten worden vastgesteld;
Overwegende dat het nodig is de sector aan te passen aan de nieuwe ADR-regels en derhalve de bijlagen van Richtlijn 94/55/EG te wijzigen;
Overwegende dat de maatregelen waarin deze richtlijn voorziet in overeenstemming zijn met het advies van het bij artikel 9 van Richtlijn 94/55/EG ingestelde Comité,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Bijlage A van Richtlijn 94/55/EG wordt als volgt gewijzigd:
"Bijlage A omvat de randnummers 2 000 tot en met 3 999 van bijlage A van de Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR), zoals die gelden met ingang van 1 januari 1997, met dien verstande dat de woorden "overeenkomstsluitende partij" worden vervangen door "Lid-Staat".
NB: De tekst met de wijzigingen voor 1997 tot wijziging van de geconsolideerde tekst van bijlage A van 1995 zal in alle talen van de Gemeenschap worden gepubliceerd zodra de tekst in alle talen beschikbaar is.".
2. Bijlage B van Richtlijn 94/55/EG wordt als volgt gewijzigd:
"Bijlage B omvat de randnummers 10 000 tot en met 270 000 van bijlage B van de Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR), zoals die gelden met ingang van 1 januari 1997, met dien verstande dat de woorden "overeenkomstsluitende partij" worden vervangen door "Lid-Staat".
NB: De tekst met de wijzigingen voor 1997 tot wijziging van de geconsolideerde tekst van bijlage B van 1995 zal in alle talen van de Gemeenschap worden gepubliceerd zodra de tekst in alle talen beschikbaar is.".
Artikel 2
1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 1 januari 1997 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.
2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst mee van de bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 3
Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Artikel 4
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.
Gedaan te Brussel, 13 december 1996.
Voor de Commissie
Neil KINNOCK
Lid van de Commissie
(1) PB nr. L 319 van 12. 12. 1994, blz. 7.
(2) PB nr. L 275 van 28. 10. 1996, blz. 1.
Wijzigingen in bijlagen A en B van Richtlijn 94/55/EG van de Raad () als aangekondigd in Richtlijn 96/86/EG van de Commissie tot aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 94/55/EG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg () (Voor de EER relevante tekst)
() PB L 319 van 12. 12. 1994, blz. 7 en L 275 van 28. 10. 1996, blz. 1.
() PB L 335 van 24. 12. 1996, blz. 43.
BIJLAGE A
INHOUDSTAFEL
De inhoudstafel als volgt wijzigen:
"Klasse 2 Gassen 2200 en volgende" 52
Aanhangsel A.1 "A. Eisen betreffende de stabiliteit en de veiligheid van ontplofbare stoffen en voorwerpen en van genitreerde cellulosemengsels 3100 en volgende" 137
Aanhangsel A.2 "C. Voorschriften betreffende de beproevingen van spuitbussen (aërosolen) en recipiënten, klein, met gas (gaspatronen) van klasse 2, 5 3291 en volgende" 138
"Aanhangsel A.3 A. Testen met betrekking tot brandbare vloeistoffen van de klassen 3, 6.1 en 8 3300 en volgende 139
B. Test voor het bepalen van de vloeibaarheid 3310 en volgende 140
C. Testen voor het bepalen van de giftigheid voor het milieu, de bestendigheid en de bioaccumulatie van de stoffen in het watermilieu, met het oog op hun indeling bij klasse 9 3320 en volgende" 140"Aanhangsel B.4 Voorschriften betreffende de opleiding van bestuurders van voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren 240 000 en volgende" 215
"Aanhangsel B.7 Kenteken voor verwarmde stoffen 270 000 en volgende" 233
(VOLUME I) VOORSCHRIFTEN MET BETREKKING TOT DE GEVAARLIJKE STOFFEN EN VOORWERPEN
DEEL I
DEFINITIES EN ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
Definities
2000 (1) De definitie van "breekbare colli" schrappen.
Volgende definities bijvoegen:
"- 'Aanbevelingen betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen', de negende herziene uitgave van de Aanbevelingen betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen, gepubliceerd door de Verenigde Naties (ST/SG/AC.10/1/Rev.9).
- 'Handboek van testen en criteria', de tweede herziene uitgave van de Aanbevelingen betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen, handboek van testen en criteria, gepubliceerd door de Verenigde Naties (ST/SG/AC.10/11/Rev.2)."
(2) Vervang "batterijen van recipiënten" door "elementen van batterijvoertuigen".
(6) Volgende nieuwe paragraaf (6) bijvoegen:
"(6) Met het oog op hun indeling worden gevaarlijke goederen met een smeltpunt of een begin van smelttraject van ten hoogte 20 °C bij een druk van 101, 3 kPa als vloeistoffen beschouwd. Een viskeuze stof waarvan geen specifiek smeltpunt kan bepaald worden, dient onderworpen te worden aan de ASTM D 4359-90 test of aan de test voor het bepalen van de vloeibaarheid (penetrometertest), beschreven in randnummer 3310 van aanhangsel A.3."
2001 (4) b) Als volgt wijzigen:
"b) voor mengsels van samengeperste gassen: de verhouding van het volume t.o.v. het totaal volume van het gasmengsel, uitgedrukt in procent, wanneer op basis van de druk gevuld wordt, of de verhouding van de massa t.o.v. de totale massa van het mengsel, uitgedrukt in procent, wanneer op basis van de massa gevuld wordt;
voor mengsels van vloeibaar gemaakte gassen en onder druk opgeloste gassen: de verhouding van de massa t.o.v. de totale massa van het mengsel, uitgedrukt in procent."
(7) Paragraaf (7) schrappen.
De huidige paragraaf (8) wordt paragraaf (7).
Algemene voorschriften
2002 (1) Schrap ",2" in de eerste tekst tussen haakjes.
Schrap ",2201" in de tweede tekst tussen haakjes.
Het begin van de derde tekst tussen haakjes als volgt wijzigen:
"(Klassen 2, ".
Het begin van de vierde tekst tussen haakjes als volgt wijzigen:
"(randnummers 2201,".
(2) De rubriek betreffende de klasse 2 als volgt wijzigen:
"Klasse 2 Gassen Open klasse".
(3) (a) Volgende zin op het einde van de eerste zin in de tweede paragraaf bijvoegen:
"Wanneer er meerdere bestemmelingen zijn mogen de naam en het adres van de bestemmelingen en de afgeleverde hoeveelheden - die het mogelijk maken om op ieder ogenblik de aard en hoeveelheid van de vervoerde goederen te bepalen - vermeld worden op andere documenten die moeten gebruikt worden of op om het even welke andere documenten die opgelegd worden door andere reglementeringen, en die zich aan boord van het voertuig dienen te bevinden."
(5) Als volgt wijzigen:
"a) Bij het vervoer van verpakkingen die gevaarlijke goederen bevatten mogen oververpakkingen gebruikt worden, indien die aan de volgende voorschriften voldoen:
Met 'oververpakking' wordt een omsluiting bedoeld die door één enkele verzender gebruikt wordt om één of meerdere colli te bevatten en om een eenheid te vormen die tijdens het vervoer gemakkelijker gemanipuleerd en gestouwd kan worden. Voorbeelden van oververpakkingen zijn:
i) laadvlakken, zoals paletten, waarop meerdere colli geplaatst of gestapeld worden en die door middel van banden uit kunststof, krimp- of rekfolie of andere gepaste middelen vastgezet worden; ofii) beschermende buitenverpakkingen zoals kisten of manden.
Opmerking: Deze definitie is niet van toepassing op de in klasse 7 gedefinieerde oververpakkingen (zie definitie 13 in randnummer 2700).
Een oververpakking moet voorzien zijn van de letters "UN", gevolgd door het stofidentificatienummer van de goederen, en van de etiketten van alle colli die zich in de oververpakking bevinden, tenzij de stofidentificatienummers en de etiketten met betrekking tot alle in de oververpakking vervatte gevaarlijke goederen zichtbaar zijn.
Elk collo met gevaarlijke goederen dat zich in een oververpakking bevindt moet voldoen aan alle van toepassing zijnde voorschriften. De voorziene functie van elke verpakking mag door de oververpakking niet beïnvloed worden.
De samenladingsverboden in de verschillende klassen zijn ook van toepassing op deze oververpakkingen.
b) Beschadigde, onvolwaardige of lekkende colli met gevaarlijke goederen of gevaarlijke goederen die vrijgekomen of weggelekt zijn, mogen in speciale in randnummer 3559 beschreven bergingsverpakkingen vervoerd worden. Deze mogelijkheid verhindert het gebruik van een verpakking van groter formaat, van een gepast type en beproevingsniveau en volgens de voorschriften van randnummer 3500 (14), niet. Wanneer beschadigde verpakkingen in bergingsverpakkingen vervoerd worden moeten de bergingsverpakkingen voorzien zijn van de letters "UN", gevolgd door het stofidentificatienummer, van alle gevaarsetiketten die op de vervatte beschadigde verpakkingen voorkomen en van het woord "BERGING". Buiten de vermeldingen die in de onderscheiden klassen voor de vervoerde goederen voorgeschreven worden, moet de verzender in het vervoerdocument ook het woord "Bergingsverpakking" vermelden.
(6) Vervang de tweede zin door volgende tekst:
"Behalve wanneer onderhavige paragraaf of de individuele verpakkingsvoorschriften anders bepalen, moet bij het inpakken van de vloeistoffen van klasse 3, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 6.1, 8 of 9 die bij de letter a) of b) van de verschillende cijfers ingedeeld zijn en zich in verpakkingen uit glas, porselein of aardewerk bevinden, gebruik gemaakt worden van absorberend materiaal dat niet op een gevaarlijke wijze met de vloeistof mag reageren. Wanneer de binnenverpakkingen zodanig beschermd zijn dat bij breuk ervan hun inhoud onder normale vervoersomstandigheden niet uit de buitenverpakking zal weglekken, is geen absorberend materiaal vereist. Wanneer daarentegen de buitenverpakking niet lekdicht is, is het absorberend materiaal vereist, evenals een middel om de vloeistof in geval van een lek tegen te houden, bijvoorbeeld een ondoorlaatbare voering, een zak uit kunststof of een ander even efficiënt middel [zie ook randnummer 3500 (5)]."
(8) b) 2.1 6e streepje: het begin als volgt wijzigen:
"stoffen van klasse 6.1 die zeer giftig zijn bij het inademen volgens de criteria van randnummer 2600 (3) (behalve de stoffen ...".
2.3.1 Vervang "2600 (1), 2800 (1) en 2900" door "2600 (3), 2800 (3) en 2900 (2)" (verbeteringen).
2.3.2 Wijzig het tweede voorbeeld van de opmerking als volgt:
"..., moet ingedeeld worden bij de rubriek 3290 giftige anorganische vaste stof, bijtend, n.e.g. van klasse 6.1, 67° b)".
In de voetnoot (5) van de tabel, "(zie Aanhangsel A.3)" vervangen door "(zie randnummers 2400 en 2430)".
(14) Vervang in het randnummer en in de opmerking:
"of 9, 1° tot 8°, 13° en 14°" door "of 9, 1° tot 8 , 13°, 14°, 20°, 21° en 31° tot 36°";
de afdeling G door "Afdeling C";
de "randnummers 3390 tot 3396" door "randnummers 3320 tot 3326";
"3396" door "3326" in de voetnoot (¹).
2003 (4) Het einde van de alinea met betrekking tot Aanhangsel A.2 als volgt wijzigen:
"... voorschriften betreffende de beproevingen van de spuitbussen (aërosolen) en recipiënten, klein, met gas (gaspatronen) van klasse 2, 5°".
In de alinea met betrekking tot Aanhangsel A.3 als volgt wijzigen:
"Aanhangsel A.3: de testen met betrekking tot de brandbare vloeistoffen van de klassen 3, 6.1 en 8; de test voor het bepalen van de vloeibaarheid; de testen voor het bepalen van de giftigheid voor het milieu, de bestendigheid en de bioaccumulatie van de stoffen in het watermilieu, met het oog op hun indeling in klasse 9;".
2007 Als volgt wijzigen:
"Colli, met inbegrip van de grote recipiënten voor losgestort vervoer (IBC's), laadkisten en laadketels die niet volledig voldoen aan de voorschriften betreffende de verpakking, de gezamenlijke verpakking, de opschriften op de colli en de etikettering van deze bijlage en aan de voorschriften betreffende de signalisatie en etikettering van bijlage B, maar die wel beantwoorden aan de voorschriften voor het zee- of luchtvervoer van gevaarlijke goederen, mogen vervoerd worden indien het transport voorafgaat aan- of volgt op een zee- of luchttraject en indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a) indien de opschriften en de etikettering van de colli niet beantwoorden aan de voorschriften van de Bijlagen van deze Richtlijn moeten ze beantwoorden aan de bepalingen voor het zee- of luchtvervoer (¹);
b) voor de gezamenlijke verpakkingen in éénzelfde collo zijn de bepalingen voor het zee- of luchtvervoer (¹) van toepassing;
c) indien de signalisatie (oranje schilden) en etiketten van de laadkisten of laadketels niet beantwoorden aan de voorschriften van de Bijlagen van deze Richtlijn, moeten ze beantwoorden aan de bepalingen voor het zeevervoer (¹); dit geldt enkel bij transporten die voorafgaan aan- of volgen op een zeetraject;
d) buiten de door de Bijlagen van deze Richtlijn voorgeschreven vermeldingen moet ook de volgende verklaring op het vervoerdocument voorkomen: "Vervoer op basis van randnummer 2007 van het ADR".
Deze afwijking geldt niet voor goederen die op basis van deze Richtlijn als gevaarlijke goederen in klasse 1 tot en met 8 dienen ingedeeld te worden, maar die volgens de bepalingen voor het zee- of luchtvervoer (¹) niet als gevaarlijk moeten worden aanzien.
Volgende voetnoot bijvoegen:
(¹) Deze voorschriften zijn opgenomen in de Internationale maritieme code voor gevaarlijke goederen (IMDG), gepubliceerd door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), Londen, en in de Technische instructies voor de veiligheid van het luchtvervoer van gevaarlijke goederen van de Organisatie van de internationale burgerluchtvaart (ICAO) Montreal."
2008 Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
'Indien het vervoer van gevaarlijke goederen in een grote laadkist voorafgaat aan een zeetraject, moet een containerverpakkingscertificaat bij het vervoerdocument gevoegd worden dat beantwoordt aan paragraaf 12.3.7. van de Algemene inleiding bij de IMDG code (2).
Eén enkel document mag terzelfdertijd de rol van het in randnummer 2002 (3) a) voorgeschreven vervoerdocument, van de in randnummer 2002 (9) vereiste verklaring en van het bovenvermeld containerverpakkingscertificaat vervullen; indien dit niet het geval is moeten deze documenten aan elkaar bevestigd zijn. Indien één enkel document al deze functies vervult volstaat het om op het vervoerdocument te verklaren dat bij het laden van de laadkist voor iedere van toepassing zijnde vervoerswijze de voorschriften van de desbetreffende reglementering in acht werden genomen, en de persoon die verantwoordelijk is voor het containerverpakkingscertificaat te identificeren. Het gebruik van electronische gegevensverwerking (EDP) of van electronische gegevensuitwisseling (EDI) ter ondersteuning of in de plaats van schriftelijke documenten is toegelaten.
Opmerking : Het containerverpakkingscertificaat is niet vereist voor laadketels."
Volgende voetnoot bijvoegen:
"(²) Gepubliceerd door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO). IMO en de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) hebben ook richtlijnen voor het laden van goederen in grote laadkisten en een opleiding dienaangaande opgesteld, die door IMO werden gepubliceerd onder de titel 'IMO/ILO Guidelines for Packing Cargo in Freight Containers or Vehicles'."
2009 Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"2009 De bepalingen van deze bijlage zijn niet van toepassing op:
a) het vervoer van gevaarlijke goederen door particulieren, indien die goederen verpakt zijn voor de detailhandel en bestemd zijn voor hun eigen of huishoudelijk gebruik of voor hun vrijetijds- of sportactiviteiten;
b) het vervoer van machines of materiaal, die niet in deze bijlage vermeld zijn en die als onderdeel van hun structuur of van hun werkingscircuits gevaarlijke goederen bevatten.
c) het vervoer uitgevoerd door ondernemingen, dat bijkomstig is ten opzichte van hun hoofdactiviteit - zoals leveringen aan bouwwerven - of verband houdt met opmetingen, reparaties of onderhoud; dit in hoeveelheden van ten hoogste 450 liter per verpakking en rekening houdend met de in randnummer 10 011 gespecificeerde maximale hoeveelheden. Het vervoer dat door dergelijke ondernemingen verricht wordt voor hun bevoorrading of externe of interne distributie valt evenwel niet onder het toepassingsgebied van deze vrijstelling;
d) het vervoer dat uitgevoerd wordt door - of onder toezicht staat van de interventiediensten; meer in het bijzonder van takelwagens die defecte of bij ongevallen betrokken voertuigen met gevaarlijke goederen verplaatsen;
e) het vervoer bij noodsituaties, bedoeld om mensenlevens te redden of het milieu te beschermen; dit op voorwaarde dat alle maatregelen genomen worden die nodig zijn om te garanderen dat dergelijk transport volledig veilig uitgevoerd wordt."
2010 Volgende zin bijvoegen na de tweede zin van de huidige tekst:
"De voor 1 januari 1995 toegestane en niet vernieuwde tijdelijke afwijkingen zijn niet meer geldig na 31 december 1998."
2011 Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"2011 De stoffen en voorwerpen van deze Richtlijn mogen tot 30 juni 1997 vervoerd worden overeenkomstig de voorschriften van bijlage A en B van het ADR die tot 31 december 1996 van kracht waren. In dergelijke gevallen moet het vervoerdocument de vermelding 'Vervoer overeenkomstig het voor 1 januari 1997 geldend ADR' bevatten."
DEEL II
OPSOMMING VAN DE STOFFEN EN VOORSCHRIFTEN EIGEN AAN DE ONDERSCHEIDEN KLASSEN
KLASSE 1 ONTPLOFBARE STOFFEN EN VOORWERPEN
Randnummers 2100 tot 2199 door de volgende vervangen:
1. Opsomming van de stoffen en voorwerpen
2100 (1) Van de stoffen en voorwerpen, die door de titel van klasse 1 beoogd worden, mogen enkel diegene welke in randnummer 2101 opgesomd zijn of welke vallen onder een n.e.g. rubriek of onder de rubriek "0190 ontplofbare stof, monster" van dat randnummer vervoerd worden. Deze stoffen en voorwerpen mogen slechts vervoerd worden indien voldaan wordt aan de voorwaarden vastgesteld in de randnummers 2100 (2) tot 2116, in aanhangsel A.1 en in bijlage B, en zijn alsdan stoffen en voorwerpen van deze Richtlijn.
(2) Stoffen en voorwerpen in de zin van klasse 1 zijn:
a) Ontplofbare stoffen: vaste of vloeibare stoffen (of mengsels van stoffen) die door een scheikundige reactie gassen kunnen ontwikkelen met een zodanige temperatuur, druk en snelheid dat schade kan worden aangericht aan de omgeving.
Pyrotechnische stoffen: stoffen of mengsels van stoffen, bestemd om ten gevolge van nietdetonatieve, zichzelf onderhoudende exotherme scheikundige reacties een warmte-, licht-, geluids-, gas- of rookeffect te veroorzaken, of een combinatie van dergelijke effecten.
Opmerkingen: 1. Ontplofbare stoffen die buitengewoon gevoelig zijn of die onderhevig kunnen zijn aan een spontane reactie, mogen niet vervoerd worden.
2. Stoffen die zelf geen ontplofbare stoffen zijn, maar die een ontplofbaar gas-, damp- of stofmengsel kunnen vormen, zijn geen stoffen van klasse 1.
3. Uitgezonderd zijn ook de met water of alcohol bevochtigde ontplofbare stoffen, waarvan het water- of alcoholgehalte de in randnummer 2101 aangegeven grenswaarden overschrijdt, en deze die plastificerende stoffen bevatten - deze ontplofbare stoffen zijn ingedeeld bij klasse 4.1 (randnummer 2401, 20°, 21° en 24°) - evenals de ontplofbare stoffen die op basis van hun hoofdgevaar ingedeeld zijn bij klasse 5.2.
b) Ontplofbare voorwerpen: voorwerpen die een of meerdere ontplofbare en/of pyrotechnische stoffen bevatten.
Opmerking: Toestellen die ontplofbare en/of pyrotechnische stoffen bevatten in een zodanig geringe hoeveelheid of van een zodanige aard dat buiten het toestel geen merkbare gevolgen (zoals scherfwerking, vuur, rook, warmte of een hard geluid) optreden wanneer ze gedurende het vervoer door onachtzaamheid of per ongeluk tot ontsteking komen, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van klasse 1.
c) Stoffen en voorwerpen die niet bij a) of b) vermeld worden en die vervaardigd zijn om een praktisch effect door explosie te verkrijgen of voor pyrotechnische doeleinden.
(3) De ontplofbare stoffen en voorwerpen moeten ofwel bij één van de benamingen van randnummer 2101 ingedeeld worden - op basis van de beproevingsmethodes voor de bepaling van de explosieve eigenschappen en van de classificatieprocedures aangegeven in aanhangsel A.1 en voldoen aan de aan deze benaming verbonden voorwaarden, ofwel ingedeeld worden bij een n.e.g. rubriek van randnummer 2101 op basis van deze beproevingsmethodes en deze classificatieprocedures.
Monsters van nieuwe of bestaande ontplofbare stoffen en voorwerpen, die vervoerd worden onder meer om te testen, voor classificatie, onderzoek en ontwikkeling, kwaliteitscontrole of als commercieel staal, mogen - indien het geen inleispringstof is, ingedeeld worden bij de rubriek "0190 ontplofbare stof, monster" van randnummer 2101, 51°.
De indeling van niet met name genoemde stoffen en voorwerpen bij een n.e.g. rubriek of bij de rubriek "0190 ontplofbare stof, monster", moet verricht worden door de bevoegde overheid van het land van herkomst.
De stoffen en voorwerpen die ingedeeld zijn bij een n.e.g. rubriek of bij de rubriek "0190 ontplofbare stof, monster" en de stoffen waarvan het vervoer volgens de opmerkingen in de opsomming van de stoffen en voorwerpen van randnummer 2101 slechts is toegelaten indien de bevoegde overheid daar uitdrukkelijk toestemming voor verleent, mogen slechts vervoerd worden mits de bevoegde overheid van het land van herkomst hiermee akkoord gaat en onder de voorwaarden die door deze overheid vastgesteld worden.
Het akkoord moet schriftelijk gegeven worden.
(4) Stoffen en voorwerpen van klasse 1, met uitzondering van de ongereinigde lege verpakkingen van 91°, moeten bij een subklasse ingedeeld worden volgens paragraaf (6) van onderhavig randnummer, en bij een compatibiliteitsgroep volgens paragraaf (7) van onderhavig randnummer. De subklasse moet vastgesteld worden op basis van de resultaten van de in aanhangsel A.1 beschreven beproevingen, door gebruik te maken van de definities van paragraaf (6). De compatibiliteitsgroep moet vastgesteld worden volgens de definities van paragraaf (7). De classificatiecode bestaat uit het nummer van de subklasse en de letter van de compatibiliteitsgroep.
(5) De stoffen en voorwerpen van klasse 1 zijn ingedeeld bij verpakkingsgroep II (zie aanhangsel A.5).
(6) Definitie van de subklassen
1.1 Stoffen en voorwerpen met gevaar voor massale explosie (een massale explosie is een explosie die vrijwel ogenblikkelijk in nagenoeg de gehele lading plaatsvindt).
1.2 Stoffen en voorwerpen met gevaar voor scherfwerking, zonder gevaar voor massale explosie.
1.3 Stoffen en voorwerpen met gevaar voor brand en met een gering gevaar voor luchtdruk- of scherfwerking of voor beide, maar zonder gevaar voor massale explosie,
a) waarvan de verbranding aanleiding geeft tot een aanzienlijke warmtestraling, of
b) die één voor één uitbranden, met een geringe luchtdruk- of scherfwerking, of beide.
1.4 Stoffen en voorwerpen die slechts een gering gevaar opleveren indien ze tijdens het vervoer tot ontsteking of inleiding komen. De gevolgen blijven wezenlijk beperkt tot het collo en leiden normalerwijze niet tot scherfwerking van noemenswaardige omvang of reikwijdte. Een van buitenaf inwerkende brand mag niet leiden tot een vrijwel ogenblikkelijke explosie van nagenoeg de gehele inhoud van het collo.
1.5 Zeer weinig gevoelige stoffen met gevaar voor massale explosie, die zodanig ongevoelig zijn dat er onder normale vervoersomstandigheden slechts een zeer kleine kans bestaat op inleiding of op de overgang van verbranding naar detonatie. Als minimale voorwaarde geldt dat ze niet mogen exploderen bij de uitwendige brandproef.
1.6 Uiterst weinig gevoelige voorwerpen, zonder gevaar voor massale explosie. Deze voorwerpen bevatten enkel uiterst weinig gevoelige springstoffen en er gaat een verwaarloosbaar kleine kans op accidentele inleiding of voortplanting van uit.
Opmerking: Het risico dat uitgaat van voorwerpen van subklasse 1.6 beperkt zich tot de explosie van één enkel voorwerp.
(7) Definitie van de compatibiliteitsgroepen van de stoffen en voorwerpen
A Inleispringstof.
B Voorwerp dat een inleispringstof bevat en niet voorzien is van ten minste twee doeltreffende veiligheidsvoorzieningen. Enkele voorwerpen (zoals de slagpijpjes, de slagpijpjes, samengesteld en de slaghoedjes) zijn hierbij inbegrepen, ofschoon ze geen inleispringstoffen bevatten.
C Voortdrijvende lading of andere deflagrerende ontplofbare stof, of voorwerp dat een dergelijke lading of stof bevat.
D Springstof, zwart buskruit, voorwerp dat een springstof bevat zonder inleimiddel en zonder voortdrijvende lading, of voorwerp dat een inleispringstof bevat en voorzien is van ten minste twee doeltreffende veiligheidsvoorzieningen.
E Voorwerp dat een springstof bevat, zonder inleimiddel maar met voortdrijvende lading (niet bestaande uit een brandbare vloeistof of brandbare gel of hypergolische vloeistoffen).
F Voorwerp dat een springstof bevat, met zijn eigen inleimiddel en ofwel met voortdrijvende lading (niet bestaande uit een brandbare vloeistof of brandbare gel of hypergolische vloeistoffen) ofwel zonder voortdrijvende lading.
G Pyrotechnische stof, voorwerp dat een pyrotechnische stof bevat, of voorwerp dat zowel een ontplofbare stof als een lichtverspreidend, brandstichtend, traanverwekkend of rook producerend mengsel bevat (met uitzondering van een door water te activeren voorwerp of een voorwerp dat witte fosfor, fosfiden, een pyrofore stof, een brandbare vloeistof, een brandbare gel of hypergolische vloeistoffen bevat).
H Voorwerp dat zowel een ontplofbare stof als witte fosfor bevat.
J Voorwerp dat zowel een ontplofbare stof als een brandbare vloeistof of brandbare gel bevat.
K Voorwerp dat zowel een ontplofbare stof als een giftige scheikundige stof bevat.
L Ontplofbare stof, of voorwerp dat een ontplofbare stof bevat, die een bijzonder gevaar oplevert (bijvoorbeeld vanwege zijn activering door water of vanwege de aanwezigheid van hypergolische vloeistoffen, fosfiden of een pyrofore stof) en die de afzondering van elk type vereist.
N Voorwerp dat enkel uiterst weinig gevoelige springstoffen bevat.
S Stof of voorwerp, zodanig verpakt of ontworpen dat alle gevaarlijke effecten ten gevolge van het onopzettelijk in werking treden beperkt blijven tot het inwendige van het collo, tenzij de verpakking aangetast is door brand; in dit laatste geval moeten alle effecten van luchtdruk of scherfwerking dermate beperkt zijn dat ze de brandbestrijding en de andere noodmaatregelen in de onmiddellijke omgeving van het collo niet aanmerkelijk hinderen of beletten.
Opmerkingen: 1. Elke stof of elk voorwerp, verpakt in een welbepaalde verpakking, kan slechts bij één enkele compatibiliteitsgroep ingedeeld worden. Aangezien het criterium voor de compatibiliteitsgroep S van empirische aard is, is de indeling bij deze groep noodzakelijkerwijze gebonden aan de beproevingen voor de indeling bij een classificatiecode.
2. Voorwerpen van de compatibiliteitsgroep D en E mogen voorzien zijn van hun eigen inleimiddelen of er gezamenlijk mee verpakt worden; dit op voorwaarde dat deze middelen voorzien zijn van ten minste twee doeltreffende veiligheidsvoorzieningen die een ontploffing verhinderen wanneer het ontstekingsmechanisme van het inleimiddel onopzettelijk in werking treedt. Dergelijke colli worden in de compatibiliteitsgroep D of E ingedeeld.
3. Voorwerpen van de compatibiliteitsgroep D of E mogen gezamenlijk verpakt worden met hun eigen inleimiddelen die niet voorzien zijn van twee doeltreffende veiligheidsvoorzieningen (d.w.z. inleimiddelen ingedeeld bij de compatibiliteitsgroep B), mits voldaan wordt aan de voorschriften van randnummer 2104 (6). Dergelijke colli worden bij de compatibiliteitsgroep D of E ingedeeld.
4. Voorwerpen mogen voorzien zijn van hun eigen ontstekingsmiddelen of er gezamenlijk mee verpakt worden, op voorwaarde dat die ontstekingsmiddelen onder normale vervoersomstandigheden niet in werking kunnen treden.
5. Voorwerpen van de compatibiliteitsgroepen C, D en E mogen gezamenlijk verpakt worden. Dergelijke colli moeten bij de compatibiliteitsgroep E ingedeeld worden.
(8) Voorwerpen van de compatibiliteitsgroep K, zoals bedoeld in alinea (7), mogen niet vervoerd worden.
(9) In de zin van de voorschriften van onderhavige klasse, en in afwijking van randnummer 3510 (3), omvat het begrip "collo" ook een onverpakt voorwerp voor zover dat voorwerp zonder verpakking mag vervoerd worden.
2101 (1) De stoffen en voorwerpen van klasse 1 die mogen vervoerd worden, zijn opgesomd in de hiernavolgende tabel 1. De ontplofbare stoffen en voorwerpen die opgesomd worden in randnummer 3170 mogen slechts bij één van de benamingen van randnummer 2101 ingedeeld worden indien hun eigenschappen, hun samenstelling, hun constructie en hun gebruik overeenstemmen met één van de in aanhangsel A.1 opgenomen omschrijvingen.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
2. Vervoersvoorwaarden
A. Colli
1. Algemene verpakkingsvoorschriften
2102 (1) Alle ontplofbare stoffen en voorwerpen moeten, verpakt zoals voor het transport, overeenkomstig de in randnummer 2100 beschreven procedure ingedeeld worden.
(2) Alle verpakkingen voor goederen van klasse 1 moeten zodanig ontworpen en vervaardigd zijn dat:
a) ze de ontplofbare stoffen en voorwerpen beschermen, het vrijkomen ervan verhinderen en onder normale vervoersvoorwaarden - met inbegrip vn voorspelbare veranderingen van temperatuur, vochtigheid en druk - het risico op een ongewilde ontsteking of inleiding niet verhogen;
b) het volledig collo onder normale vervoersvoorwaarden veilig kan gemanipuleerd worden;
c) de colli weerstaan aan de belasting ten gevolge van elke stapeling waarvan te voorzien is dat ze tijdens het transport kan plaatsvinden; dit zonder dat de gevaren die uitgaan van de ontplofbare stoffen en voorwerpen verhogen, zonder dat de geschiktheid van de verpakkingen om de goederen te bevatten vermindert en zonder dat de colli dermate vervormen dat hun sterkte vermindert of een stapel ervan onstabiel wordt.
(3) De colli moeten voldoen aan de voorschriften van aanhangsel A.5 of A.6, en in het bijzonder aan de beproevingsvoorschriften van afdeling IV van deze aanhangsels, onder voorbehoud van de voorschriften van de randnummers 3500 (12) en 3512 (5).
(4) Volgens de bepalingen van randnummers 2100 (5), 3511 (2) en 3611 (2) moeten verpakkingen van de verpakkingsgroep II gemerkt met de letter "Y", gebruikt worden voor de stoffen en voorwerpen van klasse 1.
(5) De sluitingsinrichting van verpakkingen die vloeibare ontplofbare stoffen bevatten, moet een dubbele beveiliging tegen lekkage bieden.
(6) De sluitingsinrichting van de vaten uit metaal moet een geschikte pakking omvatten. Indien de sluitingsinrichting van een schroefdraad is voorzien, mag daar geen ontplofbare stof in terecht kunnen komen.
(7) In water oplosbare ontplofbare stoffen moeten in waterbestendige verpakkingen verpakt worden. De verpakkingen voor gedesensibiliseerde of geflegmatiseerde stoffen moeten zodnig afgesloten zijn dat concentratieveranderingen tijdens het vervoer verhinderd worden.
(8) Wanneer de verpakking een dubbele omsluiting omvat die gevuld is met water dat tijdens het transport zou kunnen bevriezen, moet aan het water een voldoende hoeveelheid antivriesmiddel toegevoegd worden om de bevriezing te beletten. Antivriesmiddelen die omwille van hun inherente brandbaarheid een brandgevaar zouden kunnen doen ontstaan mogen niet gebruikt worden.
(9) Spijkers, krammen en andere metalen sluitmiddelen zonder een beschermende bekleding, mogen niet tot de binnenkant van de verpakking doordringen, tenzij de binnenverpakking de ontplofbare stoffen en voorwerpen op doelmatige wijze tegen contact met het metaal beschermt.
(10) De binnenverpakkingen, de buffers, de vulmiddelen en de schikking van de ontplofbare stoffen of voorwerpen in de colli moeten zodanig zijn dat de ontplofbare stof zich onder normale vervoersvoorwaarden niet in de buitenverpakking kan verspreiden. Metalen onderdelen van voorwerpen mogen niet in contact kunnen komen met metalen verpakkingen. Voorwerpen die ontplofbare stoffen bevatten en die niet in een uitwendige omsluiting vervat zijn moeten zodanig van elkaar gescheiden zijn dat wrijving en botsingen voorkomen worden. Hiertoe kunnen vullingen, bladen, tussenschotten in de binnen- of buitenverpakking, voorgevormd materiaal of recipiënten gebruikt worden.
(11) De verpakkingen moeten uit materialen vervaardigd worden die verenigbaar zijn met de in het collo vervatte ontplofbare stoffen en er ondoorlaatbaar voor zijn, zodanig dat noch de wisselwerking tussen de ontplofbare stoffen en de verpakkingsmaterialen, noch lekkage uit de verpakking er toe leiden dat de ontplofbare stoffen en voorwerpen de veiligheid van het transport in het gedrang brengen of de subklasse of de compatibiliteitsgroep veranderen.
(12) Het binnendringen van ontplofbare stoffen in de tussenruimten van de naden van gefelsde metalen verpakkingen moet voorkomen worden.
(13) De verpakkingen uit kunststof mogen niet in staat zijn om een zodanige hoeveelheid statische electriciteit op te wekken of te accumuleren dat deze via een ontlading de ontsteking, de inleiding of het functioneren van de verpakte ontplofbare stoffen of voorwerpen kan veroorzaken.
(14) Normaal voor militair gebruik bestemde grote en robuuste ontplofbare voorwerpen die geen inleimiddelen bevatten of waarvn de inleimiddelen voorzien zijn van ten minste twee doeltreffende veiligheidsvoorzieningen, mogen zonder verpakking vervoerd worden. Indien deze voorwerpen voorzien zijn van voortdrijvende ladingen of zelfaandrijvend zijn, moeten hun ontstekingssysteem beschermd zijn tegen stimulantia die onder normale vervoersvoorwaarden kunnen voorkomen. Wanneer de resultaten van de beproevingen van testserie 4 op een onverpakt voorwerp negatief zijn komt het transport van deze voorwerpen zonder verpakking in aanmerking. Dergelijke onverpakte voorwerpen mogen op onderstellen bevestigd worden of in manden of andere geschikte manipulatie-inrichtingen geplaatst zijn.
(15) Ontplofbare stoffen mogen niet in binnen- of buitenverpakkingen verpakt worden waarin de verschillen tussen inwendige en uitwendige drukken tengevolge van thermische of andere effecten een explosie of het scheuren van het collo kunnen veroorzaken.
(16) Wanneer vrije ontplofbare stoffen of de ontplofbare stof van een geheel of gedeeltelijk omhuld voorwerp in contact kunnen komen met het inwendig oppervlak van metalen verpakkingen (1A2, 1B2, 4A, 4B en metalen recipiënten), dient de metalen verpakking voorzien te worden van een inwendige voering of binnenbekleding [zie randnummer 3500 (2)].
2. Individuele verpakkingsvoorschriften
2103 (1) De stoffen en voorwerpen moeten verpakt worden zoals aangegeven is in kolom 4 en 5 van tabel 1 in randnummer 2101, en zoals in detail uiteengezet wordt in tabel 2 van randnummer 2103 (3) en in tabel 3 van randnummer 2103 (4).
(2) Ongeacht de verpakkingsmethodes voor ontplofbare stofen en voorwerpen die in kolom (4) en (5) van tabel 1 in randnummer 2101 en in tabel 2 van paragraaf (3) hieronder voorgeschreven worden, mag de methode EP01 voor om het even welke ontplofbare stof of voorwerp gebruikt worden; dit op voorwaarde dat de bevoegde overheid van het land van herkomst het aldus verpakt product getest heeft en niet gevaarlijker bevonden dan met een verpakking die overeenstemt met de in kolom 4 van tabel 1 aangegeven methode.
(3) Tabel 2: Verpakkingsmethodes
Opmerkingen: 1. In tabel 2 wordt de volgende conventie toegepast:
Verpakkingsmethode EP 01: gereserveerd voor de methodes die de goedkeuring van de bevoegde overheid vereisen;
Verpakkingsmethode EP 10 tot en met EP 29: gereserveerd voor ontplofbare stoffen;
Verpakkingsmethode EP 30 en volgende: gereserveerd voor ontplofbare voorwerpen.
2. Wanneer de tabel "Kisten uit massief hout, gewone (4C1)" vermeldt, mag men in plaats daarvan "Kisten uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)" gebruiken.
3. Lekdichte verpakkingen moeten overeenstemmen met een constructietype dat de dichtheidsbeproeving voor verpakkingsgroep II doorstaan heeft.
4. De term "recipiënten" in de kolommen betreffende de binnen- en tussenverpakkingen van deze tabel omvat kisten, flessen, vaten, kruiken en kokers, met inbegrip van hun sluitingen van om het even welke aard.
5. Spoelen zijn inrichtingen uit kunststof, hout, karton, metaal of elk ander geschikt materiaal, die uit een centrale as en eventueel uit zijwanden aan ieder uiteinde van de as bestaan. De stoffen en voorwerpen moeten rond de as gewikkeld en door de zijwanden tegengehouden kunnen worden.
6. Bakken zijn bladen uit metaal, kunststof, of elk ander geschikt materiaal, die in de binnen-, tussen- of buitenverpakkingen geplaatst worden en een compacte schikking in deze verpakkingen mogelijk maken. Het oppervlak van de bak mag zodanig gevormd zijn dat de verpakkingen of voorwerpen ingepast, veilig gehouden en van elkaar gescheiden kunnen worden.
7. Bepaalde stofidentificatienummers slaan op stoffen die in droge of bevochtigde toestand mogen vervoerd worden. De hoofding van de verpakkingsmethode geeft in voorkomend geval aan of deze methode geschikt is voor de stof in droge, poedervormige of bevochtigde toestand.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Subklasse, compatibiliteitsgroep en stofidentificatienummer:
1.1 A : 0074, 0113, 0114, 0129, 0130, 0135, 0224
Speciale bepaling: zie randnummer 2102 (8)
Opmerkingen: 1. De tussenverpakkingen moeten opgevuld worden met van water verzadigd materiaal zoals een antivriesoplossing of natgemaakt buffermateriaal.
2. De buitenverpakkingen moeten opgevuld worden met van water verzadigd materiaal zoals een antivriesoplossing of natgemaakt buffermateriaal. De buitenverpakkingen dienen zodanig vervaardigd en afgedicht te zijn dat de bevochtigende oplossing niet kan verdampen, behalve wanneer 0224 droog vervoerd wordt.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Subklasse, compatibiliteitsgroep en stofidentificatienummer:
1.1 A : 0074, 0113, 0114, 0129, 0130, 0135, 0224
Speciale verpakkingsvereisten overeenkomstig randnummer 2103 (4)
265 voor 0074, 0113, 0114, 0129, 0130, 0135, 0224
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Subklasse, compatibiliteitsgroep en stofidentificatienummer:
1.1 C : 0433
1.1 C : 0159, 0343
Speciale bepaling: zie randnummer 2102 (7)
Opmerking: Binnenverpakkingen zijn niet vereist voor 0159 wanneer vaten uit metaal (1A2 of 1B2) of kunststof (1H2) gebruikt worden als buitenverpakkingen.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Subklasse, compatibiliteitsgroep en stofidentificatienummer:
1.1 D : 0004, 0072, 0076, 0078, 0118, 0133, 0146, 0150, 0151, 0154, 0209, 0214, 0215, 0219, 0220, 0226, 0266, 0282, 0340, 0391, 0394, 0401
Speciale verpakkingsvereisten overeenkomstig randnummer 2103 (4):
253 voor 0004, 0076, 0078, 0154, 0219, 0394
Opmerkingen: 1. Tussenverpakkingen zijn niet vereist wanneer lekdichte vaten als buitenverpakkingen gebruikt worden.
2. Tussenverpakkingen zijn niet vereist voor 0072 en 0226.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Subklasse, compatibiliteitsgroep en stofidentificatienummer:
1.1 D : 0004, 0076, 0078, 0079, 0118, 0146, 0147, 0150, 0151, 0153, 0154, 0155, 0207, 0208, 0209, 0213, 0214, 0215, 0216, 0217, 0218, 0219, 0220, 0222, 0223, 0266, 0282, 0340, 0341, 0385, 0386, 0387, 0388, 0389, 0390, 0391, 0392, 0393, 0401, 0402, 0411, 0483, 0484, 0489, 0490, 0496
Speciale verpakkingsvereisten overeenkomstig randnummer 2103 (4)
253 voor 0004, 0076, 0078, 0154, 0216, 0219, 0386
262 voor 0209
Opmerking: Binnenverpakkingen zijn niet vereist voor 0222 en 0223 wanneer een zak als buitenverpakking gebruikt wordt.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Subklasse, compatibiliteitsgroep en stofidentificatienummer:
1.1 D : 0004, 0076, 0078, 0079, 0118, 0146, 0151, 0153, 0154, 0155, 0207, 0208, 0209, 0213, 0214, 0215, 0216, 0217, 0218, 0219, 0220, 0222, 0223, 0266, 0282, 0385, 0386, 0387, 0388, 0389, 0390, 0392, 0401, 0402, 0411, 0483, 0484, 0489, 0490, 0496
Speciale verpakkingsvereisten overeenkomstig randnummer 2103 (4)
253 voor 0004, 0076, 0078, 0154, 0216, 0219, 0386
262 voor 0209
Opmerkingen: 1. Tussenverpakkingen zijn niet vereist wanneer vaten als buitenverpakking gebruikt worden.
2. Deze colli moeten stofdicht zijn.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Subklasse, compatibiliteitsgroep en stofidentificatienummer:
1.1 D : 0027, 0028
1.1 G : 0094
1.3 G : 0305Speciale bepaling:
zie randnummer 2102 (16) voor 0027, wanneer geen binnenverpakkingen gebruikt worden.
Speciale verpakkingsvereisten overeenkomstig randnummer 2103 (4)
263 voor 0094, 0305Opmerkingen: 1. Indien als buitenverpakking gebruikt worden, zijn voor 0027 geen binnenverpakkingen vereist.
2. Deze colli moeten stofdicht zijn.
3. Bladen mogen enkel gebruikt worden voor 0028.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Subklasse, compatibiliteitsgroep en stofidentificatienummer:
1.3 C : 0077, 0234, 0235, 0236, 0342
Speciale verpakkingsvereisten overeenkomstig randnummer 2103 (4)
253 voor 0077, 0234, 0235, 0236
Opmerkingen: 1. Binnenverpakkingen zijn niet vereist voor 0342 wanneer vaten uit metaal (1A2 of 1B2) of kunststof (1H2) gebruikt worden als buitenverpakkingen.
2. Tussenverpakkingen zijn niet vereist indien lekdichte vaten met afneembaar deksel als buitenverpakking gebruikt worden.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Subklasse, compatibiliteitsgroep en stofidentificatienummer:
1.1 C : 0160, 0498
1.3 C : 0077, 0132, 0161, 0234, 0235, 0236, 0406, 0499
1.4 C : 0407, 0448Speciale bepaling:
zie randnummer 2102 (16) voor 0160 en 0161, wanneer metalen vaten (1A2 of 1B2) als buitenverpakking gebruikt worden.
Speciale verpakkingsvereisten overeenkomstig randnummer 2103 (4):
253 voor 0077, 0132, 0234, 0235, 0236256 voor 0160 en 0161, wanneer metalen vaten (1A2 of 1B2) als binnenverpaking gebruikt worden.
Opmerking: Indien vaten als buitenverpakking gebruikt worden, zijn voor 0160 en 0161 geen buitenverpakkingen vereist.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Subklasse, compatibiliteitsgroep en stofidentificatienummer:
1.1 C : 0497
1.1 D : 0075, 0143, 0144
1.3 C : 0495Speciale verpakkingsvereisten overeenkomstig randnummer 2103 (4):
254 voor 0075, 0143, 0495 en 0497 wanneer kisten als buitenverpakking gebruikt worden255 voor 0075, 0143, 095 en 0497 wanneer vaten als buitenverpakking gebruikt worden264 voor 0144Opmerkingen: 1. Metalen recipiënten mogen enkel voor 0144 als binnenverpakking gebruikt worden.
2. Wanneer voor 0075, 0143, 0495 en 0497 kisten als buitenverpakking gebruikt worden moeten de tussenverpakkingen zakken zijn.
3. Wanneer voor 0075, 0143, 0495 en 0497 vaten als buitenverpakking gebruikt worden moeten de tussenverpakkingen vaten zijn.
4. Tussenverpakkingen zijn niet vereist voor 0144.
5. Kisten uit karton (4G) mogen enkel gebruikt worden voor 0144.
6. Vaten uit aluminium, met afneembaar deksel (1B2) mogen niet gebruikt worden voor 0144.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Subklasse, compatibiliteitsgroep en stofidentificatienummer:
1.1 D : 0081, 0082, 0083, 02411.5 D : 0331, 0332
Speciale verpakkingsvereisten overeenkomstig randnummer 2103 (4):
267 voor 0083
Opmerkingen: 1. Wanneer lekdichte vaten met afneembaar deksel als buitenverpakking gebruikt worden, zijn voor 0082, 0241, 0331 en 0332 geen binnenverpakkingen vereist.
2. Wanneer de ontplofbare stof vervat is in een materiaal dat ondoorlaatbaar is voor vloeistoffen, zijn voor 0082, 0084, 0241, 0331 en 0332 geen binnenverpakkingen vereist.
3. Wanneer 0081 vervat is in stijve kunststof die ondoorlaatbaar is voor stikstofesters, zijn geen binnenverpakkingen vereist.
4. Wanneer zakken (5H2, 5H3 of 5H4) als buitenverpakking gebruikt worden, zijn voor 0331 geen binnenverpakkingen vereist.
5. Zakken (5H2 en 5H3) mogen enkel gebruikt worden voor 0082, 0241, 0331 en 0332.
6. Voor 0081 mogen geen zakken als buitenverpakkingen gebruikt worden.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Subklasse, compatibiliteitsgroep en stofidentificatienummer:
1.1 D : 0082, 02411.5 D : 0331, 0332
Speciale verpakkingsvereisten overeenkomstig randnummer 2103 (4):
260 voor 0082
261 voor 0241
Opmerkingen: 1. IBC's mogen enkel voor vrij vloeiende stoffen gebruikt worden.
2. IBC's uit metaal mogen niet gebruikt worden voor 0082 en 0241.
3. Soepele IBC's mogen enkel voor vaste stoffen gebruikt worden.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Subklasse, compatibiliteitsgroep en stofidentificatienummer:
1.1 C : 0279, 0280, 0326
1.1 D : 0034, 0038, 0048, 0056, 0137, 0168, 0221, 0286, 0451, 0457
1.1 E : 0006, 0181, 0329
1.1 F : 0005, 0033, 0037, 0136, 0167, 0180, 0330, 0369
1.2 C : 0281, 0328, 0413, 0414, 0436
1.2 D : 0035, 0138, 0169, 0287, 0458
1.2 E : 0182, 0321
1.2 F : 0007, 0291, 0294, 0295, 0324, 0426
1.2 G : 0009, 0015, 0018, 0039, 0171, 0238, 0434
1.2 H : 0243, 0245
1.3 C : 0183, 0186, 0242, 0327, 0417, 0437
1.3 G : 0010, 0016, 0019, 0240, 0254, 0299, 0424, 0488
1.3 H : 0244, 0246
1.4 C : 0338, 0339, 0438
1.4 D : 0344, 0347, 0370, 0459
1.4 E : 0412
1.4 F : 0348, 0371, 0427
1.4 G : 0297, 0300, 0301, 0303, 0362, 0425, 0435, 0453
1.4 S : 0012, 0014, 0345, 0460Speciale bepalingen:
Zie randnummer 2102(14) voor alle stofidentificatienummers, behalve 0005, 0007, 0012, 0014, 0033, 0037, 0136, 0167, 0180, 0238, 0240, 0242, 0279, 0291, 0294, 0295, 0324, 0326, 0327, 0330, 0338, 0339, 0348, 0369, 0371, 0413, 0414, 0417, 0426, 0427, 0453, 0457, 0458, 0459, 0460.
Zie randnummer 2102(16) voor 0457, 0458, 0459, 0460.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Subklasse, compatibiliteitsgroep en stofidentificatienummer:
1.1 B : 0029, 0030, 0360
1.4 B : 0255, 0267, 0361
1.3 S : 0455, 0456, 0500Opmerkingen: 1. Zakken mogen niet als binnenverpakkingen gebruikt worden voor 0029, 0267 en 0455.
2. Spoelen mogen enkel voor 0030, 0255, 0360, 0361, 0456 en 0500 als binnenverpakkingen gebruikt worden.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Subklasse, compatibiliteitsgroep en stofidentificatienummer:
1.1 D : 0042, 0060
1.2 D : 0283>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Subklasse, compatibiliteitsgroep en stofidentificatienummer:
1.1 D : 0042, 0060
1.2 D : 0283Speciale bepaling:
zie randnummer 2102 (16) voor 0042, 0060 en 0283>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Subklasse, compatibiliteitsgroep en stofidentificatienummer:
1.1 B : 0073, 0225, 0377
1.1 D : 0043
1.2 B : 0268, 0364
1.3 G : 0212, 0319
1.4 B : 0365, 0378
1.4 G : 0306, 0320
1.4 S : 0044, 0366, 0376Opmerkingen: 1. Bakken mogen enkel voor 0044, 0073, 0319, 0320, 0364, 0365, 0366, 0376, 0377 en 0378 als binnenverpakkingen gebruikt worden.
2. Enkel wanneer de binnenverpakkingen uit bakken bestaan zijn recipiënten vereist als tussenverpakking.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Subklasse, compatibiliteitsgroep en stofidentificatienummer:
1.1 D : 0099, 0374
1.1 F : 0296
1.2 C : 0381
1.2 D : 0375
1.2 F : 02041
1.3 C : 0275, 0277
1.4 C : 0276, 0287
1.4 S : 0070, 0173, 0174, 0323>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Subklasse, compatibiliteitsgroep en stofidentificatienummer:
1.1 G : 0049, 0192, 0194, 0196, 0333, 0418, 0420, 0428
1.2 G : 0313, 0334, 0419, 0421, 0429
1.3 G : 0050, 0054, 0092, 0093, 0195, 0335, 0430, 0487, 0492
1.4 G : 0191, 0197, 0312, 0336, 0403, 0431,0493
1.4 S : 0193, 0337, 0373, 0404, 0405, 0432>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Subklasse, compatibiliteitsgroep en stofidentificatienummer:
1.3 C : 0447
1.4 C : 0379, 0446
1.4 S : 0055>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Subklasse, compatibiliteitsgroep en stofidentificatienummer:
1.1 D : 0059, 0442
1.2 D : 0439, 0443
1.4 D : 0440, 0444
1.4 S : 0441, 0445Speciale verpakkingsvereisten overeenkomstig randnummer 2102 (4)257: voor 0059, 0439, 0440 en 0441>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Subklasse, compatibiliteitsgroep en stofidentificatienummer:
1.1 D : 0288
1.4 D : 0237Speciale bepalingen:
zie randnummer 2102 (16) voor 0237 en 0288Opmerking: Binnenverpakkingen zijn niet vereist indien de uiteinden van de voorwerpen hermetisch afgesloten zijn.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Subklasse, compatibiliteitsgroep en stofidentificatienummer:
1.1 D : 0065, 0290
1.2 D : 0102
1.4 D : 0104, 0289
Speciale verpakkingsvereisten overeenkomstig randnummer 2103 (4):
258 voor 0065, 0102, 0104, 0289 en 0290Opmerking: Voor 0065 en 0289 zijn geen binnenverpakkingen vereist indien deze voorwerpen opgerold zijn.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Subklasse, compatibiliteitsgroep en stofidentificatienummer:
1.3 G : 0101
1.4 G : 0066, 0103
1.4 S : 0105
Speciale bepalingen:
zie randnummer 2102 (16) voor 0105
Opmerkingen: 1. Binnenverpakkingen zijn niet vereist indien de uiteinden van 0105 hermetisch afgesloten zijn.
2. De verpakking voor 0101 moet stofdicht zijn, behalve wanneer de gezwinde lont zich in een papieren koker bevindt waarvan de beide uiteinden afgedekt zijn met afneembare kappen.
3. Staal en aluminium (kisten en vaten) mogen niet gebruikt worden voor 0101.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Subklasse, compatibiliteitsgroep en stofidentificatienummer:
1.1 B : 0106
1.1 D : 0284, 0408
1.1 F : 0292
1.2 B : 0107
1.2 D : 0285, 0409
1.2 F : 0293
1.2 G : 0372
1.3 G : 0316, 0318
1.4 B : 0257
1.4 D : 0410
1.4 G : 0317, 0452
1.4 S : 0110, 0367, 0368
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Subklasse, compatibiliteitsgroep en stofidentificatienummer:
1.1 G : 0121
1.2 G : 0314
1.3 G : 0315
1.4 G : 0325
1.4 S : 0131, 0454
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Subklasse, compatibiliteitsgroep en stofidentificatienummer:
1.1 C : 0271
1.2 C : 0415
1.3 C : 0272
1.4 C : 0491
Speciale verpakkingsvereisten overeenkomstig randnummer 2103 (4):
256 voor 0271, 0272, 0415 en 0491, wanneer metalen verpakkingen gebruikt worden.
Opmerking: In plaats van de bovenvermelde binnen- en buitenverpakkingen mogen combinatieverpakkingen (6HH2) (recipiënt uit kunststof met een kist uit stijve kunststof als buitenverpakking) gebruikt worden.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Subklasse, compatibiliteitsgroep en stofidentificatienummer:
1.2 L : 0271
1.3 L : 0415
Speciale verpakkingsvereisten overeenkomstig randnummer 2103 (4):
259 voor 0248 en 0249.
(4) Tabel 3: Speciale verpakkingsvereistenOpmerkingen: 1. Zie kolom 5 van tabel 1 in randnummer 2101 voor de speciale verpakkingsvereisten die van toepassing zijn op de onderscheiden stoffen en voorwerpen.
2. De aan de speciale vereisten toegekende nummers zijn dezelfde als deze die in hoofdstuk 3 van de Aanbevelingen van de Verenigde Naties betreffende het transport van gevaarlijke goederen aan speciale bepalingen toegekend zijn.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
3. Gezamenlijke verpakking
2104 (1) De stoffen en voorwerpen die door hetzelfde stofidentificatienummer () beoogd worden, behalve de stoffen en voorwerpen van compatibiliteitsgroep L en de stoffen en voorwerpen die bij een n.e.g. rubriek of bij de rubriek "0190 ontplofbare stof, monster" van 51° ingedeeld zijn, mogen gezamenlijk verpakt worden.
(2) Behoudens wanneer de hierna volgende bijzondere voorwaarden het tegengestelde bepalen, mogen stoffen en voorwerpen van verschillende stofidentificatienummers niet gezamenlijk verpakt worden.
(3) Stoffen en voorwerpen van klasse 1 mogen niet gezamenlijk verpakt worden met stoffen van andere klassen of met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van deze Richtlijn.
(4) Voorwerpen van de compatibiliteitsgroepen C, D en E mogen gezamenlijk verpakt worden.
(5) Voorwerpen van de compatibiliteitsgroep D of E mogen gezamenlijk verpakt worden met hun eigen inleimiddelen, op voorwaarde dat deze middelen voorzien zijn van ten minste twee doeltreffende veiligheidsvoorzieningen die verhinderen dat een voorwerp ontploft wanneer het inleimiddel ongewild in werking treedt.
(6) Voorwerpen van de compatibiliteitsgroep D of E mogen gezamenlijk verpakt worden met hun eigen, niet van twee doeltreffende veiligheidsvoorzieningen voorziene inleimiddelen (d.w.z. inleimiddelen die ingedeeld zijn bij de compatibiliteitsgroep B), mits de bevoegde overheid van het land van herkomst de mening is toegedaan dat het ongewild in werking treden van het inleimiddel onder normale vervoersomstandigheden niet tot de ontploffing van het voorwerp leidt.
(7) De stoffen en voorwerpen van compatibiliteitsgroep L mogen niet gezamenlijk verpakt worden met een ander type stoffen of voorwerpen van deze compatibiliteitsgroep.
(8) Voorwerpen mogen gezamenlijk verpakt worden met hun eigen ontstekingsmiddelen, op voorwaarde dat die ontstekingsmiddelen onder normale vervoersomstandigheden niet kunnen functioneren.
(9) De goederen met de in tabel 4 vernoemde stofidentificatienummers mogen onder de aangegeven voorwaarden in éénzelfde collo bijeengebracht worden.
Verklaringen bij tabel 4:
A : De stoffen en voorwerpen van deze stofidentificatienummers mogen zonder speciale beperking van de massa in éénzelfde collo bijeengebracht worden.
B : De stoffen en voorwerpen van deze stofidentificatienummers mogen tot een totale massa van 50 kg explosieve stof in éénzelfde collo bijeengebracht worden.
(10) Bij de gezamenlijke verpakking moet men rekening houden met een mogelijke wijziging in de classificatiecode van de colli op basis van randnummer 2100.
(11) Zie randnummer 2110 (4) voor de omschrijving van het goed in het vervoerdocument, bij gezamenlijk verpakte stoffen en voorwerpen van klasse 1.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
4. Opschriften en gevaarsetiketten op de colli (zie aanhangsel A.9)
Opschriften
2105 (1) De colli moeten voorzien zijn van een van de cursief gedrukte stofidentificatienummers en bijbehorende benaming van de stof of van het voorwerp in kolom 2 van tabel 1 in randnummer 2101. Voor de stoffen en voorwerpen die bij een n.e.g. rubriek of bij de rubriek "0190 ontplofbare stof, monster" van 51° ingedeeld zijn en voor de andere voorwerpen van 25° en 34° moet de benaming van de n.e.g. rubriek of bij de rubriek "0190 ontplofbare stof, monster" van 51° aangevuld worden met de technische benaming van het goed. Voor de stoffen van stofidentificatienummers 0081, 0082, 0083, 0084 en 0241 van 4° en voor de stoffen van stofidentificatienummers 0331 en 0332 van 48° moet het type van de springstof aangevuld worden met de handelsbenaming ervan. Voor de andere stoffen en voorwerpen mag de commerciële of de technische benaming toegevoegd worden. Het goed leesbaar en onuitwisbaar opschrift moet in een officiële taal van het land van verzending gesteld zijn en daarenboven in het Engels, het Frans of het Duits indien de officiële taal geen van de drie genoemde is; dit tenzij overeenkomsten tussen de bij het vervoer betrokken landen anders bepalen.
Gevaarsetiketten
(2) Colli die stoffen en voorwerpen van 1° tot 34° bevatten, moeten voorzien zijn van een etiket dat overeenstemt met model 1. Op de onderste helft van het etiket moet de classificatiecode volgens kolom 3 van tabel 1 in randnummer 2101 aangegeven zijn. Colli die stoffen en voorwerpen van 35° tot 47° bevatten, moeten voorzien zijn van een etiket dat overeenstemt met model 1.4; deze die stoffen van 48° bevatten van een etiket dat overeenstemt met model 1.5 en deze die voorwerpen van 50° bevatten van een etiket dat overeenstemt met model 1.6. Op de onderste helft van het etiket moet de compatibiliteitsgroep volgens kolom 3 van tabel 1 in randnummer 2101 aangegeven zijn.
(3) Colli die stoffen en voorwerpen bevatten van:
01°, nr. 0224
4°, nrs. 0076 en 0143 (mengsels met minder dan 90 massa- % flegmatiseermiddel),
21°, nr. 0018,
26°, nr. 0077,
30°, nr. 0019 en
43°, nr. 0301
moeten bovendien voorzien zijn van een etiket dat overeenstemt met model 6.1.
Colli die voorwerpen met een of meerdere bijtende stoffen volgens de criteria van de klasse 8 bevatten van:
21°, nrs. 0015 en 0018 (),
30° , nrs. 0016 en 0019 () en
43°, nrs. 0301 en 0303 ()
moeten bovendien voorzien zijn van een etiket dat overeenstemt met model 8.
2106-2109B. Vermeldingen in het vervoerdocument
2110 (1) De omschrijving van het goed in het vervoerdocument moet overeenstemmen met één van de cursief gedrukte stofidentificatienummers en bijbehorende benaming in kolom 2 van tabel 1 in randnummer 2101. Voor de stoffen en voorwerpen die bij een n.e.g. rubriek of bij de rubriek "0190 ontplofbare stof, monster" van 51° ingedeeld zijn en voor de andere voorwerpen van 25° en 34° moet de benaming van de n.e.g. rubriek of bij de rubriek "0190 ontplofbare stof, monster" van 51° aangevuld worden met de technische benaming van het goed. De omschrijving van het goed moet door de opgave van zijn classificatiecode, zijn volgnummer in de opsomming (kolommen 3 en 1 van tabel 1 in randnummer 2101), de netto massa van de ontplofbare stof in kg en de afkorting "ADR" (of "RID") gevolgd worden (bijvoorbeeld: 0160 Rookzwart buskruit, 1.1 C, 2°, 4 600 kg, ADR).
(2) Voor de stoffen van stofidentificatienummers 0081, 0082, 0083, 0084 en 0241 van 4° en voor de stoffen van stofidentificatienummers 0331 en 0332 van 48°, moet naast het springstoftype ook de handelsbenaming van de springstof aangegeven worden. Voor de andere stoffen en voorwerpen mag de commerciële of de technische benaming toegevoegd worden.
(3) Bij wagenladingen moet in het vervoerdocument het aantal colli, de massa in kg van elke collo en de totale netto-massa ontplofbare stof in kg vermeld worden.
(4) Indien twee verschillende goederen gezamenlijk verpakt zijn, moet de omschrijving van het goed in het vervoerdocument de cursief gedrukte stofidentificatienummers en bijbehorende benamingen (van kolom 2 van tabel 1 in randnummer 2101) omvatten van de twee stoffen of voorwerpen. Indien meer dan twee verschillende goederen overeenkomstig randnummer 2104 in éénzelfde collo bijeengebracht zijn, moeten in het vervoerdocument - als omschrijving van de goederen - de stofidentificatienummers van alle in het collo aanwezige stoffen en voorwerpen als volgt worden aangegeven: "Goederen van de stofidentificatienummers...".
(5) Wanneer stoffen en voorwerpen vervoerd worden die ingedeeld zijn bij een n.e.g. rubriek of bij de rubriek "0190 ontplofbare stof, monsters" of die verpakt zijn volgens verpakkingsmethode EP01, moet een copie van het akkoord van de bevoegde overheid m.b.t. de vervoersvoorwaarden aan het vervoerdocument gehecht worden. Het moet in een officiële taal van het land van verzending gesteld zijn en daarenboven in het Frans, het Engels of het Duits indien de officiële taal geen van de drie genoemde is; dit tenzij overeenkomsten tussen de bij het vervoer betrokken landen anders bepalen.
(6) Indien colli die stoffen en voorwerpen van compatibiliteitsgroepen B en D bevatten overeenkomstig de bepalingen van randnummer 11 403 (1) in een en hetzelfde voertuig samengeladen worden, moet het op basis van voetnoot (¹) van randnummer 11 403 (1) afgeleverd goedkeuringscertificaat van de afzonderlijke beschermende laadkist of van het afzonderlijk beschermend compartiment aan het vervoerdocument gehecht worden.
(7) Wanneer ontplofbare stoffen of voorwerpen vervoerd worden in verpakkingen die beantwoorden aan verpakkingsmethode EP01 moet de volgende vermelding in het vervoerdocument geplaatst worden: "Verpakking goedgekeurd door de bevoegde overheid van ..." (zie randnummer 2103, verpakkingsmethode EP01).
2111-2114C. Lege verpakkingen
2115 (1) De lege, niet-gereinigde verpakkingen van 91° moeten op dezelfde manier gesloten worden en dezelfde dichtheidsgaranties bieden als toen ze gevuld waren.
(2) De lege, niet-gereinigde verpakkingen van 91° moeten dezelfde gevaarsetiketten dragen als toen ze gevuld waren.
(3) De omschrijving in het vervoerdocument moet luiden: "Lege verpakkingen, 1, 91° , ADR" of "Lege verpakkingen, 1, 91° , RID".
D. Bijzondere bepalingen
2116 (1) De stoffen en voorwerpen van klasse 1, die toebehoren aan de krijgsmacht van een Lidstaat en die vóór 1 januari 1990 verpakt werden in overeenstemming met de op dat ogenblik geldende voorschriften van het ADR, mogen na 1 januari 1990 vervoerd worden op voorwaarde dat de verpakkingen intact zijn en dat in het vervoerdocument verklaard wordt dat het militaire goederen betreft die vóór 1 januari 1990 verpakt werden. De overige voorschriften voor deze klasse die op 1 januari 1990 van kracht werden, moeten nageleefd worden.
(2) De stoffen en voorwerpen van klasse 1 die tussen 1 januari 1990 en 31 december 1996 verpakt werden in overeenstemming met de op dat ogenblik geldende voorschriften van het ADR, mogen na 1 januari 1997 vervoerd worden op voorwaarde dat de verpakkingen intact zijn en dat in het vervoerdocument verklaard wordt dat het goederen betreft die vóór 1 januari 1997 verpakt werden.
2117-2199
KLASSE 2 GASSEN
Randnummers 2200 tot 2299 door de volgende vervangen:
1. Opsomming van de stoffen
2200 (1) Van de stoffen en voorwerpen, die door de titel van klasse 2 beoogd worden, zijn diegene, welke in randnummer 2201 opgesomd zijn en diegene, welke vallen onder een collectieve rubriek van dat randnummer, onderworpen aan de voorwaarden vastgesteld in de randnummers 2200(2) tot 2250, aan de voorschriften van deze bijlage en aan de bepalingen van de bijlage B, en dus stoffen en voorwerpen van deze Richtlijn.
Opmerking: Voor de stoffen en voorwerpen van randnummer 2201 worden de hoeveelheden, die niet onderworpen zijn aan de voorschriften voor de klasse 2 van zowel deze bijlage als van bijlage B, gegeven in randnummer 2201a.
(2) Onder gassen worden stoffen verstaan die:
a) bij 50 °C een dampspanning hebben die hoger is dan 300 kPa (3 bar); ofb) bij 20 °C en de normale druk van 101,3 kPa volledig gasvormig zijn.
Opmerking: 1052 Fluorwaterstof is een stof van klasse 8, 6°.
(3) De hoofding van klasse 2 omvat de zuivere gassen, de gasmengsels, de mengsels van één of meerdere gassen met één of meerdere andere stoffen, en de voorwerpen die dergelijke stoffen bevatten.
Opmerkingen: 1. Een zuiver gas mag andere bestanddelen bevatten afkomstig van het productieproces of toegevoegd om de stabiliteit van het product te handhaven, op voorwaarde dat de concentratie van deze bestanddelen er de classificatie of de vervoersvoorwaarden, zoals vullingsgraad, vuldruk of beproevingsdruk, niet van wijzigt.
2. De n.e.g.-rubrieken in randnummer 2201 omvatten zowel zuivere gassen als gasmengsels.
3. Zie ook randnummer 2002 (8) en paragraaf (6) en (7) van onderhavig randnummer voor de classificatie van oplossingen en mengsels (zoals preparaten en afvalstoffen).
(4) De stoffen en voorwerpen van klasse 2 zijn als volgt onderverdeeld:
1 Samengeperste gassen: gassen met een kritische temperatuur lager dan 20 °C;
2 Vloeibaar gemaakte gassen: gassen met een kritische temperatuur gelijk aan of hoger dan 20 °C;
3 Sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen: gassen die omwille van hun lage temperatuur tijdens het vervoer gedeeltelijk vloeibaar zijn;
4 Onder druk opgeloste gassen: gassen die tijdens het vervoer in een oplosmiddel opgelost zijn;
5 Spuitbussen en kleine recipiënten met gas onder druk (gaspatronen);
6 Andere voorwerpen die gas onder druk bevatten;
7 Gassen die niet onder druk staan en aan bijzondere voorschriften onderworpen zijn (gasmonsters);
8 Lege recipiënten en lege tanks.
(5) Op grond van hun gevaarseigenschappen worden de stoffen en voorwerpen die ingedeeld zijn bij de verschillende cijfers van randnummer 2201 ondergebracht bij één van de volgende groepen ():
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Bezitten gassen of gasmengsels volgens de criteria gevaarlijke eigenschappen die verbonden zijn aan meer dan één groep, dan hebben de groepen met de letter T in hun aanduiding voorrang op alle andere groepen. De groepen met de letter F in hun aanduiding hebben voorrang op de met de letter A of O aangeduide groepen.
Opmerking: De bijtende gassen worden als giftig aanzien en zijn derhalve bij de groepen TC, TFC of TOC ingedeeld [zie paragraaf (7)].
(6) Wanneer een mengsel van klasse 2, dat met name genoemd is bij een cijfer en een groep, volgens de in paragrafen (4) en (7) opgesomde criteria bij een ander cijfer en/of een andere groep behoort, is dit mengsel overeenkomstig deze criteria te classificeren en bij een gepaste n.e.g.-rubriek in te delen.
(7) De stoffen en voorwerpen die niet met name genoemd zijn in randnummer 2201 worden overeenkomstig de paragrafen (4) en (5) ingedeeld.
In verband met hun gevaarseigenschappen gelden volgende criteria:
Verstikkende gassen
Niet oxiderende, niet brandbare en niet giftige gassen, die de normalerwijze in de atmosfeer aanwezige zuurstof verdunnen of verdringen.
Brandbare gassen
Gassen die bij een temperatuur van 20 °C en de normale druk van 101,3 kPaa) brandbaar zijn wanneer ze in een verhouding van ten hoogste 13 volume-% met lucht worden vermengd; of
b) een explosiegebied met lucht van ten minste 12 % bezitten, ongeacht hun onderste explosiegrens.
De brandbaarheid moet met behulp van beproevingen of via berekeningen vastgesteld worden, volgens de door de ISO aangenomen methodes (zie ISO-norm 10156:1990).
Indien onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om deze methodes te kunnen toepassen mag gebruik gemaakt worden van gelijkwaardige beproevingsmethodes, die door de bevoegde overheid van het land van herkomst erkend zijn.
Oxiderende gassen
Gassen die, over het algemeen door het aanbrengen van zuurstof, de verbranding van andere stoffen in hogere mate dan lucht kunnen veroorzaken of versnellen. Het brandbevorderend vermogen moet met behulp van beproevingen of via berekeningen vastgesteld worden, volgens de door de ISO aangenomen methodes (zie ISO-norm 10156:1990).
Giftige gassen
Opmerking: De gassen die geheel of gedeeltelijk aan de giftigheidscriteria voldoen omwille van hun bijtende eigenschappen, moeten als giftig gerangschikt worden. Zie ook de criteria onder de hoofding "Bijtende gassen" voor het mogelijk nevengevaar van bijtende werking.
Gassen,
a) waarvan bekend is dat zij dermate giftig of bijtend voor de mens zijn dat zij een gevaar voor de gezondheid betekenen; of
b) waarvan wordt aangenomen dat zij giftig of bijtend voor de mens zijn omdat bij de proeven volgens randnummer 2600 (3) een LC50-waarde voor de acute giftigheid van 5 000 ml/m³ (ppm) of minder wordt bekomen.
Voor de indeling van gasmengsels (met inbegrip van dampen van stoffen van andere klassen) kan de volgende formule gebruikt worden:
>BEGIN VAN DE GRAFIEK>
ILC50 (giftig mengsel) =n fi Ói = lT i>EIND VAN DE GRAFIEK>
waarin: fi = molaire fractie van de i-de component van het mengselTi = giftigheidsindex van de i-de component van het mengsel. Ti is gelijk aan de LC50-waarde die in de norm ISO 10298:1995 is aangegeven. Indien de LC50-waarde niet in de norm ISO 10298:1995 voorkomt, dient de in de wetenschappelijke literatuur voorhanden zijnde LC50-waarde te worden gebruikt. Is de LC50-waarde niet bekend, dan wordt de giftigheidsindex berekend aan de hand van de laagste LC50-waarde van stoffen met gelijksoortige fysiologische en chemische eigenschappen, of door het uitvoeren van proeven indien zulks de enige practische mogelijkheid is.
Bijtende gassen
De gassen of gasmengsels die uitsluitend omwille van hun bijtende werking aan de giftigheidscriteria voldoen, zijn als giftig met bijtende werking als nevengevaar te rangschikken.
Een gasmengsel dat als giftig wordt beschouwd omwille van het gecombineerd effect van zijn bijtende werking en zijn giftigheid, bezit een bijtende werking als nevengevaar indien op grond van menselijke ervaring bekend is dat het een vernietigende uitwerking heeft op de huid, de ogen of de slijmvliezen, of indien de volgens de volgende formule berekende LC50-waarde van de bijtende componenten van het mengsel 5000 ml/m³ (ppm) of minder bedraagt:
>BEGIN VAN DE GRAFIEK>
ILC50 (bijtend mengsel) =n fci Ói = lTci>EIND VAN DE GRAFIEK>
waarin: fci = molaire fractie van de i-de bijtende component van het mengselTci = giftigheidsindex van de i-de bijtende component van het mengsel. Tci is gelijk aan de LC50-waarde die in de norm ISO 10298:1995 is aangegeven. Indien de LC50-waarde niet in de norm ISO 10298:1995 voorkomt, dient de in de wetenschappelijke literatuur voorhanden zijnde LC50-waarde te worden gebruikt. Is de LC50-waarde niet bekend, dan wordt de giftigheidsindex berekend aan de hand van de laagste LC50-waarde van stoffen met gelijksoortige fysiologische en chemische eigenschappen, of door het uitvoeren van proeven indien zulks de enige practische mogelijkheid is.
VERVOLG VAN DE TEKST ONDER NUMMER: 396L0086.1
(8) De chemisch onstabiele stoffen van de klasse 2 mogen slechts voor vervoer aangeboden worden indien alle maatregelen werden getroffen die nodig zijn om ieder risico op een gevaarlijke reactie - bijvoorbeeld hun ontleding, dismutatie of polymerisatie - onder normale vervoersomstandigheden uit te sluiten. Daartoe moet men er in het bijzonder op toezien dat de recipiënten en de tanks geen stoffen bevatten die deze reacties kunnen bevorderen.
2201 1° Samengeperste gassen: gassen met een kritische temperatuur lager dan 20 °C
De gassen met een kritische temperatuur lager dan 20 °C worden in deze Richtlijn als samengeperste gassen beschouwd.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
2° Vloeibaar gemaakte gassen: gassen met een kritische temperatuur gelijk aan of hoger dan 20 °CDe gassen met een kritische temperatuur gelijk aan of hoger dan 20 °C worden in deze Richtlijn als vloeibaar gemaakte gassen beschouwd.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
3° Sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen: gassen die, wanneer ze vervoerd worden, gedeeltelijk vloeibaar zijn als gevolg van hun lage temperatuurOpmerking: De sterk gekoelde gassen, die niet bij een stofidentificatienummer van dit cijfer kunnen ingedeeld worden, mogen niet vervoerd worden.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
4° Onder druk opgeloste gassen: gassen die tijdens het vervoer in een oplosmiddel zijn opgelostOpmerking: De onder druk opgeloste gassen, die niet bij een stofidentificatienummer van dit cijfer kunnen worden ingedeeld, mogen niet vervoerd worden.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
5° Spuitbussen en kleine recipiënten met gas (gaspatronen)
[Zie ook van randnummer 2201a].
Opmerkingen: 1. Spuitbussen (aërosolen) zijn alle niet hervulbare recipiënten die een in randnummer 2207 (3) opgesomd gas of gasmengsel onder druk bevatten, al dan niet samen met een vloeibare, pastavormige of poedervormige stof, en die voorzien zijn van een aftapinrichting die het mogelijk maakt om de inhoud uit te stoten in de vorm van een suspensie van vaste of vloeibare deeltjes in een gas, in de vorm van schuim, pasta of poeder of in vloeibare of gasvormige toestand.
2. Kleine recipiënten met gas (gaspatronen) zijn alle niet hervulbare recipiënten die een in randnummer 2207 (3) en (4) opgesomd gas of gasmengsel onder druk bevatten. Deze recipiënten kunnen voorzien zijn van een afsluiter.
3. Spuitbussen en kleine recipiënten met gas moeten op grond van het gevaar van hun inhoud bij de groepen A tot en met TOC ingedeeld worden. Hun inhoud wordt als brandbaar beschouwd indien deze meer dan 45 massa-% of meer dan 250 g brandbare bestanddelen bevat. Brandbare bestanddelen zijn gassen die bij normale druk in lucht brandbaar zijn of stoffen of preparaten in vloeibare toestand waarvan het vlampunt ten hoogste 100°C bedraagt.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
6° Andere voorwerpen, die gas onder druk bevatten
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
7° Drukloze gassen, die aan bijzondere voorschriften onderworpen zijn (gasmonsters)
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
8° Lege recipiënten en lege tanks
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
2201a (1) De gassen, vervat in de reservoirs van de voertuigen die bestemd zijn voor een aan de voorschriften van deze Richtlijn onderworpen transport en die dienen voor hun voorstuwing of voor de werking van hun speciale uitrustingen (koelsystemen bijvoorbeeld), zijn niet onderworpen aan de voorschriften die deze bijlage en bijlage B voor onderhavige klasse voorzien.
(2) De gassen en voorwerpen die overeenkomstig de onderstaande bepalingen voor vervoer aangeboden worden, zijn niet onderworpen aan de voorschriften die deze bijlage en bijlage B voor onderhavige klasse voorzien:
a) De gassen van 1° A, 1° O, 2° A en 2° O waarvan de druk in het recipiënt of in de tank, herleid tot een temperatuur van 15 °C, niet hoger is dan 200 kPa (2 bar) en die volledig gasvormig zijn gedurende het transport; dit geldt voor alle types van recipiënten of tanks, bijvoorbeeld ook voor onderdelen van machines en apparaten;
b) 1013 Koolstofdioxide (kooldioxide) (koolzuur) van 2° A of 1070 distikstofoxide (lachgas) van 2° O, dat gasvormig is en niet meer dan 0,5 % lucht bevat, in metalen capsules (sodors, sparklets) van randnummer 2205; de capsules mogen niet meer dan 25 gram koolstofdioxide (kooldioxide) (koolzuur) of distikstofoxide (lachgas) bevatten en ten hoogste 0,75 gram koolstofdioxide (kooldioxide) (koolzuur) of distikstofoxide (lachgas) per cm³ inhoud;
c) De gassen die zich in de brandstofreservoirs van vervoerde motorvoertuigen bevinden; de brandstofkraan tussen het reservoir en de motor moet gesloten zijn en de ontsteking moet uitgeschakeld zijn;
d) De gassen die zich in de uitrustingsstukken bevinden die voor de werking van het voertuig vereist zijn (bijvoorbeeld brandblustoestellen en opgepompte banden ook als wisselstukken of als lading);
e) De gassen die zich in speciale inrichtingen van de voertuigen bevinden en voor de werking van deze inrichtingen tijdens het vervoer nodig zijn (koelmachines, viskaren, verwarmingsapparaten, enz.), evenals de reserverecipiënten voor dergelijke inrichtingen en de lege, niet gereinigde omruilrecipiënten die met dezelfde transporteenheid vervoerd worden;
f) De lege, niet gereinigde vaste drukhouders die vervoerd worden, op voorwaarde dat ze hermetisch gesloten zijn;
g) De voorwerpen van 5° A, 5° O en 5° F met een inhoud van ten hoogste 50 cm³;
h) 2857 Koelmachines van 6° A, die minder dan 12 kg gassen van 2° A of 2073 ammoniak, oplossing van 4° A bevatten, en gelijkaardige apparaten die minder dan 12 kg gassen van 2° F bevatten; deze machines moeten zodanig beschermd en vastgezet worden dat dit een beschadiging van het koelsysteem verhindert;
i) De gassen van 3° A, indien ze bestemd zijn voor het koelen van bijvoorbeeld medische of biologische monsters en zich in dubbelwandige recipiënten bevinden die aan de bepalingen van randnummer 2206 (2) a) voldoen;
j) Onderstaande voorwerpen van 6° A, gefabriceerd en gevuld overeenkomstig de reglementeringen van het land van vervaardiging en geplaatst in stevige buitenverpakkingen:
1044 brandblusapparaten, indien ze voorzien zijn van een bescherming tegen het ongewild in werking treden;
3164 voorwerpen onder pneumatische of hydraulische druk, die ontworpen zijn om aan hogere spanningen te weerstaan dan die veroorzaakt door de inwendige druk van het gas, en dit door middel van krachtoverdrachten, intrinsieke weerstand of constructienormen;
k) de gassen die zich in voedingswaren of dranken bevinden.
(3) Indien de hierna volgende en niet in (1) en (2) opgenomen gassen en voorwerpen in kleine hoeveelheden vervoerd worden overeenkomstig de onderstaande bepalingen, zijn ze niet onderworpen aan de voorschriften die deze bijlage en bijlage B voor onderhavige klasse voorzien:
a) de gassen van 1° A, 2° A, 3° A en 4° A, in recipiënten met een inhoud van ten hoogste 120 ml die voldoen aan de voorschriften van randnummer 2202,
b) de voorwerpen van 5° T, 5° TF, 5° TC, 5° TO, 5° TFC en 5° TOC met een inhoud van ten hoogste 120 ml, die voldoen aan de voorschriften van randnummer 2202,
c) de voorwerpen van 5° A, 5° O en 5° F met een inhoud van ten hoogste 1 000 ml die voldoen aan de voorschriften van randnummers 2202, 2207 en 2208.
Deze recipiënten en voorwerpen moeten als volgt verpakt zijn:
i) in buitenverpakkingen die ten minste beantwoorden aan de voorschriften van randnummer 3538; de totale bruto massa van een collo mag niet groter zijn dan 30 kg; of
ii) in bakken, met een hoes uit krimp- of rekfolie; de totale bruto massa van een collo mag niet groter zijn dan 20 kg.
De "Algemene verpakkingsvoorschriften" van randnummer 3500 (1), (2) en (5) tot en met (7) moeten in acht genomen worden.
Bij het vervoer volgens paragraaf (2) moet de omschrijving van het goed in het vervoerdocument overeenstemmen met de voorschriften van randnummer 2226 en de woorden "begrensde hoeveelheid" bevatten.
Elk collo moet duidelijk en blijvend voorzien zijn van de letters "UN", gevolgd door het stofidentificatienummer van het goed dat in het vervoerdocument dient aangegeven te worden.
2. Voorschriften
A. Colli
1. Algemene verpakkingsvoorschriften
2202 (1) De materialen waaruit de recipiënten en de sluitingen samengesteld zijn, en alle materialen die met de inhoud in aanraking kunnen komen, mogen niet door de inhoud aangetast worden of er schadelijke of gevaarlijke verbindingen mee vormen.
(2) De verpakkingen - met inbegrip van hun sluitingen - moeten op alle plaatsen zo duurzaam en sterk zijn, dat ze kunnen weerstaan aan de normale vervoerseisen en tijdens het vervoer niet kunnen bezwijken. Indien buitenverpakkingen voorgeschreven zijn moeten de recipiënten daar stevig in vastgezet worden. De binnenverpakkingen kunnen afzonderlijk of in grotere hoeveelheden in de buitenverpakkingen worden geplaatst, voor zover het hoofdstuk "Individuele verpakkingsvoorschriften" dienaangaande geen tegenstrijdige bepalingen bevat.
(3) De recipiënten mogen slechts het gas of de gassen bevatten waarvoor zij goedgekeurd werden.
(4) De recipiënten moeten zodanig gebouwd zijn dat ze weerstaan aan de druk die de stof kan uitoefenen omwille van de temperatuursschommelingen waaraan ze onder normale vervoersomstandigheden onderhevig is.
(5) De voorwerpen van 5° en 6° en de recipiënten, bestemd voor het vervoer van gassen van 1°, 2°, 4° en 7°, moeten zodanig gesloten en dicht zijn dat het ontsnappen van de gassen is uitgesloten.
Opmerkingen: 1. In randnummer 2250 bevinden zich specifieke verpakkingsvoorschriften voor de aparte gassen.
2. Zie aanhangsel B voor het vervoer van stoffen van klasse 2 in tankvoertuigen, afneembare tanks en laadketels.
2. Individuele verpakkingsvoorschriften
a. Aard van de recipiënten
2203 (1) Volgende materialen mogen gebruikt worden:
a) koolstofstaal voor de gassen van 1°, 2°, 3°, 4° en de voorwerpen van 5°;
b) gelegeerd staal (speciale staalsoorten), nikkel en nikkellegeringen (bijvoorbeeld monel) voor de gassen van 1°, 2°, 3° 4° en de voorwerpen van 5°;
c) koper voor:
i) de gassen van 1° A, 1° O, 1° F en 1°TF, waarvan de vuldruk - herleid tot een temperatuur van 15 °C - niet hoger is dan 2 MPa (20 bar);
ii) de gassen van 2° A, 1079 zwaveldioxide van 2° TC, 1033 dimethylether van 2° F, 1037 ethylchloride van 2° F, 1063 methylchloride van 2° F, 1086 vinylchloride van 2° F, 1085 vinylbromide van 2° F en 3300 mengsel van ethyleenoxide en koolstofdioxide (kooldioxide) (koolzuur) met meer dan 87 % ethyleenoxide van 2° TF;
iii) de gassen van 3° A, 3° O en 3° F;
d) aluminiumlegeringen: zie de tabel in randnummer 2250;
e) composietmaterialen voor de gassen van 1°, 2°, 3°, 4° en de voorwerpen van 5°;
f) synthetische materialen voor de gassen van 3° en de voorwerpen van 5°;
g) glas voor de gassen van 3° A, behalve 2187 koolstofdioxide (kooldioxide) (koolzuur) of mengsels die koolstofdioxide (kooldioxide) (koolzuur) bevatten, en voor de gassen van 3° O.
(2) Indien onderstaande normen toegepast worden, wordt aangenomen dat aan de bepalingen van onderhavig randnummer is voldaan: [voorbehouden].
2204 (1) De recipiënten voor 1001 acetyleen, opgelost (ethyn, opgelost) van 4° F moeten volledig gevuld zijn met een gelijkmatig verdeelde poreuze massa, die door de bevoegde overheid goedgekeurd is en die:
a) de recipiënten niet aantast en noch met het acetyleen (ethyn), noch met het oplosmiddel schadelijke of gevaarlijke verbindingen vormt;
b) in staat is te verhinderen dat een ontbinding van het acetyleen (ethyn) in de massa zich voortzet.
(2) Het oplosmiddel mag de recipiënten niet aantasten.
(3) Indien onderstaande normen toegepast worden, wordt aangenomen dat aan de bepalingen van onderhavig randnummer is voldaan: [voorbehouden]2205 (1) Voor de hierna volgende gassen mogen metalen capsules gebruikt worden, op voorwaarde dat de vullingsgraad niet groter is dan die aangegeven in randnummer 2250 en de massa van de vulling 150 g per capsule niet overschrijdt:
a) gassen van 2° A;
b) gassen van 2° F, met uitzondering van methylsilaan of mengsels met methylsilaan, die ingedeeld zijn bij stofidentificatienummer 3161;
c) gassen van 2° TF, met uitzondering van 2188 arseenwaterstof (arsine), van 2202 waterstofselenide (seleenwaterstof) of van mengsels die deze stoffen bevatten;
d) gassen van 2° TC, met uitzondering van 1589 cyaanchloride (chloorcyaan) of van mengsels die deze stof bevatten;
e) gassen van 2° TFC, met uitzondering van 2189 dichloorsilaan en van dimethylsilaan, trimethylsilaan of mengsels met deze stoffen, die ingedeeld zijn bij stofidentificatienummer 3309.
(2) De capsules mogen geen gebreken vertonen die een nadelige invloed op hun sterkte kunnen hebben.
(3) De dichtheid van de sluiting moet gewaarborgd worden door een extra inrichting (overtrek, kap, zegellak, draadlas enz.) die voorkomt dat de sluiting tijdens het vervoer lekt.
(4) De capsules moeten in een buitenverpakking van voldoende stevigheid geplaatst worden. Een collo mag niet meer wegen dan 75 kg.
2206 (1) De gassen van 3° moeten in gesloten recipiënten uit metaal, synthetisch materiaal of composietmateriaal verpakt worden. Deze recipiënten moeten zodanig geïsoleerd zijn dat zij niet kunnen beslaan met dauw of rijp en uitgerust zijn met veiligheidskleppen.
(2) Gassen van 3° A - met uitzondering van 2187 koolstofdioxide (kooldioxide) (koolzuur) en mengsels die deze stof bevatten - en gassen van 3° O mogen ook verpakt worden in de volgende recipiënten die niet gesloten zijn, maar wel uitgerust met inrichtingen die het uitspatten van vloeistof verhinderen:
a) glazen recipiënten met een dubbele wand, waartussen zich een luchtledige ruimte bevindt; deze recipiënten - omgeven door een absorberende en isolerende stof - worden beschermd door korven uit staaldraad en geplaatst in metalen kisten; of
b) recipiënten uit metaal, synthetisch materiaal of composietmateriaal, die zodanig tegen warmteoverdracht beschermd zijn dat zij niet kunnen beslaan met dauw of rijp.
(3) De metalen kisten, vernoemd in (2) a), en de recipiënten, vernoemd in (2) b), moeten van inrichtingen voor het vastgrijpen voorzien zijn. De openingen van de in (2) vernoemde recipiënten moeten uitgerust zijn met inrichtingen waarlangs de gassen kunnen ontsnappen; deze inrichtingen moeten het uitspatten van vloeistof verhinderen en zodanig bevestigd zijn dat zij er niet kunnen uitvallen. Voor 1073 zuurstof, sterk gekoeld, vloeibaar van 3° O en mengsels die deze stof bevatten moeten de genoemde inrichtingen en de in (2) a) vernoemde absorberende en isolerende stof die de recipiënten omgeeft uit onbrandbare materialen bestaan.
(4) Bij de recipiënten die bestemd zijn voor het vervoer van gassen van 3° O moeten de materialen die gebruikt worden voor de afdichting van de verbindingen of voor het onderhoud van de afsluitinrichtingen verenigbaar zijn met de inhoud.
2207 (1) 1950 Spuitbussen (aërosolen) en 2037 recipiënten, klein, met gas (gaspatronen) van 5° moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
a) 1950 spuitbussen (aërosolen), die slechts een gas of een gasmengsel bevatten, en 2037 recipiënten, klein, met gas (gaspatronen) moeten uit metaal vervaardigd zijn; de recipiënten van 5° met een inhoud van ten hoogste 100 ml voor 1011 butaan van 2° F vormen hierop een uitzondering. De andere spuitbussen van stofidentificatienummer 1950 moeten uit metaal, synthetisch materiaal of glas vervaardigd zijn. Metalen recipiënten met een buitendiameter van ten minste 40 mm moeten een holle bodem hebben;
b) recipiënten uit materialen die kunnen versplinteren (zoals glas of bepaalde synthetische materialen) moeten van een beschermend omhulsel voorzien zijn (metaalgaas met kleine mazen, een mantel van elastische kunststof, enz.), dat de verspreiding van splinters verhindert. Dit is niet nodig bij recipiënten met een inhoud van ten hoogste 150 ml en een inwendige druk bij 20 °C van minder dan 150 kPa (1,5 bar);
c) de maximale inhoud bedraagt 1 000 ml voor recipiënten uit metaal en 500 ml voor recipiënten uit synthetisch materiaal of glas;
d) ieder model van recipiënt moet, alvorens het in gebruik wordt genomen, met goed gevolg onderworpen worden aan de hydraulische drukproef, beschreven in randnummer 3291 van aanhangsel A.2. De daarbij uit te oefenen inwendige druk (proefdruk) bedraagt 1,5 maal de inwendige druk bij 50 °C, met een minimum van 1 MPa (10 bar);
e) de aftapinrichtingen en de verstuivingsinrichtingen van 1950 spuitbussen (aërosolen) en de afsluiters van 2037 recipiënten, klein, met gas (gaspatronen) moeten een volledig dichte afsluiting van de recipiënten waarborgen en dienen beschermd te zijn tegen elke ontijdige opening. Verstuivingsinrichtingen en afsluiters, die slechts sluiten door de inwerking van de inwendige druk, zijn verboden.
(2) Indien onderstaande normen toegepast worden, wordt aangenomen dat aan de bepalingen van paragraaf (1) is voldaan:
voor 1950 spuitbussen (aërosolen) van 5°:
Bijlage bij de richtlijn 75/324/EEG van de Raad 2 (), zoals gewijzigd door de richtlijn94/1/EG van de Commissie 3 ().
voor 2037 recipiënten, klein, met gas (gaspatronen) van 5° F die 1965 mengsel van koolwaterstofgassen, vloeibaar bevatten:
Norm EN 417:1992.
(3) Volgende gassen zijn als drijfgas, als component van een drijfgas of als vulling in 1950 spuitbussen (aërosolen) toegelaten: de gassen van 1° A, 1° F - met uitzondering van 2203 siliciumwaterstof (silaan) - 2° A, 2° F - met uitzondering van het bij stofidentificatienummer 3161 ingedeeld methylsilaan - en 1070 distikstofoxide (lachgas) van 2° O.
(4) Als vulling voor 2037 recipiënten, klein, met gas (gaspatronen) zijn alle in (3) opgesomde gassen toegelaten en, daarenboven, ook de volgende gassen:
- 1062 methylbromide van 2° T;
- 1040 ethyleenoxide, 1064 methylmercaptaan en 3300 mengsel van ethyleenoxide en koolstofdioxide (kooldioxide) (koolzuur) met meer dan 87 % ethyleenoxide, van 2° TF.
2208 (1) De inwendige druk bij 50 °C in de voorwerpen van 5° mag niet meer dan 2/3 van de proefdruk van die voorwerpen bedragen, met een maximum van 1,32 MPa (13,2 bar).
(2) De voorwerpen van 5° moeten zodanig zijn gevuld, dat bij 50 °C de vloeistoffase niet meer dan 95 % van hun inhoud inneemt. De inhoud van 1950 spuitbussen (aërosolen) is het beschikbaar volume in de gesloten bus, waarbij deze voorzien is van de klephouder, de klep en de stijgbuis.
(3) De voorwerpen van 5° moeten met goed gevolg een dichtheidsbeproeving overeenkomstig randnummer 3292 van aanhangsel A.2 ondergaan.
2209 (1) De voorwerpen van 5° moeten in houten kisten of in sterke metalen of kartonnen dozen geplaatst worden. 1950 Spuitbussen (aërosolen) uit glas of synthetische materialen, die kunnen versplinteren, moeten van elkaar gescheiden worden door lagen karton of lagen van een andere geschikte stof.
(2) Een collo mag niet meer wegen dan 50 kg indien de buitenverpakking een kartonnen doos is, en niet meer dan 75 kg voor de andere buitenverpakkingen.
(3) Bij vervoer als wagenlading mogen metalen voorwerpen van 5° ook als volgt verpakt worden: de voorwerpen moeten gegroepeerd worden door ze met behulp van een geschikte hoes uit kunststof op platen vast te zetten; de aldus verkregen eenheden moeten vervolgens op een deugdelijke wijze op paletten gestapeld en vastgezet zijn.
2210 (1) De volgende voorschriften zijn van toepassing op de voorwerpen van 6°F:
a) 1057 aanstekers en 1057 navulpatronen voor aanstekers moeten voldoen aan de voorschriften van het land waar ze gevuld werden. Ze dienen voorzien te zijn van een bescherming die verhindert dat ze ongewild leeglopen. Bij 15 °C mag de vloeistoffase niet meer dan 85 % van de inhoud van het recipiënt innemen. De recipiënten, met inbegrip van hun afsluitinrichtingen, moeten in staat zijn om te weerstaan aan de inwendige druk die door het vloeibaar gemaakt petroleumgas bij 55 °C uitgeoefend wordt. De ventielen en de ontstekingsinrichtingen moeten ofwel degelijk verzegeld zijn, met kleefband afgedekt of op een andere manier vastgezet, ofwel zo ontworpen zijn dat hun werking of het vrijkomen van de inhoud tijdens het transport verhinderd wordt. De aanstekers en de navulpatronen voor aanstekers moeten zorgvuldig verpakt worden om te vermijden dat de ontspanningsinrichting ongewild in werking treedt.
De aanstekers mogen niet meer dan 10 gram vloeibaar gemaakt petroleumgas bevatten. De navulpatronen voor aanstekers mogen niet meer dan 65 gram vloeibaar gemaakt petroleumgas bevatten.
De aanstekers en de navulpatronen voor aanstekers moeten in de volgende buitenverpakkingen verpakt worden: in kisten uit massief hout die beantwoorden aan randnummer 3527, kisten uit multiplex die beantwoorden aan randnummer 3528 of kisten uit spaanplaat die beantwoorden aan randnummer 3529, met een maximale bruto-massa van 75 kg, of in kisten uit karton die beantwoorden aan randnummer 3530, met een maximale bruto-massa van 40 kg. De verpakkingen moeten volgens aanhangsel A.5 getest en goedgekeurd zijn voor verpakkingsgroep II.
b) 3150 apparaten, klein, met koolwaterstofgas of 3150 navulpatronen met koolwaterstofgas voor kleine apparaten, met aftapinrichting, moeten voldoen aan de voorschriften van het land waar ze gevuld werden. De apparaten en de navulpatronen moeten in buitenverpakkingen verpakt worden die beantwoorden aan randnummer 3538 b) en die volgens aanhangsel A.5 getest en goedgekeurd zijn voor verpakkingsgroep II.
(2) De druk van de gassen van 7° moet - op het ogenblik dat het omsluitingssysteem afgesloten wordt - gelijk zijn aan de omgevingsdruk; hij mag echter niet hoger zijn dan 105 kPa absolute druk.
De gassen moeten zich in hermetisch gesloten binnenverpakkingen uit glas of uit metaal bevinden; de maximale netto-hoeveelheid per collo bedraagt 5 liter voor de gassen van 7° F en 1 liter voor de gassen van 7° T en 7° TF.
De buitenverpakkingen moeten voldoen aan de voorschriften voor samengestelde verpakkingen van randnummer 3538 b) en moeten overeenkomstig aanhangsel A.5 voor verpakkingsgroep III beproefd en goedgekeurd worden.
b. Voorschriften voor de recipiënten
Opmerking: Deze voorschriften zijn niet van toepassing op de metalen capsules die in randnummer 2205 vernoemd worden, de recipiënten van randnummer 2206 (2), 1950 spuitbussen (aërosolen) of 2037 recipiënten, klein, met gas (gaspatronen) die in randnummer 2207 vernoemd worden, de voorwerpen van 6° F en de recipiënten voor de gassen van 7° die in randnummer 2210 vernoemd worden.
1. Constructie en uitrusting
2211 De recipiënten worden onderverdeeld in volgende soorten:
(1) Flessen: dit zijn mobiele drukrecipiënten met een inhoud van niet meer dan 150 liter;
(2) Cilinders: dit zijn naadloze mobiele drukhouders met een inhoud van meer dan 150 liter en van ten hoogste 5 000 liter;
(3) Drukvaten: dit zijn gelaste mobiele drukrecipiënten met een inhoud van meer dan 150 liter en van ten hoogste 1 000 liter (bijvoorbeeld cilindervormige recipiënten met rolbanden, recipiënten op sleden of in raamwerken);
(4) Cryogene recipiënten: dit zijn mobiele thermisch geïsoleerde recipiënten voor sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen, met een inhoud van ten hoogste 1 000 liter;
(5) Flessenbatterijen: dit zijn mobiele ensembles, bestaande uit flessen die onderling door een verzamelbuis zijn verbonden en die stevig bijeen worden gehouden.
Opmerking: Zie de tabel in randnummer 2250 voor de eventuele beperkingen van de inhoud en van het gebruik van de verschillende soorten recipiënten.
2212 (1) De recipiënten en hun sluitingen moeten dermate ontworpen, gedimensioneerd, gebouwd, getest en uitgerust zijn dat ze kunnen weerstaan aan alle normale gebruiks- en vervoersomstandigheden.
Bij het ontwerp van drukrecipiënten dient met alle belangrijke factoren rekening te worden gehouden, zoals:
- de inwendige druk,
- de omgevings- en bedrijfstemperaturen, tijdens het transport inbegrepen,
- de dynamische belastingen.
De wanddikte moet normalerwijze bepaald worden via berekeningen, zo nodig aangevuld met een experimentele spanningsanalyse. Ze mag ook op experimentele wijze bepaald worden.
Bij het ontwerp van de mantel en van de dragende delen moeten gepaste berekeningen uitgevoerd worden om de veiligheid van de recipiënten te garanderen.
Opdat de wand aan de druk kan weerstaan, moet bij de berekening van zijn minimale dikte in het bijzonder rekening gehouden worden met:
- de berekeningsdruk, die niet lager mag zijn dan de proefdruk,
- de berekeningstemperaturen, die voldoende veiligheidsmarges bieden,
- de maximale spanningen en de maximale spanningsconcentraties, indien nodig,
- de factoren die in verband staan met de eigenschappen van het materiaal.
De eigenschappen van het materiaal waarmee zo nodig rekening moet worden gehouden, zijn:
- de rekgrens,
- de treksterkte,
- de sterkte in functie van de tijd,
- de vermoeiingseigenschappen,
- de modulus van Young (elasticiteitsmodulus),
- de uitzettingscoëfficiënt voor kunststof,
- de kerfslagwaarde,
- de weerstand tegen breuk.
Indien de onderstaande normen toegepast worden, wordt aangenomen dat aan de bepalingen van onderhavig randnummer is voldaan:
- voor de naadloze stalen recipiënten: deel 1 tot 3 van bijlage I bij de Richtlijn van de Raad 84/525/EEG ()
- voor de gelaste stalen recipiënten: deel 1 tot 3 van bijlage I bij de Richtlijn van de Raad 84/527/EEG ()
- voor de naadloze recipiënten uit aluminium: deel 1 tot 3 van bijlage I bij de Richtlijn van de Raad 84/526/EEG ()
(2) De recipiënten die niet overeenkomstig de in paragraaf (1) vermelde normen ontworpen en gebouwd worden, moeten conform de bepalingen van een door de bevoegde overheid erkende technische code ontworpen en gebouwd worden. Ze moeten echter aan de volgende minimumeisen voldoen:
a) Bij de in randnummer 2211 (1), (2), (3) en (5) bedoelde metalen recipiënten mag - onder invloed van de beproevingsdruk - de spanning in het metaal op de meest belaste plaats van het recipiënt niet meer bedragen dan 77 % van de gegarandeerde minimum elasticiteitsgrens Re.
De elasticiteitsgrens is de spanning die bij een proefstaaf een blijvende rek van 2% (0,2 %) veroorzaakt, of 1 % van de lengte tussen meetpunten op de proefstaaf voor austenietische staalsoorten.
Opmerking: De as van de trekproefstaven uit metaalplaten moet loodrecht op de walsrichting staan. De rek bij breuk (l = 5d) wordt gemeten op proefstaven met een cirkelvormige doorsnede, waarbij de lengte l tussen de meetpunten vijf maal de diameter d bedraagt; bij proefstaven met een rechthoekige doorsnede wordt de lengte tussen de meetpunten berekend met de formule:
l = 5,65 F°
waarin F° de oorspronkelijke doorsnede van de proefstaaf aangeeft.
De recipiënten en hun sluitingen moeten vervaardigd zijn uit geschikte materialen, die tussen P20 °C en +50 °C ongevoelig dienen te zijn voor brosse breuk en voor barstverwekkende spanningscorrosie.
Voor gelaste recipiënten mogen slechts materialen worden gebruikt die voortreffelijk lasbaar zijn en waarvoor een voldoende kerfslagwaarde bij een omgevingstemperatuur van P20 °C wordt gewaarborgd, bijzonder in de lasnaden en in de verbindingszones.
De lasnaden moeten uitgevoerd worden volgens de regels van de kunst en maximale veiligheidswaarborgen bieden.
Met corrosietoeslagen mag bij de berekening van de wanddikte geen rekening gehouden worden.
b) De in randnummer 2211 (1), (2), (3) en (5) bedoelde recipiënten uit composietmaterialen moeten voorzien zijn van een versterkingsring of volledig omwikkeld zijn met versterkingsmateriaal, en zo gebouwd zijn dat de verhouding tussen de barstdruk en de beproevingsdruk ten minste gelijk is aan:
1,67 voor recipiënten met versterkingsring
2,00 voor de volledig omwikkelde recipiënten
c) De volgende voorschriften gelden voor de constructie van de recipiënten, bedoeld in randnummer 2206 (1) en bestemd voor het vervoer van de sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen van 3°:
1. de materialen en de constructie van de metalen recipiënten moeten voldoen aan de voorschriften die in de randnummers 3250 tot 3254 van aanhangsel A.2 opgenomen zijn. Voor elk recipiënt moeten alle mechanische en technologische karakteristieken van het gebruikt materiaal bij de eerste beproeving worden vastgesteld; zie randnummers 3265 tot 3285 van aanhangsel A.2 voor de kerfslagwaarde en de buigingscoëfficiënt;
2. indien andere materialen gebruikt worden, dienen deze bij de laagste bedrijfstemperatuur van het recipiënt en van zijn toebehoren ongevoelig te zijn voor brosse breuk;
3. de recipiënten moeten van een veiligheidsklep voorzien zijn die bij de op het recipiënt aangegeven dienstdruk opengaat. De kleppen moeten van een zodanige constructie zijn, dat zij zelfs bij hun laagste diensttemperatuur perfect functioneren. De betrouwbare werking bij deze temperatuur moet vastgesteld en gecontroleerd worden door elke klep, of een monster van de kleppen van eenzelfde constructietype, te testen;
4. de openingen en de veiligheidskleppen van de recipiënten moeten zodanig ontworpen zijn dat uitspatten van vloeistof wordt verhinderd;
5. recipiënten, die volumetrisch gevuld worden, moeten van een peilinrichting voor het vloeistofniveau voorzien zijn;
6. de recipiënten dienen thermisch geïsoleerd te zijn. Een ononderbroken omhulsel moet de isolerende bekleding tegen schokken beschermen. Indien de ruimte tussen het recipiënt en het omhulsel luchtledig is (vacuümisolatie), moet dit omhulsel ontworpen zijn om zonder vervorming aan een uitwendige druk van ten minste 100 kPa (1 bar) te kunnen weerstaan. Indien het omhulsel gasdicht is (bijvoorbeeld in het geval van vacuümisolatie), moet een inrichting voorkomen dat zich in de isolerende laag een gevaarlijke druk kan opbouwen wanneer het recipiënt of zijn toebehoren niet volledig dicht zijn. Deze inrichting moet het binnendringen van vocht in de isolatie verhinderen.
2213 (1) Buiten het mangat, dat in voorkomend geval afgesloten dient te zijn door middel van een betrouwbare sluiting, en een opening voor het verwijderen van bezinksels mogen de recipiënten bedoeld in randnummer 2211 (3) ten hoogste twee openingen bezitten, respectievelijk voor het vullen en voor het ledigen.
De recipiënten, bedoeld in randnummer 2211 (1) en (3) en bestemd voor het vervoer van de gassen van 2° F, mogen van bijkomende openingen voorzien zijn, in het bijzonder voor de controle van het vloeistofniveau en van de manometerdruk.
(2) De kranen moeten doelmatig beschermd zijn tegen beschadigingen die bij een val van het recipiënt, tijdens het transport of bij het stapelen een gaslek kunnen veroorzaken. Er wordt aangenomen dat aan deze bepaling is voldaan indien één of meerdere van de onderstaande voorwaarden vervuld worden:
a) de kranen zijn aangebracht aan de binnenzijde van de hals van het recipiënt en beschermd door een opgeschroefde dop;
b) de kranen zijn door middel van kappen beschermd; deze kappen moeten openingen bezitten waarvan de doorsnede voldoende groot is om het gas te laten ontsnappen dat vrijkomt indien de kranen lekken;
c) de kranen zijn door middel van een kraag of andere veiligheidsinrichtingen beschermd;
d) de kranen zijn zodanig ontworpen en gebouwd dat ze zelfs na beschadigd te zijn niet lekken;
e) de kranen zijn binnen een beschermend raamwerk aangebracht;
f) de recipiënten worden vervoerd in beschermende kisten of raamwerken.
Indien onderstaande normen toegepast worden, wordt aangenomen dat aan de bepalingen van onderhavig randnummer is voldaan: [voorbehouden].
(3) De volgende voorschriften zijn van toepassing op de recipiënten:
a) indien de in randnummer 2211 (1) bedoelde flessen voorzien zijn van een inrichting die het rollen belet, mag deze inrichting geen geheel vormen met de beschermkap;
b) de in randnummer 2211 (3) bedoelde recipiënten, die kunnen worden gerold, moeten voorzien zijn van rolbanden of van een andere bescherming tegen beschadiging als gevolg van het rollen (bijvoorbeeld door het buitenoppervlak te bespuiten met een laag corrosiebestendig metaal);
de in randnummer 2211 (3) en (4) bedoelde recipiënten, die niet kunnen worden gerold, moeten uitgerust zijn met voorzieningen (sleden, ogen, beugels) die een veilige behandeling met mechanische middelen garanderen en die zodanig zijn aangebracht dat zij de recipiënten niet verzwakken en geen ontoelaatbare belastingen op de wand veroorzaken;
c) de in randnummer 2211 (5) bedoelde flessenbatterijen moeten uitgerust zijn met inrichtingen die een betrouwbare behandeling en transport garanderen. De zich binnen een raamwerk bevindende flessen en de verzamelleiding moeten geschikt zijn voor het gastype, en de beproevingsdruk van de verzamelleiding moet ten minste dezelfde zijn als deze van de flessen. De verzamelleiding en de hoofdkraan moeten zodanig geplaatst zijn dat ze beschermd zijn tegen elke beschadiging.
wanneer flessenbatterijen bestemd zijn voor het vervoer van bepaalde gassen, waarvoor in de kolom "bijzondere voorschriften" van de tabel in randnummer 2250 een cijfer 1 aangebracht is, dient iedere fles voorzien te zijn van een aparte afsluitbare kraan, die tijdens het vervoer gesloten moet zijn.
(4)a) De opening van de kraan of kranen van de recipiënten die pyrofore en zeer giftige gassen (gassen met LC50-waarde van minder dan 200 ppm) bevatten, moet voorzien zijn van een gasdichte stop of schroefkap die uit een materiaal vervaardigd is dat niet door de inhoud van het recipiënt kan aangetast worden.
b) De pyrofore en zeer giftige gassen zijn onderworpen aan bijzonder voorschrift "e" van de tabel in randnummer 2250.
c) Indien deze recipiënten onderling verbonden zijn tot een flessenbatterij, dient ieder recipiënt voorzien te zijn van een kraan die tijdens het vervoer gesloten moet zijn.
Het voorschrift van subparagraaf a) is enkel op de hoofdkraan van toepassing.
2214 2. Beproeving en goedkeuring van de recipiënten
2215 (1) Voor de recipiënten, waarvan het product van de beproevingsdruk en de inhoud groter is dan 300 MPa.liter (3000 bar.liter), moet aan de hand van een van de volgende methodes aangetoond worden dat ze beantwoorden aan de bepalingen die op onderhavige klasse van toepassing zijn:
a) de recipiënten moeten - elk afzonderlijk - onderzocht, beproefd en goedgekeurd worden door een beproevings- en certificeringsinstelling die door de bevoegde overheid van het land van herkomst werd erkend; dit op basis van de technische documentatie en van het door de fabrikant afgeleverd attest, waarin deze verklaart dat het recipiënt beantwoordt aan de bepalingen die op onderhavige klasse van toepassing zijn.
De technische documentatie moet alle technische details bevatten met betrekking tot het ontwerp en de constructie, evenals de documenten die betrekking hebben op de fabricage en de beproeving; ofb) de constructie van de recipiënten moet - op basis van de technische documentatie - beproefd en goedgekeurd worden door een beproevings- en certificeringsinstelling die door de bevoegde overheid van het land van herkomst werd erkend; dit voor wat betreft hun overeenstemming met de er op van toepassing zijnde bepalingen van onderhavige klasse.
De recipiënten moeten daarenboven ontworpen, gebouwd en beproefd worden volgens een globaal programma voor kwaliteitszorg dat slaat op het ontwerp, de bouw, de eindcontrole en de beproeving. Het programma voor kwaliteitszorg dient de overeenstemming van de recipiënten met de er op van toepassing zijnde bepalingen van onderhavige klasse te garanderen en moet goedgekeurd en gesuperviseerd worden door een beproevings- en certificeringsinstelling die door de bevoegde overheid van het land van herkomst werd erkend; of
c) het prototype van de recipiënten moet goedgekeurd worden door een beproevings- en certificeringsinstelling die door de bevoegde overheid van het land van herkomst werd erkend. Elk recipiënt van dit type moet gebouwd en beproefd worden volgens een programma voor kwaliteitszorg dat slaat op de vervaardiging, de eindcontrole en de beproeving en dat goedgekeurd en gesuperviseerd wordt door een beproevings- en certificeringsinstelling die door de bevoegde overheid van het land van herkomst werd erkend; of
d) het prototype van de recipiënten moet goedgekeurd worden door een beproevings- of certificeringsinstelling die door de bevoegde overheid van het land van herkomst werd erkend. Elk recipiënt van dat type moet beproefd worden onder toezicht van een beproevings- en certificeringsinstelling die door de bevoegde overheid van het land van herkomst werd erkend; dit op basis van een door de fabrikant afgeleverd attest, waarin deze verklaart dat het recipiënt overeenstemt met het goedgekeurd prototype en beantwoordt aan de bepalingen die op onderhavige klasse van toepassing zijn.
(2) Voor de recipiënten, waarvan het product van de beproevingsdruk en de inhoud groter is dan 100 MPa.liter (1000 bar.liter) maar niet groter dan 300 MPa.liter (3000 bar.liter), moet - ofwel via een van de in (1) beschreven methodes, ofwel aan de hand van een van de volgende methodes - aangetoond worden dat ze beantwoorden aan de bepalingen die op onderhavige klasse van toepassing zijn:
a) de recipiënten moeten ontworpen, gebouwd en beproefd worden volgens een globaal programma voor kwaliteitszorg dat slaat op het ontwerp, de bouw, de eindcontrole en de beproeving en dat goedgekeurd en gesuperviseerd wordt door een beproevings- en certificeringsinstelling die door de bevoegde overheid van het land van herkomst werd erkend; of
b) het prototype van de recipiënten moet goedgekeurd worden door een beproevings- en certificeringsinstelling die door de bevoegde overheid van het land van herkomst werd erkend. De overeenstemming van alle recipiënten met het goedgekeurd prototype moet door de fabrikant schriftelijk bevestigd worden op basis van zijn programma voor kwaliteitszorg, dat slaat op de beproeving van de recipiënten en dat goedgekeurd en gesuperviseerd moet worden door een beproevings- en certificeringsinstelling die door de bevoegde overheid van het land van herkomst werd erkend; of
c) het prototype van de recipiënten moet goedgekeurd worden door een beproevings- en certificeringsinstelling die door de bevoegde overheid van het land van herkomst werd erkend. De overeenstemming van alle recipiënten met het goedgekeurd prototype moet door de fabrikant schriftelijk bevestigd worden, en alle recipiënten van dit type moeten beproefd worden onder toezicht van een beproevings- en certificeringsinstelling die door de bevoegde overheid van het land van herkomst werd erkend.
(3) Voor de recipiënten, waarvan het product van de beproevingsdruk en de inhoud niet groter is dan 100 MPa.liter (1000 bar.liter), moet - ofwel via een van de in (1) of (2) beschreven methodes, ofwel aan de hand van een van de volgende methodes - aangetoond worden dat ze beantwoorden aan de bepalingen die op onderhavige klasse van toepassing zijn:
a) de overeenstemming van alle recipiënten met een prototype dat volledig in technische documenten gespecificeerd is, moet door de fabrikant schriftelijk bevestigd worden, en alle recipiënten van dit type moeten beproefd worden onder het toezicht van een beproevings- en certificeringsinstelling die door de bevoegde overheid van het land van herkomst werd erkend; of
b) het prototype van de recipiënten moet goedgekeurd worden door een beproevings- en certificeringsinstelling die door de bevoegde overheid van het land van herkomst werd erkend. De overeenstemming van alle recipiënten met het goedgekeurd prototype moet door de fabrikant schriftelijk bevestigd worden en alle recipiënten van dit type moeten afzonderlijk beproefd worden.
(4) Er wordt aangenomen dat aan de vereisten van de paragrafen (1) tot (3) is voldaan, als:
a) met betrekking tot de in paragrafen (1) en (2) aangegeven programma's voor kwaliteitszorg is voldaan, wanneer deze overeenstemmen met de er op van toepassing zijnde Europese norm van de EN ISO 9000-reeks;
b) van de paragrafen (1) tot (3) in hun totaliteit is voldaan, wanneer de desbetreffende procedures voor de evaluatie van de conformiteit overeenkomstig de beslissing van de Raad 93/465/EEG 7 () als volgt van toepassing zijn:
i) voor de in paragraaf (1) vernoemde recipiënten gaat het om de modules G, H met beproevingsontwerp, B in combinatie met D en B in combinatie met F;
ii) voor de in paragraaf (2) vernoemde recipiënten gaat het om de modules H, B in combinatie met E en B in combinatie met de uitgebreide module C (C1);
iii) voor de in paragraaf (3) vernoemde recipiënten gaat het om de modules Aa en B in combinatie met C.
(5) Eisen gesteld aan de fabrikant:
De fabrikant dient technisch in staat te zijn om op bevredigende wijze de recipiënten te vervaardigen en moet daartoe over al de gepaste middelen beschikken; hiertoe dient hij in het bijzonder te beschikken over personeel dat bekwaam is om:
a) toezicht te houden op het volledig fabricageproces;
b) de verbindingen tussen de materialen uit te voeren;
c) de benodigde beproevingen uit te voeren.
De geschiktheid van de fabrikant dient in alle gevallen beoordeeld te worden door een beproevings- en certificeringsinstelling die erkend is door de bevoegde overheid.
In voorkomend geval dient rekening gehouden te worden met de certificeringsprocedure die de fabrikant van plan is toe te passen.
(6) Eisen gesteld aan de beproevings- en certificeringsinstellingen:
De beproevings- en certificeringsinstellingen moeten in voldoende mate onafhankelijk zijn van de fabricagebedrijven en over voldoende technische vakbekwaamheid beschikken. Indien de instellingen erkend werden op basis van een accreditatieprocedure volgens de Europese normenreeks EN 45000 wordt aangenomen dat aan deze vereisten is voldaan.
2216 (1) De recipiënten moeten een eerste onderzoek ondergaan dat aan de volgende modaliteiten beantwoordt:
Op een voldoende aantal recipiënten:
a) het uittesten van het constructiemateriaal; dit moet ten minste de bepaling van de elasticiteitsgrens, de treksterkte en de rek bij breuk omvatten;
b) het meten van de kleinste wanddikte en het berekenen van de spanning;
c) het nazicht van de homogeniteit van het materiaal voor elke gefabriceerde serie en van de uitwendige en de inwendige toestand van de recipiënten;
Op alle recipiënten:
d) een hydraulische drukproef overeenkomstig de bepalingen van randnummer 2219;
Opmerking: Mits de door de bevoegde overheid erkende beproevings- en certificeringsinstelling er mee instemt en zulks geen gevaar oplevert, mag de hydraulische drukproef vervangen worden door een beproeving met een gas.
e) het nazicht van de opschriften op de recipiënten [zie randnummer 2223 (1) tot en met (4)];
f) op de recipiënten, bestemd voor het vervoer van 1001 acetyleen, opgelost (ethyn, opgelost) van 4° F, daarenboven een nazicht van de aard van de poreuze massa en van de hoeveelheid oplosmiddel.
Indien onderstaande normen toegepast worden, wordt aangenomen dat aan de bepalingen van onderhavige paragraaf is voldaan: [voorbehouden].
(2) Op de recipiënten uit een aluminiumlegering, bestemd voor het vervoer van bepaalde gassen, zijn bijzondere bepalingen van toepassing (zie aanhangsel A.2).
Indien onderstaande normen toegepast worden, wordt aangenomen dat aan de bepalingen van onderhavige paragraaf is voldaan
- bijlage I, deel 3 en bijlage 2 bij de Richtlijn van de Raad 84/526/EEG ().
(3) De recipiënten moeten de beproevingsdruk doorstaan zonder een blijvende vervorming of scheurtjes te vertonen.
2217 (1) De hervulbare recipiënten moeten periodieke onderzoeken ondergaan die onder toezicht van een door de bevoegde overheid erkende beproevings- en certificeringsinstelling uitgevoerd worden, en dit overeenkomstig de volgende modaliteiten:
a) onderzoek van de uitwendige toestand van het recipiënt en nazicht van de uitrusting en van de opschriften;
b) onderzoek van de inwendige toestand van het recipiënt (door wegen, inwendig onderzoek, controle van de wanddikte, enz.);
c) hydraulische drukproef en, indien nodig, nazicht van de eigenschappen van het materiaal door middel van daartoe geschikte testen.
Opmerkingen: 1. Mits de door de bevoegde overheid erkende beproevings- en certificeringsinstelling er mee instemt, mag de hydraulische drukproef vervangen worden door een beproeving met een gas indien zulks geen gevaar oplevert, of door een gelijkwaardige methode met ultrasone golven.
2. Mits de door de bevoegde overheid erkende beproevings- en certificeringsinstelling er mee instemt, mag de hydraulische drukproef op de in randnummer 2211 (1) en (2) bedoelde recipiënten vervangen worden door een gelijkwaardige methode die gebruik maakt van geluidsemissies.
3. Mits de door de bevoegde overheid erkende beproevings- en certificeringsinstelling er mee instemt, mag de hydraulische drukproef op ieder in randnummer 2211 (1) bedoeld gelast stalen recipiënt, dat bestemd is voor het vervoer van gassen met stofidentificatienummer 1965 van 2° F en een inhoud heeft van minder dan 6,5 liter, vervangen worden door een andere beproeving die een gelijkwaardig veiligheidsniveau garandeert.
Indien onderstaande normen toegepast worden, wordt aangenomen dat aan de bepalingen van onderhavige paragraaf is voldaan: [voorbehouden].
(2) Behalve wanneer voor bepaalde stoffen in randnummer 2250 bijzondere voorschriften voorkomen, moeten de periodieke onderzoeken plaatsvinden:
a) om de 3 jaar voor de recipiënten die bestemd zijn voor het vervoer van de gassen van de groepen TC, TFC en TOC van 1° en 2°;
b) om de 5 jaar voor de recipiënten die bestemd zijn voor het vervoer van de gassen van de groepen T, TF en TO van 1° en 2° en van de gassen van 4°;
c) om de 10 jaar voor de recipiënten die bestemd zijn voor het vervoer van de gassen van de groepen A, O en F van 1°, 2° en 3°.
In afwijking van het bepaalde in deze paragraaf, moeten de periodieke onderzoeken van de recipiënten uit composietmaterialen uitgevoerd worden met tussenpozen die bepaald worden door de bevoegde overheid van de Lid-staat die de technische code voor het ontwerp en de constructie goedgekeurd heeft.
(3) Bij de recipiënten die bestemd zijn voor het vervoer van 1001 acetyleen, opgelost (ethyn, opgelost) van 4° F moeten enkel de uitwendige toestand (roest, vervorming) en de toestand van hun poreuze massa (samenhang, inzakking) onderzocht worden.
Indien een monolietische stof als poreuze massa gebruikt wordt, mag de periodiciteit van de onderzoeken op 10 jaar gebracht worden.
Indien onderstaande normen toegepast worden, wordt aangenomen dat aan de bepalingen van onderhavige paragraaf is voldaan: [voorbehouden].
(4) In afwijking van randnummer 2217 (1) c) moeten de gesloten recipiënten van randnummer 2206 (1) aan een nazicht van de uitwendige staat en aan een dichtheidsbeproeving onderworpen worden. De dichtheidsbeproeving moet uitgevoerd worden met het gas dat in het recipiënt aanwezig is of met een inert gas. De controle gebeurt met behulp van een manometer of door het meten van het vacuüm. De isolatie moet niet verwijderd worden.
Indien onderstaande normen toegepast worden, wordt aangenomen dat aan de bepalingen van onderhavige paragraaf is voldaan: [voorbehouden].
(5) De in randnummer 2211 beoogde recipiënten mogen - na afloop van de termijnen die voor de periodieke beproeving vastgesteld zijn - vervoerd worden om aan de beproeving onderworpen te worden.
2218b) Beproevingsdruk, vullingsgraad en beperking van de inhoud van de recipiënten2219 Volgende bepalingen zijn van toepassing op de in randnummer 2211 beoogde recipiënten:
a) Voor de in randnummer 2211 (1), (2), (3) en (5) beoogde recipiënten bedraagt de minimale beproevingsdruk 1 MPa (10 bar);
b) Voor de gassen van 1° met een kritische temperatuur die lager is dan P50 °C, moet de inwendige druk (beproevingsdruk) tijdens de hydraulische drukproef ten minste gelijk zijn aan 1,5 maal de vuldruk bij 15 °C;
c) Voor de gassen van 1° met een kritische temperatuur van P50 °C of hoger, en voor de vloeibaar gemaakte gassen van 2° met een kritische temperatuur die lager is dan 70 °C, moet de vullingsgraad zodanig zijn dat de inwendige druk bij 65 °C de beproevingsdruk van de recipiënten niet overtreft;
Voor de gassen en gasmengsels waarvoor onvoldoende gegevens beschikbaar zijn, moet de vullingsgraad FD als volgt bepaald worden:
>BEGIN VAN DE GRAFIEK>
FD -4 7 dg 7 Pe>EIND VAN DE GRAFIEK>
waarin: FD = maximale vullingsgraad (in kg/l)dg = dichtheid van het gas (bij 15 °C en 1 bar) (in kg/m³)Pe = maximale beproevingsdruk (in bar)Indien de densiteit van het gas niet gekend is, moet de maximale vullingsgraad als volgt bepaald worden:
>BEGIN VAN DE GRAFIEK>
FD Pe 7 MM 7 10-3>EIND VAN DE GRAFIEK>
waarin: FD = maximale vullingsgraad (in kg/l)Pe = minimale beproevingsdruk (in bar)MM = moleculaire massa (in g/mol)R = 8,31451.10-2 bar.l/(mol.K) (gasconstante)(Voor gasmengsels moet gebruik gemaakt worden van de gemiddelde moleculaire massa, rekening houdend met de concentraties van de verschillende componenten);
d) Voor de gassen van 2o met een kritische temperatuur van 70 °C of hoger, is de maximale toegelaten massa (in kg/l) van het vulgoed per liter inhoud (vullingsfactor) gelijk aan 0,95 maal de densiteit van de vloeistoffase bij 50 °C. Bovendien mag de gasfase niet verdwijnen beneden 60 °C. De beproevingsdruk moet ten minste gelijk zijn aan de dampspanning van de vloeistof bij 70 °C minus 100 kPa (1 bar);
Voor zuivere gassen waarvoor onvoldoende gegevens beschikbaar zijn, moet de vullingsgraad als volgt bepaald worden:
>BEGIN VAN DE GRAFIEK>
FD (0,0032.BP-0,24).dl>EIND VAN DE GRAFIEK>
waarin: FD = maximale vullingsgraad (in kg/l)BP = kookpunt (in Kelvin)dl = dichtheid van de vloeistof bij zijn kookpunt (in kg/l)e) Voor de gassen van 3° A en 3° O mag de vullingsgraad bij de vultemperatuur en bij een druk van 0,1 MPa (1 bar) 98 % van de inhoud niet overtreffen.
Voor de gassen van 3° F moet de vullingsgraad lager blijven dan de waarde waarvoor - wanneer de inhoud op de temperatuur gebracht wordt die de dampspanning gelijk maakt aan de openingsdruk van de veiligheidskleppen - het volume 95 % van de inhoud bij deze temperatuur bereikt.
Voor de recipiënten die overeenstemmen met de voorschriften van randnummer 2206 (1) is de beproevingsdruk gelijk aan 1,3 maal de maximaal toegelaten dienstdruk, die voor de recipiënten met vacuümisolatie met 1 bar verhoogd wordt;
f) Nadat het evenwicht bij 15 °C bereikt is, mag de vuldruk voor 1001 acetyleen, opgelost (ethyn, opgelost) van 4° F de waarde niet overschrijden die door de bevoegde overheid voor die poreuze massa is voorgeschreven [zie randnummer 2223 (1) h)]. Ook de hoeveelheid oplosmiddel en de hoeveelheid acetyleen moeten overeenstemmen met de waarden die in het goedkeuringsdocument voorkomen.
Indien onderstaande normen toegepast worden, wordt aangenomen dat aan de bepalingen van onderhavige paragraaf is voldaan: [voorbehouden].
Opmerking: In randnummer 2250 worden de beproevingsdruk, de vullingsgraad en de begrenzing van de inhoud van de recipiënten van randnummer 2211 gegeven voor de verschillende gassen, evenals de beperkingen voor de giftige gassen met een LC50 waarde van minder dan 200 ppm.
2220-2221
3. Gezamenlijke verpakking
2222 (1) De stoffen en voorwerpen van onderhavige klasse mogen in éénzelfde buitenverpakking bijeengebracht worden op voorwaarde dat zij onderling niet gevaarlijk kunnen reageren.
(2) De stoffen en voorwerpen van onderhavige klasse mogen in éénzelfde buitenverpakking bijeengebracht worden met stoffen en/of goederen die niet aan de voorschriften van deze Richtlijn onderworpen zijn; dit op voorwaarde dat zij onderling niet gevaarlijk reageren.
(3) De stoffen en voorwerpen van onderhavige klasse mogen met de stoffen en voorwerpen van de andere klassen bijeengebracht worden in eenzelfde samengestelde verpakking die beantwoordt aan randnummer 3538 op voorwaarde dat de gezamenlijke verpakking ook toegelaten is voor de stoffen en voorwerpen van die andere klassen en de bijeengebrachte stoffen en voorwerpen onderling niet gevaarlijk reageren.
(4) Worden als gevaarlijke reacties beschouwd:
a) een verbranding en/of een aanzienlijke warmteontwikkeling;
b) een uitwaseming van brandbare en/of giftige gassen;
c) de vorming van bijtende vloeistoffen;
d) de vorming van onstabiele stoffen.
(5) De voorschriften van de randnummers 2002 (6) en (7) en 2202 moeten nageleefd worden.
(6) Een collo mag niet meer wegen dan 100 kg indien houten of kartonnen kisten gebruikt worden.
4. Opschriften en etiketten op de colli (zie aanhangsel A.9)
2223 Opschriften
(1) De hervulbare recipiënten die overeenstemmen met de bepalingen van randnummer 2211 moeten van de volgende duidelijk leesbare en duurzame opschriften voorzien zijn:
a) de naam of het merk van de fabrikant;
b) het erkenningsnummer (indien het prototype van het recipiënt overeenkomstig randnummer 2215 erkend is);
c) het door de fabrikant toegekend serienummer van het recipiënt;
d) de tarra van het recipiënt zonder zijn toebehoren, wanneer de in randnummer 2217 (1) b) vereiste controle van de wanddikte uitgevoerd wordt door weging;
e) de beproevingsdruk (zie randnummer 2219);
f) de datum (maand en jaar) van de eerste keuring en van het laatste periodiek onderzoek;
Opmerking: Voor de gassen met tussenpozen van 10 jaar of meer tussen de periodieke onderzoeken (zie randnummers 2217 (2) en 2250) moet de maand niet aangegeven worden.
g) het waarmerk van de deskundige die de beproevingen en onderzoeken heeft uitgevoerd;
h) voor 1001 acetyleen, opgelost (ethyn, opgelost) van 4° F: de toegelaten vuldruk [zie randnummer 2219 f)] en de totale massa van het leeg recipiënt, met inbegrip van de toebehoren, van de poreuze massa en van het oplosmiddel;
i) de inhoud in liter;
j) voor de gassen van 1° die onder druk gevuld worden, de maximaal toelaatbare vuldruk bij 15 °C voor het betreffende recipiënt.
Deze opschriften moeten op een niet verwijderbare manier aangebracht zijn, bijvoorbeeld ingeslagen op een versterkt gedeelte van het recipiënt of op een ring of plaat die onverbrekelijk met het recipiënt verbonden is.
Ze mogen ook rechtstreeks op het recipiënt ingeslagen worden, op voorwaarde dat kan aangetoond worden dat de sterkte van het recipiënt er niet door vermindert.
(2) De hervulbare recipiënten die overeenstemmen met de bepalingen van randnummer 2211 moeten bovendien ook van de volgende duidelijk leesbare en duurzame opschriften voorzien zijn:
a) Het stofidentificatienummer en de onverkorte benaming van het gas of het gasmengsel, zoals die in randnummer 2201 voorkomen;
Voor de bij een n.e.g. rubriek ingedeelde gassen moeten enkel het stofidentificatienummer en de technische benaming 9 () van het gas aangegeven worden;
Bij de mengsels volstaat het dat die twee componenten aangegeven worden die het sterkst bijdragen tot de gevaren van het mengsel;
b) Voor de gassen van 1° die op basis van de massa gevuld worden en voor de vloeibaar gemaakte gassen: ofwel de maximaal toegelaten massa van het vulgoed en de tarra van het recipiënt met inbegrip van de toebehoren die op het moment van de vulling aangebracht zijn, ofwel de brutomassa;
c) De datum (jaar) van het volgend periodiek onderzoek.
Deze vermeldingen mogen hetzij ingeslagen zijn, hetzij aangegeven worden op een aan het recipiënt bevestigd plaatje of duurzaam etiket, hetzij weergegeven worden door een goed hechtend en goed zichtbaar opschrift, bijvoorbeeld met verf of met een ander gelijkwaardig procédé.
(3) Indien onderstaande normen toegepast worden, wordt aangenomen dat aan de bepalingen van paragraaf (1) en (2) is voldaan: [voorbehouden].
(4) De niet herbruikbare recipiënten die overeenstemmen met de bepalingen van randnummer2211 (1) moeten van de volgende duidelijk leesbare en duurzame opschriften voorzien zijn:
a) de naam of het merk van de fabrikant;
b) het erkenningsnummer (indien het prototype van het recipiënt overeenkomstig randnummer 2215 erkend is);
c) het door de fabrikant toegekend serie- of lotnummer van het recipiënt;
d) de beproevingsdruk (zie randnummer 2219);
e) ixde datum (maand en jaar) van de vervaardiging;
f) het waarmerk van de deskundige die de eerste keuring heeft uitgevoerd;
g) het stofidentificatienummer en de onverkorte benaming van het gas of gasmengsel, zoals die in randnummer 2201 voorkomen;
Voor de bij een n.e.g. rubriek ingedeelde gassen moeten enkel het stofidentificatienummer en de technische benaming () van het gas aangegeven worden;
Bij de mengsels moeten ten hoogste de twee componenten aangegeven worden die het sterkst bijdragen tot de gevaren van het mengsel;
h) de woorden "NIET HERVULLEN"; dit opschrift moet ten minste 6 mm hoog zijn.
De in deze paragraaf beschreven opschriften, met uitzondering van deze die in alinea g) vermeld worden, moeten op een niet verwijderbare manier aangebracht zijn, bijvoorbeeld ingeslagen op een versterkt gedeelte van het recipiënt of op een ring of plaat die onverbrekelijk met het recipiënt verbonden is.
Ze mogen ook rechtstreeks op het recipiënt ingeslagen worden, op voorwaarde dat kan aangetoond worden dat de sterkte van het recipiënt er niet door vermindert.
Indien onderstaande normen toegepast worden, wordt aangenomen dat aan de bepalingen van deze paragraaf is voldaan: [voorbehouden].
(5) Elk collo dat recipiënten bevat met gassen van 1° tot en met 4°, 6° F of 7° of recipiënten, klein, met gas (gaspatronen) van 5°, moet duidelijk voorzien zijn van de letters "UN", gevolgd door het stofidentificatienummer van het goed dat in het vervoerdocument dient aangegeven te worden, en van het opschrift "klasse 2".
Indien de recipiënten en hun opschriften goed zichtbaar zijn, moet aan deze voorschriften niet voldaan worden.
(6) Op colli die spuitbussen van 5° bevatten moet het volgende opschrift goed zichtbaar aangebracht zijn:
"UN 1950 AEROSOL"
2224 (1) GevaarsetikettenOpmerking: Elke verpakking die recipiënten, spuitbussen en kleine recipiënten met gas (gaspatronen) bevat en elk in randnummer 2211 beoogd recipiënt zonder buitenverpakking wordt voor etiketteringsdoeleinden beschouwd als een collo.
(1) Colli die stoffen en voorwerpen van onderhavige klasse bevatten, moeten voorzien zijn van de volgende etiketten:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
(2) Colli die gassen van 3° bevatten, moeten bovendien op twee tegenoverstaande zijvlakken voorzien zijn van een etiket dat overeenstemt met model 11.
(3) Bij de gasflessen van randnummer 2211 (1) is het toegelaten dat de etiketten op het gewelfd deel van de fles aangebracht worden; in dat geval mogen hun afmetingen kleiner zijn, op voorwaarde dat ze goed zichtbaar blijven.
2225B. Vermeldingen in het vervoerdocument
2226 (1) De omschrijving van het goed in het vervoerdocument moet overeenstemmen met een van de stofidentificatienummers en bijbehorende benaming in hoofdletters van randnummer 2201. Wanneer de stof daar niet met name vermeld staat, maar ingedeeld is bij een n.e.g. rubriek, moet de omschrijving van de stof bestaan uit het stofidentificatienummer en de benaming van de n.e.g. rubriek, gevolgd door zijn scheikundige of technische benaming 1 ().
De omschrijving van de stof moet door de opgave van de klasse, het cijfer, de groep en de afkorting "ADR" (of "RID") gevolgd worden (bijvoorbeeld "2, 2° F, ADR").
Bij het vervoer van mengsels [zie randnummer 2200 (3)], die meerdere componenten bevatten die aan deze Richtlijn onderworpen zijn, zal het in het algemeen niet nodig zijn om meer dan twee componenten te vermelden die bepalend zijn voor de gevaarlijke eigenschap(pen)van de mengsels.
Bij het vervoer van mengsels [zie randnummer 2200 (3)] in tanks (afneembare tanks, vaste tanks, laadketels of elementen van batterijvoertuigen) dient de samenstelling van het mengsel in volume- % of in massa- % aangegeven te worden. Componenten met een concentratie van minder dan 1 % moeten niet vermeld worden.
In plaats van de technische benaming mag een van de hiernavolgende benamingen gebruikt worden:
- Voor de rubriek 1078 koelgas, n.e.g. van 2° A:
mengsel F1, mengsel F2, mengsel F3;
- Voor de rubriek 1060 mengsel van methylacetyleen en propadieen, gestabiliseerd van 2° F:
mengsel P1, mengsel P2;
- Voor de rubriek 1965 mengsel van koolwaterstofgassen, vloeibaar, n.e.g. van 2° F:
mengsel A of butaan, mengsel A0 of butaan, mengsel A1, mengsel B, mengsel C of propaan.
Bij het vervoer in tanks mogen de handelsbenamingen butaan en propaan enkel maar als aanvulling gebruikt worden.
- Voor de rubriek 1010 van 2° F:
mengsels van 1,3-butadieen en koolwaterstoffen, gestabiliseerd.
De samenstelling moet voor deze mengsels niet aangegeven worden.
(2) Wanneer de in randnummer 2211 beoogde recipiënten volgens de voorwaarden van randnummer 2217 (5) vervoerd worden, moet het vervoerdocument de volgende vermelding bevatten:
"Vervoer volgens randnummer 2217 (5)".
2227-2236C. Lege verpakkingen
2237 (1) De niet-gereinigde lege recipiënten en tanks van 8° moeten op dezelfde manier gesloten worden als toen ze gevuld waren.
(2) De niet-gereinigde lege recipiënten en tanks van 8° moeten van dezelfde gevaarsetiketten voorzien zijn als toen ze gevuld waren.
(3) De omschrijving in het vervoerdocument moet overeenstemmen met één van de in 8° in hoofdletters weergegeven benamingen, aangevuld met "2, 8°, ADR" (bijvoorbeeld: "Leeg recipiënt, 2, 8°, ADR").
Voor niet-gereinigde lege recipiënten met een inhoud van meer dan 1 000 liter en voor niet-gereinigde lege tankvoertuigen (met inbegrip van batterijvoertuigen), lege afneembare tanks en lege laadketels moet deze omschrijving aangevuld worden met "Laatst geladen stof", gevolg door de benaming, het cijfer en de groep van de laatst geladen stof, bijvoorbeeld: "Laatst geladen stof: 1017 chloor, 2° TC".
(3) De in randnummer 2211 beoogde recipiënten van 8° mogen - na afloop van de termijnen die voor de periodieke beproeving in randnummer 2217 vastgesteld zijn - vervoerd worden om aan de beproeving onderworpen te worden.
2238D. Overgangsbepalingen
2239 (1) De recipiënten die voor 1 januari 1997 gebouwd werden, die niet beantwoorden aan de vanaf 1 januari 1997 geldende voorschriften van onderhavige bijlage, maar volgens de tot 31 december 1996 geldende voorschriften van bijlage A van onderhavige Richtlijn wel tot het vervoer toegelaten waren, mogen na deze datum verder gebruikt worden indien ze voldoen aan de voorschriften voor de periodieke beproevingen van randnummer 2217.
(2) De in randnummer 2211 (1) beoogde flessen, die voor 1 januari 1997 een eerste onderzoek of een periodiek onderzoek ondergaan hebben, mogen tot het ogenblik van hun volgende vulling of van het volgend periodiek onderzoek in lege niet-gereinigde toestand zonder etiketten vervoerd worden.
22402249E. Tabel van de gassen en bijzondere bepalingen
2250 Lijst van de gassen, met verwijzing naar de belangrijkste bepalingen van de randnummers 2211 tot en met 2219 en naar de bijzondere voorschriften voor de onderscheiden stoffen.
Lijst van de gassen: zie de tabellen
Verklaring van de symbolen bij de "bijzondere voorschriften":
a: aluminiumlegeringen mogen niet in contact komen met het gas.
b: koperen kranen zijn niet toegelaten.
c: metalen gedeelten die in contact komen met het gas mogen niet meer dan 70 % koper bevatten.
d: een recipiënt mag niet meer dan 5 kg van de stof bevatten.
e: de uitgangen van de kranen moeten van stoppen of schroefkappen voorzien zijn die de gasdichtheid van de recipiënten verzekeren [zie randnummer 2213 (4)].
f: alle maatregelen moeten getroffen worden die nodig zijn om ieder risico op gevaarlijke reacties (polymerisatie, ontbinding, enz.) tijdens het transport uit te sluiten. Indien nodig moet een stabilisator of inhibitor toegevoegd worden.
g: men mag andere beproevingen gebruiken dan deze die aangegeven zijn, op voorwaarde dat aan de voorschriften van randnummer 2219 c) voldaan is.
h: indien een monolietische stof als poreuze massa gebruikt wordt, mag de periodiciteit van de onderzoeken op 10 jaar gebracht worden.
i: maximale vullingsgraad overeenkomstig de in het goedkeuringscertificaat opgegeven waarden.
j: de beproevingsdruk en de vullingsgraad moeten aan de hand van de voorschriften van randnummer 2219 berekend worden.
k: het interval tussen de beproevingen mag op 10 jaar gebracht worden wanneer de recipiënten uit aluminiumlegeringen vervaardigd zijn.
l: elke fles van een batterij moet met een eigen individuele kraan uitgerust zijn, die tijdens het transport gesloten dient te zijn.
m: voor de in randnummer 2211 (1) bedoelde stalen flessen mag het interval tussen de onderzoeken op 15 jaar gebracht worden:
a) mits de bevoegde overheid of overheden van het land of de landen waar het periodiek onderzoek en/of het transport uitgevoerd worden ermee instemt, enb) overeenkomstig de voorschriften van een door de bevoegde overheid erkende technische code of norm, of van de norm EN 1440:1996 "Transportable refillable welded steel cylinders for liquified petroleum gas (LPG) - Periodic requalification ".
n: wanneer de recipiënten bestemd zijn voor het vervoer van de gassen die bij een n.e.g. rubriek ingedeeld zijn, moeten, in voorkomend geval, de volgende voorschriften nageleefd worden:
1. bij de materialen waaruit de recipiënten en hun sluitingen vervaardigd zijn mag het gevaar niet bestaan dat ze door de inhoud aangetast worden of er schadelijke of gevaarlijke verbindingen mee vormen.
2. de beproevingsdruk en de vullingsgraad moeten aan de hand van de voorschriften van randnummer 2219 berekend worden
3. giftige gassen en gasmengsels waarvan de LC50 waarde kleiner is dan 200 ppm mogen niet vervoerd worden in de in randnummer 2211 (2) en (3) beoogde recipiënten.
4. bij recipiënten die bestemd zijn voor het vervoer van giftige gassen, gasmengsels waarvan de LC50 waarde kleiner is dan 200 ppm, pyrofore gassen of brandbare mengsels van gassen die meer dan 1 % pyrofore bestanddelen bevatten, moeten de kranen voorzien zijn van stoppen of schroefkappen die de dichtheid van de recipiënten verzekeren. Indien de recipiënten tot een batterij gebundeld zijn, dient ieder recipiënt voorzien te zijn van een aparte kraan die tijdens het vervoer gesloten moet zijn.
5. de nodige maatregelen moeten getroffen worden om ieder risico op gevaarlijke reacties (polymerisatie, ontbinding) gedurende het transport uit te sluiten. Indien nodig moet een stabilisator of inhibitor toegevoegd worden.
6. andere criteria mogen gebruikt worden voor het vullen van de in randnummer 2211 (1) bedoelde gelaste stalen flessen die bestemd zijn voor het vervoer van stoffen met stofidentificatienummer 1965 van 2° F:
a) mits de bevoegde overheden van de landen waar het transport uitgevoerd wordt er mee instemmen, en
b) overeenkomstig de voorschriften van een door de bevoegde overheden erkende technische code of norm, of van de norm EN 1439:1996 "Transportable refillable welded steel cylinders for liquified petroleum gas (LPG) - Procedure for checking before, during and after refilling".
Wanneer de criteria voor het vullen verschillen van die in randnummer 2219 moet het vervoerdocument de volgende vermelding bevatten: "Vervoer overeenkomstig bijzonder voorschrift 'n' van randnummer 2250" evenals de referentietemperatuur die gebruikt werd voor de berekening van de vullingsfactor.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
KLASSE 3 BRANDBARE VLOEISTOFFEN
2300 (2) Eerste streepje wordt:
"- vloeibaar zijn overeenkomstig randnummer 2000 (6)",
Wijzig de tekst van het tweede streepje als volgt:
"- bij 50 °C een dampspanning hebben van ten hoogste 300 kPa (3 bar) en bij 20 °C en de standaarddruk van 101,3 kPa niet volledig gasvormig zijn, en".
(6) Als volgt wijzigen:
"(6) Brandbare vloeistoffen die zeer giftig zijn bij het inademen, met een vlampunt lager dan 23 °C, zijn stoffen van klasse 6.1 (randnummer 2601, 1° tot 10°).".
2301 1° a) Het synoniem bij 1108 cursief drukken.
2° a) Rubriek 1280 als volgt wijzigen: "1280 propyleenoxide".
3° b) Halogeenhoudende stoffen:
Bij 1126 het synoniem in romeinletter drukken.
Het synoniem bij 1279 weglaten.
Ketonen: Rubriek 1251 schrappen.
5° a) tot c) Na "1139 beschermlak, oplossing" volgende tekst bijvoegen:
"(met inbegrip van oppervlaktebehandelingen of lakken, gebruikt voor industriële of andere doeleinden, zoals grondlagen voor voertuigkoetswerken, bekledingen voor tonnen of vaten)".
Opmerking 1 onder titel B. als volgt wijzigen:
"Opmerking 1: Vloeistoffen die zeer giftig zijn bij het inademen, met een vlampunt beneden 23 °C (zie randnummer 2601, 1° tot en met 10°), en giftige stoffen met een vlampunt van 23 °C of hoger, zijn stoffen van klasse 6.1.".
Opmerking 2 onder titel B moet zijn:
"zie randnummer 2600 (3) voor de giftigheidscriteria".
Opmerking 3 onder titel C moet zijn:
"zie randnummer 2800 (3) voor de corrosiviteitscriteria".
22° De opmerking als volgt wijzigen:
"1032 dimethylamine, watervrij, 1036 ethylamine, 1061 methylamine, watervrij, en 1083 trimethylamine, watervrij, zijn stoffen van klasse 2 (zie randnummer 2201, 2°F)."
31° c) Halogeenhoudende stoffen: Rubriek 2711 schrappen.
Alcoholen: Rubriek 2686 schrappen.
Aldehyden: Rubriek 1199 schrappen.
Ketonen: Rubriek 2310 schrappen.
Esters: Rubrieken 1914 en 2348 worden:
"1914 butylpropionaten" en "2348 butylacrylaten, gestabiliseerd".
Rubriek 2708 schrappen.
Stikstofhoudende stoffen: Rubriek 2906 schrappen.
Andere brandbare stoffen, ...:
Na "1139 beschermlak, oplossing" volgende tekst bijvoegen:
"(met inbegrip van oppervlaktebehandelingen of lakken, gebruikt voor industriële of andere doeleinden, zoals grondlagen voor voertuigkoetswerken, bekledingen voor tonnen of vaten)".
32° c) Bijvoegen: "2310 2,4-pentaandion (acetylaceton)"
F. Afdeling "F." als volgt wijzigen:
"F. Stoffen en preparaten die als pesticide (bestrijdingsmiddel) gebruikt worden, met een vlampunt lager dan 23 °C
Opmerkingen: 1. De zeer giftige, giftige of in geringe mate giftige vloeibare stoffen en preparaten, die als pesticide gebruikt worden en die een vlampunt hebben van ten minste 23 °C, zijn stoffen van klasse 6.1 (zie randnummer 2601, 71° tot 73°).
2. De tabel in randnummer 2601, 71° tot en met 73°, geeft een lijst van veel voorkomende pesticiden en verwijst naar de stofidentificatienummers die toegewezen zijn aan de benamingen die overeenstemmen met de generische scheikundige groep (bijvoorbeeld pesticide, organische fosforverbinding) waartoe het pesticide in kwestie behoort. De omschrijving die bij het transport van het pesticide gebruikt wordt, moet de gepaste benaming omvatten in functie van het actief bestanddeel, van de fysische toestand van het pesticide en van alle secundaire gevaren dat het kan vertonen, aangevuld met de vermelding van het actief bestanddeel.
3. De in 41° opgesomde stoffen en preparaten die als pesticide gebruikt worden moeten bij de letter a) of b) ingedeeld worden op basis van hun kookpunt en hun giftigheidsgraad. De indeling bij "zeer giftig", "giftig" en "in geringe mate giftig" van alle actieve stoffen en van hun preparaten die als pesticide gebruikt worden, vindt plaats op basis van randnummer 2600 (3).
41° Pesticiden, vloeibaar, brandbaar, giftig, met een vlampunt lager dan 23 °CIn dit cijfer dienen de hieronder opgesomde stoffen en preparaten die als pesticide gebruikt worden als volgt bij de letter a) of b) ingedeeld te worden:
a) stoffen en preparaten met een kookpunt of begin van kooktraject van ten hoogste 35 °C en/of zeer giftig;
b) stoffen en preparaten met een kookpunt of begin van kooktraject hoger dan 35 °C en giftig of in geringe mate giftig.
2758 pesticide, carbamaat, vloeibaar, brandbaar, giftig, met een vlampunt lager dan 23 °C,
2760 pesticide, arseenverbinding, vloeibaar, brandbaar, giftig, met een vlampunt lager dan 23 °C,
2762 pesticide, organische chloorverbinding, vloeibaar, brandbaar, giftig, met een vlampunt lager dan 23 °C,
2764 pesticide, triazineverbinding, vloeibaar, brandbaar, giftig, met een vlampunt lager dan 23 °C,
2766 pesticide, fenoxyverbinding, vloeibaar, brandbaar, giftig, met een vlampunt lager dan 23 °C,
2768 pesticide, fenylureumverbinding, vloeibaar, brandbaar, giftig, met een vlampunt lager dan 23 °C,
2770 pesticide, benzoëzuurverbinding, vloeibaar, brandbaar, giftig, met een vlampunt lager dan 23 °C,
2772 pesticide, dithiocarbamaat, vloeibaar, brandbaar, giftig, met een vlampunt lager dan 23 °C,
2774 pesticide, ftaalimideverbinding, vloeibaar, brandbaar, giftig, met een vlampunt lager dan 23 °C,
2776 pesticide, koperverbinding, vloeibaar, brandbaar, giftig, met een vlampunt lager dan 23 °C,
2778 pesticide, kwikverbinding, vloeibaar, brandbaar, giftig, met een vlampunt lager dan 23 °C,
2780 pesticide, met gesubstitueerd nitrofenol, vloeibaar, brandbaar, giftig, met een vlampunt lager dan 23 °C,
2782 pesticide, bipyridyliumverbinding, vloeibaar, brandbaar, giftig, met een vlampunt lager dan 23 °C,
2784 pesticide, organische fosforverbinding, vloeibaar, brandbaar, giftig, met een vlampunt lager dan 23 °C,
2787 pesticide, organische tinverbinding, vloeibaar, brandbaar, giftig, met een vlampunt lager dan 23 °C,
3024 pesticide, cumarineverbinding, vloeibaar, brandbaar, giftig, met een vlampunt lager dan 23 °C,
3021 pesticide, vloeibaar, brandbaar, giftig, n.e.g., met een vlampunt lager dan 23 °C.
De cijfers 42° t.e.m. 57° schrappen.
61° c) Rubriek 3256: op het einde bijvoegen:
"(met inbegrip van gesmolten metalen en gesmolten zouten)".
Volgende opmerking bijvoegen:
"Opmerking: 3257 verwarmde vloeistof, n.e.g. (met inbegrip van gesmolten metalen en gesmolten zouten), bij een temperatuur van ten minste 100 °C en - voor de stoffen die een vlampunt bezitten - beneden hun vlampunt, zijn stoffen van klasse 9 [zie randnummer 2901, 20° c)]."
71° Volgende opmerking bijvoegen:
"Opmerking: Ongereinigde lege verpakkingen, met inbegrip van de lege grote recipiënten voor losgestort vervoer (IBC's), die stoffen van deze klasse hebben bevat, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van deze Richtlijn indien gepaste maatregelen werden getroffen om de mogelijke risico's te neutraliseren. De risico's zijn geneutraliseerd indien maatregelen werden getroffen om de gevaren van klassen 1 tot en met 9 te elimineren."
2301a Het begin als volgt wijzigen:
"Zijn niet onderworpen aan de voorschriften die deze bijlage en bijlage B voor onderhavige klasse voorzien, behalve voor wat het bepaalde in onderstaande paragraaf (7) aangaat:"
(1) Vervang "van 41° tot 57°" door "van 41°"
(2) Volgende nieuwe paragraaf (2) bijvoegen:
"De bij b) of c) ingedeelde stoffen van 2° tot 5°, 21° tot 26°, 31° tot 34° en 41°, die vervat zijn in binnenverpakkingen uit metaal of uit kunststof en vervoerd worden in bakken met een hoes uit krimp- of rekfolie als buitenverpakking, overeenkomstig de onderstaande bepalingen:
a) tot 1 liter per binnenverpakking uit metaal of 500 ml per binnenverpakking uit kunststof en tot 12 liter per collo voor de stoffen ingedeeld bij b) van elk cijfer, met uitzondering van 5° b) en van de alcoholische dranken van 3° b);
b) tot 1 liter per binnenverpakking uit metaal of 500 ml per binnenverpakking uit kunststof voor de alcoholische dranken van 3° b);
c) tot 1 liter per binnenverpakking uit metaal of 500 ml per binnenverpakking uit kunststof en tot 20 liter per collo voor de stoffen ingedeeld bij 5° b);
d) tot 5 liter per binnenverpakking voor de stoffen ingedeeld bij c) van elk cijfer.
De totale massa van een collo mag in geen enkel geval 20 kg overschrijden.
De "algemene verpakkingsvoorschriften" van randnummer 3500 (1), (2) en (5) tot (7) moeten in acht genomen worden.
Opmerking: Voor homogene mengsels die water bevatten slaan de genoemde hoeveelheden alleen op de stoffen van onderhavige klasse, vervat in deze mengsels."
Paragraaf (2) hernummeren als (3).
(3) De huidige paragraaf (3) door volgende nieuwe paragrafen vervangen:
"(4) De brandstof, vervat in de reservoirs van een voertuig dat een transportoperatie uitvoert, en die dient voor zijn voortstuwing of voor de werking van om het even welk van zijn uitrustingen; dit onder voorbehoud van de in onderstaande paragraaf (6) aangegeven voorwaarden.
(5) De brandstof, vervat in de reservoirs van voertuigen of andere transportmiddelen (zoals schepen) die als lading vervoerd worden, wanneer deze bestemd is voor hun voortstuwing of voor de werking van een van hun uitrustingen. De kranen tussen de motor of de uitrusting en het reservoir moeten tijdens het vervoer gesloten zijn, behalve wanneer het noodzakelijk is dat deze uitrustingen blijven werken. In voorkomend geval moeten de voertuigen of andere transportmiddelen rechtop geladen worden beveiligd worden tegen elke val.
(6) De in bovenstaande paragraaf (4) vernoemde brandstof mag evenwel vervoerd worden in vaste brandstofreservoirs, rechtstreeks verbonden met de motor en/of met de hulpuitrusting van het voertuig en conform aan de technische voorschriften (voor zover ze betrekking hebben op de brandstofreservoirs) van EEG-reglement Nr 34 () zoals gewijzigd of van de Richtlijn 70/221/EEG (), ofwel in draagbare brandstofrecipiënten (zoals jerrycans). De totale inhoud van de vaste reservoirs mag niet groter zijn dan 1 500 liter per transporteenheid en deze van de reservoirs die op een aanhangwagen gemonteerd zijn, mag niet groter zijn dan 500 liter. De totale hoeveelheid die vervoerd wordt in draagbare brandstofreservoirs mag niet groter zijn dan 60 liter per transporteenheid. Deze limieten zijn niet van toepassing op voertuigen die door de hulpdiensten gebruikt worden."
(7) Volgende nieuwe paragraaf (7) bijvoegen:
"(7) Bij het vervoer overeenkomstig de bovenstaande paragrafen (1) en (2) moet de omschrijving van de goederen in het vervoerdocument beantwoorden aan de voorschriften van randnummer 2314 en de woorden "beperkte hoeveelheid" bevatten. Elke collo moet duidelijk en blijvend voorzien zijn van de letters "UN", gevolgd door het stofidentificatienummer van het goed dat in het vervoerdocument dient aangegeven te worden."
2304 (1) a) en b): Vervang de verwijzing naar "randnummers 2215 (1) en 2216" door "randnummers(2) b) 2215 tot 2217".
2305 c) Vervang "stalen jerrycans" door "jerrycans uit staal of aluminium".
2306 (1) c) Vervang "stalen jerrycans" door "jerrycans uit staal of aluminium".
Opmerking 2: vervang "3560" door "3561".
(2) Vervang "41° tot 57°" door "41°".
2307 (1) c) Vervang "stalen jerrycans" door "jerrycans uit staal of aluminium".
Opmerking 2: vervang "3560" door "3561".
(2) Schrap het woord "stijve" na "... met een binnenrecipiënt uit"
en voeg bij:
"De IBC's van het type 31HZ2 moeten tot ten minste 80 % van de inhoud van het uitwendig omhulsel gevuld worden".
2308 (3) Vervang "41° tot 57°" door "41°".
2311 (7) Schrappen.
De paragrafen (8) en (9) worden respectievelijk (7) en (8).
(8) (oud): schrap "2001 (7)".
2312 (3) Vervang "41° tot 57°" door "41°".
(6) Schrappen.
Paragraaf (7) wordt (6).
2314 (1) Vervang de 4e sub-alinea door volgende tekst:
"Bij het vervoer van stoffen en preparaten die als pesticide gebruikt worden van 41 moet de omschrijving van het goed de opgave van het of van de actieve bestanddelen omvatten; deze moet ofwel overeenstemmen met de door de ISO (²) goedgekeurde naamlijst of met de tabel in randnummer 2601, 71° tot 73°, ofwel de scheikundige naam zijn van het of van de actieve bestanddelen, bijvoorbeeld: "2784 pesticide, organische fosforverbinding, vloeibaar, brandbaar, giftig (Dimefos), 3, 41° b), ADR".
Volgende zin op het einde van de paragraaf bijvoegen:
"Wanneer bij een tankvoertuig met meerdere compartimenten dat verschillende stoffen vervoert in afwijking van randnummer 10500 (2) de signalisatie overeenkomstig randnummer 31500 (2) aangebracht wordt, moet in het vervoerdocument vermeld staan welke stof zich in ieder compartiment bevindt."
Schrap huidige voetnoot (²)Voeg volgende nieuwe voetnoot toe:
"(²) Zie ISO 1750:1981, zoals gewijzigd, en bijlagen."
2325 en afdeling D: Schrappen.
Randnummers hernummeren als
2323-2399
KLASSE 4.1 BRANDBARE VASTE VLOEISTOFFEN
2400 (2) De eerste zin als volgt wijzigen: "De titel van klasse 4.1 slaat op de stoffen en voorwerpen die niet vloeibaar zijn volgens randnummer 2000(6) of zelfontledende vloeistoffen zijn."
Opmerkingen: 1. Vervangen "[zie randnummer 3104(2) g) van aanhangsel A.1] door [zie Handboek van testen en criteria,deel II, paragraaf 20.4.2.g)]".
2. De laatste zin vervangen door: "De voorschriften voor de bepaling van deze temperatuur zijn opgenomen in het Handboek van testen en criteria, deel II, hoofdstuk 20 en afdeling 28.4."
(4), (5), (6), (8) en (9):
Vervang "volgens randnummers 3320 en 3321 van aanhangsel A.3." door "volgens het Handboek van testen en criteria,deel III, afdeling 33.2.1.
(13) en (15):
De verwijzing naar het "randnummer 3104 (2) a) van aanhangsel A.1" vervangen door een verwijzing naar het "deel II van het Handboek van testen en criteria".
(14) "[zie randnummer 3104 (2) a) van aanhangsel A.1]" vervangen door "[zie het Handboek van testen en criteria, deel II, paragraaf 20.4.2a)]".
(18) "OP2A of OP2B" vervangen door "OP2"
(20) De laatste zin van de tweede paragraaf als volgt wijzigen: "De voorschriften voor de bepaling van de SADT zijn opgenomen in het Handboek van testen en criteria, deel II, hoofdstuk 20 en afdeling 28.4."
2401 2° c) De volgende opmerking bijvoegen:
"Opmerking: Op 1331 wrijvingslucifers zijn individuele verpakkingsvoorschriften van toepassing [zie randnummer 2407 (4)]."
3° Volgende nieuwe rubriek toevoegen:
"b) 3270 membraanfilters uit nitrocellulose
Opmerkingen: 1. Het stikstofgehalte van de nitrocellulose mag niet hoger zijn dan 11,5 %. Elk membraanfilterblad moet verpakt worden tussen twee bladen gesatineerd papier. Het aandeel van het tussen de filterbladen geplaatst gesatineerd papier mag niet kleiner zijn dan 65 massa-%. In de stapeling van membraanfilters en papier mag zich bij de testen overeenkomstig het Handboek van testen en criteria [deel I, testserie 1a)] geen detonatie voortplanten.
2. 3270 membraanfilters uit nitrocellulose moeten verpakt worden in recipiënten die zodanig gebouwd zijn dat een explosie ten gevolge van een toename van de inwendige druk niet mogelijk is."
4° c) Vervang "100 °C" door "61 °C".
11° c) De huidige opmerking wordt opmerking 2 en volgende nieuwe opmerking 1 bijvoegen:
"Opmerking: 1. 1350 zwavel is niet onderworpen aan de voorschriften van deze Richtlijn:
a) indien deze in kleinere hoeveelheden vervoerd wordt dan 400 kg per collo, of
b) indien deze in een speciale vorm aangeboden wordt (bijvoorbeeld parels, granulaat, pellets of vlokken)."
13° b) Volgende opmerking 1 bijvoegen:
"Opmerking: 1. Ferrocerium (steentjes voor aanstekers, vuurstenen) dat gestabiliseerd is tegen corrosie, met een ijzergehalte van ten minste 10 %, is niet onderworpen aan de voorschriften van deze Richtlijn."
De opmerking 1 en 2 worden hernummerd als opmerking 2 en 3.
Onder de titel "C. Ontplofbare stoffen in niet-explosieve toestand" een nieuwe opmerking 2 bijvoegen:
"Opmerking: 2. Nitroglycerine, mengsel met meer dan 2 massa-%, maar minder dan 10 massa-% nitroglycerine, gedesensibiliseerd, dat ingedeeld is bij stofidentificatienummer 3319 van de stofidentificatieaanbevelingen betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen, mag slechts als stof van klasse 4.1 vervoerd worden indien het voldoet aan de voorschriften van de bevoegde overheid (zie ook randnummer 2101, 4°, stofidentificatienummer 0143)."
De opmerking 2 wordt hernummerd als opmerking 3.
De cijfers 21° en 22° als volgt wijzigen:
"21° Bevochtigde ontplofbare stoffen:
a) 1. De volgende bevochtigde ontplofbare stoffen:
Bestaande tekst van a), met afschaffing van de laatste rubriek
"2852 dipicrysulfide, bevochtigd".
Volgende nieuwe rubriek toevoegen:
"3317 2-amino-4,6- dinitrofenol, bevochtigd met ten minste 20 massa-% water".
2. De volgende bevochtigde ontplofbare stoffen, op voorwaarde dat ze in hoeveelheden van ten hoogste 500 gr per collo vervoerd worden:
0154 trinitrofenol (pikrinezuur), bevochtigd met ten minste 10 massa-% water;
Opmerking: zie bij 1. hierboven voor trinitrofenol, bevochtigd met ten minste 30 massa-% water.
0155 trinitrochloorbenzeen (picrylchloride), bevochtigd met ten minste 10 massa-% water
0209 trinitrotolueen (TNT), bevochtigd met ten minste 10 massa-% water
Opmerking: zie bij 1. hierboven voor trinitrotolueen, bevochtigd met ten minste 30 massa-% water.
0214 trinitrobenzeen, bevochtigd met ten minste 10 massa-% water.
Opmerking: zie bij 1. hierboven voor trinitrobenzeen, bevochtigd met ten minste 30 massa-% water.
0215 trinitrobenzoëzuur, bevochtigd met ten minste 10 massa-% water
Opmerking: zie bij 1. hierboven voor trinitrobenzoëzuur, bevochtigd met ten minste 30 massa-% water.
2852 dipicrylsulfide, bevochtigd met ten minste 10 massa-% water
3. De volgende bevochtigde ontplofbare stof, op voorwaarde dat ze in hoeveelheden van ten hoogste 11,5 kg per collo vervoerd wordt:
0220 ureumnitraat, bevochtigd met ten minste 10 massa-% water, zie bij 1 hierboven
Opmerking: zie bij 2. hierboven voor ureumnitraat, bevochtigd met ten minste 20 massa-% water.
Opmerkingen: 1. De ontplofbare stoffen die bij a)1. opgesomd zijn maar waarvan het watergehalte kleiner is dan de aangegeven limietwaarden zijn stoffen van klasse 1 (zie randnummer 2101, 4°), maar sommige van deze stoffen mogen vervoerd worden onder de voorschriften van klasse 4.1 indien ze aan de voorwaarden van a) 2. of a) 3. beantwoorden.
2. Dipicrylsulfide, bevochtigd met minder dan 10 massa-% water, is een stof van klasse 1, stofidentificatienummer 0401 (zie randnummer 2101,4°).
3. ontplofbare stoffen met stofidentificatienummers 0154, 0155, 0209, 0214 of 0215 in hoeveelheden van meer dan 500 g per collo, en die met stofidentificatienummer 0220 in hoeveelheden van meer dan 11,5 kg per collo, mogen enkel onder de voorschriften van klasse 1 vervoerd worden.
4. Tekst van de huidige opmerking 2.
5. Tekst van de huidige opmerking 3, maar de voetnoot (¹) moet als volgt gelezen worden:
"(¹) Zie het Handboek van testen en criteria, aanhangsel 1."
22° Bevochtigde ontplofbare stoffen, giftige
a) 1. De volgende giftige bevochtigde ontplofbare stoffen:
(Tekst van het huidige punt a)).
2. De volgende giftige bevochtigde ontplofbare stof, op voorwaarde dat ze in hoeveelheden van ten hoogste 500 gr per collo vervoerd wordt:
0234 natriumdinitro-o-creosolaat, bevochtigd met ten minste 10 massa-% water.
Opmerking: Zie bij 1. hierboven voor natriumdinitro-o-creosolaat, bevochtigd met ten minste 15 massa- % water.
Opmerkingen: 1. De ontplofbare stoffen die bij a)1. opgesomd zijn maar waarvan het watergehalte kleiner is dan de aangegeven limietwaarden zijn stoffen van klasse 1 (zie randnummer 2101, 4° en 26°). Natriumdinitro-o-creosolaat, bevochtigd met minder dan 15 % water mag echter vervoerd worden onder de voorschriften van klasse 4.1 indien aan de voorwaarden van a)2. voldaan wordt.
2. 0234 natriumdinitro-o-creosolaat, bevochtigd met minder dan 15 massa-% water en in hoeveelheden van ten hoogste 500 gr per collo, mag slechts onder de voorschriften van klasse 1 vervoerd worden.
3. Tekst van de huidige opmerking 2.
4. Tekst van de huidige opmerking 3, daarbij voetnoot (¹) als volgt wijzigen: "(¹) Zie handboek van testen en criteria, Aanhangsel 1.".
24° a) "a)" vervangen door "b)".
Opmerking 1: Als volgt wijzigen:
"2555 nitrocellulose met ten minste 25 massa- % water, 2556..." (rest van de tekst blijft onveranderd).
Volgende nieuwe opmerking 2 bijvoegen:
"Opmerking: 2. De bereiding van 2557 nitrocellulose,mengsel met een stikstofgehalte van ten hoogste 12.6 % in de droge massa, met of zonder plastificeermiddel, met of zonder pigment, moet zodanig zijn dat het mengsel homogeen blijft en dat tijdens het vervoer geen scheiding van de fasen optreedt. De preparaten zijn niet onderworpen aan de voorschriften van deze Richtlijn indien ze geen gevaarlijke eigenschappen vertonen wanneer ze met behulp van de testen van reeks 1a), 2b), en 2c) van deel I van het Handboek van testen en criteria getest worden op hun aanleg om respectievelijk te detoneren, te deflagreren, of te exploderen bij verhitting onder insluiting, en indien ze zich niet als brandbare stoffen gedragen wanneer ze aan test N.1 van afdeling 33.2.1.4 in deel III van het Handboek van testen en criteria onderworpen worden(indien nodig moet voor deze testen de stof in plaatjes gemalen en gezeefd worden om de korrelgrootte tot ten hoogste 1,25 mm te reduceren)."
De huidige opmerking 2 wordt hernummerd als opmerking 3.
26° c) Bijvoegen: "3241 2-broom-2-nitropropaan-1,3-diol".
Opmerking: 2. Vervang "[zie randnummer 3101 (1) van aanhangsel A.1]" door "[zie Handboek van testen en criteria, deel I, afdeling 12]".
32° tot 46° De letters A en B schrappen in overeenkomst met de referenties van de verpakkingsmethoden "OP2A", "OP7A", "OP2B", "OP5B", "OP6B" en "OP7B".
34° In de tabel bijvoegen:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
De volgende voetnoot bijvoegen:
"(¹) Preparaten van azordicarbonamide die voldoen aan de criteria van het Handboek van testen en criteria, deel II, paragraaf 20.4.2c)."
Voetnoten (¹) en (²) hernummeren als (²) en (³).
36° In de tabel bijvoegen:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
"(¹) Preparaten van azodicarbonamide die voldoen aan de criteria van het Handboek van testen en criteria, deel II, paragraaf 20.4.2d)."
41° Voeg volgende nieuwe voetnoot (¹) toe: "(¹) Zie voetnoot (¹) bij 35° b)."
42° Na "preparaat van type B" bijvoegen "met temperatuurbeheersing". Vervang in voetnoot (¹) "randnummer 3104 (2) b) van Aanhangsel A.1" door "het Handboek van testen en criteria, deel II, paragraaf 20.4.2 b)."
44° Na "azodicarbonamide, preparaat van type C" bijvoegen "met temperatuurbeheersing". Vervang voetnoot (¹) bij de eerste benaming (azedicarbonamide, preparaat van type C met temperatuurbeheersing) door de volgende tekst:
"(¹) Azodicarbonamide preparaten die voldoen aan de criteria van het Handboek van testen en criteria, deel II, paragraaf 20.4.2 c). De regelings- en de kritieke temperatuur moeten worden bepaald via de procedure aangegeven in randnummer 2400 (20)."
46° Vervang in voetnoot (¹) "randnummer 3104 (2) d) van Aanhangsel A.1, " door "het Handboek van testen en criteria, deel II, paragraaf 20.4.2 d)."
47° b) Op het einde bijvoegen:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
De voetnoot "(¹)" na "3237 zelfontledende vloeistof van type E, met temperatuurbeheersing" schrappen.
51° Volgende opmerking bijvoegen:
"Opmerking: Ongereinigde lege verpakkingen, met inbegrip van de lege grote recipiënten voor losgestort vervoer (IBC's), die stoffen van deze klasse hebben bevat, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van deze Richtlijn indien gepaste maatregelen werden getroffen om de mogelijke risico's te neutraliseren. De risico's zijn geneutraliseerd indien maatregelen werden getroffen om de gevaren van de klasse 1 tot en met 9 te elimineren."
2401a Als volgt wijzigen:
"(1) De stoffen van 1° tot 4°, 6° en 11° tot 14° zijn niet onderworpen aan de voorschriften die deze bijlage en bijlage B voor onderhavige klasse voorzien, met uitzondering van deze voorzien in de hierna vermelde paragraaf (3) indien ze vervoerd worden overeenkomstig de onderstaande bepalingen:"
a) stoffen die bij b) van elk cijfer ingedeeld zijn, tot 3 kg per binnenverpakking en tot 12 kg per collo;
b) stoffen die bij c) van elk cijfer ingedeeld zijn, tot 6 kg per binnenverpakking en tot 24 kg per collo;
Die hoeveelheden stoffen moeten vervoerd worden in samengestelde verpakkingen die ten minste beantwoorden aan de voorschriften van randnummer 3538.
De "Algemene verpakkingsvoorschriften" van randnummer 3500 (1), (2) en (5) tot (7) moeten in acht genomen worden.
(2) De stoffen van 1° tot 4°, 6° en 11° tot 14°, die vervat zijn in binnenverpakkingen uit metaal of uit kunststof en vervoerd worden in bakken met een hoes uit krimp- of rekfolie als buitenverpakking, overeenkomstig de onderstaande bepalingen:
a) tot 500 gr per binnenverpakking voor de stoffen ingedeeld bij b) van elk cijfer;
b) tot 3 kg per binnenverpakking voor de stoffen ingedeeld bij c) van elk cijfer.
De totale brutomassa van een collo mag in geen geval 20 kg overschrijden. De "Algemene verpakkingsvoorschriften" van randnummer 3500(1), (2), en (5) tot (7) moeten in acht genomen worden.
(3) Bij het vervoer overeenkomstig de bovenstaande paragrafen (1) en (2) moet de omschrijving van de goederen in het vervoerdocument beantwoorden aan de voorschriften van randnummer 2414 en de woorden "beperkte hoeveelheid" bevatten. Elke collo moet duidelijk en blijvend voorzien zijn van de letters "UN", gevolgd door het stofidentificatienummer van het goed dat in het vervoerdocument dient aangegeven te worden.
2404 (2) c) Vervang "stalen jerrycans" door "jerrycans uit staal of aluminium".
Volgende alinea bijgevoegd voor de alinea die begint met "Wanneer 2557 ..."
"2557 nitrocellulose, mengsel met een stikstofgehalte van ten hoogste 12,6 % in de droge massa, met of zonder plastificeermiddel, met of zonder pigment, mag bovendien verpakt worden in papieren zakken die beantwoorden aan randnummer 3536, op voorwaarde dat deze zakken een wagenlading vormen of dat ze op paletten geladen zijn."
(3) a) De woorden "behalve 3241 2-broom-2-nitropropaan-1,3-diol" tussen "stoffen van 26 " en "moeten verpakt worden" tussenvoegen.
Volgende nieuwe alinea c) bijvoegen:
"c) 3241 2-broom-2-nitropropaan-1,3-diol moet verpakt worden volgens verpakkingsmethode OP6, overeenkomstig randnummer 2405(1) en tabel 2."
2405 Alle verwijzingen naar "Aanhangsel A.1, randnummer 3104 (2)" [alineas a) tot g) volgens het geval] vervangen door een verwijzing naar het "Handboek van testen en criteria, deel II, paragraaf 20.4.2" [paragrafen a) tot g) volgens het geval].
(1) Als volgt wijzigen:
"De stoffen van 31° tot 50° moeten verpakt worden overeenkomstig de verpakkingsmethodes OP tot OP8 van onderstaande tabel 2, zoals dat in randnummer 2401 is aangegeven; de details zijn gepreciseerd in tabel 2. Een verpakkingsmethode die overeenstemt met een collo ..." (huidige tekst ongewijzigd)Op het eind bijvoegen:
"De voor iedere verpakkingsmethode aangegeven hoeveelheden geven de maxima weer, die op dat ogenblik als redelijk worden beschouwd. De volgende verpakkingstypes mogen gebruikt worden:
- de vaten die beantwoorden aan de randnummers 3520, 3521, 3523, 3525 of 3526; of
- de jerrycans die beantwoorden aan de randnummers 3522 of 3526; of
- de kisten die beantwoorden aan de randnummers 3527, 3528, 3529, 3530, 3531 of 3532; of
- de combinatieverpakkingen met een binnenrecipiënt uit kunststof, die beantwoorden aan randnummer 3537; op voorwaarde dat:
a) voldaan wordt aan de voorschriften van aanhangsel A.5;
b) de metalen verpakkingen (met inbegrip van de binnenverpakking van samengestelde verpakkingen en de buitenverpakkingen van samengestelde- of combinatieverpakkingen) uitsluitend gebruikt worden voor de verpakkingsmethodes OP7 en OP8; enc) in de samengestelde verpakkingen enkel glazen recipiënten als binnenverpakkingen gebruikt worden indien die ten hoogste 0,5 liter of 0,5 kg stof bevatten.
">RUIMTE VOOR DE TABEL>
"(3) De letter "A" schrappen in de referenties van de verpakkingsmethodes evenals de alternatieven "of OP5B", "of OP6B", of "OP7B", "of OP8B", "of OP1B tot OP4B".
De tabellen 2(A) en 2(B) schrappen.
2406 (1) c) Vervangen "stalen jerrycans" door "jerrycans uit staal of aluminium".
2407 Als volgt wijzigen:
(1) De inleidende zin als volgt wijzigen:
"De stoffen die bij de letter c) van 1° tot 17° ingedeeld zijn, met uitzondering van 1331 wrijvingslucifers van 2° c), moeten verpakt worden:"
c) Vervang "stalen jerrycans" door "jerrycans uit staal of aluminium".
(2) Bijvoegen: "met uitzondering van 1331 wrijvingslucifers van 2° c)" na "De stoffen die bij de letter c) van 1° tot 17° ingedeeld zijn".
(4) Volgende nieuwe paragraaf (4) bijvoegen:
"(4) 1331 wrijvingslucifers van 2° c) moeten zorgvuldig en in voldoende kleine hoeveelheden verpakt worden in binnenverpakkingen uit karton, hout, multiplex, spaanplaat of metaal, opdat in normale vervoersomstandigheden elke ongewilde ontbranding vermeden wordt. Een binnenverpakking mag niet meer dan 700 lucifers bevatten. De binnenverpakkingen moeten verpakt worden in vaten uit staal die beantwoorden aan randnummer 3520, in vaten uit aluminium die beantwoorden aan randnummer 3521, in jerrycans uit staal die beantwoorden aan het randnummer 3522, in vaten uit multiplex die beantwoorden aan randnummer 3523, in kisten uit massief hout die beantwoorden aan randnummer 3527, in kisten uit multiplex die beantwoorden aan randnummer 3528, in kisten uit spaanplaat die beantwoorden aan randnummer 3529, in kisten uit karton die beantwoorden aan randnummer 3530, in kisten uit kunststof die beantwoorden aan randnummer 3531 of in kisten uit staal of aluminium die beantwoorden aan randnummer 3532. Een collo mag niet meer wegen dan 45 kg, behalve een kist uit karton die niet meer mag wegen dan 27 kg."
2411 (3) Vervangen "per verpakking van ten hoogste 5 kg" door "per binnenverpakking van ten hoogste 5 kg ".
(5) "2001 (7)" schrappen.
(6) Bijvoegen op het einde:
"[zie evenwel randnummer 2407 (4)]".
2412 (5) Schrappen. De huidige paragraaf (6) wordt (5).
2414 Vervang "[zie randnummer 3104 (2) g) van aanhangsel A.1]" door "[zie Handboek van testen en criteria, deel II, paragraaf 20.4.2 g)]".
2425 en afdeling D: Schrappen.
Randnummers hernummeren als
2423-2429
KLASSE 4.2 VOOR ZELFONTBRANDING VATBARE STOFFEN
2430 (4), (5), (6), (8) en (9)Vervang "volgens randnummers 3330 tot 3333 van aanhangsel A.3" door "volgens het Handboek van testen en criteria, deel III, afdeling 33.3".
(5) Volgende opmerkingen bijvoegen:
"Opmerking: 1. De stoffen die vervoerd worden in verpakkingen waarvan het volume niet groter is dan 3 m³ vallen niet onder de klasse 4.2 indien bij een test, uitgevoerd op een kubusvormig monster met ribben van 10 cm en bij 120 °C, geen zelfontbranding of temperatuursverhoging tot meer dan 180 °C wordt waargenomen gedurende 24 uur.
2. De stoffen die vervoerd worden in verpakkingen waarvan het volume niet groter is dan 450 liter vallen niet onder de klasse 4.2 indien bij een test, uitgevoerd op een kubusvormig monster met ribben van 10 cm en bij 100 °C, geen zelfontbranding of temperatuursverhoging tot meer dan 160 °C wordt waargenomen gedurende 24 uur."
(6) b) Volgende 2e zin bijvoegen:
"De stoffen met een zelfontbrandingstemperatuur boven 50 °C voor een volume van 450 liter moeten niet bij groep b) ingedeeld worden;
(9) Vervang "de criteria van alinea (6)" door "de criteria van paragraaf (5)".
2431 5° b) en c): Bijvoegen "3313 organische pigmenten, voor zelfverhitting vatbaar".
12° De opmerking bij a) en b) schrappen.
13° b) Hernummer de huidige opmerking als opmerking 1.
Volgende opmerking 2 bijvoegen:
"Opmerking 2: 1931 Zinkdithioniet is een stof van klasse 9 [zie randnummer 2901, 32° c)]."
14° Bijvoegen (op het einde):
"Opmerking: De groep van de aardalkalimetalen omvat de elementen magnesium, calcium, strontium en barium."
15° Hernummer de huidige opmerking als opmerking 1.
Bijvoegen (op het einde):
"Opmerking: 2. De groep van alkalimetalen omvat de elementen lithium, natrium, kalium, rubidium en cesium."
16° c) Volgende nieuwe opmerking 1 bijvoegen:
"Opmerking: 1. Het is niet nodig om maneb en maneb-preparaten, die tegen zelfverhitting gestabiliseerd zijn, bij klasse 4.2 in te delen indien door testen aangetoond kan worden dat een kubusvormig volume van 1 m³ van de stof niet zelf ontbrandt en dat de temperatuur in het centrum van het monster niet oploopt tot boven 200 °C wanneer dat monster gedurende 24 uur op een temperatuur van ten minste 75 °C ± 2 °C gehouden wordt."
De huidige opmerking wordt hernummerd als opmerking 2.
2433 (3) Volgende nieuwe paragraaf (3) bijvoegen:
"(3) De stoffen van 31° a), met uitzondering van 2005 difenylmagnesium, en van 32° mogen bovendien verpakt worden in samengestelde verpakkingen die beantwoorden aan randnummer 3538; de hermetisch sluitende binnenverpakkingen uit glas, met een inhoud van ten hoogste 1 liter, dienen elk afzonderlijk met behulp van vulmateriaal in tussenverpakkingen uit blik geplaatst te worden. De glazen verpakkingen mogen slechts tot ten hoogste 90 % van hun inhoud gevuld worden. Volgende buitenverpakkingen zijn toegelaten: vaten uit staal met afneembaar deksel die beantwoorden aan randnummer 3520, vaten uit aluminium met afneembaar deksel die beantwoorden aan randnummer 3521, vaten uit multiplex die beantwoorden aan randnummer 3523, vaten uit karton die beantwoorden aan randnummer 3525, kisten uit staal of uit aluminium die beantwoorden aan randnummer 3532, kisten uit massief hout die beantwoorden aan randnummer 3527, kisten uit multiplex die beantwoorden aan randnummer 3528, kisten uit spaanplaat die beantwoorden aan randnummer 3529 of kisten uit karton die beantwoorden aan 3530. In afwijking van randnummer 3538 mogen tonnen uit massief hout die beantwoorden aan randnummer 3524 ook als buitenverpakkingen gebruikt worden.
De samengestelde verpakkingen moeten overeenstemmen met een constructietype dat volgens aanhangsel A.5 beproefd en erkend werd voor verpakkingsgroep I.
Een collo mag niet meer dan 30 liter van de stof bevatten."
2435 (1), (2), (3) Vervang "stalen jerrycans" door "jerrycans uit staal of aluminium" met betrekking tot de "stalen jerrycans die beantwoorden aan randnummer 3522";
(3) De huidige alinea's b) en c) henummeren als c) en d).
Volgende nieuwe alinea b) bijvoegen:
"b) hetzij in stalen vaten met afneembaar deksel die beantwoorden aan randnummer 3520, op voorwaarde dat de vaten onderworpen werden aan een dichtheidsbeproeving overeenkomstig randnummer 3553;".
2436 (1) c) Vervang "stalen jerrycans" door "jerrycans uit staal of aluminium".
(4) Wordt:
"3313 Voor zelfverhitting vatbare organische pigmenten van 5° b) mogen bovendien verpakt worden:
a) in zakken uit papier, meerlagig en waterbestendig (5M2), die beantwoorden aan randnummer 3536,
b) in zakken uit geweven kunststof, stofdicht (5H2), die beantwoorden aan randnummer 3534,
c) in soepele IBC's die beantwoorden aan randnummer 3623, behalve de types 13H1, 13L1 en 13M1.
De in a), b) en c) vermelde verpakkingen en IBC's mogen slechts vervoerd worden als ze een wagenlading vormen of op paletten geladen zijn."
2437 (1) Vervang "stalen jerrycans" door "jerrycans uit staal of aluminium" met betrekking tot de "stalen jerrycans die beantwoorden aan randnummer 3522".
(3) b) wordt:
"hetzij in zakken uit textiel, stofdicht (5L2), die beantwoorden aan randnummer 3533; hetzij in zakken uit geweven kunststof, stofdicht (5H2), die beantwoorden aan randnummer 3534; hetzij in zakken uit kunststoffolie (5H4), die beantwoorden aan randnummer 3535; hetzij in zakken uit papier, meerlagig en waterbestendig (5M2), die beantwoorden aan randnummer 3536."
2441 (5) "2001 (7)" schrappen.
2442 (6) Schrappen. Paragraaf (7) wordt (6).
(7) [(hernummerd (6)] Schrap "onder water".
KLASSE 4.3 STOFFEN DIE IN CONTACT MET WATER BRANDBARE GASSEN ONTWIKKELEN
2470 (1) Het randnummer 2470 (1) beginnen met: "Van de stoffen en voorwerpen, die ..."
De opmerking beginnen met:
"Voor de in randnummer 2471 vernoemde stoffen en voorwerpen worden hoeveelheden, ..."
(2) De woorden "en voorwerpen" invoegen na "stoffen"
(3) Een nieuwe afdeling "C" bijvoegen, namelijk:
"C. Voorwerpen die stoffen bevatten dewelke in contact met water brandbare gassen ontwikkelen."
De huidige titel "C" wordt "D".
Vervang (2X) de term "De stoffen van klasse 4.3" door "De stoffen en voorwerpen van klasse 4.3".
(4), (5), (6), (8) en (9) Vervang:
"volgens randnummers 3340 en 3341 van aanhangsel A.3" door "volgens het Handboek van testen en criteria, deel III, afdeling 33.4".
2471 Onder de titel B opmerking 1 en 2: Vervang "Het begrip ..." door "De groep van de ..."
11° Een nieuwe opmerking 4 bijvoegen, namelijk:
"Opmerking: 4. 3292 natriumbatterijen of 3292 natriumcellen zijn voorwerpen van 31° b)."
13° b) en c) Wijzig rubriek 3170 als volgt:
"3170 bijproducten van de aluminiumfabricage of
3170 bijproducten van het omsmelten van aluminium"
20° c) Het einde van de opmerking wordt "2471a (1) c)".
Een nieuwe Afdeling C invoegen, namelijk:
"C. Voorwerpen die stoffen bevatten dewelke in contact met water brandbare gassen ontwikkelenOpmerking: Op deze voorwerpen zijn individuele verpakkingsvoorschriften van toepassing [zie randnummer 2473 (5)].
31° b) 3292 natriumbatterijen, of
3292 natriumcellen
Opmerkingen: 1. De batterijen of de cellen mogen geen enkele stof van deze Richtlijn bevatten, behalve natrium, zwavel of polysulfiden.
2. De temperatuur van de batterijen of van de cellen mag, wanneer ze voor vervoer aangeboden worden, niet zodanig zijn dat de elementaire natrium die ze bevatten vloeibaar kan worden, tenzij de bevoegde overheid van het land van herkomst er toestemming voor verleent en de door haar voorgeschreven voorwaarden nageleefd worden.
3. De cellen moeten uit hermetisch afgesloten metalen bakken bestaan die de gevaarlijke stoffen volledig omsluiten en die zodanig gebouwd en gesloten zijn dat het vrijkomen van deze stoffen onder normale vervoersvoorwaarden verhinderd wordt.
4. De batterijen moeten uit cellen bestaan die vastgezet zijn in een metalen bak die hen volledig omsluit, en die zodanig gebouwd en gesloten is dat het vrijkomen van de gevaarlijke stoffen onder normale vervoersvoorwaarden verhinderd wordt."
De huidige afdeling "C" wordt afdeling "D".
De huidige 31° wordt 41°.
41° (oude 31°): Vervang "de stoffen van klasse 4.3" door "de stoffen of voorwerpen van klasse 4.3".
2471a wordt 2471a (1) met volgende wijzigingen aan het begin:
"Indien ze vervoerd worden overeenkomstig de onderstaande bepalingen, zijn de stoffen van de onderscheiden cijfers niet onderworpen aan de voorschriften die deze bijlage en bijlage B voor onderhavige klasse voorzien, met uitzondering van de in onderstaande paragraaf (2) voorziene gevallen: ..." (blijft ongewijzigd).
Na "Een collo mag niet meer wegen dan 30 kg", de volgende alinea bijvoegen:
"Die hoeveelheden stoffen, die vervat zijn in binnenverpakkingen uit metaal of uit kunststof, mogen ook vervoerd worden in bakken met een hoes uit krimp- of rekfolie als buitenverpakkingen, op voorwaarde dat de totale bruto massa van het collo niet groter is dan 20 kg."
(2) Volgende nieuwe paragraaf (2) bijvoegen:
"(2) Bij het vervoer overeenkomstig de bovenstaande paragraaf (1) moet de omschrijving van de goederen in het vervoerdocument beantwoorden aan de voorschriften van randnummer 2484 en de woorden "beperkte hoeveelheid" bevatten. Elke collo moet duidelijk en blijvend voorzien zijn van de letters "UN", gevolgd door het stofidentificatienummer van het goed dat in het vervoerdocument dient aangegeven te worden."
(3) Volgende nieuwe paragraaf (3) bijvoegen:
"(3) De batterijen van 31° b) die deel uitmaken van de uitrusting van de voertuigen zijn niet onderworpen aan de voorschriften die deze bijlage en bijlage B voor onderhavige klasse voorzien."
2473 (1) De huidige tekst wordt sub-alinea a).
Volgende nieuwe sub-alinea b) bijvoegen:
"b) De chloorsilanen van 1° a) mogen bovendien verpakt worden in samengestelde verpakkingen die beantwoorden aan randnummer 3538, met binnenverpakkingen uit metaal, uit kunststof of uit glas. De binnenverpakkingen moeten hermetisch gesloten zijn en hun inhoud mag ten hoogste 1 liter bedragen. Een collo mag niet meer dan 30 kg wegen. Deze samengestelde verpakkingen moeten overeenkomstig aanhangsel A.5 beproefd en erkend worden voor verpakkingsgroep I."
(4) Volgende nieuwe paragraaf (4) bijvoegen:
"(4) De in paragraaf (2) vernoemde stoffen mogen bovendien verpakt worden in samengestelde verpakkingen die beantwoorden aan randnummer 3538; de hermetisch gesloten binnenverpakkingen uit glas, met een inhoud van ten hoogste 1 liter, dienen elk afzonderlijk met behulp van vulmateriaal in verpakkingen uit metaal geplaatst te worden. De glazen recipiënten mogen slechts tot ten hoogste 90 % van hun inhoud gevuld worden. Volgende buitenverpakkingen zijn toegelaten: vaten uit staal met afneembaar deksel die beantwoorden aan randnummer 3520, kisten uit massief hout die beantwoorden aan randnummer 3527, kisten uit multiplex die beantwoorden aan randnummer 3528, kisten uit spaanplaat die beantwoorden aan randnummer 3529 of kisten uit staal of aluminium die beantwoorden aan randnummer 3532.
Deze samengestelde verpakkingen moeten overeenstemmen met een constructietype dat overeenkomstig aanhangsel A.5 beproefd en erkend werd voor verpakkingsgroep I.
Een collo mag niet meer dan 30 liter van de stof bevatten."
(5) Volgende nieuwe paragraaf (5) bijvoegen:
"(5) a) De cellen van 31 b) moeten in geschikte buitenverpakkingen geplaatst worden, met voldoende als buffer dienende stoffen om elk contact tussen de cellen onderling en tussen de cellen en de binnenwanden van de buitenverpakkingen te verhinderen, evenals elke gevaarlijke verplaatsing van de cellen in de buitenverpakking gedurende het transport. Geschikte buitenverpakkingen zijn vaten uit metaal (1A2, 1B2), uit multiplex (1D), uit karton (1G) en uit kunststof (1H2), en kisten uit metaal (4A, 4B), uit hout (4C, 4D, 4F), uit karton (4G) en uit kunststof (4H2). Deze verpakkingen moeten overeenstemmen met een constructietype dat overeenkomstig aanhangsel A.5 beproefd en erkend werd voor vaste stoffen van verpakkingsgroep II.
b) De batterijen van 31° b) mogen onverpakt vervoerd worden, of in beschermende verpakkingen (in volledig gesloten verpakkingen of in houten kratten bijvoorbeeld) die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van aanhangsel A.5 inzake de proeven op de verpakkingen."
2474 (1) en (2) Vervang "stalen jerrycans" door "jerrycans uit staal of aluminium" met betrekking tot de "stalen jerrycans die beantwoorden aan randnummer 3522".
2475 (1) c) Vervang "stalen jerrycans" door "jerrycans uit staal of aluminium".
2476 (1) c) Vervang "stalen jerrycans" door "jerrycans uit staal of aluminium".
2481 (5) "2001 (7)" schrappen.
2482 (2) Paragraaf (2) als volgt beginnen:
"Colli, die stoffen en voorwerpen bevatten van klasse 4.3 ..."
(8) Schrappen.
Paragraaf (9) wordt (8).
2492 Alle verwijzingen naar cijfer 31° vervangen door verwijzingen naar 41°.
KLASSE 5.1 OXIDERENDE STOFFEN
2500 (4) De eerste zin als volgt wijzigen:
"De niet met name genoemde stoffen die de verbranding bevorderen kunnen bij klasse 5.1 ingedeeld worden op basis van ervaring of op basis van de resultaten van de beproevingsmethode, van de werkwijze en van de criteria vastgelegd in het Handboek van testen en criteria, deel III, afdeling 34.4."
De laatste zin schrappen.
(5) Als volgt wijzigen:
"Wanneer de niet met name genoemde vaste stoffen op basis van de beproevingsmethode volgens het Handboek van testen en criteria, deel III, onderafdeling 34.4.1 bij de cijfers van randnummer 2501 ingedeeld worden, zijn volgende criteria van toepassing:
- een vaste stof moet bij de klasse 5.1 ingedeeld worden indien zij - gemengd met cellulose in een massaverhouding van 4/1 of 1/1 - ontvlamt of brandt, of een gemiddelde verbrandingsduur bezit die langer is dan de gemiddelde verbrandingsduur van een mengsel van kaliumbromaat met cellulose in een massaverhouding van 3/7;
- een vaste stof moet bij groep a) ingedeeld worden indien zij - gemengd met cellulose in een massaverhouding van 4/1 of 1/1 - een gemiddelde verbrandingsduur bezit die korter is dan de gemiddelde verbrandingsduur van een mengsel van kaliumbromaat met cellulose in een massaverhouding van 3/2;
- een vaste stof moet bij groep b) ingedeeld worden indien zij - gemengd met cellulose in een massaverhouding van 4/1 of 1/1 - een gemiddelde verbrandingsduur bezit die gelijk is aan of korter is dan de gemiddelde verbrandingsduur van een mengsel van kaliumbromaat met cellulose in een massaverhouding van 2/3, en indien zij niet aan de criteria voor indeling bij groep a) voldoet;
- een vaste stof moet bij groep c) ingedeeld worden indien zij - gemengd met cellulose in een massaverhouding van 4/1 of 1/1 - een gemiddelde verbrandingsduur bezit die gelijk is aan of korter is dan de gemiddelde verbrandingsduur van een mengsel van kaliumbromaat met cellulose in een massaverhouding van 3/7, en indien zij niet aan de criteria voor indeling bij de groepen a) en b) voldoet."
(6) Als volgt wijzigen:
"Wanneer de niet met name genoemde vloeistoffen op basis van de beproevingsmethodes volgens het Handboek van testen en criteria, deel III, onderafdeling 34.4.2 bij de cijfers van randnummer 2501 ingedeeld worden, zijn volgende criteria van toepassing:
- een vloeistof moet bij de klasse 5.1 ingedeeld worden indien zij - gemengd met cellulose in een massaverhouding van 1/1 - een druk van 2070 kPa of meer veroorzaakt en indien zij een gemiddelde drukstijgingstijd bezit die langer is dan de gemiddelde drukstijgingstijd van een oplossing van 65 % salpeterzuur in water, gemengd met cellulose in een massaverhouding van 1/1;
- een vloeistof moet bij groep a) ingedeeld worden indien zij - gemengd met cellulose in een massaverhouding van 1/1 - vanzelf ontbrandt, of indien zij een gemiddelde drukstijgingstijd bezit die gelijk is aan of korter is dan de gemiddelde drukstijgingstijd van perchloorzuur aan 50 %, gemengd met cellulose in een massaverhouding van 1/1;
- een vloeistof moet bij groep b) ingedeeld worden indien zij - gemengd met cellulose in een massaverhouding van 1/1 - een gemiddelde drukstijgingstijd bezit die gelijk is aan of korter is dan de gemiddelde drukstijgingstijd van een oplossing van 40 % natriumchloraat in water, gemengd met cellulose in een massaverhouding van 1/1, en indien zij niet aan de criteria voor indeling bij groep a) voldoet;
- een vloeistof moet bij groep c) ingedeeld worden indien zij - gemengd met cellulose in een massaverhouding van 1/1 - een gemiddelde drukstijgingstijd bezit die gelijk is aan of korter is dan de gemiddelde drukstijgingstijd van een oplossing van 65 % salpeterzuur in water, gemengd met cellulose in een massaverhouding van 1/1, en indien zij niet aan de criteria voor indeling bij de groepen a) en b) voldoet."
(8) Als volgt wijzigen:
"Indien stoffen bij meerdere letters van éénzelfde cijfer van randnummer 2501 met name genoemd zijn, kan de passende letter bepaald worden op basis van de resultaten van de beproevingsprocedure volgens het Handboek van testen en criteria, deel II, afdeling 34.4 en van de criteria van paragrafen (5) en (6)."
(9) Als volgt wijzigen:
"Op basis van de beproevingsprocedure volgens het Handboek van testen en criteria, deel III, afdeling 34.4 en van de criteria van paragrafen (5) en (6) kan ook bepaald worden of de aard van een met name genoemde stof dusdanig is dat deze stof niet onderworpen is aan de voorschriften van onderhavige klasse (zie randnummer 2514)."
2501 1° b) Vervang in de opmerking "[zie aanhangsel A.1, randnummer 3106 (2) g)]" door "[zie het Handboek van testen en criteria, deel III, paragraaf 20.4.3 g)]".
Wijzig de voetnoot 1/ als volgt: "Zie het Handboek van testen en criteria, deel II, afdeling 20."
11° Op het einde bijvoegen:
"c) 2427 kaliumchloraat, oplossing in water, 2428 natriumchloraat, oplossing in water, 2429 calciumchloraat, oplossing in water, 3210 anorganische chloraten, oplossing in water, n.e.g.
11° Opmerking 2, 14° Opmerking 2, 16° Opmerking 1, 17° Opmerking 1, 23° c) Opmerking 1:
"en zijn oplossingen in water" bijvoegen respectielijk na "ammoniumchloraat", "ammoniumchloriet", "ammoniumbromaat", "ammoniumpermanganaat", "ammoniumnitriet".
13° Op het einde bijvoegen: "c) 3211 anorganische perchloraten, oplossing in water, n.e.g."
19° Dit cijfer en zijn rubrieken schrappen.
21° De voetnoot met betrekking tot 21° als volgt wijzigen:
"Meststoffen die ammoniumnitraat bevatten en ingedeeld zijn bij stofidentificatienummer 2071 van de Aanbevelingen van de VN betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van deze Richtlijn [zie randnummer 2900]. Meststoffen die ammoniumnitraat bevatten en ingedeeld zijn bij stofidentificatienummer 2072 van de Aanbevelingen van de VN betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen, mogen niet vervoerd worden."
22° Volgende opmerking 3 bijvoegen:
"Opmerking 3: Oplossingen van vaste anorganische nitraten in water, waarvan de concentratie bij de laagste temperatuur die tijdens het transport kan optreden niet hoger is dan 80 % van de verzadigingsgrens, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van deze Richtlijn."
28° Volgende rubriek bijvoegen: "a) 3139 oxiderende vloeistof, n.e.g.;
41° Volgende opmerking bijvoegen:
"Opmerking: Ongereinigde lege verpakkingen, met inbegrip van de lege grote recipiënten voor losgestort vervoer (IBC's), die stoffen van deze klasse hebben bevat, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van deze Richtlijn indien gepaste maatregelen werden getroffen om de mogelijke risico's te neutraliseren. De risico's zijn geneutraliseerd indien maatregelen werden getroffen om de gevaren van de klassen 1 tot en met 9 te elimineren."
2501a wordt 2501a
(1) Met volgende wijzigingen:
"Indien ze vervoerd worden overeenkomstig de onderstaande bepalingen, zijn de stoffen van de onderscheiden cijfers niet onderworpen aan de voorschriften die deze bijlage en bijlage B voor onderhavige klasse voorzien, behalve voor wat het bepaalde in onderstaande paragraaf (2) aangaat:".
Na "Een collo mag niet meer wegen dan 30 kg", de volgende alinea bijvoegen:
"Die hoeveelheden stoffen, die vervat zijn in binnenverpakkingen uit metaal of uit kunststof, mogen ook vervoerd worden in bakken met een hoes uit krimp- of rekfolie als buitenverpakkingen, op voorwaarde dat de totale bruto massa van het collo niet groter is dan 20 kg."
(2) Volgende nieuwe paragraaf (2) bijvoegen:
"(2) Bij het vervoer overeenkomstig de bovenstaande paragraaf (1) moet de omschrijving van de goederen in het vervoerdocument beantwoorden aan de voorschriften van randnummer 2514 en de woorden "beperkte hoeveelheid" bevatten.
Elke collo moet duidelijk en blijvend voorzien zijn van de letters "UN", gevolgd door het stofidentificatienummer van het goed dat in het vervoerdocument dient aangegeven te worden."
2504 a) Vervang in de eerste zin de verwijzing naar "randnummers 2211 en 2213 (1) en (2)" door " randnummers 2212 en 2213".
Vervang in de laatste zin de verwijzing naar "randnummers 2215 en 2216" door "randnummer 2215 tot 2217".
2506 (1) en (3) Vervang "stalen jerrycans" door "jerrycans uit staal of aluminium" met betrekking tot de "stalen jerrycans die beantwoorden aan randnummer 3522".
2507 (1) Vervang "stalen jerrycans" door "jerrycans uit staal of aluminium" met betrekking tot de "stalen jerrycans die beantwoorden aan randnummer 3522".
Opmerking: vervang "3560" door "3561".
2508 (1) Vervang "stalen jerrycans" door "jerrycans uit staal of aluminium" met betrekking tot de "stalen jerrycans die beantwoorden aan randnummer 3522".
Opmerking: vervang "3560" door "3561".
2511 (5) "2001 (7)" schrappen.
2512 (4) Schrappen. Paragraaf (5) wordt (4).
KLASSE 5.2 ORGANISCHE PEROXIDEN
2550 (3) Vervang "[zie randnummer 3106 (2)a) van aanhangsel A.1]" door "[zie het Handboek van testen en criteria, deel II, paragraaf 20.4.3 a)].
(6) Vervang "in randnummer 3106 van aanhangsel A.1" door "in het Handboek van testen en criteria, deel II".
(9) Vervang "OP2A of OP2B" door "OP2".
(11) Vervang de tekst na "...een vlampunt van ten minste 5 °C" door:
"Verdunningsmiddelen van type B mogen gebruikt worden voor de desensibilisatie van elk organisch peroxide, op voorwaarde dat het kookpunt van de vloeistof ten minste 60 °C hoger is dan de SADT in een collo van 50 kg."
(12) Vervang de huidige tekst door:
"Aan de in randnummer 2551 opgesomde preparaten van organische peroxiden mogen andere verdunningsmiddelen dan deze van type A of B toegevoegd worden, mits deze er verenigbaar mee zijn. De gehele of gedeeltelijke vervanging van een verdunningsmiddel van type A of B door een ander verdunningsmiddel met andere eigenschappen vereist evenwel dat het preparaat opnieuw geëvalueerd wordt aan de hand van de normale indelingsprocedure voor klasse 5.2."
(17) Vervang "in randnummer 3105 van aanhangsel A.1" door "'in het Handboek van testen en criteria, deel II, afdelingen 20 en 28.4".
(18) "heftige of" schrappen in het tekstdeel "-de organische peroxiden van type D die een heftige of middelmatige...".
In de opmerking, "in randnummer 3105 van aanhangsel A.1" vervangen door "in het Handboek van testen en criteria, deel II, afdelingen 20 en 28.4".
2551 Algemene wijziging: tabellen 1° tot 19°: vervang "OP*A of OP*B" door "OP*".
In de voetnoten de verwijzing naar "randnummer 3104(2), Aanhangsel A.1" [d), e) of f) naargelang het geval] vervangen door een verwijzing naar het "Handboek van testen en criteria, deel II, paragraaf 20.4.3" [d), e) of f) volgens het geval].
In de wijzigingen voor de individuele stoffen zijn enkel die kolommen weergegeven waar wijzigingen voorkomen.
1° b) 3101 wijzigingen:
Vervang tert-Butylperoxyacetaat 53 - 77
door tert-Butylperoxyacetaat > 52 - 77
Vervang 1,1-Di-(tert-butylperoxy) cyclohexaan 81 - 100
door 1,1-Di-(tert-butylperoxy) cyclohexaan > 80 - 100
Vervang 1,1-Di-(tert-Butylperoxy)-3,3,5-trimethylcyclohexaan > 58 - 100
door 1,1-Di-(tert-Butylperoxy)-3,3,5-trimethylcyclohexaan > 90 - 1002° b) 3102 wijzigingen:
Vervang tert-Butylmonoperoxymaleaat 53 - 100
door tert-Butylmonoperoxymaleaat > 52 - 100
Vervang 3-Chloorperoxybenzoëzuur 58 - 86
door 3-Chloorperoxybenzoëzuur > 57 - 86
Vervang Dibarnsteenzuurperoxide (¹) 73 - 100
door Dibarnsteenzuurperoxide (¹) > 72 - 100
Vervang Dibenzoylperoxide 52 - 100
door Dibenzoylperoxide > 51 - 100
Vervang Dibenzoylperoxide 78 - 94
door Dibenzoylperoxide > 77 - 94
Vervang Di-(2-fenoxyethyl)peroxydicarbonaat 86 - 100
door Di-(2-fenoxyethyl)peroxydicarbonaat > 85 - 100
Vervang 2,5-Dimethyl-2,5-di-(benzoylperoxy)hexaan 83 - 100
door 2,5-Dimethyl-2,5-di-(benzoylperoxy)hexaan > 82 - 100
Vervang 3,3,6,6,9,9-Hexamethyl-1,2,4,5-tetraoxocyclohexaan 53 - 100
door 3,3,6,6,9,9-Hexamethyl-1,2,4,5-tetraoxocyclohexaan > 52 - 1003° b) 3103 wijzigingen:
Vervang n-Butyl-4,4-di(tert-butylperoxy)-valeraat 53 - 100
door n-Butyl-4,4-di(tert-butylpêroxy)-valeraat > 52 - 100
Vervang tert-Butylhydroperoxide 73 - 90
door tert-Butylhydroperoxide > 79 - 90
Vervang tert-Butylperoxyacetaat 52
door tert-Butylperoxyacetaat > 32 - 52
Vervang tert-Butylperoxybenzoaat 78 - 100
door tert-Butylperoxybenzoaat > 77 - 100
Vervang 1,1-Di-(tert-butylperoxy)cyclohexaan 53 - 80
door 1,1-Di-(tert-butylperoxy)cyclohexaan > 52 - 80
Vervang 2,5-Dimethyl-2,5-di-(tert-butylperoxy)hexyn-3 53 - 100
door 2,5-Dimethyl-2,5-di-(tert-butylperoxy)hexyn-3 (¹) > 52 - 86, ≥ 14 verdunningsmiddel van type AVolgende nieuwe voetnoot (¹) bijvoegen: "(¹) Met minder dan 0,5 % hydroperoxides."
Voetnoot (¹) hernummeren als voetnoot (²)
Vervang Ethyl-3,3-di-(tert-butylperoxy)-butyraat 78 - 100
door Ethyl-3,3-di-(tert-butylperoxy)-butyraat > 77 - 100Bijvoegen:
tert-Butylperoxy-2-methylbenzoaat ≤ 100, OP5
1,1-Di-(tert-amylperoxy)cyclohexaan 82, 18 verdunningsmiddel van type A, OP6
1,1-Di-(tert-butylperoxy)-3,5,5-trimethylcyclohexaan > 57 - 90, ≥ 10 verdunningsmiddel van type A, OP5
5° b)
3105 wijzigingen: (algemene verpakkingsmethode: OP7)
Vervang tert-Butylcumylperoxide ≤ 100
door tert-Butylcumylperoxide > 42 - 100
Vervang tert-Butylperoxybenzoaat 52 - 77
door tert-Butylperoxybenzoaat > 52 - 77
Vervang tert-Butylperoxy-3,5,5-trimethylhexanoaat ≤ 100
door tert-Butylperoxy-3,5,5-trimethylhexanoaat > 32 - 100
Vervang 1,1-Di-(tert-butylperoxy)cyclohexaan ≤ 52
door 1,1-Di-(tert-butylperoxy)cyclohexaan > 42 - 52
Vervang Di-(tert-butylperoxy)ftalaat 43 - 52
door Di-(tert-butylperoxy)ftalaat > 42 - 52
Vervang 2,5-Dimethyl-2,5-di-(tert-butylperoxy)hexaan 53 - 100
door 2,5 Dimethyl-2,5-di-(tert-butylperoxy)hexaan > 52 - 100
Vervang p-Menthylhydroperoxide 56 - 100
door p-Menthylhydroperoxide > 72 - 100Bijvoegen: (algemene verpakkingsmethode OP7)
tert-Amylperoxy-2-ethylhexylcarbonaat ≤ 100
tert-Butylperoxybutylfumaraat ≤ 52, ≥ 48 verdunningsmiddel van type A
tert-Butylperoxy-2-ethylhexylcarbonaat ≤ 100
1-(2-tert-Butylperoxyisopropyl)-3-isopropenylbenzeen ≤ 77, ≥ 23 verdunningsmiddel type A
Di-tert-butylperoxyazelaat ≤ 52, ≥ 48 verdunningsmiddel type A
6° b) 3106 wijzigingen: (algemene verpakkingsmethode OP7)
Vervang Dibenzoylperoxide 36 - 52
door Dibenzoylperoxide > 35 - 52
Vervang Dibenzoylperoxide (¹), pastavormig 53 - 62
door Dibenzoylperoxide (¹) , pastavormig > 52 - 62
Vervang Di-(2-tert-butylperoxyisopropyl)benze(e)n(en) 43 - 100
door Di-(2-tert-butylperoxyisopropyl)benze(e)n(en) > 42 - 100Bijvoegen: (algemene verpakkingsmethode OP7)
tert-Butylcumylperoxide ≤ 42, ≥ 58 inerte vaste stof
3-Chloorperoxybenzoëzuur ≤ 77, ≥ 6 inerte vaste stof, ≥ 17 water
Di-isopropylbenzeendihydroperoxide (³) ≤ 82, ≥ 5 verdunningsmiddel type A, ≥ 5 water
Di-(4-methylbenzoyl)-peroxide, pastavormig, ≤ 52
Volgende nieuwe voetnoot (³) bijvoegen:
"(³) Met 8 % 1-isopropylhydroperoxy-4-isopropylhydroxybenzeen."
7° b) 3107 wijzigingen: (algemene verpakkingsmethode OP8)
Vervang Di-tert-butylperoxide ≤ 100
door Di-tert-butylperoxide > 32 - 100Bijvoegen: (algemene verpakkingsmethode OP8)
Een kolom bijvoegen "Verdunner type B ( %)".
tert-Amylperoxyacetaat ≤ 62, ≥ 38 verdunningsmiddel type A
tert-Butylhydroperoxide (¹) ≤ 79, > 14, het cijfer 8 bijvoegen in de kolom "Bijkomend etiket"
Cumylhydroperoxide > 90 - 98, ≤ 10 verdunningsmiddel type A, het cijfer "8" bijvoegen in de kolom "Bijkomend etiket".
Dibenzoylperoxide > 36 - 42, ≥ 18 verdunningsmiddel type A, 40 % water
Dibenzoylperoxide > 36 - 42, ≥ 58 verdunningmiddel type A
1,1-Di-(tert-butylperoxy)-3,5,5-trimethylcyclohexaan ≤ 32, ≥ 26 verdunner type A, met ≥ 42 % verdunner type B
Volgende nieuwe voetnoot (¹) bijvoegen: "(¹) Met < 6 % di-tert-butylperoxide."
Voetnoten (¹), (²) en (³) hernummeren als (²), (³) en (4).
8° b) 3108 wijzigingen: (algemene verpakkingsmethode OP8)
Vervang tert-Butylmonoperoxymaleaat (¹) pastavormig ≤ 42
door tert-Butylmonoperoxymaleaat (¹) pastavormig ≤ 52Bijvoegen: (algemene verpakkingsmethode OP8)
n-Butyl-4,4-di-(tert-butylperoxy)-valeraat ≤ 42, ≥ 58 inerte vaste stof
tert-Butylmonoperoxymaleaat ≤ 52, ≥ 48 inerte vaste stof
1-(2-tert-butylperoxyisopropyl)-3-isopropenylbenzeen ≤ 42, ≥ 58 inerte vaste stof
Dibenzoylperoxide ≤ 56,5 pastavormig, ≥ 15 water
2,5-Dimethyl-2,5-di-(tert-butylperoxy)hexaan, pastavormig ≤ 47
Een nieuwe kolom "inerte vaste stof ( %)" bijvoegen.
9° b) 3109 wijzigingen (algemene verpakkingsmethode OP8)
Vervang p-Menthylhydroperoxide ≤ 55, ≥ 45 verdunningsmiddel type A
door p-Menthylhydroperoxide ≤ 72, ≥ 28 verdunningsmiddel type A
Vervang Pinanylhydroperoxide ≤ 55, ≥ 45 verdunningsmiddel type A
door Pinanylhydroperoxide < 56, > 44 verdunningsmiddel type ABijvoegen: (algemene verpakkingsmethode OP8)Nieuwe kolom: "Verdunningsmiddel type B ( %)"
tert-Butylperoxyacetaat (¹) ≤ 22, ≥ 78 verdunningsmiddel type B
tert-Butylperoxyacetaat ≤ 32, ≥ 68 verdunningsmiddel type A
tert-Butylperoxy-3,5,5-trimethylhexanoaat ≤ 32, ≥ 68 verdunningsmiddel type A
Dibenzoylperoxide, stabiele dispersie in water ≤ 42
Di-tert-butylperoxide (²) ≤ 32, ≥ 68 verdunningsmiddel type B
1,1-Di-(tert-butylperoxy)-cyclohexaan ≤ 42, ≥ 58 verdunningsmiddel type A
1,1-Di-(tert-butylperoxy)-cyclohexaan ≤ 13, ≥ 13 verdunningsmiddel type A, ≥ 74 verdunningsmiddel type B
2,5-Dimethyl-2,5-di-(tert-butylperoxy)-hexaan ≤ 52, ≥ 48 verdunningsmiddel type AHernummer bestaande voetnoot (¹) als (²) en voeg
volgende nieuwe voetnoot (¹) bij: "(¹) Verdunningsmiddel van type B met een kookpunt van > 110 °C."
10° b) 3110 wijzigingen:
Vervang Dicumylperoxide 43 - 100
door Dicumylperoxide > 42 - 10011° b)
3110 wijzigingen:
Vervang tert-Butylperoxybutyraat 53 - 77
door tert-Butylperoxybutyraat > 52 - 77
Vervang Diisobutyrylperoxide 33 - 52
door Diisobutyrylperoxide > 32 - 52Bijvoegen:
Isopropyl-sec-butylperoxydicarbonaat
+ di-sec-butylperoxydicarbonaat
+ di-isopropylperoxydicarbonaat ≤ 52 + ≤ 28 + ≤ 22, OP5, Tr P20 °C, Tk P10 °C12° b) 3112 wijzigingen:
Vervang Dicyclohexylperoxydicarbonaat 92 - 100
door Dicyclohexylperoxydicarbonaat > 91 - 100
Vervang Diisopropylperoxydicarbonaat 53 - 100
door Diisopropylperoxydicarbonaat > 52 - 10013° b) 3113 wijzigingen:
Vervang tert-Butylperoxy-2-ethylhexanoaat 53 - 100
door tert-Butylperoxy-2-ethylhexanoaat > 52 - 100
Vervang tert-Butylperoxypivalaat 68 - 77
door tert-Butylperoxypivalaat > 67 - 77
Vervang Di-sec-butylperoxydicarbonaat 52 - 100
door Di-sec-butylperoxydicarbonaat > 52 - 100
Vervang 2-Ethylhexylperoxydicarbonaat 78 - 100
door 2-Ethylhexylperoxydicarbonaat > 77 - 10015° b) 3115 wijzigingen: (algemene verpakkingsmethode OP7)
Vervang tert-Butylperoxyneodecanoaat 78 - 100
door tert-Butylperoxyneodecanoaat > 77 - 100
Vervang tert-Butylperoxypivalaat ≤ 67
door tert-Butylperoxypivalaat > 27 - 67, ≤ 33 verdunningsmiddel type B
Vervang Di-n-butylperoxydicarbonaat 28 - 52
door Di-n-butylperoxydicarbonaat 27 - 52
Vervang Di-(3,5,5-trimethylhexanoyl)peroxide ≤ 82
door Di-(3,5,5-trimethylhexanoyl)peroxide > 38 - 82Bijvoegen:
tert-Butylperoxyneoheptanoaat ≤ 77, ≥ 23 verdunningsmiddel type A (³), Tr +5 °C, Tk +10 °C
Cumylperoxyneoheptanoaat ≤ 77, ≥ 23 verdunningsmiddel type A (³) , Tr P10 °C, Tk 0 °C
Di-(2-neodecanoylperoxyisopropyl)benzeen ≤ 52, ≥ 48 verdunningsmiddel type A (³) , Tr P10 °C, Tk 0 °C
2,4,4-Trimethylpentyl-2-peroxyneodecanoaat ≤ 72, ≥ 28 verdunningsmiddel type A, Tr P5 °C, Tk +5 °C
Voeg volgende nieuwe voetnoot (³) bij: "Alleen verdunningsmiddel type A mag gebruikt worden."
16° b) 3116 wijzigingen
Vervang Diperoxydodecaandizuur 14 - 42
door Diperoxydodecaandizuur > 13 - 42
17° b) 3317 wijzigingen: (algemene verpakkingsmethode OP8)
Vervang tert-Butylperoxy-2-ethylhexanoaat ≤ 52, ≥ 48 verdunningsmiddel type A/B, Tr +20 °C, Tk +25 °C
door tert-Butylperoxy-2-ethylhexanoaat > 32 - 52, ≥ 48 verdunningsmiddel type B, Tr +30 °C, Tk +35 °C
Bijvoegen:
tert-Butylperoxyneodecanoaat, stabiele dispersie in water ≤ 42, Tr 0 °C, Tk +10 °C
1,1-Dimethyl-3-hydroxybutylperoxyneoheptanoaat ≤ 52, ≥ 48 verdunningsmiddel type A (¹), Tr 0 °C, Tk + 10 °C
Di-(3,5,5-trimethylhexanoyl)peroxide, stabiele dispersie in water ≤ 52, Tr + 10 °C, Tk +15 °C
Voeg volgende nieuwe voetnoot */ bij: "Alleen verdunningsmiddel type A mag gebruikt worden."
Schrappen:
2-Ethylhexylperoxydicarbonaat, stabiele dispersie in water ≤ 42
18° b) 3118 geen wijzigingen (algemene verpakkingsmethode OP8)
Bijvoegen:
tert-Butylperoxy-2-ethylhexanoaat ≤ 52, ≥ 48 inerte vaste stof Tr +20 °C, Tk +25 °C
Di-n-butylperoxydicarbonaat, stabiele dispersie in water (bevroren) ≤ 42, Tr P15 °C, Tk P5 °C
tert-Butylperoxyneodecanoaat, stabiele dispersie in water (bevroren) ≤ 42, Tr 0 °C, Tk +10 °C
Een nieuwe kolom "inerte vaste stof ( %)" bijvoegen.
19° b) 3119 geen wijzigingen (algemene verpakkingsmethode OP)
Bijvoegen:
tert-Butylperoxy-2-ethylhexanoaat ≤ 32, ≥ 68 verdunningsmiddel type B, Tr +40 °C, Tk +45 °C
tert-Butylperoxypivalaat ≤ 27, ≥ 73 verdunningsmiddel type B, Tr +30 °C, Tk +35 °C
Cumylperoxyneodecanaat, stabiele dispersie in water ≤ 52, Tr P10 °C, Tk 0 °C
Di-(2-ethylhexyldicarbonaat, stabiele dispersie in water ≤ 52, Tr P15 °C, Tk -5 °C
Di-(3,5,5-trimethylhexanoyl)peroxide ≤ 38, ≥ 62 verdunningsmiddel type A, Tr +20 °C, Tk +25 °C
2,4,4-Trimethylpentyl-2-peroxyneodecanoaat, stabiele dispersie in water ≤ 52, Tr P5 °C, Tk +5 °C
Voeg volgende twee nieuwe kolommen bij: "Verdunningsmiddel type A" en " Verdunningsmiddel type B".
2551a De huidige tekst wordt 2551a (1)
Wijzig de eerste zin en de sub-paragrafen a) en b) als volgt:
"Indien ze vervoerd worden overeenkomstig de onderstaande bepalingen, zijn de stoffen en voorwerpen van 1° tot 10° niet onderworpen aan de voorschriften die deze bijlage en bijlage B voor onderhavige klasse voorzien, met uitzondering van deze van onderstaande paragraaf (2):
a) tot 25 ml per binnenverpakking voor vloeistoffen van 1° en 3°;
b) tot 100 g per binnenverpakking voor vaste stoffen van 2° en 4°;
c) tot 125 ml per binnenverpakking voor vloeistoffen van 5°, 7° en 9°;
d) tot 500 g per binnenverpakking voor vaste stoffen van 6°, 8° en 10°."
Na "Een collo mag niet meer wegen dan 30 kg (totale brutomassa).", volgende nieuwe zin bijvoegen:
"Die hoeveelheden stoffen, die vervat zijn in binnenverpakking uit metaal of uit kunststof, mogen ook vervoerd worden in bakken met een hoes uit krimp- of rekfolie als buitenverpakkingen, op voorwaarde dat de totale bruto massa van de collo niet groter is dan 20 kg."
(2) Volgende nieuwe paragraaf (2) bijvoegen:
"(2) Bij het vervoer overeenkomstig de bovenstaande paragraaf (1) moet de omschrijving van de goederen in het vervoerdocument beantwoorden aan de voorschriften van randnummer 2561 en de woorden "beperkte hoeveelheid" bevatten. Elke collo moet duidelijk en blijvend voorzien zijn van de letters "UN", gevolgd door het stofidentificatienummer van het goed dat in het vervoerdocument dient aangegeven te worden."
2553 (1) Vervangen door de volgende tekst:
"De verpakkingsmethodes voor de stoffen van klasse 5.2 zijn opgesomd in tabel 2 en aangeduid met OP1 tot OP8. De viskeuze stoffen... vaste stoffen" (de laatste zin van 2553 blijft ongewijzigd).
(2) Vervangen door de volgende tekst:
"De stoffen en voorwerpen moeten verpakt worden zoals dat in randnummer 2551 is aangegeven; de details zijn gepreciseerd in tabel 2. Een verpakkingsmethode voor een collo met kleinere afmetingen (d.w.z. met een lager OP-nummer) mag gebruikt worden, maar een verpakkingsmethode voor een collo met grotere afmetingen (d.w.z. met een hoger OP-nummer) mag niet gebruikt worden.
De voor iedere verpakkingsmethode aangegeven hoeveelheden geven de maxima weer, die op dit ogenblik als redelijk worden beschouwd. De volgende verpakkingstypes mogen gebruikt worden:
- de vaten die beantwoorden aan de randnummers 3520, 3521, 3523, 3525 of 3526; of
- de jerrycans die beantwoorden aan randnummers 3522 of 3526; of
- de kisten die beantwoorden aan de randnummers 3527, 3528, 3529, 3530, 3531 of 3532; of
- de combinatieverpakkingen met een binnenrecipiënt uit kunststof, die beantwoorden aan randnummer 3537;
op voorwaarde dat:
a) voldaan wordt aan de voorschriften van aanhangsel A.5;
b) de metalen verpakkingen(met inbegrip van de binnenverpakking en van samengestelde verpakkingen en de buitenverpakkingen van samengestelde- of combinatieverpakkingen) uitsluitend gebruikt worden voor de verpakkingsmethodes OP7 en OP8; enc) in samengestelde verpakkingen enkel glazen recipiënten als binnenverpakkingen gebruikt worden indien die ten hoogste 0,5 liter of 0,5 kg stof bevatten."
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
2554 Het nummer van de paragraaf "(1)" schrappen.
a) - e) De letter A schrappen in de referenties van de verpakkingsmethodes OP..., en de alternatieve mogelijkheid "OP..." die de letter B bevat schrappen.
In a) en b), de verwijzingen naar "randnummers 3104 (2) b) en 3104 (2) c) van aanhangsel A.1" vervangen door een verwijzing naar het "Handboek van testen en criteria, deel II, paragraaf 20.4.3 b) en c)" respectievelijk.
De paragrafen (2) en (3) en de tabellen 2(A) en 2(B) schrappen.
2555 (1) De verwijzing naar "randnummer 3104 (2) f) van aanhangsel A.1" vervangen door een verwijzing naar het "Handboek van testen en criteria, deel II, paragraaf 20.4.3 f)".
(2) Bestaande tabel dient door onderstaande tabel te worden vervangen:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
2559 Paragraaf (4) schrappen.
Paragrafen (1)-(3) hernummeren onder de titel "Gevaarsetiketten" als paragrafen (2)-(4).
2561 (5) Vervang "[ zie randnummer 3104 (2) g) van aanhangsel A.1]" door "[ zie het Handboek van testen en criteria, deel II, paragraaf 20.4.2 g)]".
KLASSE 6.1 GIFTIGE STOFFEN
2600 (2) In titel A "die geen stoffen zijn van klasse 3" schrappen.
(3) 2. Vervang in de tabel de verwijzing naar voetnoot "(¹)" en de bestaande voetnoot "(¹)" door "(²)". Voeg een verwijzing naar een nieuwe voetnoot "(¹)" bij de titels van de derde en de vierde kolom (bijvoorbeeld, de titel van de derde kolom wordt "Giftigheid bij het inslikken LD50 (mg/kg) (¹)") en voeg volgende nieuwe voetnoot "(¹)" bij:
"(¹) Voor een aantal veel voorkomende pesticiden zijn de LD50-giftigheidsgegevens te vinden in de meest recente uitgifte van het document The WHO Recommended Classification of Pesticides by Hazard and Guidelines to Classification dat bij het "International Programme on Chemical Safety" van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), CH-1211 Genève 27, Zwitserland kan bekomen worden. Ofschoon dit document als bron voor gegevens in verband met de LD50-waarde van pesticiden gebruikt kan worden, mag het classificatiesysteem ervan niet gebruikt worden voor de indeling ten gerieve van het vervoer der pesticiden of voor hun onderbrenging bij verpakkingsgroepen; deze moeten overeenkomstig de voorschriften van deze Richtlijn doorgevoerd worden."
2.5 Vervang de tweede zin als volgt:
"Een vaste stof moet aan een beproeving onderworpen worden indien de kans bestaat dat ten minste 10 % van zijn totale massa uit stofdeeltjes bestaat die kunnen ingeademd worden, bijvoorbeeld indien de aerodynamische diameter van deze deeltjesfractie niet groter is dan 10 ìm. Een vloeistof moet aan een beproeving onderworpen worden indien de kans bestaat dat er zich een nevel vormt bij lekkage uit de voor het vervoer gebruikte omsluiting. Zowel voor de vaste stoffen als voor de vloeistoffen moeten meer dan 90 massa- % van een monster dat voor de beproeving is klaargemaakt bestaan uit deeltjes die overeenkomstig de bovenstaande definitie ingeademd kunnen worden."
(3) Op het einde bijvoegen:
"Berekeningsmethodes van de giftigheid van mengsels bij het inslikken en bij opname via de huid5. Om de mengsels van klasse 6.1 in te delen en bij de gepaste verpakkingsgroep onder te brengen, overeenkomstig de giftigheidscriteria bij het inslikken en bij opname via de huid (2.3 en 2.4 hierboven), is het nodig om de acute LD50-waarde van het mengsel te berekenen.
5.1. Wanneer een mengsel slechts één enkel actief bestanddeel bevat, en de LD50-waarde daarvan gekend is, kan - bij gebrek aan betouwbare gegevens betreffende de acute giftigheid van het te vervoeren mengsel bij het inslikken en bij opname via de huid - de LD50-waarde bij het inslikken of bij opname via de huid op de volgende manier bekomen worden:
LD50-waarde van het preparaat = >NUM>LD50-waarde van het actief bestanddeel × 100>DEN>massa-percentage van het actief bestanddeel 5.2. Wanneer een mengsel meer dan één actief bestanddeel bevat, kan gebruik gemaakt worden van drie mogelijke methodes om zijn LD50-waarde bij het inslikken of bij opname via de huid te berekenen. De aanbevolen methode bestaat er in om betrouwbare gegevens met betrekking tot de acute giftigheid bij het inslikken en bij opname via de huid van het te vervoeren mengsel zelf te bekomen. Indien geen betrouwbare en preciese gegevens bestaan, wordt gebruik gemaakt van een van de volgende methodes:
a) het preparaat indelen in functie van het gevaarlijkste bestanddeel, uitgaande van de veronderstelling dat dit in dezelfde concentratie aanwezig is als de totale concentratie van alle actieve bestanddelen;
b) volgende formule toepassen:
>NUM>CA>DEN>TA+>NUM>CB>DEN>TB+>NUM>CZ>DEN>TZ=>NUM>100>DEN>TMwaarin:
C = de concentratie in percent van bestanddeel A, B, ... Z van het mengselT = de LD50-waarde bij het inslikken van bestanddeel A, B, ... ZTM = de LD50-waarde bij het inslikken van het mengselOpmerking: Deze formule kan ook gebruikt worden voor de giftigheid bij opname via de huid, op voorwaarde dat deze informatie op gelijksoortige wijze voor alle bestanddelen beschikbaar is. Het gebruik van deze formule houdt geen rekening met eventuele potentialisatie- of beschermingsfenomenen.
(6) Als volgt wijzigen:
"De brandbare vloeistoffen die zeer giftig of giftig zijn en waarvan het vlampunt lager is dan 23 °C - behalve de stoffen die zeer giftig zijn bij het inademen van 1° tot 10° zijn stoffen van klasse 3 (zie randnummer 2301, 11° tot 19°)."
2601 In de titel A, "die geen stoffen zijn van de klasse 3".
1° Stofidentificatienummers 1051 en 1614, "die niet meer dan 3 % water bevatten" vervangen door "die minder dan 3 % water bevatten".
8° a) De huidige tekst als "2." nummeren. Bijvoegen:
"1. 1251 methylvinylketon, gestabiliseerd".
9° Als volgt wijzigen:
"Vloeibare stoffen, oplossingen en mengsels (zoals preparaten en afvalstoffen) met een vlampunt lager dan 23 °C, die zeer giftig zijn bij het inademen en niet bij een andere rubriek van de cijfers 1° tot 8° ingedeeld kunnen worden:
a) 1239 methylchloormethylether
3279 organische fosforverbinding, giftig, brandbaar, n.e.g.
2929 giftige organische vloeistof, brandbaar, n.e.g."
10° a) Bijvoegen: "1695 chlooraceton, gestabiliseerd".
In de opmerking, onder titel B, vervang "van 71° tot 78° en 81° tot 87°" door "van 71° tot 73°".
11° b) De huidige tekst als "2." nummeren.
De rubriek 3073 schrappen.
Volgende tekst bijvoegen: "1. 3073 vinylpyridinen, gestabiliseerd"
12° b) De rubriek 2522 als volgt wijzigen:
"2522 2-dimethylaminoethylmethacrylaat"
Bijvoegen:
"2542 tributylamine"
"3302 2-dimethylaminoethylacrylaat"
13° Bijvoegen: "b) 1199 furaldehyden (furfural)".
14° c) De rubrieken 2369 en 2938 schrappen.
15° a) Bijvoegen: "2644 methyljodide"
De opmerking schrappen.
b) De rubriek 2644 schrappen.
c) De opmerking als volgt wijzigen:
"1912. Mengsel van methylchloride en dichloormethaan is een stof van klasse 2 (zie randnummer 2201, 2°F)."
16° a) Volgende rubriek bijvoegen: "2295 methylchlooracetaat"
b) De rubriek 2295 schrappen.
17° a), b) en c): de rubriek 1610 schrappen.
a) De opmerking als volgt wijzigen:
"1581. Mengsel van chloorpikrine en methylbromide en 1582 mengsel van chloorpikrine en methylchloride zijn stoffen van klasse 2 (zie randnummer 2201, 2°T)."
b) De rubriek 1695 schrappen.
c) De rubriek 3241 schrappen.
18° Bijvoegen: "a) 2487 fenylisocyanaat
2488 cyclohexylisocyanaat".
b) De rubrieken 2487 en 2488 schrappen.
19° c) De rubriek 2489 schrappen.
20° a) Volgende rubrieken bijvoegen:
"3023 2-methyl-2-heptaanthiol"
"2477 methylisothiocyanaat".
b) De rubrieken 2477 en 3023 schrappen.
In de opmerking 1, onder titel C, "van 75° en 76°" vervangen door "van 71° tot 73°".
51° a), b) en c) Bij de rubrieken 1556 en 1557 ", anorganisch" toevoegen na "n.e.g.".
51° Opmerking
52° Opmerking 1
53° Opmerking 1: De verwijzingen naar de cijfers "79°", "75°" en "85°" vervangen door een verwijzing naar de cijfers "71° tot 73°".
55° c) De rubriek 2658 schrappen.
59° Bij identificatienummer 1549, "anorganisch" bijvoegen na "verbinding".
67° a) Bijvoegen "1809 fosfortrichloride".
F. Vervang de afdeling F. door de volgende:
"F. Stoffen en preparaten die als pesticide (bestrijdingsmiddel) gebruikt worden71° Vloeibare giftige pesticiden
72° Vloeibare giftige en brandbare pesticiden
73° Vaste giftige pesticiden
In deze cijfers moeten de als pesticide gebruikte stoffen en preparaten overeenkomstig de criteria van randnummer 2600 (3) als volgt bij de met de letters a), b) en c) aangeduide groepen ingedeeld worden:
a) zeer giftige stoffen en preparaten;
b) giftige stoffen en preparaten;
c) stoffen en preparaten die in geringe mate giftig zijn.
Opmerkingen: 1. De als pesticide gebruikte brandbare vloeistoffen en vloeibare preparaten, die zeer giftig, giftig of in geringe mate giftig zijn en die een vlampunt hebben van minder dan 23 °C, zijn stoffen van klasse 3 (zie randnummer 2301, 41°).
2. a) Voorwerpen, doordrenkt met pesticiden van 71° tot 73° (zoals kartonnen borden, banden papier, wattenbollen, kunststofplaten, enz.) en verpakt in luchtdichte omhulsels, zijn niet onderworpen aan de bepalingen van deze Richtlijn.
b) Stoffen zoals lokaas of zaad, die doordrenkt werden met pesticiden van 71° tot 73° of met andere stoffen van klasse 6.1, moeten op basis van hun giftigheid ingedeeld worden [ zie randnummer 2600 (3)].
71° Vloeibare giftige pesticiden:
2992 pesticide, carbamaat, vloeibaar, giftig,
2994 pesticide, arseenverbinding, vloeibaar, giftig,
2996 pesticide, organische chloorverbinding, vloeibaar, giftig,
2998 pesticide, triazineverbinding, vloeibaar, giftig,
3000 pesticide, fenoxyverbinding, vloeibaar, giftig,
3002 pesticide, fenylureumverbinding, vloeibaar, giftig,
3004 pesticide, benzoëzuurverbinding, vloeibaar, giftig,
3006 pesticide, dithiocarbamaat, vloeibaar, giftig,
3008 pesticide, ftaalimideverbinding, vloeibaar, giftig,
3010 pesticide, koperverbinding, vloeibaar, giftig,
3012 pesticide, kwikverbinding, vloeibaar, giftig,
3014 pesticide met gesubstitueerd nitrofenol, vloeibaar, giftig,
3016 pesticide, bipyridiliumverbinding, vloeibaar, giftig,
3018 pesticide, organische fosforverbinding, vloeibaar, giftig,
3020 pesticide, organische tinverbinding, vloeibaar, giftig,
3026 pesticide, cumarineverbinding, vloeibaar, giftig,
2902 pesticide, vloeibaar, giftig, n.e.g..
72° Vloeibare giftige en brandbare pesticiden2991 pesticide, carbamaat, vloeibaar, giftig, brandbaar, met een vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C,
2993 pesticide, arseenverbinding, vloeibaar, giftig, brandbaar, met een vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C,
2995 pesticide, organische chloorverbinding, vloeibaar, giftig, brandbaar, met een vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C,
2997 pesticide, triazineverbinding, vloeibaar, giftig, brandbaar, met een vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C,
2999 pesticide, fenoxyverbinding, vloeibaar, giftig, brandbaar, met een vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C,
3001 pesticide, fenylureumverbinding, vloeibaar, giftig, brandbaar, met een vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C,
3003 pesticide, benzoezuurverbinding, vloeibaar, giftig, brandbaar, met een vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C,
3005 pesticide, dithiocarbamaat, vloeibaar, giftig, brandbaar, met een vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C,
3007 pesticide, ftaalimideverbinding, vloeibaar, giftig, brandbaar, met een vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C,
3009 pesticide, koperverbinding, vloeibaar, giftig, brandbaar, met een vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C,
3011 pesticide, kwikverbinding, vloeibaar, giftig, brandbaar, met een vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C,
3013 pesticide met gesubstitueerd nitrofenol, vloeibaar, giftig, brandbaar, met een vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C,
3015 pesticide, bipyridiliumverbinding, vloeibaar, giftig, brandbaar, met een vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C,
3017 pesticide, organische fosforverbinding, vloeibaar, giftig, brandbaar, met een vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C,
3019 pesticide, organische tinverbinding, vloeibaar, giftig, brandbaar, met een vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C,
72° 3025 pesticide, cumarineverbinding, vloeibaar, giftig, brandbaar, met een vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C,
2903 pesticide, vloeibaar, giftig, brandbaar, n.e.g., met een vlampunt gelijk aan of hoger dan 23 °C.
73° Vaste giftige pesticiden:
2757 pesticide, carbamaat, vast, giftig,
2759 pesticide, arseenverbinding, vast, giftig,
2761 pesticide, organische chloorverbinding, vast, giftig,
2763 pesticide, triazineverbinding, vast, giftig,
2765 pesticide, fenoxyverbinding, vast, giftig,
2767 pesticide, fenylureumverbinding, vast, giftig,
2769 pesticide, benzoëzuurverbinding, vast, giftig,
2771 pesticide, dithiocarbamaat, vast, giftig,
2773 pesticide, ftaalimideverbinding, vast, giftig,
2775 pesticide, koperverbinding, vast, giftig,
2777 pesticide, kwikverbinding, vast, giftig,
2779 pesticide met gesubstitueerd nitrofenol, vast, giftig,
2781 pesticide, bipyridiliumverbinding, vast, giftig,
2783 pesticide, organische fosforverbinding, vast, giftig,
2786 pesticide, organische tinverbinding, vast, giftig,
3027 pesticide, cumarineverbinding, vast, giftig,
2588 pesticide, vast, giftig, n.e.g.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
90° a) Bijvoegen:
"3315 monster van chemische stof, giftig, vloeibaar of vast".
Volgende opmerking bijvoegen:
"Opmerking: De rubriek "3315 monster van chemische stof, giftig, vloeibaar of vast" beoogt slechts de monsters van chemische stoffen die genomen worden voor analyses die verband houden met de toepassing van de Conventie betreffende het verbod op de ontwikkeling, vervaardiging, opslag en gebruik van chemische wapens en hun vernietiging. Het vervoer van de bij deze rubriek ingedeelde stoffen moet overeenkomstig de procedureketen voor bescherming en veiligheid gebeuren, die door de Organisatie voor het verbod van chemische wapens is vastgelegd.
Het monster van chemische stof mag slechts vervoerd worden nadat de bevoegde overheid of de Directeur-generaal van de Organisatie voor het verbod van chemische wapens hiertoe toelating heeft verleend."
Opmerking 3: op het eind van 90°: vervang "van 87°" door "van 71° tot 73°".
91° Volgende opmerking bijvoegen:
"Opmerking: Ongereinigde lege verpakkingen, met inbegrip van de lege grote recipiënten voor losgestort vervoer (IBC's), die stoffen van deze klasse hebben bevat, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van deze Richtlijn indien gepaste maatregelen werden getroffen om de mogelijke risico's te neutraliseren. De risico's zijn geneutraliseerd indien maatregelen werden getroffen om de gevaren van de klasse 1 tot en met 9 te elimineren."
2601a Als volgt wijzigen:
"(1) Indien ze vervoerd worden overeenkomstig de onderstaande bepalingen, zijn de stoffen die bij b) en c) van 11°, 12°, 14° tot 28°, 32° tot 36°, 41°, 42°, 44°, 51° tot 55°, 57° tot 68°, 71° tot 73° en 90° ingedeeld zijn, niet onderworpen aan de voorschriften die deze bijlage en bijlage B voor onderhavige klasse voorzien, behalve voor wat het bepaalde in onderstaande paragraaf (3) aangaat: ... (rest van de huidige tekst ongewijzigd).
(2) De in paragraaf (1) beoogde stoffen, die vervat zijn in binnenverpakkingen uit metaal of uit kunststof en vervoerd worden in bakken met een hoes uit krimp- of rekfolie als buitenverpakking overeenkomstig de onderstaande bepalingen, zijn niet onderworpen aan de voorschriften die deze bijlage en bijlage B voor onderhavige klasse voorzien, behalve voor wat het bepaalde in onderstaande paragraaf (3) aangaat:
a) tot 500 g per binnenverpakking en tot 4 kg per collo voor de vaste stoffen ingedeeld bij b) van elk cijfer;
b) tot 100 ml per binnenverpakking en tot 2 liter per collo voor de vloeistoffen ingedeeld bij b) van elk cijfer;
c) tot 3 kg per binnenverpakking voor de vaste stoffen ingedeeld bij c) van elk cijfer;
d) tot 1 liter per binnenverpakking en tot 12 liter per collo voor de vloeistoffen ingedeeld bij c) van elk cijfer;
De totale bruto massa van een collo mag in geen enkel geval 20 kg overschrijden.
De algemene verpakkingsvoorschriften van randnummer 3500 (1), (2) en (5) tot (7) moeten in acht genomen worden.
(3) Bij het vervoer overeenkomstig de bovenstaande paragrafen (1) en (2) moet de omschrijving van de goederen in het vervoerdocument beantwoorden aan de voorschriften van randnummer 2614 en de woorden "beperkte hoeveelheid" bevatten. Elke collo moet duidelijk en blijvend voorzien zijn van de letters "UN", gevolgd door het stofidentificatienummer van het goed dat in het vervoerdocument dient aangegeven te worden."
2603 (1) b) 2. Vervang de verwijzing naar "randnummers 2211, 2212 (1) a), 2213, 2215 en 2218" door "randnummers 2211 (1) tot 2213, 2215 tot 2217 en 2223".
2605 (1) a) en b)
(2) b) Vervang de verwijzing naar "randnummers 2215 (1) en 2216" door "randnummer 2215 tot 2217".
2606 (1) en (2) Vervang "stalen jerrycans" door "jerrycans uit staal of aluminium" met betrekking tot de "stalen jerrycans die beantwoorden aan randnummer 3522".
2607 (1) Vervang "stalen jerrycans" door "jerrycans uit staal of aluminium" met betrekking tot de "stalen jerrycans die beantwoorden aan randnummer 3522".
Opmerking: vervang "3560" door "3561".
2608 (1) Vervang "stalen jerrycans" door "jerrycans uit staal of aluminium" met betrekking tot de "stalen jerrycans die beantwoorden aan randnummer 3522".
Opmerking: vervang "3560" door "3561".
(2) Schrap het woord "stijve" na "... met een binnenrecipiënt uit" en voeg bij: "De IBC's van het type 31HZ2 moeten tot ten minste 80 % van de inhoud van het uitwendig omhulsel gevuld worden".
2609(nieuw) Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"2609 3315 Monster van chemische stof, giftig, van 90° a) moet verpakt worden overeenkomstig verpakkingsinstructie 623 van de Technische instructies voor de veiligheid van het luchtvervoer van gevaarlijke goederen van de ICAO."
2611 (7) Schrappen.
De paragrafen (8) en (9) worden respectievelijk (7) en (8).
(8) (huidig) "2001 (7)" schrappen.
2612 (3) Vervang "8°" door "8° a) 2."
Vervang "11°" door "11° a) en b) 2.".
(4) Vervang "71° tot 73°" door "72°".
(5) "8° a) 1.," bijvoegen tussen "7° a) 1.," en "10°", en "11° b) 1." na "10°".
(11) Schrappen. De paragraaf (12) wordt (11).
2614 Volgende paragrafen bijvoegen na de tekst "[ zie randnummer 2002 (8)]":
"Bij het vervoer van stoffen en preparaten die als pesticide gebruikt worden moet de omschrijving van het goed de opgave van het of van de actieve bestanddelen omvatten; deze moet ofwel overeenstemmen met de door de ISO goedgekeurde naamlijst of met de tabel in randnummer 2601, 71° tot 73°, ofwel de scheikundige naam zijn van het of van de actieve bestanddelen, bijvoorbeeld "2783 pesticide, organische fosforverbinding, vast, giftig (propafos), 6.1, 73° c), ADR".
Bij het vervoer van 3315 monster van chemische stof, giftig van 90° a) moet een exemplaar van het document dat het vervoer toelaat, en waarop de maximaal toegelaten hoeveelheden en de verpakkingsvoorschriften voorkomen, bij het vervoerdocument gevoegd worden [ zie ook de opmerking bij 90° a)]."
In voetnoot (¹) schrappen: "De pesticiden dienen te worden omschreven met de naam die in ISO-norm R. 1750 wordt gegeven, voor zover hij er in voorkomt".
Voeg volgende nieuwe voetnoot bij: "(²) Zie ISO-norm 1750:1981, zoals gewijzigd, en met bijlagen."
2625 en afdeling D: Schrappen.
Randnummers hernummeren als
2623-2649
KLASSE 6.2 BESMETTELIJKE STOFFEN
2650 (2) De eerste zin als volgt wijzigen:
"Klasse 6.2 omvat de stoffen waarvan bekend is of waarvan redelijkerwijze kan aangenomen worden dat ze ziektekiemen bevatten. Ziektekiemen worden gedefinieerd als micro-organismen (zoals onder meer bacteriën, virussen, rickettsia, parasieten en schimmels) of recombinante (hybride of muterende) micro-organismen, waarvan bekend is of waarvan redelijkerwijze kan aangenomen worden dat ze ziektes veroorzaken bij mens en dier."
Voetnoot (²) als volgt wijzigen:
Zie de "Laboratory Biosafety Manual, second edition (1993)" van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)."
Het laatste deel van de zin schrappen.
(4) De sub-alinea i) tot iii) als volgt wijzigen:
" i) Risicogroep 4: ziektekiem die normalerwijze bij mens of dier een ernstige ziekte veroorzaakt, die gemakkelijk op rechtstreekse of onrechtstreekse wijze van een individu op een ander overgedragen kan worden en waartegen normalerwijze geen doeltreffende voorbehoeding of behandeling bestaat (dit wil zeggen hoog individueel en collectief risico);
ii) Risicogroep 3: ziektekiem die normalerwijze bij mens of dier een ernstige ziekte veroorzaakt, maar die in principe niet van een besmet individu op een ander overgedragen kan worden en waartegen een doeltreffende voorbehoeding of behandeling bestaat (dit wil zeggen hoog individueel risico en gering collectief risico);
iii) Risicogroep 2: ziektekiem die bij mens of dier een ziekte kan veroorzaken, maar die a priori geen ernstig gevaar vertegenwoordigt en waartegen doeltreffende voorbehoedings- en behandelingsmethodes bestaan, zodat - ofschoon de blootstelling eraan een ernstige infectie kan veroorzaken - het risico op overbrenging van de infectie klein is (dit wil zeggen matig individueel risico en gering collectief risico).
iv) Schrappen.
Opmerking 1 als volgt wijzigen:
"Opmerking 1: Risicogroep 1 bevat de micro-organismen waarvan het onwaarschijnlijk is dat ze bij mens of dier ziektes veroorzaken (dit wil zeggen een zeer gering of onbestaand individueel en collectief risico). De stoffen die enkel dergelijke micro-organismen bevatten, worden niet als besmettelijk aanzien in de zin van onderstaande voorschriften."
(6) De tekst betreffende biologische producten wordt als volgt vervangen:
"Onder "biologische producten" verstaat men producten die afgeleid zijn van levende organismen, die vervaardigd en in omloop gebracht worden overeenkomstig de voorschriften van de nationale overheden (die speciale vergunningsvoorwaarden kunnen opleggen) en die bestemd zijn om ziektes van mens of dier te voorkomen, te behandelen of te determineren, of voor ontwikkelings-, test- of onderzoeksdoeleinden. Ze kunnen afgewerkte of niet-afgewerkte producten omvatten zoals vaccins en diagnostische producten, maar zijn niet tot deze laatste beperkt."
2654 (3) b) De huidige tekst als volgt vervangen:
"De monsters dienen gedurende ten minste één uur blootgesteld te worden aan een besproeiing met water, die een regenbui van ongeveer 5 cm per uur simuleert. Daarna moeten zij aan de bij letter a) beschreven test onderworpen worden."
(4), (5), (6)Hernummer de huidige paragrafen (4) en (5) respectievelijk als (5) en (6) en voeg volgende nieuwe paragraaf (4) bij:
"(4) De bevoegde overheid mag toestaan dat verpakkingen die slechts op punten van ondergeschikt belang van een reeds beproefd constructietype afwijken [ bijvoorbeeld verpakkingen die binnenverpakkingen met kleinere afmetingen of met een kleinere netto massa bevatten, of verpakkingen -zoals vaten, zakken en kisten - waarvan één of meerdere buitenafmeting(en) iets kleiner zijn] selectief beproefd worden."
(7) Volgende nieuwe paragraaf (7) bijvoegen:
"(7) Binnenverpakkingen van om het even welk type mogen in een (secundaire) tussenverpakking gegroepeerd en vervoerd worden zonder dat ze aan beproevingen in de buitenverpakking onderworpen zijn, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a) de combinatie tussen verpakking/buitenverpakking moet met goed gevolg de in alinea (3) a) voorziene valproeven doorstaan hebben, en dit met breekbare binnenverpakkingen (bijvoorbeeld uit glas);
b) de totale bruto massa van alle binnenverpakkingen mag niet groter zijn dan de helft van de bruto massa van de binnenverpakkingen die bij de in alinea a) hierboven vermelde valproeven gebruikt werden;
c) de dikte van het opvulmateriaal tussen de binnenverpakkingen onderling en tussen de binnenverpakkingen en de buitenkant van de tussenverpakking mag niet kleiner zijn dan de overeenstemmende diktes in de oorspronkelijk beproefde verpakking; indien één enkele binnenverpakking gebruikt werd bij de oorspronkelijke beproeving mag de dikte van het opvulmateriaal tussen de binnenverpakkingen niet kleiner zijn dan de dikte van het opvulmateriaal tussen de buitenkant van de tussenverpakking en de binnenverpakking bij de oorspronkelijke beproeving. Indien men minder of kleinere binnenverpakkingen gebruikt (in vergelijking met de binnenverpakkingen die bij de valproeven gebezigd werden) moet voldoende opvulmateriaal toegevoegd worden om de lege ruimtes op te vullen;
d) de buitenverpakking moet in lege toestand met goed gevolg de in randnummer 3555 vermelde stapelproef doorstaan hebben. De totale massa van identieke colli moet functie zijn van de totale massa van de binnenverpakkingen die bij de in alinea a) hierboven vermelde valproef gebruikt worden;
e) de binnenverpakkingen die vloeistoffen bevatten moeten volledig omgeven zijn door voldoende absorberend materiaal om al de vloeistof die in de binnenverpakkingen vervat is op te nemen;
f) indien de buitenverpakking niet dicht is t.o.v. vloeistoffen wanneer ze bestemd is om binnenverpakkingen met vloeistoffen te bevatten, of niet stofdicht wanneer ze bestemd is om binnenverpakkingen met vaste stoffen te bevatten, dient ze met behulp van een dichte bekleding, een zak uit kunststof of een ander even doeltreffend middel in staat gesteld te worden om de vloeibare of vaste inhoud tegen te houden in geval van lekkage.
g) Het kenmerk van de verpakkingen die beantwoorden aan deze paragraaf moet aangevuld worden met de letter "U", onmiddellijk achter de in randnummer 3512 (1) c) iii) voorgeschreven code."
2655 (1) c) Vervang "stalen jerrycans" door "jerrycans uit staal of aluminium".
2661 (4) "2001 (7)" schrappen.
2662 (4) Schrappen.
Paragraaf (5) wordt (4).
2675 en afdeling E:
Schrappen.
Randnummers hernummeren als
2675-2699
KLASSE 8 BIJTENDE STOFFEN
2800 (3) c) Vervang "proefnemingen op dieren" door "proefnemingen".
f) Vervang in de laatste zin "type P3 (ISO 2604(IV): 1975)" door "type P235 (ISO 9328(II): 1991)"
Volgende zin op het einde bijvoegen:
"een aanvaardbare test is beschreven in norm ASTM G31-72 (vernieuwd in 1990)."
2801 1° a) Volgende opmerking bijvoegen:
"Opmerking: 1829 zwaveltrioxide moet gestabiliseerd worden door toevoeging van een inhibitor. Zwaveltrioxide met een zuiverheidsgraad van ten minste 99,95 % mag ook zonder inhibitor in tanks vervoerd worden, op voorwaarde dat zijn temperatuur op ten minste 32,5 °C gehandhaafd blijft."
5° Opmerking als volgt wijzigen:
"1048. waterstofbromide, watervrij en 1050 waterstofchloride, watervrij, zijn stoffen van klasse 2 (zie randnummer 2201, 2°TC)."
9° Opmerking: Vervang "of 87° c)" door "71° tot 73°".
12° a) Rubriek 1809 schrappen.
41° c) "-pentahydraat" schrappen met betrekking tot rubriek 3253 (2X).
42° b) en c)
Volgende nieuwe rubriek 3320 bijvoegen:
"3320 natriumboorhydride en natriumhydroxide, oplossing met ten hoogste 12 massa-% natriumboorhydride en ten hoogste 40 massa-% natriumhydroxide"
43° c) Opmerking 1 als volgt wijzigen:
"1005 Ammoniak, watervrij, 3318 ammoniak, oplossing in water die meer dan 50 % ammoniak bevat en 2073 ammoniak, oplossing in water die meer dan 35 % maar ten hoogste 50 % ammoniak bevat, zijn stoffen van klasse 2 (zie randnummer 2201, 2°TC, 4°TC en 4°A)."
53° c) Rubriek 2542 schrappen.
54° b) Volgende rubriek bijvoegen:
"2686 2-diethylaminoethanol".
61° b) en c)
Rubriek 1791 als volgt wijzigen: "1791 hypochloriet, oplossing",
Rubriek 1908 als volgt wijzigen: "1908 chloriet, oplossing" (de verwijzingen naar de percentages actief chloor schrappen).
Opmerking 1 schrappen.
Opmerking 2 wordt opmerking.
66° a) Het volgende bijvoegen:
"2801 kleurstof, vloeibaar, bijtend, n.e.g. of2801 tussenproduct voor kleurstof, vloeibaar, bijtend, n.e.g.".
91° Volgende opmerking bijvoegen:
"Opmerking: Ongereinigde lege verpakkingen, met inbegrip van de lege grote recipiënten voor losgestort vervoer (IBC's), die stoffen van deze klasse hebben bevat, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van deze Richtlijn indien gepaste maatregelen werden getroffen om de mogelijke risico's te neutraliseren. De risico's zijn geneutraliseerd indien maatregelen werden getroffen om de gevaren van de klassen 1 tot en met 9 te elimineren."
2801a Het begin als volgt wijzigen:
"Zijn niet onderworpen aan de voorschriften die deze bijlage en bijlage B voor onderhavige klasse voorzien, met uitzondering van de in onderstaande paragraaf (6) voorziene gevallen:"Volgende nieuwe paragraaf (2) bijvoegen:
"(2) De stoffen van 1° tot 5°, 7° tot 13°, 16°, 17°, 31° tot 47°, 51° tot 56°, 61° tot 76°, die vervat zijn in binnenverpakkingen uit metaal of uit kunststof en vervoerd worden in bakken met een hoes uit krimp- of rekfolie als buitenverpakking overeenkomstig de onderstaande bepalingen:
a) tot 500 ml per binnenverpakking en tot 4 liter per collo voor de vloeistoffen ingedeeld bij b) van elk cijfer;
b) tot 1 kg per binnenverpakking en tot 12 kg per collo voor de vaste stoffen ingedeeld bij b) van elk cijfer;
c) tot 1 liter per binnenverpakking en tot 12 liter per collo voor de vloeistoffen ingedeeld bij c) van elk cijfer;
d) tot 2 kg per binnenverpakking voor de vaste stoffen ingedeeld bij c) van elk cijfer.
De totale bruto massa van een collo mag in geen enkel geval 20 kg overschrijden. De "algemene verpakkingsvoorschriften" van randnummer 3500 (1), (2) en (5) tot (7) moeten in acht genomen worden."
Hernummer de huidige paragraaf (2) als paragraaf (3).
Hernummer de huidige paragraaf (3) als paragraaf (5).
Volgende nieuwe paragraaf (4) bijvoegen:
"(4) a) Nieuwe batterijen (accumulatoren), wanneer:
- ze zo vastgezet zijn dat ze niet kunnen glijden, vallen, beschadigd worden;
- ze van inrichtingen voor het vastgrijpen voorzien zijn, behalve wanneer de batterijen gestapeld zijn, bijvoorbeeld op paletten;
- op de voorwerpen langs buiten geen enkel gevaarlijk spoor van basen of zuren voorkomt;
- ze tegen kortsluiting beschermd zijn;
b) Gebruikte batterijen (accumulatoren), wanneer:
- hun huizen geen enkele beschadiging vertonen;
- ze zo vastgezet zijn dat ze niet kunnen lekken, glijden, vallen of beschadigd worden, bijvoorbeeld door ze op paletten te stapelen;
- op de voorwerpen langs buiten geen enkel gevaarlijk spoor van basen of zuren voorkomt;
- ze tegen kortsluiting beschermd zijn;
Onder "gebruikte batterijen" verstaat men batterijen die bij het einde van hun normaal gebruik vervoerd worden om gerecycleerd te worden."
(6) Volgende nieuwe paragraaf (6) bijvoegen:
"(6) Bij het vervoer overeenkomstig de bovenstaande paragrafen (1) en (2) moet de omschrijving van de goederen in het vervoerdocument beantwoorden aan de voorschriften van randnummer 2814 en de woorden "beperkte hoeveelheid" bevatten. Elk collo moet duidelijk en blijvend voorzien zijn van de letters "UN", gevolgd door het stofidentificatienummer van het goed dat in het vervoerdocument dient aangegeven te worden."
2803 Vervang de verwijzing naar "randnummers 2211, 2213 (1) en (2), 2215, 2216 en 2218" door "randnummers 2212, 2213, 2215 tot 2217 en 2223".
2804 (2) d) Vervang de verwijzing naar "randnummer 2211" door "randnummer 2212".
Vervang de verwijzing naar "randnummers 2215 (1) en 2216 (1)" door "randnummers 2215 tot 2217".
2805 (1) en (2) Vervang "stalen jerrycans" door "jerrycans uit staal of aluminium" met betrekking tot de "stalen jerrycans die beantwoorden aan randnummer 3522".
2806 (1) Vervang "stalen jerrycans" door "jerrycans uit staal of aluminium" met betrekking tot de "stalen jerrycans die beantwoorden aan randnummer 3522".
Opmerking: vervang "3560" door "3561".
2807 (1) Vervang "stalen jerrycans" door "jerrycans uit staal of aluminium" met betrekking tot de "stalen jerrycans die beantwoorden aan randnummer 3522".
Opmerking: vervang "3560" door "3561".
(2) Schrap het woord "stijve" na "... met een binnenrecipiënt uit" en voeg bij: "De IBC's van het type 31HZ2 moeten tot ten minste 80 % van de inhoud van het uitwendig omhulsel gevuld worden".
Volgende nieuwe paragraaf (6) bijvoegen:
"(6) Gebruikte batterijen van 81° c) mogen ook vervoerd worden in batterijkisten uit roestvrij staal of uit stijve kunststof, met een inhoud van ten hoogste 1 m³, en dit onder de volgende voorwaarden:
a) de batterijkisten moeten bestand zijn tegen de bijtende stoffen die zich in de batterijen bevinden;
b) in normale vervoersomstandigheden mag geen enkele bijtende stof uit de batterijkisten vrijkomen en mag geen enkele andere stof (bijvoorbeeld water) er in binnendringen. Op de buitenkant van de batterijkisten mag geen enkel gevaarlijk restant voorkomen van de bijtende stoffen die zich in de batterijen bevinden;
c) de lading batterijen mag niet uitsteken boven de bovenrand van de zijwanden van de batterijkisten;
d) in een batterijkist mag geen enkele batterij geplaatst worden die stoffen of andere gevaarlijke goederen bevat die onderling gevaarlijk kunnen reageren [zie randnummer 2811 (6)];
e) de batterijkisten moeten:
i) ofwel afgedekt zijn;
ii) ofwel vervoerd worden in gesloten voertuigen of in open voertuigen met een dekzeil."
Volgende nieuwe paragraaf (7) bijvoegen:
"(7) Gebruikte batterijen van 81 c) mogen ook vervoerd worden in IBC's uit staal die beantwoorden aan randnummer 3622, in IBC's uit stijve kunststof die beantwoorden aan randnummer 3624 of in gecombineerde IBC's met een binnenrecipiënt uit stijve kunststof en met uitwendige omhulsels uit staal of uit kunststof die beantwoorden aan randnummer 3625.
De IBC's moeten onderworpen worden aan de beproevingen overeekomstig randnummers 3652, 3653, 3655 en 3658. De bepalingen voor de stoffen van verpakkingsgroep III zijn van toepassing.
Het constructietype moet goedgekeurd worden door de bevoegde overheid. De IBC's moeten hermetisch gesloten zijn en voldoen aan de andere voorschriften van paragraaf (6)."
2811 (7) Schrappen. De paragrafen (8) en (9) worden respectievelijk (7) en (8).
(8) (huidig) "2001 (7)" schrappen.
2812 (10) In de tabel rubriek 1809 schrappen.
(11) Schrappen.
Paragraaf (12) wordt (11).
2814 Op het einde bijvoegen:
"Bij het vervoer in tanks van 1829 zwaveltrioxide, gestabiliseerd, met een zuiverheidsgraad van ten minste 99,95 %, van 1° a), zonder inhibitor bij een temperatuur van ten minste 32,5°C, moet de vermelding "Vervoer bij een minimale producttemperatuur van 32,5°C" in het vervoerdocument voorkomen."
2825 en afdeling D: Schrappen.
Randnummers hernummeren als2823-2899
KLASSE 9 DIVERSE GEVAARLIJKE STOFFEN EN VOORWERPEN
2900 De eerste twee paragrafen van de huidige tekst worden genummerd (1) en (2).
Volgende tekst tussenvoegen aan het begin van paragraaf (2):
"De stoffen en voorwerpen van klasse 9 zijn als volgt onderverdeeld:
A. Stoffen die, wanneer ze onder de vorm van fijn stof worden ingeademd, de gezondheid kunnen in gevaar brengen
B. Stoffen en toestellen die, in geval van brand, dioxines kunnen vormen
C. Stoffen die brandbare dampen ontwikkelen
D. Lithiumbatterijen
E. Reddingstoestellen
F. Stoffen die gevaarlijk zijn voor het milieu
G. Stoffen op hoge temperatuur
H. Andere stoffen die tijdens het vervoer een gevaar opleveren, maar die niet onder de definitie van een andere klasse vallen
I. Lege verpakkingen"
Volgende nieuwe paragraaf (3) tussenvoegen
"(3) Volgende stoffen en voorwerpen, die in de Aanbevelingen betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen opgesomd zijn, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van deze Richtlijn: 1845 koolstofdioxide(kooldioxide), vast (droogijs), 2071 ammoniumnitraathoudende meststoffen, 2216 vismeel (visafval), gestabiliseerd, 2807 gemagnetiseerd materiaal, 3166 verbrandingsmotoren, ook indien ingebouwd in machines of voertuigen en 1371 voertuig of apparaat met batterijvoeding( met vloeibaar electrolyt)."
2901 3° Bijvoegen:
"Opmerking: Op deze toestellen zijn individuele verpakkingsvoorschriften van toepassing (zie randnummer 2905)".
4° "Expandeerbare" schrappen in de eerste zin.
c) Volgende nieuwe rubriek bijvoegen:
"3314 modelleerkunststof, als pasta, blad of geëxtrudeerde band, die brandbare dampen ontwikkelt"
Volgende opmerking bijvoegen:
"Opmerking: De polymeren in korrels en de modelleerkunststoffen kunnen polystyreen, polymethylmethacrylaat, of een ander polymeer zijn".
Afdeling D als volgt wijzigen:
"D. Lithiumbatterijen
Opmerking: Op deze voorwerpen zijn individuele verpakkingsvoorschriften van toepassing (zie randnummer 2906).
5° 3090 lithiumbatterijen, 3091 lithiumbatterijen, vervat in apparatuur of 3091 lithium-batterijen, verpakt met apparatuur.
Opmerkingen: 1. Ieder element mag niet meer dan 12 g lithium of lithiumlegering bevatten. De hoeveelheid lithium of lithiumlegering per batterij mag niet groter zijn dan 500 g. De hoeveelheid lithium per element mag ten hoogste 60 g bedragen en een collo mag tot 2500 g lithium bevatten, indien de bevoegde overheid van het land van herkomst hiermee akkoord gaat; de bevoegde overheid bepaalt de voorschriften voor het transport en het type en de omvang van de test.
2. De elementen en de batterijen moeten voorzien zijn van een efficiënte inrichting die uitwendige kortsluitiongen voorkomt. Ieder element en iedere batterij moet uitgerust zijn met een drukontspanner of zodanig ontworpen zijn dat een explosieve breuk bij normale vervoersomstandigheden niet mogelijk is. De batterijen die in parallel gescha-kelde elementen of reeksen van elementen bevatten moeten uitgerust zijn met dioden om stroomomkeringen te verhinderen. De in een inrichting vervatte elementen of batterijen moeten beschermd zijn tegen kortsluitingen en moeten goed vastgezet worden.
3. De elementen en de batterijen moeten zodanig ontworpen en gebouwd worden dat ze aan de volgende proeven kunnen weerstaan:
a) tien elementen en één batterij van ieder type worden uit de productie van iedere week genomen en onderworpen aan de testen bij extreme temperaturen en bij kortsluiting die in afdeling 38.3 van het Handboek van testen en criteria beschreven zijn, of aan gelijkwaardige testen indien de bevoegde overheid daarmee instemt. Tijdens de test bij extreme temperaturen mag geen vervorming, inhoudsverlies of inwendige verhitting optreden. Indien er zich tijdens de test bij kortsluiting gassen ontwikkelen, mogen deze niet ontploffen wanneer ze in contact komen met een open vlam;
b) de elementen en de batterijen zijn vrijgesteld van de bepalingen van bovenstaande alinea a) indien ze hermetisch gesloten zijn, en indien vóór de eerste verzending tien elementen of vier batterijen van ieder type dat voor vervoer aangeboden zal worden in de voorgeschreven volgorde aan de in afdeling 38.3 van het Handboek van testen en criteria beschreven testen voor hoogtesimulatie, testen bij extreme temperaturen en vibratie- en schoktesten onderworpen worden, of aan gelijkwaardige en door de bevoegde overheid goedgekeurde testen; daarbij mag geen zichtbaar gas- of vloeistoflek, massaverlies of vervorming optreden.
4. De batterijelementen die in een inrichting vervat zijn, mogen tijdens het vervoer niet in die mate ontladen kunnen worden dat de spanning bij open stroomkring daalt tot onder 2 volt, of tot minder dan twee derde van de spanning van het niet-ontladen element indien deze waarde kleiner is.
5. De voorwerpen van 5° die niet aan deze voorwaarden voldoen, mogen niet vervoerd worden.
E. De opmerking die voorkomt onder de titel "E. Reddingstoestellen" als volgt wijzigen:
"Opmerking: De bijzondere verpakkingsvoorschriften zijn op de voorwerpen van 6° en 7° van toepassing (zie randnummer 2907)."
8° c) Schrappen: "of 3268 veiligheidsriem modules"
In opmerking 1 de verwijzing naar "de veiligheidsriem modules" schrappen en de verwijzing naar de "Recommandations on the transport of dangerous goods, tests and criteria" vervangen door de verwijzing naar "het Handboek van testen en criteria".
Vervang "Deel I van het Handboek van testen en criteria" door "het Handboek van testen en criteria, Deel I, Hoofdstuk 16".
De voetnoot (¹) schrappen.
Opmerking onder titel F: Na aanhangsel A.3 als volgt wijzigen:"afdeling C, randnummer 3320 tot 3326".
11° Het einde van de titel van 11° als volgt wijzigen:
"... of bij 1° tot 8°, 13°, 14°, 20°, 33° en 34° van onderhavige klasse ..."
12° Het einde van de titel van 12° als volgt wijzigen:
"... of bij 1° tot 8°, 13°, 14°, 21°, 31°, 32° en 35° van onderhavige klasse ..."
De huidige afdeling G. wordt afdeling I en "21°" wordt "71°".
Volgende nieuwe afdeling G. bijvoegen:
"G. Stoffen op hoge temperatuur
Opmerking: Op deze stoffen zijn individuele verpakkingsvoorschriften van toepassing (zie randnummer 2909).
20° Stoffen die in vloeibare toestand vervoerd of voor vervoer aangeboden worden, bij een temperatuur van ten minste 100 °C en - voor deze die een vlampunt bezitten - bij een temperatuur beneden hun vlampunt.
c) 3257 verwarmde vloeistof, n.e.g. (met inbegrip van gesmolten metaal, gesmolten zout, enz) bij een temperatuur van ten minste 100 °C en - voor deze die een vlampunt bezitten - bij een temperatuur beneden hun vlampunt.
Opmerkingen: 1. Dit cijfer wordt slechts gebruikt wanneer de stof aan de criteria van geen enkele andere klasse voldoet.
2. 3256 verwarmde vloeistof, brandbaar, n.e.g., met een vlampunt hoger dan 61 °C, bij een temperatuur die ten minste gelijk is aan haar vlampunt, is een stof van klasse 3 [zie randnummer 2301, 61°c)]."
21° Vaste stoffen die vervoerd of voor vervoer aangeboden worden bij een temperatuur van ten minste 240 °C.
c) 3258 verwarmde vaste stof, n.e.g. bij een temperatuur van ten minste 240 °C.
Opmerking: Dit cijfer wordt slechts gebruikt wanneer de stof aan de criteria van geen enkele andere klasse voldoet.
Volgende nieuwe afdeling H bijvoegen:
"H. Andere stoffen die tijdens het vervoer een gevaar opleveren, maar die niet onder de definitie van een andere klasse vallen.
31° Vaste ammoniakverbinding met een vlampunt lager dan 61 °C:
c) 1841 aceetaldehydeammoniak
32° Weinig gevaarlijk dithioniet:
c) 1931 zinkdithionietOpmerking: Dithionieten in voor zelfontbranding vatbare vorm zijn stoffen van de klasse 4.2 [zie randnummer 2431, 13°b)].
33° Zeer vluchtige vloeistof:
c) 1941 dibroomdifluormethaan (difluordibroommethaan)
34° Stof die schadelijke dampen ontwikkelt:
c) 1990 benzaldehyde
35° Stoffen die allergenen bevatten:
Opmerking: Stoffen die aan een afdoende warmtebehandeling onderworpen werden zodat ze gedurende het vervoer geen enkel gevaar opleveren, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van deze Richtlijn.
b) 2969 ricinuszaad of 2969 ricinusmeel of 2969 ricinuskoeken of 2969 ricinusvlokken"
Volgend nieuw cijfer bijvoegen:
"36° Chemische reagentiasets en reagentiasets voor eerste hulp
b) 3316 chemische reagentiaset of 3316 set voor eerste hulp
c) 3316 chemische reagentiaset of 3316 set voor eerste hulp
Opmerking: De rubriek 3316 chemische reagentiaset of 3316 reagentiaset voor eerste hulp is bestemd voor dozen, cassettes, enz., waarin zich kleine hoeveelheden gevaarlijke goederen bevinden die gebruikt worden voor medische doeleinden, analyses of testen. Deze sets mogen geen gevaarlijke goederen bevatten van klasse 1, van de groepen O,F,T,TF,TC,TO,TFC of TOC van klasse 2 (behalve spuitbussen), van klasse 4.1, 21° tot 50°, van klasse 4.2, van klasse 5.1, 5°, van klasse 5.2, 11° tot 20°, van klasse 6.1, 1° tot 5° , van klasse 6.2, van klasse 7 of van klasse 8, 6° en 14°, en geen enkele andere stof die bij de letter a) van om het even welk cijfer in om het even welke klasse is ingedeeld.
De onderdelen van deze sets mogen niet onderling op een gevaarlijke wijze kunnen reageren [zie randnummer 2911 (4)]. De gevaarlijke goederen in sets moeten in binnenverpakkingen met een inhoud van ten hoogste 250 ml of 250 g verpakt zijn en beschermd worden tegen de andere stoffen die zich in de sets bevinden. De totale hoeveelheid gevaarlijke goederen per set mag niet groter zijn dan 1 liter of 1 kg. De totale hoeveelheid gevaarlijke goederen per buitenverpakking mag niet groter zijn dan 10 kg. De verpakkingsgroep waarbij de set als een geheel wordt ondergebracht moet de strengste verpakkingsgroep zijn van die waarbij de afzonderlijke in de set vervatte stoffen zijn ondergebracht.
De sets moeten verpakt worden in verpakkingen die voldoen aan de bepalingen die gelden voor de verpakkingsgroep waarbij de set als een geheel is ondergebracht. De sets die zich aan boord van voertuigen bevinden voor het toedienen van eerste hulp of voor gebruik op het terrein vallen niet onder de voorschriften van deze Richtlijn."
71° (oud 21°)
21° hernummeren als 71° en als volgt wijzigen:
"71° Ongereinigde lege verpakkingen, met inbegrip van lege grote recipiënten voor losgestort vervoer (IBC's), lege afneembare tanks en lege laadketels die stoffen van 1°,2°, 4°, 11°, 12°, 20°, 21°, en 31° tot 35° hebben bevat.
Opmerking: Ongereinigde lege verpakkingen, met inbegrip van de lege grote recipiënten voor losgestort vervoer (IBC's), die stoffen van deze klasse hebben bevat, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van deze Richtlijn indien gepaste maatregelen werden getroffen om de mogelijke risico's te neutraliseren. De risico's zijn geneutraliseerd indien maatregelen werden getroffen om de gevaren van de klassen 1 tot en met 9 te elimineren."
2901a (1) Het begin als volgt wijzigen:
"Indien ze vervoerd worden overeenkomstig de onderstaande bepalingen, zijn de stoffen die bij de letter b) en c) van 1°, 2°, 4°, 11°, 12°, 31°, 32°, 33° en 34° ingedeeld zijn niet onderworpen aan de voorschriften die deze bijlage en bijlage B voor onderhavige klasse voorzien, met uitzondering van de in onderstaande paragraaf (2) voorziene gevallen: (rest blijft ongewijzigd)"
Na punt b) volgende tekst bijvoegen:
"Die hoeveelheden stoffen, die vervat zijn in binnenverpakkingen uit metaal of uit kunststof, mogen ook vervoerd worden in bakken met een hoes uit krimp- of rekfolie als buitenverpakkingen, op voorwaarde dat de hierboven aangegeven maximale hoeveelheden per collo niet overschreden worden en de totale bruto massa van het collo nooit groter is dan 20 kg."
(2) Volgende nieuwe paragraaf (2) bijvoegen:
"(2) Bij het vervoer overeenkomstig de bovenstaande paragraaf (1) moet de omschrijving van de goederen in het vervoerdocument beantwoorden aan de voorschriften van randnummer 2914 en de woorden "beperkte hoeveelheid" bevatten. Elke collo moet duidelijk en blijvend voorzien zijn van de letters "UN", gevolgd door het stofidentificatienummer van het goed dat in het vervoerdocument dient aangegeven te worden."
De huidige paragrafen (2), (3), en (4) worden respectievelijk (3), (4) en (5).
(4) [(huidige (3)] op het einde bijvoegen:
"... , de omschrijving van de goederen in het vervoerdocument moet beantwoorden aan de voorschriften van randnummer 2914 en de woorden "beperkte hoeveelheid" bevatten. Elke collo moet duidelijk en blijvend voorzien zijn van de letters "UN", gevolgd door het stofidentificatienummer van het goed dat in het vervoerdocument dient aangegeven te worden."
(5) De paragraaf 5 [(huidige (4)] als volgt wijzigen:
"Lithiumelementen en lithiumbatterijen van 5 die alleen of samen met een inrichting verpakt zijn en voldoen aan de onderstaande bepalingen, en de inrichtingen die uitsluitend dergelijke elementen of batterijen bevatten, zijn niet onderworpen aan de voorschriften die deze bijlage en bijlage B voor onderhavige klasse voorzien:
a) ieder element met een vloeibare kathode bevat ten hoogste 0,5 g lithium of lithiumlegering, en ieder element met een vaste kathode bevat ten hoogste 1 g lithium of lithiumlegering;
b) iedere batterij met vaste kathode bevat in totaal ten hoogste 2 g lithium of lithiumlegering, en iedere batterij met vloeibare kathode bevat in totaal ten hoogste 1 g lithium of lithiumlegering;
c) ieder element of iedere batterij met vloeibare kathode moet hermetisch dichtgesmolten zijn;
d) de elementen moeten zodanig van elkaar gescheiden worden dat men kortsluitingen verhindert;
e) de batterijen dienen zodanig van elkaar gescheiden te worden dat men kortsluitingen verhindert; ze moeten in stevige verpakkingen verpakt worden, tenzij ze in electronische inrichtingen aangebracht zijn;
f) indien een batterij met vloeibare kathode meer dan 0,5 g lithium of lithiumlegering bevat, of indien een batterij met vaste kathode meer dan 1 g lithium of lithiumlegering bevat, mag ze geen vloeistoffen of gassen bevatten die als gevaarlijk worden aanzien. Dit tenzij die vloeistof of dat gas bij het vrijkomen volledig geabsorbeerd of geneutraliseerd wordt door andere stoffen die bij de fabricage van de batterij gebruikt worden.
Indien lithiumelementen en lithiumbatterijen voldoen aan de onderstaande bepalingen mag ook aangenomen worden dat ze niet onderworpen zijn aan de voorschriften die deze bijlage en bijlage B voor onderhavige klasse voorzien:
g) ieder element bevat ten hoogste 5 g lithium of lithiumlegering;
h) ieder batterij bevat ten hoogste 25 g lithium of lithiumlegering;
i) ieder element of iedere batterij is van een type waarvan aangetoond werd dat het niet onderworpen is aan de voorschriften van deze Richtlijn; dit aan de hand van de resultaten die verkregen werden bij de in het Handboek van testen en criteria, Deel III, afdeling 38.3 beschreven beproevingen. Deze beproevingen moeten op elk type uitgevoerd worden vooraleer het voor het eerst voor vervoer aangeboden wordt; en
j) de elementen en batterijen zijn zodanig ontworpen of verpakt dat bij normale vervoersomstandigheden elke kortsluiting verhinderd wordt."
2903 (1) c) Vervang "stalen jerrycans" door "jerrycans uit staal of aluminium"
Opmerking: vervang "3560" door "3561".
2904 (1) Vervang "stalen jerrycans" door "jerrycans uit staal of aluminium"
Opmerking: vervang "3560" door "3561".
(4) Als volgt wijzigen:
"De voorwerpen van 8° c) mogen ook rechtstreeks verpakt worden in buitenverpakkingen overeenkomstig randnummer 3538 die getest zijn voor verpakkingsgroep III.
Opmerking: 3268 opblaasinrichtingen van air bags, 3268 air bag modules of 3268 aanspanners van veiligheidsriemen mogen onverpakt vervoerd worden in speciaal ingerichte manipulatieinrichtingen, voertuigen of grote laadkisten, wanneer ze van de plaats van fabricage naar de assemblagefabriek vervoerd worden."
2906 Wijzigen als volgt:
"(1) De voorwerpen van 5° moeten als volgt verpakt worden:
a) hetzij in kistern uit massief hout (beantwoordend aan randnummer 3527), uit multiplex (beantwoordend aan randnummer 3528) of uit karton (beantwoordend aan randnummer 3530);
b) hetzij in vaten met afneembaar deksel uit multiplex (beantwoordend aan randnummer 3523), uit karton (beantwoordend aan randnummer 3525) of uit kunststof (beantwoordend aan randnummer 3526);
c) hetzij in samengestelde verpakkingen die beantwoorden aan randnummer 3538, met binnenverpakkingen uit karton en buitenverpakkingen uit staal of aluminium. De binnenverpakkingen moeten van elkaar en van de binnenwanden van de buitenverpakking gescheiden worden door een onbrandbaar vulmiddel dat ten minste 25 mm dik is; dit voorschrift is evenwel niet van toepassing op de elementen of batterijen van een type dat beantwoordt aan de voorschriften van opmerking 3b) bij randnummer 2901, 5°.
Deze verpakkingen moeten overeenstemmen met een constructietype dat conform aanhangsel A.5 voor verpakkingsgroep II beproefd en erkend is. Dit voorschrift is evenwel niet van toepassing op de elementen of batterijen van een type dat beantwoordt aan de voorschriften van opmerking 3b) bij randnummer 2901, 5°. Geen enkele enkelvoudige verpakking en geen enkele binnenverpakking van een samengestelde verpakking mag meer dan 500 g lithium bevatten (zie evenwel opmerking 1 bij randnummer 2901, 5°).
(2) De lithiumbatterijen van 5° moeten verpakt zijn; ze moeten goed vastgezet worden om verplaatsingen, die kortsluitingen zouden kunnen veroorzaken, te verhinderen.
(3) Gebruikte lithiumelementen en lithiumbatterijen mogen vervoerd worden onder de voorwaarden die in de paragrafen (1) en (2) hierboven voorgeschreven zijn. Niet goedgekeurde verpakkingen zijn evenwel toegelaten indien:
- de algemene verpakkingsvoorschriften van randnummer 3500 (1), (2), (5) en (6) in acht genomen worden;
- de elementen en batterijen zodanig verpakt en vastgezet zijn dat elk risico op kortsluitingen vermeden wordt;
- de colli niet meer dan 30 kg wegen.
(4) Indien lithiumelementen of lithiumbatterijen verpakt worden met inrichtingen, moeten ze in binnenverpakkingen uit karton geplaatst worden die beantwoorden aan de voorwaarden van verpakkingsgroep II. Indien lithiumelementen of lithiumbatterijen in inrichtingen vervoerd worden, moeten deze inrichtingen zodanig in sterke buitenverpakkingen verpakt worden dat het ongewild in werking stellen ervan tijdens het vervoer onmogelijk is.
2909 Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"2909 (1) De stoffen van 20°c) mogen slechts vervoerd worden in tankvoertuigen (zie aanhangsel B.1a), in laadketels (zie aanhangsel B.1b) of in speciale voertuigen [zie randnummer 91 111(2)].
(2) De stoffen van 21°c) moeten vervoerd worden volgens de voorwaarden die door de bevoegde overheid van het land van herkomst voorgeschreven zijn."
2911 (2) en (3) Vervang "behalve de stoffen van 13°" door "behalve de stoffen van 13°, 20° en 21°"
(6) "2001 (7)" schrappen.
2912 Paragraaf (7) schrappen.
De paragrafen (3) tot (6) hernummeren als paragrafen (4) tot (7).
Volgende nieuwe paragraaf (3) bijvoegen:
"(3) Colli die gebruikte elementen of batterijen van 5° bevatten in verpakkingen zonder kenmerk, moeten voorzien zijn van volgend opschrift: "Gebruikte lithiumelementen"."
2921 In het volledig randnummer "21°" vervangen door "71°".
DEEL III
AANHANGSELS BIJ BIJLAGE A
AANHANGSEL A.1
De titel van afdeling A als volgt wijzigen:
"A. Eisen betreffende de stabiliteit en de veiligheid van ontplofbare stoffen en voorwerpen en van genitreerde cellulosemengsels"
3101 (1) Als volgt wijzigen:
"Elke stof of elk voorwerp dat explosieve eigenschappen bezit of kan bezitten, moet in aanmerking genomen worden voor indeling bij klasse 1 op grond van de beproevingen, procedures en criteria, vastgelegd in deel 1 van het Handboek van testen en criteria.
Een stof of voorwerp van klasse 1 mag slechts vervoerd worden indien deze bij een benaming of bij een n.e.g. rubriek van randnummer 2101 werd ingedeeld en indien aan de criteria, vermeld in het Handboek van testen en criteria, is voldaan."
(2) Vervang "Beproevingshandboek" door "Handboek van testen en criteria".
3102 (1) Vervang "24° a)" door "24° b)".
3103 tot 3106: Schrappen.
Randnummers hernummeren als
3103-31693170 Opmerking 1 :Vervang "Beproevingshandboek" door "Handboek van testen en criteria". (2 X)Vervang in opmerking 1 "het in randnummer 3101 (1) vermeld Beproevingshandboek" door "het Handboek van testen en criteria, Deel I".
Vervang "Losse patronen voor kleinkaliberwapens, 27°/0338; 47°/0014" door "Patronen voor kleine wapens 27°/0327, 27°/0338, 47°/0014".
In de rubriek "Slagpijpjes samengesteld, niet electrisch" "47°/0500" bijvoegen.
De rubriek "Gezwinde lont, niet detonerend 30°/0101" als volgt wijzigen:
"Lont, niet detonerend 30°/0101Voorwerp bestaande uit katoendraden, geïmpregneerd met fijn zwart buskruit. Het brandt met een uitwendige vlam en wordt gebruikt in de ontstekingsketens voor vuurwerk, enz. Ze kunnen door een papieren huls omsloten worden om een ogenblikkelijk effect of een vuurgeleidingswerking te bekomen."
In de opmerking van de definitie van "Ontstekers" het woord "gezwinde" schrappen.
Volgende nieuwe definitie bijvoegen:
"Ontplofbare stof, monster, die geen inleispringstof is 51°/0190Nieuwe of bestaande ontplofbare stoffen of voorwerpen, die nog niet ingedeeld zijn bij een benaming van randnummer 2101 en die overeenkomstig de instructies van de bevoegde overheid vervoerd worden; dit gewoonlijk in kleine hoeveelheden voor test-, indelings-, kwaliteitscontrole- of onderzoeks- en ontwikkelingsdoeleinden of als commerciële monsters.
Opmerking: Ontplofbare stoffen of voorwerpen die reeds bij een andere benaming van randnummer 2101 ingedeeld zijn, vallen niet onder deze benaming."
AANHANGSEL A.2
3200 (1) De eerste zin als volgt wijzigen:
"De materialen van recipiënten uit aluminiumlegeringen, die mogen gebruikt worden voor de gassen die in randnummer 2203 (1) d) vermeld zijn, moeten aan de volgende eisen voldoen:"3252 (2) Vervang de verwijzing naar "randnummer 2207" door "randnummer 2206".
De titel van afdeling "C" als volgt wijzigen:
"C. Voorschriften betreffende de beproevingen van de spuitbussen (aërosolen) en recipiënten, klein, met gas (gaspatronen) van klasse 2, 5°"
3291 Op het einde bijvoegen:
"Indien onderstaande norm toegepast wordt, wordt aangenomen dat aan de bepalingen van onderhavig randnummer is voldaan:
EN 417: 1992 voor 2037 recipiënten, klein, met gas (gaspatronen) van 5° die 1965 mengsel van koolwaterstofgassen, vloeibaar gemaakt, n.e.g. bevatten."
3292 (1) Vervang de tekst "Bij de beproeving van de spuitbussen (10°) en van de gaspatronen (11°)" door:
"Bij de beproeving van de spuitbussen (aerosolen) en van de kleine recipiënten met gas (gaspatronen) van 5°, ..."
(3) Volgende nieuwe paragraaf (3) bijvoegen:
"(3) Indien onderstaande norm toegepast wordt, wordt aangenomen dat aan de bepalingen van onderhavig randnummer is voldaan:
EN 417: 1992 voor 2037 recipiënten, klein, met gas (gaspatronen) van 5° die 1965 mengsel van koolwaterstofgassen, vloeibaar gemaakt, n.e.g. bevatten."
AANHANGSEL A.3
A. Testen met betrekking tot de brandbare vloeistoffen van klassen 3, 6.1 en 83300-3301 De huidige tekst vervangen door het volgende:
"Test voor de bepaling van het vlampunt3300(1) Het vlampunt wordt met één van de volgende apparaten bepaald:
a) Abel
b) Abel-Pensky
c) Tag
d) Pensky-Martens
e) Apparaat overeenkomstig de norm ISO 3679: 1983 of ISO 3680: 1983.
(2) Voor het bepalen van het vlampunt van verven, lijmen en soortgelijke visceuze producten die oplosmiddelen bevatten, mogen slechts apparaten en beproevingsmethodes aangewend worden die geschikt zijn voor het bepalen van het vlampunt van viskeuze vloeistoffen, overeenkomstig de volgende normen:
a) internationale norm ISO 3679: 1983
b) internationale norm ISO 3680: 1983
c) internationale norm ISO 1523: 1983
d) Duitse norm DIN 53213: 1978, Deel I
3301(1) De testprocedure moet ofwel gebaseerd zijn op een evenwichtsmethode, ofwel op een niet-evenwichtsmethode.
(2) Voor de op een evenwichtsmethode gebaseerde testprocedure, zie:
a) internationale norm ISO 1516: 1981
b) internationale norm ISO 3680: 1983
c) internationale norm ISO 1523: 1983
d) internationale norm ISO 3679: 1983
(3) De op een niet-evenwichtsmethode gebaseerde testprocedures zijn de volgende:
a) voor het Abel-apparaat, zie:
i) Britse norm BS 2000, deel 170: 1995;
ii) Franse norm NF M07-011: 1988;
iii) Franse norm NF T66-009: 1969.
b) voor het Abel-Pensky-apparaat, zie:
i) Duitse norm DIN 51755, deel 1: 1974(voor temperaturen begrepen tussen 5 en 65 °C);
ii) Duitse norm DIN 51755, deel 2: 1978(voor temperaturen beneden 5 °C );
iii) Franse norm NF M07-036: 1984.
c) voor het Tag-apparaat, zie de Amerikaanse norm ASTM D56: 1993.
d) voor het Pensky-Martens-apparaat, zie:
i) internationale norm ISO 2719: 1988;
ii) Europese norm EN 22719 in elk van zijn nationale versies(bijvoorbeeld BS 2000, deel 404/EN 22719): 1994;
iii) Amerikaanse norm ASTM D 93: 1994;
iv) norm van het Institute of Petroleum IP 34: 1988.
(4) De in paragraaf (2) en (3) opgesomde testprocedures mogen slechts gebruikt worden voor de vlampuntbereiken die in elk van deze procedures aangegeven zijn. Bij de keuze van een testprocedure dient de mogelijkheid van een chemische reactie tussen de stof en de staalhouder in beschouwing genomen te worden. Het apparaat moet - voor zover dit vanuit veiligheidsoogpunt kan - op een tochtvrije plaats opgesteld worden. Om veiligheidsredenen wordt voor organische peroxides, zelfontledende stoffen (ook energetische stoffen genoemd) of giftige stoffen een methode toegepast waarbij een staal met een kleiner volume (ongeveer 2 ml) wordt gebruikt.
(5) Indien een vlampunt, dat overeenkomstig paragraaf (3) via een niet-evenwichtsmethode wordt bepaald, 23 + 2 °C of 61 + 2 °C blijkt te zijn, dient dit resultaat voor ieder vlampuntbereik bevestigd te worden met behulp van een evenwichtsmethode overeenkomstig paragraaf (2)."
3302 De laatste zin als volgt wijzigen:
"Indien de afwijking meer dan 2 °C bedraagt, moet een tweede controleproef worden uitgevoerd en wordt de laagste waarde weerhouden van de vlampunten die bij de twee controleproeven worden bekomen."
3310 a) Vervang "zie figuur 1" door "zie figuur 3".
3320 tot 3389 en titels C tot F: Schrappen.
De titel "G" wordt "C".
Hernummer de randnummers 3390 tot 3396 als
3320-3326
AANHANGSEL A.5
ALGEMENE VERPAKKINGSVOORSCHRIFTEN, VERPAKKINGSTYPES, EISEN GESTELD AAN DE VERPAKKINGEN EN BEPROEVINGSVOORSCHRIFTEN VOOR DE VERPAKKINGEN
3500 (14) De huidige paragraaf (14) wordt (15).
Volgende nieuwe paragraaf (14) bijvoegen:
"Gepaste maatregelen moeten genomen worden om overmatige verplaatsingen van de beschadigde of lekkende colli in de bergingsverpakking te verhinderen; indien de bergingsverpakking vloeistoffen bevat moet een voldoende hoeveelheid absorberend materiaal toegevoegd worden om alle vrije vloeistof te elimineren."
3510 Schrap "(2)" voor "Gereconditioneerde verpakking" (betreft alleen de Engelse versie).
Hernummer (3) en (4) als (2) en (3).
(1) Volgende definitie na "herbruikte verpakking" bijvoegen:
"Bergingsverpakking: een speciale verpakking die beantwoordt aan de desbetreffende bepalingen van onderhavig aanhangsel en waarin colli met gevaarlijke goederen worden geplaatst die beschadigd zijn, tekortkomingen vertonen of lekken, of vrijgekomen of weggelekte gevaarlijke goederen ; dit met het oog op een transport voor recuperatie- of eliminatiedoeleinden."
(3) Volgende definitie na "binnenverpakking" bijvoegen:
"Tussenverpakking: verpakking die zich tussen de binnenverpakkingen of de voorwerpen en een buitenverpakking bevindt."
3511 (1) De derde alinea, die begint met "Bij samengestelde verpakkingen" als volgt wijzigen:
"Bij samengestelde verpakkingen en verpakkingen die bestemd zijn om stoffen van klasse 6.2, 1° en 2° te bevatten, wordt alleen de code voor het materiaal van de buitenverpakking gebruikt."
3512 De opmerking in het begin wordt opmerking 1.
De twee volgende opmerkingen bijvoegen:
"Opmerkingen: 2. Het kenmerk is bedoeld om de taak van de fabricanten, reconditioneerders en gebruikers van de verpakkingen, van de vervoerders en van de regelgevende overheden te vergemakkelijken. In verband met het gebruik van een nieuwe verpakking is het oorspronkelijk kenmerk een middel voor de fabricant(en) ervan om het type te identificeren en aan te geven aan welke beproevingsvoorschriften ze voldoet.
3. Het kenmerk geeft niet altijd alle details, bijvoorbeeld over het beproevingsniveau; het kan nodig zijn om met deze aspecten ook rekening te houden door gebruik te maken van een beproevingsrapport, testverslagen of een register van met goed gevolg geteste verpakkingen. Een met X of Y gemerkte verpakking mag bijvoorbeeld gebruikt worden voor stoffen die ondergebracht zijn bij een verpakkingsgroep die overeenstemt met een lagere gevaarsgraad en waarvan de maximaal toelaatbare densiteit, die in de beproevingsvoorschriften voor de verpakkingen in afdeling IV aangegeven is, bepaald wordt door rekening te houden met de van toepassing zijnde factor 1,5 of 2,25. Verpakkingen van verpakkingsgroep I, getest voor stoffen met een densiteit van 1,2 kunnen bijvoorbeeld gebruikt worden als verpakkingen van verpakkingsgroep II voor stoffen met een densiteit van 1,8 of als verpakkingen van verpakkingsgroep III voor stoffen met een densiteit van 2,7, op voorwaarde vanzelfsprekend dat ook met de stof met hogere densiteit aan alle functionele criteria voldaan wordt."
(1) a) ii)Volgende tekst bijvoegen na "... voor de verpakkingen, gedefinieerd in randnummer 3510 (2)":
"en voor de vaten en jerrycans met afneembaar deksel die bestemd zijn om vloeistoffen te bevatten waarvan de viscositeit bij 23 °C hoger is dan 200 mm²/s en waarop vereenvoudigde voorschriften van toepassing zijn [zie de opmerking bij randnummers 2306(1), 2307 (1), 2507 (1), 2508 (1), 2607 (1), 2608 (1), 2806 (1), 2807 (1), 2903 (1) en 2904 (1)]".
c) ii)Als volgt wijzigen:
"ii) voor verpakkingen zonder binnenverpakkingen, die bestemd zijn voor vloeistoffen en met goed gevolg de hydraulische drukproef doorstaan hebben: de densiteit van de stof waarmee het constructietype werd beproefd, afgerond tot de eerste decimaal; deze vermelding mag weggelaten worden indien deze densiteit hoger is dan 1,2; ofVoor verpakkingen, bestemd om vaste stoffen of binnenverpakkingen te bevatten, voor de verpakkingen met afneembaar deksel, bestemd om stoffen met een viscositeit bij 23 °C van meer dan 200 mm²/s te bevatten, en voor de lichte metalen verpakkingen met afneembaar deksel, bestemd om stoffen van klasse 3, 5° c) te bevatten: de aanduiding van de maximale brutomassa in kg."
Wijzig het eind van paragraaf (1) d) als volgt: "..., de proefdruk naar beneden afgerond naar de dichtste 10 kPa".
(2) Vervang "voor de metalen vaten" door "voor staal" na "ISO-norm 3574: 1986".
(5) Vervang paragraaf (5) door volgende versie:
"De code voor de verpakking kan door de letter T, V of W gevolgd worden. De letter T duidt een bergingsverpakking aan die beantwoordt aan randnummer 3559. De letter V duidt een speciale verpakking aan die beantwoordt aan de bepalingen van randnummer 3558 (5). De letter W geeft aan dat de verpakking, die weliswaar van hetzelfde type is als datgene dat door de code is aangegeven, gefabriceerd werd volgens een specificatie die verschilt van het gestelde in afdeling III maar die als gelijkwaardig wordt beschouwd in de zin van de voorschriften van randnummer 3500 (15)."
(7) Volgende voorbeeld bijvoegen:
"Voor een verpakking met afneembaar deksel die bestemd is om vloeistoffen te bevatten waarvan de viscositeit bij 23 °C hoger is dan 200 mm²/s en die enkel voldoet aan de vereenvoudigde voorschriften [zie de opmerking bij randnummers 2306 (1), 2307 (1), 2507 (1), 2508 (1), 2607 (1), 2608 (1), 2806 (1), 2807 (1), 2903 (1) en 2904 (1)]:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
"Op het einde volgend voorbeeld bijvoegen:
"Voor een bergingsverpakking:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
3513 Als volgt wijzigen:
"Door het aanbrengen van het in randnummer 3512 (1) opgelegd kenmerk wordt gewaarmerkt dat in de in serie vervaardigde verpakkingen overeenstemmen met het erkend constructietype en dat de bij de erkenning opgelegde voorwaarden vervuld zijn."
3514 De inleidende zin van randnummer 3514 vervangen door:
"De hiernavolgende tabel geeft de codes die moeten gebruikt worden om de verpakkingstypes aan te geven, in functie van de aard van de verpakkingen, van het voor hun constructie gebruikt materiaal en van hun categorie ; er wordt ook verwezen naar de voor de van toepassing zijnde bepalingen te raadplegen randnummers.:"
In de tabel van randnummer 3514 (na jerrycans uit staal) jerrycans uit aluminium als volgt bijvoegen:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
3522 Als volgt wijzigen:
"3522 Jerrycans uit staal of aluminium
3A1 uit staal, met niet-afneembaar deksel 3B1 uit aluminium, met niet-afneembaar deksel3A2 uit staal, met afneembaar deksel 3B2 uit aluminium, met afneembaar deksela) De romp en de bodems moeten uit plaatstaal, uit aluminium met een zuiverheidsgraad van ten minste 99 % of uit een legering op basis van aluminium vervaardigd zijn; dit materiaal moet van een geschikt type zijn en voldoende dik, rekening houdend met de inhoud van de jerrycan en van het gebruik waarvoor hij bestemd is.
b) De randen van al de jerrycans uit staal moeten mechanisch gefelst of gelast zijn. De rompnaden van jerrycans uit staal, bestemd om meer dan 40 liter vloeistof te bevatten, moeten gelast zijn. De rompnaden van jerrycans uit staal, bestemd om ten hoogste 40 liter te bevatten, moeten mechanisch gefelst of gelast zijn. Alle naden van de jerrycans uit aluminium moeten gelast zijn. De naden van de omgebogen randen moeten - in voorkomend geval - versterkt zijn door het aanbrengen van een aparte versterkingsring.
c) De diameter van de openingen van de jerrycans (3A1 en 3B1) mag ten hoogste 7 cm bedragen. Jerrycans met grotere openingen worden beschouwd als jerrycans met afneembaar deksel (3A2 en 3B2).
d) De afsluitinrichtingen moeten derwijze ontworpen zijn dat zij goed gesloten en dicht blijven in normale vervoersomstandigheden. De afdichtingsinrichtingen moeten van dichtingen of andere afdichtingselementen voorzien zijn, tenzij ze reeds door hun ontwerp zelf dicht zijn.
e) Maximale inhoud van de jerrycans: 60 liter.
f) Maximale netto-massa: 120 kg."
3538 b) Bijvoegen:
"jerrycans uit aluminium, met afneembaar deksel (randnummer 3522)"
3551 (6) Bijvoegen:
"Voor tert-butylhydroperoxide met een peroxidegehalte van meer dan 40 % van 3° b), 5° b) en 9° b) en voor peroxyazijnzuur van 5° b), 7° b) en 9° b), telkens van klasse 5.2, randnummer 2551, mag de compatibiliteitstest niet met standaardvloeistoffen, uitgevoerd worden. Voor deze stoffen moet de voldoende chemische bestendigheid van de proefmonsters aangetoond worden door ze gedurende zes maand bij omgevingstemperatuur en gevuld met de te vervoeren stoffen op te slaan."
3552 (1) a) In de eerste kolom van de tabel, onder a), bijvoegen:
"Aluminium jerricans" (na "Stalen jerrycans").
(2) d) Na "(3537)", "en" bijvoegen.
e) Als volgt wijzigen:
"e) samengestelde verpakkingen met andere binnenverpakkingen uit kunststof dan kleine en grote zakken uit kunststof die bestemd zijn om vaste stoffen of voorwerpen te bevatten (zie randnummer 3538)."
De alinea's f) tot h) schrappen.
3553 (4) en (5): De laatste zin van paragraaf (4) verplaatsen na de tabel van paragraaf (5).
3558 (5) f) In de tekst tussen haakjes "2806 (1)" bijvoegen.
35593560 Randnummers 3559 en 3560 werden hernummerd respectievelijk als 3560 en 3561. Als gevolg daarvan dient de verwijzing naar randnummer 3560 in de opmerkingen bij de randnummers 2306 (1), 2307 (1), 2507 (1), 2508 (1), 2607 (1), 2608 (1), 2806 (1), 2807 (1), 2903 (1) en 2904 (1) vervangen te worden door de verwijzing naar randnummer 3561.
3559(nieuw) Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"Goedkeuring van bergingsverpakkingen
3559 Bergingsverpakkingen [zie randnummer 3510 (1)] moeten beproefd en van een kenmerk voorzien worden overeenkomstig de bepalingen die gelden voor verpakkingen van verpakkingsgroep II, bestemd voor het vervoer van vaste stoffen of binnenverpakkingen, maar:
(1) De bij het uitvoeren van de beproevingen gebruikte stof is water, en de verpakkingen moeten gevuld zijn tot ten minste 98 % van hun maximale inhoud. Het is toegelaten om bijvoorbeeld zakken met loodkorrels te gebruiken om de vereiste totale massa van het collo te bekomen, op voorwaarde dat deze zodanig geplaatst zijn dat zij het resultaat van de beproevingen niet vervalsen. Bij het uitvoeren van de valproef kan men ook de valhoogte laten variëren overeenkomstig de bepalingen van randnummer 3552 (4) b).
(2) De verpakkingen moeten bovendien met goed gevolg de dichtheidsproef bij 30 kPa doorstaan hebben en de resultaten van deze beproeving moeten in het door randnummer 3560 voorgeschreven beproevingsrapport opgetekend worden;
(3) zoals aangegeven in randnummer 3512 (5) moeten de verpakkingen van de letter T voorzien zijn."
3560 (hernummerd 3561)
De eerste zin als volgt wijzigen:
"Elke verpakking die voor het vervoer van vloeistoffen bestemd is moet voldoen aan een gepaste dichtingsproef alvorens ze:
- ... " (rest ongewijzigd)Bijlage bij aanhangsel A.5
AFDELING II
Bijvoegen na klasse 5.1:
"Klasse 5.2
Opmerking: tert-butylhydroperoxide met een peroxidegehalte van meer dan 40 % en peroxyazijnzuren zijn van de hiernavolgende cijfers uitgesloten.
Het volgende bijvoegen:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
De compatibiliteit van de verluchtingsinrichtingen en van de dichtingen t.o.v. de organische peroxiden mag - ook onafhankelijk van de beproeving van het constructietype - aangetoond worden aan de hand van laboratoriumtesten met salpeterzuur."
AANHANGSEL A.6
ALGEMENE VOORSCHRIFTEN VOOR GROTE RECIPIËNTEN VOOR LOSGESTORT VERVOER (IBC'S)
3600 "halfstijve" schrappen in de eerste zin.
3601 (7) Volgende nieuwe zin toevoegen:
"De IBC's van het type 31HZ2 moeten tot ten minste 80 % van de inhoud van het uitwendig omhulsel gevuld worden."
(11) Volgende nieuwe zin toevoegen:
"De IBC's van het type 31HZ2 mogen bovendien slechts in gesloten transporteenheden vervoerd worden."
3610 (2) Volgende definitie bijvoegen:
"Stijf binnenrecipiënt (voor de gecombineerde IBC's): recipiënten die hun algemene vorm in lege toestand behouden, zonder dat de sluitingen zich op hun plaats bevinden en zonder de steun van het uitwendig omhulsel. Van elk binnenrecipiënt dat niet "stijf" is, wordt aangenomen dat het "soepel" is."
3611 (1) a) In het tabel, de lijn "halfstijf" schrappen.
3612 (1) g) Volgende tekst bijvoegen:
"Op de IBC's die niet ontworpen zijn om gestapeld te worden moet het cijfer 0 worden aangebracht."
Bijvoegen in paragraaf h) na "kunnen geïdentificeerd worden":
"Het binnenrecipiënt van de gecombineerde IBC's moet bovendien ten minste voorzien zijn van de in d), e), en f) hierboven voorkomende gegevens."
(2) q) Een nieuw onderdeel q) toevoegen als volgt:
"q) wanneer het uitwendig omhulsel van de gecombineerde IBC's demonteerbaar is: alle demonteerbare elementen moeten voorzien zijn van een kenmerk dat overeenstemt met randnummer 3612 (1)d) en f)."
3613 Moet als volgt gelezen worden:
"Door het aanbrengen van het in onderhavig aanhangsel voorgeschreven kenmerk, wordt gewaarmerkt dat de in serie vervaardigde IBC's overeenstemmen met het erkend constructietype en dat de in het erkenningscertificaat opgelegde voorwaarden vervuld zijn."
3614 In de tabellen 1,2 en 3 de lijn
"halfstijf gereserveerd" schrappenvoor de IBC-types 12, 22, 32.
3621 (2) Bijvoegen na "kan voordoen":
", in het bijzonder onder invloed van trillingen, temperatuursveranderingen, vochtigheid of druk."
3625 (2) d) Volgende nieuwe alinea bijvoegen:
"d) De maximale inhoud van IBC's van type 31 HZ2 moet beperkt worden tot 1250 liter."
(3) Op het einde volgende zin bijvoegen:
"De binnenrecipiënten van IBC's van type 31HZ2 moeten uit ten minste drie lagen folie bestaan."
(4) Volgende nieuwe alinea bijvoegen:
"k) Het uitwendig omhulsel van een IBC van type 31HZ moet het binnenrecipiënt langs alle kanten volledig omsluiten."
3650 (2) Als volgt wijzigen:
"Per constructietype moet voor het gebruik één enkele IBC met goed gevolg de beproevingen doorstaan die in onderstaande paragraaf (5) opgesomd zijn; dit in de volgorde waarin zij in de tabel voorkomen, en volgens de voorwaarden die in de randnummers 3652 tot 3660 zijn vastgelegd. Voor iedere beproeving mag een andere soepele IBC gebruikt worden. Al deze beproevingen moeten uitgevoerd worden overeenkomstig de door de bevoegde overheid vastgelegde procedures..." (de rest blijft ongewijzigd).
(5) In randnummer 3650 (5) in het tabel "IBC's uit karton" ,lijn "stapelproef" een verwijzing naar voetnota (³) bijboegen bij "X", met de volgende legende:
"(³) Indien de IBC's ontworpen zijn om gestapeld te worden."
De voetnota's a), b), c), d), en e) worden respectievelijk (¹), (5), (6), (²) en (4).
3651 (2) De eerst zin als volgt wijzigen:
"De nodige bijkomende maatregelen moeten getroffen worden om te verifiëren of de kunststof, die voor de fabricage van de IBC's uit stijve kunststof van de types 31H1 en 3H2 en van de gecombineerde IBC's van de types 31HZ1 en 31HZ2 gebruikt wordt, voldoet aan de bepalingen van randnummer 3624(2) tot (4)."
3655 (3) Tabel
Als volgt de vermelding van de gecombineerde IBC's in het deel van de tabel aangeduid "24 uren":
"gecombineerde IBC's met een binnenrecipiënt uit kunststof, behalve die van de types 11HH1, 11HH2, 21HH2, 31HH1 en 31HH2"
De laatste zin als volgt wijzen:
"gecombineerde IBC's met een binnenrecipiënt uit kunststof en uitwendige omhulsels uit kunststof, van de types 11HH1, 11HH2, 21HH2, 31HH1 en 31HH2."
3658 (2) De zin "Indien proefmonsters ... achterwege gelaten worden." vervangen door:
"Indien proefmonsters op deze wijze voorbereid zijn, kan de in randnummer 3651 (1) voorgeschreven conditionering voor de gecombineerde IBC's met een uitwendig omhulsel uit karton achterwege gelaten worden."
3662 (1) Vervang de woorden "dichtheidsbeproeving" door "geschikte dichtheidsbeproeving".
(4) Volgende nieuwe paragraaf (4) bijvoegen:
"(4) De lege, ongereinigde IBC's mogen - na afloop van de termijn die voor de periodieke beproeving vastgesteld is - vervoerd worden om aan de beproeving onderworpen te worden."
3663 Een nieuwe paragraaf (3) tussenvoegen:
"(3) De lege, ongereinigde IBC's mogen - na afloop van de termijn die voor het in (2) voorgeschreven visueel nazicht vastgesteld is - vervoerd worden om aan het nazicht onderworpen te worden."
De huidige paragrafen (3) en (4) worden hernummerd als (4) en (5).
AANHANGSEL A.7
VOORSCHRIFTEN DIE BETREKKING HEBBEN OP DE RADIOACTIEVE STOFFEN VAN KLASSE 7
3700 Tabel I
De verwijzing naar de voetnoten voor de vier laatste rubrieken van uraan als volgt wijzigen:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
AANHANGSEL A.9
VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE DE GEVAARSETIKETTEN
3900 (1) Vervang "met 100 mm" door "met ten minste 100 mm".
In de derde zin de verwijzing naar "randnummer 2224 (6)" door een verwijzing naar "randnummer 2224 (3)" vervangen.
(2) Het begin wijzigen als volgt:
"Het etiket 11 is rechthoekig ..."
3902 Vervang de tekst met betrekking tot etiket nr 10 door "Voorbehouden" en schrap de tekst met betrekking tot etiket 12.
3903 Schrappen "... 10 en 12 ...".
GEVAARSETIKETTEN
De illustratie van de etiketten 10 en 12 schrappen.
() Het identificatienummer van de stof of van het voorwerp overeenkomstig de Aanbevelingen ("Recommendations on the Transport of Dangerous Goods") (zie voetnoot (¹) in randnummer 2101, blz. 10).
() Enkel die voorwerpen van de stofidentificatienummers 0015, 0016 en 0303 die één of meerdere bijtende stoffen bevatten volgens de criteria van klasse 8.
() In de Aanbevelingen betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen, in de Internationale maritieme code voor gevaarlijke goederen (IMDG-code) en in de Technische instructies van de ICAO voor het veilig luchtvervoer van gevaarlijke goederen zijn de gassen op grond van hun overheersend gevaar bij één van de volgende drie subklassen ingedeeld:
Subklasse 2.1: brandbare gassen (stemt overeen met de met een hoofdletter F aangeduide groepen);
Subklasse 2.2: niet brandbare, niet giftige gassen (stemt overeen met de met een hoofdletter A of O aangeduide groepen);
Subklasse 2.3: giftige gassen (stemt overeen met de met een hoofdletter T aangeduide groepen, d.w.z. T, TF, TC, TO, TFC en TOC).
() Richtlijn 75/324/EEG van de Raad van 20 mei 1975 inzake onderlinge aanpassing van wetgevingen van de Lidstaten betreffende aërosolen, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 147 van 9. 6. 1975.
() Richtlijn 94/1/EG van de Commissie van 6 januari 1994 houdende technische aanpassing van Richtlijn 75/324/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lidstaten betreffende aërosolen, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 23 van 28. 1. 1994.
() Richtlijn van de Raad 84/525/EEG van 17 september 1984 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lidstaten inzake naadloze stalen gasflessen, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 300 van 19. 11. 1984.
() Richtlijn van de Raad 84/527/EEG van 17 september 1984 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lidstaten inzake gelaste gasflessen van ongelegeerd staal, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 300 van 19. 11. 1984.
() Richtlijn van de Raad 84/526/EEG van 17 september 1984 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lidstaten inzake naadloze gasflessen van niet-gelegeerd aluminium en van aluminiumlegeringen, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 300 van 19. 11. 1984.
() Besluit van de Raad van 22 juli 1993 betreffende de modules voor de verschillende fasen van de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures en de voorschriften inzake het aanbrengen en het gebruik van de CE-markering van overeenstemming, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 220 van 30. 8. 1993.
() Richtlijn van de Raad 84/526/EEG van 17 september 1984 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lidstaten inzake naadloze gasflessen van niet-gelegeerd aluminium en van aluminiumlegeringen, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 300 van 19. 11. 1984.
() De aangegeven technische benaming moet courant gebruikt worden in wetenschappelijke en technische handboeken, tijdschriften en teksten. Handelsbenamingen mogen voor dit doel niet aangewend worden. Het is toegelaten om een van de hiernavolgende benamingen te gebruiken in plaats van de technische benaming:
- voor de rubriek 1078 koelgas, n.e.g. van 2° A: mengsel F1, mengsel F2, mengsel F3;
- voor de rubriek 1060 mengsel van methylacetyleen en propadieen, gestabiliseerd van 2° F: mengsel P1, mengsel P2;
- voor de rubriek 1965 mengsel van koolwaterstofgassen, vloeibaar, n.e.g. van 2° F: mengsel A of butaan, mengsel A0 of butaan, mengsel A1, mengsel B, mengsel C of propaan.
() De aangegeven technische benaming moet courant gebruikt worden in wetenschappelijke en technische handboeken, tijdschriften en teksten. Handelsbenamingen mogen voor dit doel niet aangewend worden.
() Reglement Nr 34 (Uniforme voorschriften betreffende de homologatie van voertuigen voor wat betreft de preventie van brandrisico) (in de meest recente geamendeerde vorm) bijlage aan het Akkoord betreffende de uniforme homologatievoorschriften van uitrusting en onderdelen van voertuigen, gedateerd te Genève op 20 maart 1958, zoals gewijzigd.
() Richtlijn 70/221/EEG van de Raad van de Europese Unie van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-staten betreffende reservoirs voor vloeibare brandstof en beschermingsinrichtingen aan de achterzijde van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 76 van 6. 4. 1970.
BIJLAGE B
INHOUDSTAFEL VAN BIJLAGE B
In de teksten met betrekking tot Deel I, Afdeling 2 en Deel III, Aanhangsel B.1a, "batterijen van recipiënten" vervangen door "batterijvoertuigen".
In Deel I, Afdeling 6, bijvoegen:
"Afwijkingen 10 603Overgangsbepalingen 10 604 en volgende"
(VOLUME II)BEPALINGEN BETREFFENDE HET VERVOERSMATERIAAL EN HET VERVOER
Indeling van de bijlage
10 000 (1) c) Vervang "batterijen van recipiënten" door "batterijvoertuigen".
Bijvoegen: "- aanhangsel B.4 dat bepalingen bevat betreffende de opleiding van bestuurders van voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren;"
Bijvoegen: "- aanhangsel B.7 dat betrekking heeft op het kenteken voor verwarmde stoffen."
DEEL I
ALGEMENE BEPALINGEN VOOR HET VERVOER VAN GEVAARLIJKE STOFFEN VAN ALLE KLASSEN
10 010 Als volgt wijzigen:
"In bijlage A worden de transporten, die beantwoorden aan de voorwaarden van randnummers 2201a, 2301a, 2401a, 2471a, 2501a, 2551a, 2601a, 2801a en 2901a (inzake verpakking, massa, enz.), van de voorschriften van onderhavige bijlage vrijgesteld; de voorschriften van randnummer 10 381 (1) a) zijn in voorkomend geval van deze vrijstelling uitgezonderd."
10 011 In de tabel:
Bij de rubriek "klasse 1", kolom "Stoffen", eerste lijn (maximale vrijgestelde massa 50 kg), bijvoegen:
"4° (Stofidentificatienrs 0081, 0082 en 0241)"
Bij de rubriek "klasse 1", kolom "Stoffen", tweede lijn (maximale vrijgestelde massa 5 kg) als volgt wijzigen:
"2°, 4° (andere Stofidentificatienrs dan 0081, 0082 en 0241), 8°, 11°, 24°".
Bij de rubriek "klasse 3", vervang tweemaal "41° tot 57°" door "41°".
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
In de vermeldingen van de klasse 8 "Stoffen" vervangen door "Stoffen en voorwerpen".
Volgende "opmerking 3" bijvoegen:
"Opmerking: 3. Voor de toepassing van dit randnummer en zijn tabel op stalen van klasse 1, moeten de bepalingen gevolgd worden die van toepassing zijn op het volgnummer van de stof of van het voorwerp dat overeenstemt met de classificatiecode van de stalen."
Volgende "opmerking 4" bijvoegen:
"Opmerking: 4. Zie randnummer 10 603 voor een transport uitgevoerd door particulieren, interventiediensten of ondernemingen waarvoor een dergelijk transport ondergeschikt is aan hun hoofdactiviteit."
10 013 Dit randnummer schrappen.
Definities10 014 (1) Volgende definities schrappen:
"breekbare colli"
"batterij van recipiënten of batterij van tanks"
Volgende definities wijzigen:
In de definitie van het woord "laadkist" de woorden "afneembare tank" schrappen, zodat de eerste zin als volgt wijzigt:
"'laadkist', een hulpmiddel bij het vervoer (raamwerk of ander gelijkaardig voorwerp)".
De definitie van "Laadketel" als volgt wijzigen:
"laadketel", een hulpmiddel bij het vervoer (met inbegrip van de wissellaadketels (caisses mobiles)) dat voldoet aan de bovenstaande definitie van laadkist en dat gebouwd is om vloeistoffen, poeders of korrelige stoffen te bevatten, maar met een inhoud van meer dan 0,45 m³; de laadketels voor de stoffen van klasse 2 hebben een inhoud van meer dan 1 000 liter.
Vervang de definitie van "batterijvoertuig" door:
"batterijvoertuig", een voertuig met een ensemble van:
- meerdere flessen die beantwoorden aan randnummer 2211 (1); of
- meerdere cilinders die beantwoorden aan randnummer 2211 (2); of
- meerdere drukvaten die beantwoorden aan randnummer 2211 (3); of
- meerdere flessenbatterijen die beantwoorden aan randnummer 2211 (5); of
- meerdere tanks die beantwoorden aan de definitie van onderhavige bijlage;
die onderling door een verzamelbuis zijn verbonden en blijvend op het voertuig gemonteerd zijn.
In de definities "tank" en "afneembare tank", "tankbatterij" vervangen door "een element van een batterijvoertuig".
(2) Vervang "batterijen van recipiënten" door "batterijvoertuigen".
10 015 (1) b) Als volgt wijzigen:
"b) indien het gaat over mengsels van samengeperste gassen: de verhouding van het gedeelte van het volume ten opzichte van het totaal volume van het gasmengsel (uitgedrukt in procent), wanneer op basis van de druk gevuld wordt, of de verhouding van het gedeelte van de massa ten opzichte van de totale massa van het mengsel (uitgedrukt in procent), wanneer op basis van de massa gevuld wordt;
indien het gaat over mengsels van vloeibaar gemaakte gassen en van onder druk opgeloste gassen: de verhouding van het gedeelte van de massa ten opzichte van de totale massa van het mengsel (uitgedrukt in procent)."
10 118 (2) Vervang "Stoffen" door "Stoffen en voorwerpen".
(3) Volgende paragraaf bijvoegen:
"De grote laadkisten, die vervoerd worden door voertuigen waarvan de vloer isolerende en warmteweerstandseigenschappen bezit die voldoen aan voorgenoemde voorschriften, moeten evenwel zelf niet aan deze voorschriften voldoen."
(5) Volgende nieuwe paragraaf (5) bijvoegen:
"De grote laadkisten en de laadketels, die beantwoorden aan de definitie van "container" die in de "1972 International Convention for Safe Containers" (CSC, 1972) (¹) voorkomt, of in UIC-fiche 590 (herwerking 1.1.89) en 592-1 tot 592-4 (herwerking 1.7.94) (²), mogen slechts gebruikt worden voor het vervoer van gevaarlijke goederen indien de grote laadkist of het raamwerk van de laadketel voldoet aan de bepalingen van de CSC of van de UIC-fiches 590 en 592-1 tot 592-4."
Volgende twee voetnoten bijvoegen:
"(¹) Gepubliceerd door de "International Maritime Organisation", 4 Albert Embankment, London SE1 7SR.
(²) Gepubliceerd door de "Union internationale des chemins de fer, Service Publications", 16, rue Jean Rey, F-75015 Paris."
(6) Volgende nieuwe paragraaf (6) bijvoegen:
"Een grote laadkist mag slechts voor vervoer aangeboden worden indien zij vanuit bouwtechnisch oogpunt geschikt is voor gebruik.
"Vanuit technisch oogpunt geschikt voor gebruik" betekent dat de structurele onderdelen van de laadkist - zoals de bovenste en onderste langs- en dwarsliggers, de boven- en onderdrempel van deuren, de dwarselementen van de bodem, de hoekbalken en de hoekstukken - geen belangrijke tekortkomingen vertonen. "Belangrijke tekortkomingen" zijn: deuken of plooien in structurele onderdelen die dieper dan 19 mm zijn, ongeacht hun lengte; elke barst of breuk in een structureel onderdeel; meer dan één verbinding of een ondeugdelijk uitgevoerde verbinding (bijvoorbeeld met overlapping) in de bovenste of onderste dwarsliggers of in de bovendrempel van deuren, meer dan twee verbindingen in een van de bovenste of onderste langsliggers, of een verbinding in een onderdrempel van deuren; meer dan twee verbindingen in een onderdrempel van deuren of een hoekbalk; deurscharnieren of beslagen die geklemd, verdraaid, gebroken, op een andere manier niet gebruiksklaar of niet aanwezig zijn; afdichtingen of sluitingen die niet dicht zijn; elke vervorming van het geheel die groot genoeg is om een correcte positionering van de manipulatieuitrusting of het plaatsen en het vastzetten op een chassis of voertuig te verhinderen.
Bovendien is elk verval van om het even welk onderdeel van de laadkist - zoals doorgeroeste plaatsen in metalen wanden of gedesintegreerde gedeelten in elementen uit glasvezel - onaanvaardbaar, ongeacht het constructiemateriaal. Gewone slijtage, met inbegrip van oxidatie (roest), kleine deuken, krassen en andere beschadigingen die de bruikbaarheid of de weerbestendigheid niet beïnvloeden, zijn evenwel toelaatbaar.
Vóór het laden moet een laadkist nagekeken worden om te zien of zij geen resten van een vorige lading bevat en de vloer en de binnenwanden geen uitsteeksels vertonen."
10 121 (1) Vervang "batterijen van recipiënten" door "batterijvoertuigen".
Afdeling 2 Speciale voorschriften waaraan het transportmaterieel en zijn uitrusting moeten voldoenDe titel van randnummer 10 220 als volgt wijzigen:
"Tankvoertuigen (vaste tanks), batterijvoertuigen en voertuigen die gebruikt worden voor het vervoer van gevaarlijke goederen in afneembare tanks of in laadketels met een inhoud van meer dan 3 000 liter"
In de opmerking a) die voorafgaat aan dit randnummer, "batterijen van recipiënten" door "batterijvoertuigen" vervangen (twee maal).
10 220 (1) Opmerking 2: volgende woorden bijvoegen: "en randnummer 212 127 (4) en (5)".
(2) Vervang de verwijzing naar "randnummer 2200 (3)" door "randnummer 2200 (5) en (7)".
Reminrichtingen
10 221 (1) Het begin van paragraaf (1) door volgende tekst vervangen:
"De motorvoertuigen (trekkers en dragende voertuigen) die een maximale massa van meer dan 16 ton hebben en de aanhangwagens (d.w.z. aanhangwagens, opleggers en aanhangwagens met centrale as) met een maximale massa van meer dan 10 ton, die volgende transporteenheden vormen:"
In de huidige tweede sub-alinea "of batterijen van recipiënten" schrappen.Bijvoegen: "batterijvoertuigen met een totale inhoud van meer dan 1 000 liter;" als nieuwe sub-alinea.
Volgende nieuwe alinea bijvoegen:
"Deze bepaling geldt ook voor alle motorvoertuigen die aanhangwagens met een maximale massa van meer dan 10 ton mogen trekken, zoals hierboven aangegeven, en die voor het eerst ingeschreven werden na 30 juni 1995."
Voetnoot (¹) schrappen.
(2) Vervang in de eerste zin "die een motorvoertuig en/of een aanhangwagen van een in (1) aangeduid type omvat" door "die een motorvoertuig omvat waarvan al dan niet een aanhangwagen van een in (1) aangeduid type is gekoppeld".
(4) Volgende nieuwe paragraaf (4) bijvoegen:
"(4) Elk voertuig (motorvoertuig of aanhangwagen), dat deel uitmaakt van een transporteenheid van een niet in bovenstaande paragraaf (1) aangeduid type en dat voor het eerst ingeschreven wordt na 30 juni 1997, moet voldoen aan de er op van toepassing zijnde technische voorschriften van de meest recente versie van EEG-Reglement 13 (¹), die van toepassing is op de datum van de homologatie van het voertuig."
Volgende nieuwe voetnoot bijvoegen:
"(¹) EEG Reglement 13 (Eenvormige voorschriften betreffende de homologatie van voertuigen van categorie M, N en O voor wat het remsysteem betreft) (in zijn meest recent gewijzigde vorm), bijlage bij de Overeenkomst betreffende de aanneming van eenvormige technische voorschriften die van toepassing zijn op voertuigen met wielen, op uitrustingen en op onderdelen die gemonteerd of gebruikt kunnen worden in een voertuig met wielen en de wederzijdse erkenningsvoorwaarden van de homologaties, afgeleverd overeenkomstig deze voorschriften (Overeenkomst van 1958, zoals gewijzigd). Het is ook toegelaten om de overeenkomstige bepalingen van Richtlijn 71/320/EEG toe te passen (oorspronkelijk gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 202 van 6. 9. 1971), op voorwaarde dat deze aangepast werden in functie van de meest recente versie van Reglement 13, die van toepassing is op de datum van de homologatie van het voertuig."
(5) Volgende nieuwe paragraaf (5) bijvoegen:
"(5) De constructeur van het voertuig moet voor het remvertragingssysteem een verklaring van overeenstemming met randnummer 220 522 afleveren. Deze verklaring dient voorgelegd te worden bij de eerste technische keuring, vermeld in randnummer 10 282 (1)."
10 240 (4) Deze paragraaf schrappen.
10 251 In de eerste zin de woorden "en 10 283" schrappen en op het eind van deze zin bijvoegen: "(met uitzondering van de in randnummer 11 204 gedefinieerde transporteenheden van type II)".
a) Als volgt wijzigen:
"Transporteenheden die vaste of afneembare tanks of laadketels met een inhoud van meer dan 3 000 liter dragen of batterijvoertuigen met een inhoud van meer dan 1 000 liter omvatten, en die vloeistoffen ..." (rest ongewijzigd)Vervang de verwijzing "in randnummer 2200 (3)" door "in randnummer 2200 (5) en (7)".
Op het eind van het randnummer volgende opmerking bijvoegen:
"Opmerking: Zie ook randnummer 10 605 voor de overgangsbepalingen."
10 260 d) Het punt op het eind vervangen door een komma en volgende nieuwe tekst bijvoegen:
"... in het bijzonder:
i) voor de bescherming van de bestuurder:
- een fluorescerend jak;
- een veiligheidsbril;
- een geschikte ademhalingsbescherming indien giftige stoffen vervoerd worden;
- geschikte handschoenen;
- een geschikte bescherming voor de voeten (bijvoorbeeld laarzen);
- eenvoudige beschermingskledij (bijvoorbeeld een schort);
- een zaklamp (zie ook randnummer 10 353);
- een fles met water om de ogen te spoelen;
ii) voor de bescherming van het publiek:
- vier reflecterende waarschuwingstekens die uit zichzelf rechtop kunnen staan (bijvoorbeeld kegels, driehoeken);
iii) voor de bescherming van het milieu:
- een afdekking voor riool- en afvoeropeningen, die weerstaat aan de vervoerde stof;
- een geschikte schop;
- een bezem;
- een geschikt absorptiemateriaal;
- een geschikt opvangrecipiënt (enkel voor kleine hoeveelheden).
10 281 De verwijzing naar randnummer 10 283 schrappen.
10 282 (1) Het begin als volgt wijzigen:
"Tankvoertuigen, dragende voertuigen voor afneembare tanks, batterijvoertuigen met een inhoud van meer dan 1 000 liter, voertuigen bestemd voor het vervoer van laadketels met een inhoud van meer dan 3 000 liter en de andere ..."
Het woord "jaarlijkse" bijvoegen vóór de woorden "technische keuringen".
Vóór "voorschriften van deze bijlage" bijvoegen "er op van toepassing zijnde".
Volgende opmerking bijvoegen:
"Opmerking: Zie ook randnummer 10 605 voor de overgangsbepalingen."
(3) het woord "speciale" schrappen.
(4) Als volgt wijzigen:
"De geldigheid van de keuringsdocumenten eindigt uiterlijk één jaar na de datum van de technische keuring die aan de afgifte van het document voorafging. De volgende geldigheidsduur is echter afgestemd op de vorige nominale vervaldatum indien de technische keuring uitgevoerd wordt in de maand die voorafgaat aan of volgt op deze datum. Dit voorschrift mag evenwel ..." (rest ongewijzigd).
10 283 Schrappen.
10 315 Als volgt wijzigen:
"(1) De bestuurders van voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren in vaste of afneembare tanks, de bestuurders van batterijvoertuigen met een totale inhoud van meer dan 1 000 liter en de bestuurders van voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren in laadketels met een individuele inhoud van meer dan 3 000 liter op een transporteenheid, moeten in het bezit zijn van een getuigschrift. Dit getuigschrift wordt uitgereikt door de bevoegde overheid of door een door deze overheid daartoe erkende instelling; het verklaart dat de houder een opleiding heeft gevolgd en geslaagd is in een examen betreffende de bijzondere eisen die bij het vervoer van gevaarlijke goederen in tanks moeten worden vervuld.
(2) De bestuurders van voertuigen met een hoogst toegelaten gewicht van meer dan 3 500 kg, die gevaarlijke goederen vervoeren en die beoogd worden in paragraaf (1), en de bestuurders van andere voertuigen wanneer de voorschriften van deel II van dit aanhangsel zulks vereisen, moeten in het bezit zijn van een getuigschrift. Dit getuigschrift wordt uitgereikt door de bevoegde overheid of door een door deze overheid daartoe erkende instelling; het verklaart dat de houder een opleiding heeft gevolgd en geslaagd is in een examen betreffende de bijzondere eisen die bij het vervoer van gevaarlijke goederen, anders dan in tanks, moeten worden vervuld.
(3) Om de vijf jaar moeten de bestuurders - door middel van een door de bevoegde overheid of elke door haar daartoe erkende instelling op het getuigschrift aangebrachte vermelding - kunnen aantonen dat ze in de loop van het jaar dat aan de vervaldag van het getuigschrift voorafgaat een bijscholingscursus hebben gevolgd en geslaagd zijn in de bijhorende examens. De nieuwe geldigheidsperiode vangt aan vanaf de vervaldatum van het getuigschrift.
(4) De bestuurders van de in paragrafen (1) en (2) beoogde voertuigen dienen een basiscursus te volgen. De opleiding moet gegeven worden in het kader van een door de bevoegde overheid goedgekeurde stage. De voornaamste doelstellingen ervan zijn de aandacht vestigen op de risico's verbonden aan het vervoer van gevaarlijke stoffen en de betrokkenen de nodige grondbeginselen bijbrengen om de kansen op een incident te minimaliseren, om (indien zich toch een incident mocht voordoen) de eventueel voor zichzelf, voor de bevolking en voor het milieu vereiste veiligheidsmaatregelen te nemen, en om de gevolgen van het incident te beperken. Deze opleiding, die een persoonlijke praktische ervaring moet omvatten, dient - als basisopleiding voor alle categorieën van bestuurders - ook ten minste de onderwerpen te behandelen die in randnummer 240 102 van aanhangsel B.4 gedefinieerd zijn.
(5) De bestuurders van de in paragraaf (1) beoogde voertuigen dienen een specialisatiecursus voor tankvervoer te volgen; deze moet ten minste onderwerpen behandelen die in randnummer 240 103 van aanhangsel B.4 gedefinieerd zijn.
(6) De bestuurders van voertuigen die gevaarlijke goederen van klasse 1 of klasse 7 vervoeren moeten een specialisatiecursus volgen die de voorschriften behandelt die eigen zijn aan deze klassen (zie randnummers 11 315 en 71 315).
(7) De basiscursussen van de oorspronkelijke opleiding of van de bijscholing en de specialisatiecursussen van de oorspronkelijke opleiding of van de bijscholing mogen bij éénzelfde gelegenheid en door éénzelfde opleidingsinstelling in de vorm van een polyvalent en geïntegreerd lessenpakket gegeven worden.
(8) De cursussen van de oorspronkelijke opleidingen, de bijscholingscursussen, de praktische oefeningen de examens en de rol van de bevoegde overheden moeten voldoen aan de bepalingen van aanhangsel B.4.
(9) Elk getuigschrift van het in aanhangsel B.6 weergegeven model betreffende een opleiding conform de bepalingen van onderhavig randnummer, dat afgeleverd wordt door de bevoegde overheid van een Lid-staat of elke door die overheid erkende instelling, wordt tijdens zijn gehele geldigheidsduur door de bevoegde overheid van de andere Lid-staten aanvaard.
(10) Het getuigschrift moet gesteld zijn in de taal of in een van de talen van het land van de bevoegde overheid die het getuigschrift heeft afgegeven of die de instelling heeft erkend die het heeft afgegeven, en daarenboven in het Frans, het Engels of het Duits indien deze taal geen van de drie genoemde is; dit tenzij overeenkomsten tussen de bij het vervoer betrokken landen anders bepalen."
10 321 In de eerste zin de woorden "afgezonderd" en "in open lucht" schrappen.
10 353 (2) Vervang de verwijzing naar "randnummer 2200 (3)" door "randnummer 2200 (5) en (7)".
10 378 (1) Vervang "batterijen van recipiënten" door "batterijvoertuigen".
10 381 (1) a) Bijvoegen "en - in voorkomend geval - het in randnummer 2008 voorgeschreven containerverpakkingscertificaat".
(2) a) " of 10 283" schrappen.
Schriftelijke richtlijnen
10 385 Randnummer 10 385 als volgt wijzigen:
"Schriftelijke richtlijnen voor de bestuurder
(1) Met het oog op elk ongeval of incident dat zich tijdens het vervoer kan voordoen, moeten aan de bestuurder schriftelijke richtlijnen worden meegegeven, die - voor elk vervoerd gevaarlijk goed of voor elke groep van gevaarlijke goederen met dezelfde gevaren, waartoe het (de) vervoerd(e) gevaarlijk(e) goed(eren) behoort (behoren) - in beknopte vorm het volgende aangeven:
a) de benaming van het goed of van de groep van goederen, de klasse en het stofidentificatienummer of - voor een groep van goederen - de stofidentificatienummers van de stoffen waarvoor deze richtlijnen bestemd zijn of waarop ze van toepassing zijn;
b) de aard van het gevaar dat van deze stoffen uitgaat evenals de maatregelen die de bestuurder moet nemen en de persoonlijke beschermingsmiddelen die hij moet gebruiken;
c) de stappen die de bestuurder onmiddellijk moet ondernemen wanneer een ongeval plaatsvindt.
(2) Deze richtlijnen moeten door de verzender geleverd worden, en deze laatste is verantwoordelijk voor hun inhoud; ze moeten opgesteld zijn in een taal die de bestuurder(s) die de gevaarlijke goederen overneemt (overnemen) kan (kunnen) lezen en begrijpen, voor zover deze taal een officiële taal is van een van de Lid-staten.
(3) Deze richtlijnen moeten in de bestuurderscabine bewaard worden.
(4) Aan onderhavig randnummer beantwoordende schriftelijke richtlijnen die niet slaan op de goederen die zich aan boord van het voertuig bevinden moeten apart gehouden worden van de passende documenten teneinde verwarring te vermijden.
(5) De vervoerder moet er op toezien dat de betrokken bestuurders in staat zijn om deze richtlijnen correct te begrijpen en toe te passen.
(6) Wanneer bij samengeladen verpakte goederen gevaarlijke goederen voorkomen die behoren tot verschillende groepen van goederen met dezelfde gevaren, mogen de schriftelijke richtlijnen beperkt worden tot één enkele richtlijn per klasse van gevaarlijke goederen die aan boord van het voertuig vervoerd wordt. In een dergelijk geval moet geen benaming of stofidentificatienummer van de goederen in de richtlijnen voorkomen.
(7) Deze richtlijnen moeten volgens onderstaand model opgesteld worden:
LADING
- Vermelding van de voor het vervoer voorgeschreven officiële omschrijving van het goed of van de benaming van de groep van goederen met dezelfde gevaren, van de klasse en van het stofidentificatienummer of - voor een groep van goederen - de stofidentificatienummers van de goederen waarvoor deze richtlijnen bestemd zijn of waarop ze van toepassing zijn.
- Beschrijving, die bijvoorbeeld beperkt is tot de fysische toestand met eventueel opgave van de kleur en - in voorkomend geval - van de geur; dit om behulpzaam te zijn bij de identificatie van weggelekt of gemorst product.
AARD VAN HET GEVAAR
Korte opsomming van de gevaren:
- Hoofdgevaar
- Bijkomende gevaren, met inbegrip van eventuele effecten op langere termijn en de gevaren voor het milieu
- Gedrag bij brand of verhitting (ontbinding, ontploffing, vorming van giftige dampen, enz.)INDIVIDUELE BASISBESCHERMING
Vermelding van de basisuitrusting voor individuele bescherming die bestemd is voor de bestuurder overeenkomstig randnummers 10 260, 11 260, 21 260, 43 260 en 71 260, al naargelang van de klasse(n) van de vervoerde goederen.
MAATREGELEN DIE DE BESTUURDER ONMIDDELLIJK MOET NEMEN
- De politie en de brandweer verwittigen
- De motor afzetten
- Geen open vlam. Niet roken
- De waarschuwingstekens op de weg plaatsen en de andere weggebruikers waarschuwen voor het gevaar
- Het publiek verwijderd houden van de gevaarlijke zone
- Boven de wind blijven
VRIJKOMEN VAN PRODUCT
De bestuurders zouden opgeleid en geoefend moeten zijn om het hoofd te bieden aan kleine lekken of een kleine hoeveelheid gemorst product, teneinde het verergeren van de toestand te verhinderen; dit voor zover zulks kan gebeuren zonder risico voor henzelf.
In deze rubriek moeten instructies dienaangaande in herinnering gebracht worden, evenals een lijst van de uitrustingsstukken die zich overeenkomstig de randnummers 10 260, 11 260, 21 260, 43 260 en 71 260 - al naargelang van de klasse(n) van de vervoerde goederen - aan boord van het voertuig moeten bevinden om in te grijpen bij weglekkende of gemorste kleine hoeveelheden (bijvoorbeeld emmer, schop, enz.)
BRAND
De bestuurders zouden tijdens hun opleiding geoefend moeten worden in het bestrijden van kleine branden van het voertuig. Ze dienen niet in te grijpen bij een brand waarin de lading betrokken is.
In voorkomend geval dient hier aangegeven te worden dat het (de) vervoerd(e) goed(eren) op een gevaarlijke wijze met water reageren.
EERSTE HULP
Informatie voor de bestuurder voor wanneer hij in contact zou geweest zijn met het (de) vervoerd(e) goed(eren).
BIJKOMENDE INLICHTINGEN"
10 400 Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"10 400 (1) Bij aankomst op de laad- of losplaats moeten het voertuig en de bestuurder voldoen aan de reglementaire bepalingen (inzonderheid deze die betrekking hebben op de veiligheid, de reinheid en de goede werking van de uitrusting van het voertuig die bij het laden en het lossen gebruikt wordt.
(2) Er mag niet geladen worden indien uit een controle van de documenten en een visueel nazicht van het voertuig en zijn uitrusting blijkt dat het voertuig of de bestuurder niet voldoen aan de reglementaire bepalingen.
(3) Er mag niet gelost worden indien de bovenvermelde controles tekortkomingen aantonen die de veiligheid van de losoperatie in het gedrang kunnen brengen."
10 410 Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"Voorzorgsmaatregelen ten opzichte van levensmiddelen, andere eetwaren en dierenvoedselColli, met inbegrip van grote recipiënten voor losgestort vervoer (IBC's), evenals ongereinigde lege verpakkingen, met inbegrip van ongereinigde lege grote recipiënten voor losgestort vervoer (IBC's), die voorzien zijn van etiketten die overeenstemmen met model 6.1 of 6.2 en deze die voorzien zijn van etiketten die overeenstemmen met model 9 en stoffen bevatten van 1°, 2° b), 3° of 13° b) van klasse 9, mogen in de voertuigen en op de plaatsen waar geladen , gelost of overgeladen wordt niet op colli gestapeld worden waarvan men weet dat ze levensmiddelen, andere eetwaren of dierenvoedsel bevatten of in de onmiddellijke nabijheid van deze laatste gestouwd worden.
Wanneer deze colli, voorzien van voorgenoemde etiketten, in de onmiddellijke nabijheid gestouwd worden van colli waarvan men weet dat ze levensmiddelen, andere eetwaren of dierenvoedsel bevatten, moeten ze van deze laatste gescheiden worden door:
a) schotten met volle wanden; de schotten moeten even hoog zijn als de colli die voorzien zijn van voornoemde etiketten;
b) colli die niet voorzien zijn van etiketten die overeenstemmen met model 6.1, 6.2 of 9, of colli die voorzien zijn van etiketten die overeenstemmen met model 9 maar geen stoffen van 1°, 2°, 3° of 13° van klasse 9 bevatten; of
c) een ruimte van ten minste 0,8 m;
tenzij deze colli met voorgenoemde etiketten voorzien zijn van een supplementaire verpakking of volledig afgedekt zijn (bijvoorbeeld door een folie, een afdekkarton of andere maatregelen)."
10 414 (3) Schrappen. Paragraaf (4) wordt (3).
De titel van AFDELING 5 als volgt wijzigen:
"Bijzondere voorschriften betreffende het verkeer van voertuigen en laadkisten"
10 500 (1) Vervang "gevaarlijke stoffen" door "gevaarlijke goederen".
(7) Vervang "batterijen van recipiënten" door "batterijvoertuigen".
(9) Vervang "stoffen" door "goederen" (twee maal).
Het woord "buitenkant" vervangen door "beide zijkanten en op ieder uiteinde".
Volgende zin als volgt wijzigen:
"Het etiket van model 11 moet echter niet aangebracht worden."
Aan het begin van randnummer 10 500 volgende opmerking bijvoegen:
"Opmerking: Zie ook randnummer 2007 voor de signalisatie en etikettering van laadkisten en laadketels in het geval van een transport dat voorafgaat aan - of volgt op een zee- of luchttraject."
(10), (12) Vervang "batterijen van recipiënten" door "batterijvoertuigen".
Andere bepalingen
10 599 Dit randnummer als volgt wijzigen:
"(1) Onder voorbehoud van de bepalingen van paragraaf (2) hieronder, mag een Lid-staat aan voertuigen die een internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg uitvoeren op haar grondgebied bepaalde supplementaire bepalingen opleggen die niet voorzien zijn in onderhavig deel of in deel II van onderhavige bijlage, op voorwaarde dat deze bepalingen niet in tegenspraak zijn met deze van paragraaf 2 van artikel 2 van het Verdrag, dat ze in haar nationale wetgeving voorkomen en ook van toepassing zijn op voertuigen die een binnenlands vervoer van gevaarlijke goederen over de weg uitvoeren op het grondgebied van voorgenoemde Lid-staat.
(2) De in paragraaf (1) bedoelde supplementaire bepalingen zijn:
a) bijkomende veiligheidsvoorwaarden of beperkingen met betrekking tot voertuigen die gebruik maken van bepaalde kunstwerken zoals bruggen en tunnels, voertuigen die gebruik maken van gecombineerde transportwijzen zoals veerboten of treinen, of voertuigen die aankomen in - of vertrekken uit havens of andere welbepaalde transportterminals;
b) voorschriften die de door de voertuigen te volgen reisweg vastleggen teneinde commerciële - residentiële - of ecologisch kwetsbare gebieden te vermijden, evenals industriezones waar zich gevaarlijke installaties bevinden of wegen waarop grote fysische gevaren bestaan;
c) uitzonderlijke voorschriften, die de te volgen reisweg vastleggen of de bepalingen die nageleefd moeten worden bij het stationeren van voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren, in geval van extreme weersomstandigheden, aardbevingen, ongevallen, syndicale acties, onrust onder de burgers of gewapende opstanden;
d) beperkingen met betrekking tot het verkeer van voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren op bepaalde dagen van de week of van het jaar.
(3) De bevoegde overheid van de Lid-staat die op haar grondgebied supplementaire bepalingen oplegt die in alinea's a) en d) van bovenstaande paragraaf (2) beoogd worden, zal de bevoegde dienst van de Europese commissie van deze bepalingen op de hoogte stellen; deze laatste zal ze ter kennis brengen van alle Lid-staten."
Afdeling 6 Overgangsbepalingen, afwijkingen en bijzondere voorschriften voor bepaalde landen10 602 Volgende zin bijvoegen na de tweede zin van de huidige tekst: "De voor 1 januari 1995 toegestane en niet vernieuwde tijdelijke afwijkingen zijn niet meer geldig na 31 december 1998."
10 603 Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"Afwijkingen
10 603 De in deze bijlage vastgelegde bepalingen zijn niet van toepassing op:
a) Het vervoer van gevaarlijke goederen dat door particulieren wordt verricht, wanneer de goederen in kwestie verpakt zijn voor de kleinhandel en bestemd zijn voor eigen gebruik, gebruik thuis of hun vrijetijds- of sportactiviteiten;
b) het vervoer van machines of materiaal die niet gespecificeerd zijn in bijlage A en die gevaarlijke goederen bevatten in hun opbouw of in hun werkingsuitrusting;
c) het vervoer dat door de bedrijven wordt verricht maar bijkomstig is ten opzichte van hun hoofdactiviteit, zoals bevoorrading van bouwwerven of voor inspecties of reparatie- of onderhoudswerkzaamheden, in hoeveelheden van niet meer dan 450 liter per verpakking en van niet meer dan de in randnummer 10 011 vastgelegde maximale hoeveelheden.
De transporten die door dergelijke bedrijven worden verricht voor hun bevoorrading of voor hun externe of interne distributie vallen evenwel niet onder onderhavige vrijstelling;
d) het vervoer dat door of onder toezicht van de interventiediensten uitgevoerd wordt, inzonderheid door takelvoertuigen die verongelukte of defecte voertuigen vervoeren dewelke gevaarlijke goederen bevatten;
e) transporten in noodgevallen, bedoeld om mensenlevens te redden of om het milieu te beschermen, op voorwaarde dat al de nodige maatregelen werden getroffen opdat deze transporten volstrekt veilig plaatsvinden."
10 604 Volgend nieuw randnummer 10 604 en nieuwe titel bijvoegen:
"Overgangsbepalingen
10 604 De stoffen en voorwerpen van deze Richtlijn mogen tot 30 juni 1997 vervoerd worden overeenkomstig de voorschriften van onderhavige bijlage die er tot 31 december 1996 op van toepassing waren. In dit geval moet het vervoersdocument de vermelding "Vervoer overeenkomstig het vóór 1.1.1997 geldend ADR" bevatten ."
10 605 Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"10 605 De transporteenheden, bestemd voor het vervoer van laadketels met een inhoud van meer dan 3 000 liter, die voor het eerst ingeschreven werden voor 1 juli 1997 en die niet voldoen aan de bepalingen van randnummers 10 251 en 10 282, mogen tot 31 december 2004 verder gebruikt worden.
Deze transporteenheden moeten, tot deze datum, voldoen aan de bepalingen van randnummer 10 283 die van toepassing waren tot 31 december 1996."
10 606 Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"10 606 De bepalingen van de randnummers 10 260 en 10 385 die van toepassing waren tot 31 december 1996 mogen verder gebruikt worden tot 31 december 1998 in de plaats van die welke van toepassing zijn sinds 1 januari 1997."
DEEL II
SPECIALE VOORSCHRIFTEN DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP HET VERVOER VAN GEVAARLIJKE STOFFEN VAN DE KLASSEN 1 TOT 9
KLASSE 1 ONTPLOFBARE STOFFEN EN VOORWERPEN
11 118 In dit randnummer volgende zin bijvoegen:
"De kleine laadkisten, die vervoerd worden door voertuigen waarvan de vloer isolerende en warmteweerstandseigenschappen bezit die voldoen aan deze voorschriften, moeten evenwel zelf niet aan voorgenoemde voorschriften voldoen."
11 204 (3) a) Het volgende aan het eind van de laatste zin bijvoegen:
"; anders moet de laadbak zo gebouwd zijn dat gegarandeerd wordt dat geen vlammen kunnen binnendringen of zich geen hete plaatsen van meer dan 120 °C op de binnenzijde van de wanden kunnen vormen in de 15 minuten die volgen op het ontstaan van een brand die door de werking van het voertuig kan veroorzaakt worden."
11 205 Volgende nieuwe paragraaf (3) bijvoegen:
"(3) Wanneer stoffen of voorwerpen van klasse 1 in het kader van een multimodaal transport in laadkisten vervoerd worden vanuit of naar een haven, een spoorwegstation of een vliegveld van vertrek of bestemming, en dit in hoeveelheden waarvoor een transporteenheid van type III vereist is, mag in plaats daarvan een transporteenheid van type II gebruikt worden op voorwaarde dat de vervoerde laadkisten beantwoorden aan de desbetreffende voorschriften van de IMDG-Code, het RID of de Technische Instructies van de ICAO."
11 211 Dit randnummer schrappen.
11 260 Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"Overige uitrusting
11 620 (1) De in randnummer 10 260 d) iii) vermelde uitrusting is niet vereist.
(2) De in randnummer 10 260 d) i) vermelde uitrusting is niet vereist, behalve:
- twee fluorescerende jakken
- twee zaklampen."
11 282 Als volgt wijzigen:
"De voorschriften van randnummer 10 282 zijn van toepassing op de transporteenheden van type II en type III.".
11 315 Als volgt wijzigen:
"(1) De bepalingen van randnummer 10 315 zijn van toepassing op bestuurders van voertuigen die stoffen of voorwerpen van klasse 1 vervoeren, en dit los van het hoogst toegelaten gewicht van het voertuig.
(2) De bestuurders van voertuigen die stoffen of voorwerpen van klasse 1 vervoeren moeten een gespecialiseerde opleidingscursus volgen die ten minste de in randnummer 240 104 van aanhangsel B.4 gedefinieerde onderwerpen omvat.
(3) Indien een bestuurder, in toepassing van andere in een Lid-staat van kracht zijnde reglementeringen, onder een verschillend regime of voor een verschillend doel reeds een gelijkwaardige opleiding gevolgd heeft betreffende de in paragraaf (2) bedoelde onderwerpen, kan hij geheel of gedeeltelijk vrijgesteld worden van de gespecialiseerde cursus."
11 401 De kolom betreffende subklasse 1.1 als volgt wijzigen:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
11 403 (1) In de tabel een vertikale kolom en een horizontale lijn "A" bijvoegen en "X" plaatsen op het snijpunt van de kolom en de lijn.
Huidige voetnoot (¹) hernummeren als (4) en de verwijzing "(¹)" op het snijpunt van kolom L met lijn L vervangen door "(4)".
In de tabel op het snijpunt van lijn B en kolom D en op het snijpunt van lijn D en kolom B, de verwijzing "(¹)" bijvoegen.
Volgende nieuwe voetnoot (¹) bijvoegen:
"(¹) Colli die stoffen en voorwerpen bevatten die ingedeeld zijn bij compatibiliteitsgroepen B en D mogen in één en hetzelfde voertuig samengeladen worden, op voorwaarde dat ze vervoerd worden in aparte laadketels of compartimenten waarvan het model goedgekeurd is door de bevoegde overheid of een door haar aangewezen instelling en die ontworpen zijn om elke overbrenging van de detonatie van voorwerpen van compatibiliteitsgroep B naar stoffen of voorwerpen van compatibiliteitsgroep D te verhinderen."
(2) "(behalve compatibiliteitsgroep S)" bijvoegen na "1.4".
11 410 Schrappen.
11 500 (3) "01°, nr. 0224" bijvoegen
voor "4°, nrs. 0076 en 0143".
Volgende nieuwe paragraaf (6) bijvoegen:
"(6) Indien de grootte en de constructie van het voertuig zodanig zijn dat het beschikbaar oppervlak niet volstaat om de in paragraaf (1) tot (4) voorgeschreven etiketten te bevestigen, mogen hun afmetingen teruggebracht worden tot 100 mm voor de zijde."
Vervang de randnummers 21 000 tot 30 999 als volgt:
KLASSE 2 GASSEN
Algemeenheden
(Enkel de algemene bepalingen van deel I zijn van toepassing)
21 000-21 099AFDELING 1
WIJZE WAAROP DE GOEDEREN WORDEN VERVOERD
21 100-21 117Vervoer van laadkisten
21 118 Het is verboden colli met gassen van 3 in kleine laadkisten te vervoeren.
21 119-21 199AFDELING 2
SPECIALE VOORSCHRIFTEN WAARAAN HET TRANSPORTMATERIEEL EN ZIJN UITRUSTING MOETEN VOLDOEN
21 200-21 211Verluchting
21 212 Indien colli met gassen van 1°, 2°, 3° en met 1001 acetyleen, opgelost (ethyn, opgelost) van 4° F in gesloten voertuigen worden vervoerd, moeten deze voertuigen voorzien zijn van een geschikte verluchting.
21 213-21 259Speciale uitrusting
21 260 (1) Indien gassen en voorwerpen vervoerd worden die gekenmerkt zijn door de letters T, TO, TF, TC, TFC, TOC, moet het boordpersoneel voorzien zijn van gasmaskers die hen toelaten om in geval van nood te vluchten zonder aangetast te worden door de gevaarlijke uitwasemingen.
(2) De uitrusting vermeld in randnummer 10 260 d) iii) is niet vereist.
21 261-21 299AFDELING 3
ALGEMENE DIENSTVOORSCHRIFTEN
21 300-21 320Bewaking van de voertuigen
21 321 De bepalingen van randnummer 10 321 zijn van toepassing op de hierna opgesomde gevaarlijke goederen waarvan de hoeveelheid de opgegeven massa overschrijdt:
De stoffen van 1 behalve deze van 1° A, 1° O en 1° F; de stoffen van 2° behalve deze van 2° A, 2° O en 2° F en de stoffen van 3° F: 1000 kg.
De stoffen van 2° F, 3° A en 3° O: 10 000 kg.
21 322-21 399AFDELING 4
BIJZONDERE VOORSCHRIFTEN VOOR HET LADEN, HET LOSSEN EN DE BEHANDELING
21 400-21 402Samenladingsverbod in één en hetzelfde voertuig
21 403 De colli voorzien van een etiket van model 2, 3 of 6.1, mogen niet in één en hetzelfde voertuig worden samengeladen met colli, voorzien van een etiket van model 1, 1.4 (behalve compatibiliteitsgroep S), 1.5, 1.6 of 01.
21 404-21 413Behandeling en stuwage
21 414 (1) Men mag niet met de colli gooien of ze aan schokken blootstellen.
(2) De recipiënten moeten zodanig in de voertuigen worden gestouwd dat zij niet kunnen kantelen of vallen; hierbij moeten de volgende voorschriften in acht genomen worden:
a) de in randnummer 2211 (1) vernoemde flessen moeten in de lengte- of dwarsrichting van het voertuig worden neergelegd; dicht bij het voorste kopschot moeten de flessen echter in de dwarsrichting liggen.
Korte flessen met een grote middellijn (ongeveer 30 cm en meer) mogen in de lengterichting worden gelegd, waarbij de beschermingsinrichtingen van de kranen naar het midden van het voertuig moeten gericht zijn.
Flessen met voldoende stabiliteit of flessen die worden vervoerd in geschikte inrichtingen die het omkantelen beletten, mogen eventueel rechtop worden geplaatst.
Liggende flessen moeten zodanig op een zekere en gepaste wijze vastgezet, vastgemaakt of bevestigd zijn dat zij niet kunnen verschuiven.
b) recipiënten met gassen van 3° moeten steeds in de stand worden geplaatst waarvoor zij zijn gebouwd en moeten beschermd worden tegen mogelijke beschadigingen door andere colli.
21 415-21 499AFDELING 5
SPECIALE VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE HET VERKEER VAN VOERTUIGEN EN LAADKISTEN
Signalisatie en etikettering
Etikettering
21 500 De voertuigen met vaste of afneembare tanks, de laadketels en de batterijvoertuigen die stoffen van klasse 2 bevatten of hebben bevat (leeg, ongereinigd), moeten voorzien zijn van de hieronder aangegeven etiket(ten):
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
21 501-21 599AFDELING 6
OVERGANGSBEPALINGEN, AFWIJKINGEN EN BIJZONDERE VOORSCHRIFTEN VOOR BEPAALDE LANDEN
(Alleen de algemene bepalingen van deel I zijn van toepassing)
21 600-30 999
KLASSE 3 BRANDBARE VLOEISTOFFEN
31 321 Vervang "van 41° tot 57°" door "van 41°" (twee maal).
31 403 Bijvoegen "(behalve compatibiliteitsgroep S)" na "1.4".
31 410 Schrappen.
Randnummers hernummeren als
31 404-31 41431 415 Vervang "van 41° tot 57°" door "van 41°".
31 500 De huidige tekst wordt paragraaf (1).
Volgende nieuwe paragraaf (2) bijvoegen:
"(2) Het is niet nodig om de in randnummer 10 500 (2) voorgeschreven oranje schilden aan te brengen op tankvoertuigen met meerdere compartimenten die twee of meer stoffen van de stofidentificatienummers 1202, 1203, 1223 bevatten maar geen enkele andere gevaarlijke stof, indien de oranje schilden die overeenkomstig randnummer 10 500 (1) aan de voorzijde en aan de achterzijde zijn aangebracht voorzien zijn van de in aanhangsel B.5 voorgeschreven stofidentificatienummers voor de meest gevaarlijke stof die vervoerd wordt, met andere woorden deze waarvan het vlampunt het laagst is."
KLASSE 4.1 BRANDBARE VASTE STOFFEN
41 111 (1) Als volgt wijzigen:
"De vaste stoffen en mengsels (zoals preparaten en afvalstoffen) van 6° c) (met uitzondering van naftaleen), 11° c), 12° c), 13° c) en 14° c) mogen losgestort ..." (rest ongewijzigd).
41 402 Vervang "OP1A, OP1B, OP2A of OP2B" door "OP1 of OP2".
41 403 (1) Bijvoegen "(behalve compatibiliteitsgroep S)" na "1.4".
41 410 Schrappen.
Randnummers hernummeren als
41 404-41 413
KLASSE 4.2 VOOR ZELFONTBRANDING VATBARE STOFFEN
42 403 Bijvoegen "(behalve compatibiliteitsgroep S)" na "1.4".
42 410 Schrappen.
Randnummers hernummeren als
42 404-42 499
KLASSE 4.3 STOFFEN DIE IN CONTACT MET WATER BRANDBARE GASSEN ONTWIKKELEN
43 111 (1) Als volgt wijzigen:
"De vaste stoffen en mengsels (zoals preparaten en afvalstoffen) van 11° c), ..." (rest ongewijzigd).
(2) en (3) Vervang "Bijproducten van de aluminiumbewerking" door "Bijproducten van de aluminiumfabricage of bijproducten van het omsmelten van aluminium".
43 204 Het begin als volgt wijzigen:
"De colli die stoffen en voorwerpen van de klasse 4.3 bevatten, ..."
43 260 Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"Speciale uitrusting
43 260 Naast de in randnummer 10 260 vermelde uitrusting moet zich bovendien een vel uit kunststof van 2 m × 3 m aan boord van het voertuig bevinden."
43 403 Bijvoegen "(behalve compatibiliteitsgroep S)" na "1.4".
43 410 Schrappen.
Randnummers hernummeren als
43 404-43 413
KLASSE 5.1 OXIDERENDE STOFFEN
51 111 (1), (2) "19" schrappen.
51 118 (1) In de eerste zin, "de breekbare colli in de zin van randnummer 10 014 (1) en" schrappen.
(2) "19" schrappen.
51 220 (3) Schrappen.
51 260 Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"51 260 Voor het vervoer van vloeistoffen van 1° a) moeten de voertuigen uitgerust zijn met een reservoir dat ongeveer 30 liter water bevat. Dit waterreservoir moet op de meest veilige wijze geplaatst zijn. Aan het water moet een antivriesmiddel toegevoegd worden dat huid noch slijmvliezen aantast en niet chemisch reageert met de lading. Wanneer de vloeistoffen vervoerd worden op een tankaanhangwagen die van het motorvoertuig gescheiden kan worden, moet het waterreservoir op de aanhangwagen geplaatst worden."
51 403 Bijvoegen "(behalve compatibiliteitsgroep S)" na "1.4".
51 410 Schrappen.
Randnummers hernummeren als
51 404-51 413
KLASSE 5.2 ORGANISCHE PEROXIDEN
52 118 De woorden "Breekbare colli in de zin van randnummer 10 014 (1) en" schrappen.
52 402 Schrap alle letters A en B na OP1 en OP2.
52 403 (1) Bijvoegen "(behalve compatibiliteitsgroep S)" na "1.4".
KLASSE 6.1 GIFTIGE STOFFEN
61 111 (3) Als volgt wijzigen:
"(3) De vaste mengsels (zoals preparaten en afvalstoffen) die stoffen van 60° c) bevatten, mogen onder dezelfde voorwaarden vervoerd worden als deze stoffen zelf. Andere vaste stoffen, mengsels (zoals preparaten en afvalstoffen) inbegrepen en afvalstoffen die bij de letter c) van de verschillende cijfers gerangschikt zijn mogen slechts in laadkisten, en onder de voorwaarden van randnummer 61 118 losgestort vervoerd worden."
61 118 Vervang "vervoer van vaste afvalstoffen" door "vervoer van vaste stoffen, mengsels (zoals preparaten en afvalstoffen) inbegrepen".
61 303 Schrappen.
Randnummers hernummeren als
61 303-61 32061 403 Bijvoegen "(behalve compatibiliteitsgroep S)" na "1.4".
61 410 Schrappen.
Randnummers hernummeren als
61 408-61 414
KLASSE 6.2 BESMETTELIJKE STOFFEN
62 240 Vervang "10 240 (1) b), (3) en (4)" door "10 240 (1) b) en (3)".
62 303 Schrappen.
Randnummers hernummeren als
62 303-62 32062 385 (1) a) In de eerste lijn "in de in randnummer 10 385 (1) d) voorziene gevallen" vervangen door "in geval van breuk of beschadiging van de vervoerde verpakkingen of gevaarlijke goederen, in het bijzonder indien deze stoffen zich over de weg hebben verspreid".
62 403 (1) Schrappen.
Het nummer "(2)" van de paragraaf schrappen en in de betreffende paragraaf "(behalve compatibiliteitsgroep S)" na "1.4" bijvoegen.
62 410 Schrappen.
Randnummers hernummeren als
62 404-62 411
KLASSE 7 RADIOACTIEVE STOFFEN
71 260 Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"Speciale uitrusting71 260 De in randnummer 10 260 d) iii) vermelde uitrusting is niet vereist."
71 315(nieuw) Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"Speciale opleiding van de bestuurders
71 315 (1) Los van het hoogst toegelaten gewicht van het voertuig zijn de voorschriften van randnummer 10 315 betreffende de goedgekeurde opleiding en de afgifte van een goedgekeurd opleidingsgetuigschrift van toepassing op:
a) bestuurders van voertuigen die radioactieve stoffen vervoeren die door een van de fiches 5 tot en met 8 of 10 tot en met 13 beoogd worden;
b) bestuurders van voertuigen die niet-splijtbare radioactieve stoffen vervoeren die door fiche 9 beoogd worden, indien het totaal aantal van de colli die de radioactieve stoffen bevatten en met het voertuig vervoerd worden groter is dan 10 of indien de som van de transportindexen op het voertuig groter is dan 3.
(2) De in bovenstaande paragraaf (1) vernoemde bestuurders moeten een specialisatiecursus volgen die ten minste de in randnummer 240 105 van aanhangsel B.4 gedefinieerde onderwerpen omvat.
(3) De bestuurders van voertuigen die radioactieve stoffen vervoeren dewelke door fiche 9 beoogd worden, moeten - indien het totaal aantal van de vervoerde colli met radioactieve stoffen niet groter is dan 10 en de som van de transportindexen op het voertuig niet groter is dan 3 - een gepaste opleiding krijgen die beantwoordt aan hun verantwoordelijkheden. Deze opleiding moet hen bewust maken van de stralingsgevaren die het vervoer van gevaarlijke goederen met zich mee brengt. Een dergelijke sensibilisatieopleiding moet met een door de werkgever afgeleverd getuigschrift gestaafd worden.
(4) Indien een bestuurder, in toepassing van andere in een Lid-staat van kracht zijnde reglementeringen, onder een verschillend regime of voor een verschillend doel reeds een gelijkwaardige opleiding gevolgd heeft betreffende de in paragraaf (2) bedoelde onderwerpen, kan hij geheel of gedeeltelijk vrijgesteld worden van de specialisatiecursus."
71 403 Bijvoegen "(behalve compatibiliteitsgroep S)" na "1.4".
71 500 (1) De derde zin van de paragraaf als volgt wijzigen:
"Indien de grootte en de constructie van het voertuig zodanig zijn dat het beschikbaar oppervlak niet volstaat om het etiket van model 7D te bevestigen, mogen de afmetingen ervan teruggebracht worden tot 100 mm voor de zijde."
KLASSE 8 BIJTENDE STOFFEN
81 111 (2) Als volgt wijzigen:
"(2) De vaste stoffen en mengsels (zoals preparaten en afvalstoffen) die stoffen van 13° bevatten, mogen onder dezelfde voorwaarden vervoerd worden als deze stoffen zelf. Andere vaste stoffen, mengsels (zoals preparaten en afvalstoffen) inbegrepen en afvalstoffen die bij de letter c) van de verschillende cijfers gerangschikt zijn mogen slechts in laadkisten en onder de voorwaarden van randnummer 81 118 losgestort vervoerd worden."
81 112 Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"81 112 (1) Gebruikte batterijen (accumulatoren) van 81° c) mogen in speciaal daartoe uitgeruste voertuigen losgestort vervoerd worden.
(2) De laadbakken van de voertuigen moeten vervaardigd zijn uit staal dat weerstaat aan de in de batterijen vervatte bijtende stoffen. Minder weerstandbiedende staalsoorten zijn toegelaten indien de wanden voldoende dik zijn, of voorzien van een laag bekleding uit kunststof die weerstaat aan de bijtende stoffen. De laadbakken van de voertuigen moeten derwijze ontworpen zijn dat ze weerstaan aan overgebleven electrische ladingen en schokken die aan de batterijen te wijten zijn.
Opmerking: Er wordt aangenomen dat een staalsoort weerstaat, indien ze onder inwerking van de bijtende stoffen een voortschrijdende diktevermindering van ten hoogste 0,1 mm per jaar vertoont.
(3) De laadbak van het voertuig moet uit hoofde van zijn constructie tegen lekkage van bijtende stoffen gedurende het transport beveiligd zijn. Open laadbakken moeten afgedekt zijn en de afdekking moet weerstaan aan de bijtende stoffen.
(4) Vooraleer wordt geladen moet de toestand van de laadbakken van de voertuigen en van hun uitrusting nagezien worden. Voertuigen waarvan de laadbak beschadigd is mogen niet geladen worden.
De lading in de laadbakken van de voertuigen mag niet uitsteken boven de bovenste boord van hun zijwanden.
(5) In de laadbakken van de voertuigen mogen zich geen batterijen (accumulatoren) bevinden die verschillende stoffen bevatten, of andere goederen die op gevaarlijke wijze met elkaar kunnen reageren [zie randnummer 2811 (6)].
Tijdens het transport mogen er aan de buitenzijde van de laadbak van het voertuig geen gevaarlijke resten van de in de batterijen (accumulatoren) vervatte bijtende stoffen kleven."
81 118 Hernummer de huidige tekst van randnummer 81 118 als paragraaf (1), en vervang "en vaste afvalstoffen" door "en vaste stoffen of afvalstoffen".
Volgende nieuwe paragraaf (2) bijvoegen:
"(2) Gebruikte batterijen (accumulatoren) van 81° c) mogen ook losgestort vervoerd worden in laadkisten, onder de in randnummer 81 112 (2) tot (5) vastgestelde voorwaarden. Grote laadkisten uit kunststof zijn niet toegelaten. Kleine laadkisten uit kunststof moeten in volledig geladen toestand en bij P 18 °C zonder breuk kunnnen weerstaan aan een val vanaf een hoogte van 0,8 m op een hard oppervlak."
81 403 Bijvoegen "(behalve compatibiliteitsgroep S)" na "1.4".
81 410 Schrappen.
Randnummers hernummeren als
81 404-81 412
KLASSE 9 DIVERSE GEVAARLIJKE STOFFEN EN VOORWERPEN
91 105 Volgende opmerking bijvoegen:
"Opmerking: 3268 Opblaasinrichtingen van airbags, 3268 airbag modules en 3268 aanspanners van veiligheidsriemen mogen onverpakt vervoerd worden in speciaal ingerichte manipulatieinrichtingen, voertuigen of grote laadkisten, wanneer ze van de plaats van fabricage naar de assemblagefabriek vervoerd worden."
91 111 Hernummer de huidige tekst van randnummer 91 111 als paragraaf (1) en vervang de woorden.
"De stoffen van 4° c)" door "2211 expandeerbare polymeren in korrels van 4° c) en de vaste stoffen, mengsels (zoals preparaten en afvalstoffen) van 12° c) inbegrepen ..." (rest ongewijzigd).
(2) Volgende nieuwe paragraaf (2) bijvoegen:
"De stoffen van 20° c) waarvoor het vervoer in tankvoertuigen overeenkomstig aanhangsel B.1a of in laadkisten overeenkomstig B.1b niet geschikt is omwille van hun hoge temperatuur en densiteit, mogen vervoerd worden in speciale voertuigen.
De stoffen van 21° c) mogen losgestort worden in speciaal daartoe uitgeruste voertuigen.
Deze speciale voertuigen voor de stoffen van 20° c) en deze speciaal uitgeruste voertuigen voor de stoffen van 21° c) moeten beantwoorden aan de door de bevoegde overheid van het land van herkomst vastgestelde normen."
91 118 Het begin als volgt wijzigen:
"De expandeerbare polymeren in korrels van 4° c) en de vaste stoffen en mengsels (zoals preparaten en afvalstoffen) van 12° c) ..." (rest ongewijzigd).
91 321 Als volgt wijzigen:
"De bepalingen van randnummer 10 321 zijn van toepassing op de hierna vermelde gevaarlijke goederen, behalve deze van 35° b), waarvan de hoeveelheid ..." (rest ongewijzigd).
91 385 (3) a) In de eerste lijn "in de in randnummer 10 385 (1) d) voorziene gevallen" vervangen door "in geval van breuk of beschadiging van de vervoerde verpakkingen of gevaarlijke goederen, in het bijzonder indien deze stoffen zich over de weg hebben verspreid".
91 403 Bijvoegen "(behalve compatibiliteitsgroep S)" na "1.4".
91 407 De alinea's (1) a) en b) als volgt wijzigen:
"stoffen die bij de letter b) van de verschillende cijfers, behalve 35° b), gerangschikt zijn ... (rest ongewijzigd)".
91 410 Schrappen.
Randnummers hernummeren als
91 408-91 41391 415 Als volgt wijzigen:
"Wanneer stoffen of voorwerpen van 1°, 2° b), 3°, 11° c) of 12° c) uitgelopen zijn of zich in een voertuig hebben verspreid ..." (rest ongewijzigd).
91 500 Volgende nieuwe paragraaf (3) bijvoegen:
"De speciale voertuigen die stoffen van 20° c) vervoeren en de speciaal uitgeruste voertuigen die stoffen van 21° c) vervoeren moeten op hun beide zijkanten en achteraan ook voorzien zijn van het merkteken dat voorkomt in randnummer 270 000 van aanhangsel B.7."
DEEL III
AANHANGSELS VAN BIJLAGE B
AANHANGSEL B.1 GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN VOOR ALLE AANHANGSELS B.1
200 000 (1) c) "batterijen van recipiënten" vervangen door "elementen van batterijvoertuigen".
AANHANGSEL B.1a BEPALINGEN BETREFFENDE DE VASTE TANKS (TANKVOERTUIGEN), AFNEEMBARE TANKS EN BATTERIJEN VAN RECIPIËNTEN
In de titel van Aanhangsel B.1a, in de opmerking onder deze titel, en in de opmerking onder deel 1: "batterijen van recipiënten" vervangen door "batterijvoertuigen".
211 100 "batterijen van recipiënten" vervangen door "elementen van batterijvoertuigen".
Volgende opmerking bijvoegen:
"Opmerking: Voor de toepassing van de voorschriften van onderhavig aanhangsel worden- stoffen die vloeibaar zijn bij normale temperaturen en drukken,
- vaste stoffen die bij hoge temperaturen of heet in gesmolten toestand voor vervoer worden aangeboden
aanzien als stoffen die in vloeibare toestand vervoerd worden."
211 101 (2) "of de batterij van recipiënten" schrappen.
211 102 (1) a) Als volgt wijzigen:
"houder, de mantel die de stof bevat (met inbegrip van de openingen en hun afsluiters);"
211 120 De eerste zin wordt als zodanig gewijzigd:
"De houders moeten conform de bepalingen van een door de bevoegde overheid erkende technische code ontworpen en gebouwd worden, waarin - voor de materiaalkeuze en voor de bepaling van de wanddikte - dient rekening gehouden te worden met de maximale en minimale vul- en diensttemperatuur, maar de volgende minimumeisen moeten worden in acht genomen:"
(1) Volgende zin toevoegen:
"Voor de vervaardiging van uitrusting en toebehoren mogen echter geschikte niet-metallische materialen gebruikt worden."
211 125 De derde zin van de inleiding schrappen.
(2) Schrappen(3) Wordt (2).
211 127 (2) Wordt als volgt gewijzigd:
"(2) De dikte van de cilinderwand, van de bodems en van de deksels van de houder moet ten minste gelijk zijn aan de grootste van de waardes die met de volgende formules worden verkregen:
>BEGIN VAN DE GRAFIEK>
Pep × De = (mm)2 × ó × ë>EIND VAN DE GRAFIEK>
>BEGIN VAN DE GRAFIEK>
Pcal × De = (mm)2 × ó>EIND VAN DE GRAFIEK>
waarin:
Pep = proefdruk in MPaPcal = berekeningsdruk in MPa, zoals gespecifieerd in randnummer 211 123D = binnendiameter van de houder in mmó = toelaatbare spanning zoals gedefinieerd in randnummer 211 125 (1) (in N/mm²)ë = coëfficiënt die gelijk is aan of kleiner is dan 1, en die dient om rekening te houden met een eventuele verzwakking, te wijten aan de lasnaden.
In geen enkel geval mag de dikte echter kleiner zijn dan de in de hiernavolgende paragrafen (3) tot (6) opgegeven waarden."
211 130,
211 151 Vervang "de batterij van recipiënten" door "het batterijvoertuig".
211 152 Volgende zin bijvoegen:
"Lege ongereinigde tankvoertuigen, afneembare tanks en batterijvoertuigen mogen na het verstrijken van de vastgestelde termijnen nog vervoerd worden om de controles te ondergaan."
211 179(nieuw) Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"Stoffen die onderling gevaarlijk zouden kunnen reageren mogen niet in belendende tankcompartimenten vervoerd worden.
Worden als gevaarlijke reacties beschouwd:
a) een verbranding en/of een aanzienlijke warmteontwikkeling;
b) een uitwaseming van brandbare en/of giftige gassen;
c) de vorming van bijtende vloeistoffen;
d) de vorming van onstabiele vloeistoffen;
e) een gevaarlijke drukverhoging.
Stoffen die onderling gevaarlijk zouden kunnen reageren mogen in belendende tankcompartimenten vervoerd worden indien deze compartimenten van elkaar gescheiden zijn door ofwel een wand waarvan de dikte ten minste gelijk is aan deze van de tank, ofwel een lege ruimte, ofwel een leeg compartiment tussen de beladen compartimenten."
211 180 Vervang "batterijen van recipiënten" door "batterijvoertuigen".
211 181 Vervang "van 7° en 8°" door "van 3°".
211 182-211 187 "batterij van recipiënten" vervangen door batterijvoertuigenVervang randnummers 211 200 tot 211 299 door volgende tekst:
DEEL II
BIJZONDERE VOORSCHRIFTEN DIE DE VOORSCHRIFTEN VAN DEEL I AANVULLEN OF WIJZIGEN
KLASSE 2
GASSEN
211 200-211 209AFDELING 1
ALGEMENE BEPALINGEN, TOEPASSINGSGEBIED (GEBRUIK VAN DE TANKS, DEFINITIES)
Gebruik
211 210 De gassen van randnummer 2201 die in de tabel van randnummer 211 251 opgesomd zijn, mogen in vaste tanks, afneembare tanks of batterijvoertuigen vervoerd worden.
211 211-211 219AFDELING 2
CONSTRUCTIE
211 220 (1) Houders, bestemd voor het vervoer van de stoffen van 1°, 2° en 4°, moeten vervaardigd zijn uit staal. In afwijking van randnummer 211 125 (3) mag voor niet-gelaste houders een minimale rek bij breuk van 14 % toegelaten worden, evenals een spanning ó (sigma) die ten hoogste gelijk is aan de hiernavolgende limieten, in functie van de materialen:
a) indien de verhouding Re/Rm (minimaal gewaarborgde karakteristieken na thermische behandeling) groter is dan 0, 66 maar niet groter is dan 0,85:
>BEGIN VAN DE GRAFIEK>
ó 0,75 Re;>EIND VAN DE GRAFIEK>
b) indien de verhouding Re/Rm (minimaal gewaarborgde karakteristieken na thermische behandeling) groter is dan 0,85:
>BEGIN VAN DE GRAFIEK>
ó 0,5 Rm.>EIND VAN DE GRAFIEK>
(2) De houders die beantwoorden aan de definities van randnummers 2211 (1), (2), en (3) en de flessen die deel uitmaken van de ensembles die beantwoorden aan de definitie van randnummer 2211 (5) en elementen zijn van een batterijvoertuig, moeten overeenkomstig randnummer 2212 gebouwd zijn.
211 221 De voorschriften van aanhangsel B.1d zijn van toepassing op de materialen en op de bouw van gelaste houders.
211 222 Houders die bestemd zijn voor het vervoer van 1017 chloor en 1076 fosgeen van 2°TC, moeten berekend worden met een berekeningsdruk van ten minste 2,2 MPa (22 bar) (manometerdruk) [zie randnummer 211 127 (2)].
211 223-211 229AFDELING 3
UITRUSTING
211 230 De losleidingen van de houders moeten met een bindflens of een andere even doelmatige inrichting hunnen afgesloten worden. Deze blindflenzen of andere even doelmatige inrichtingen mogen bij de houders die bestemd zijn voor het vervoer van gassen van 3 voorzien zijn van ontspanningsopeningen met een maximale diameter van 1,5 mm.
211 231 Houders die bestemd zijn voor het vervoer van vloeibaar gemaakte gassen mogen - naast de openingen vermeld in de randnummers 211 131 en 211 132 - eventueel ook voorzien zijn van openingen voor het monteren van de peilmeters, thermomoeters en manometers en van de purgeergaten, welke nodig zijn voor hun uitbating en voor hun veiligheid.
211 232 De veiligheidsinrichtingen moeten aan de hiernavolgende voorwaarden voldoen:
(1) De vul- en losopeningen van houders die bestemd zijn voor het vervoer van brandbare en/of giftige vloeibaar gemaakte gassen, moeten voorzien zijn van een inwendige veiligheidsinrichting die de opening ogenblikkelijk kan afsluiten; in geval van een ongewilde verplaatsing van de houder of in geval van brand moeten ze automatisch sluiten. De afsluiter van die inrichting moet ook van op afstand in werking kunnen gesteld worden.
(2) Al de openingen van de houders die bestemd zijn voor het vervoer van brandbare en/of giftige vloeibaar gemaakte gassen, waarvan de nominale diameter groter is dan 1,5 mm, moeten voorzien zijn van een inwendige afsluiter; dit geldt niet voor de openingen voorzien van veiligheidskleppen en voor gesloten purgeergaten.
(3) In afwijking van de bepalingen van paragraaf (1) en (2) mogen houders, die bestemd zijn voor het vervoer van brandbare en/of giftige sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen, uitgerust worden met uitwendige in plaats van inwendige inrichtingen; dit op voorwaarde dat dergelijke inrichtingen voorzien van een bescherming die tenminste gelijkwaardig is aan die geleverd door de wand van de houder.
(4) Indien de houders uitgerust zijn met peilmeters, mogen deze niet bestaan uit doorzichtig materiaal dat rechtstreeks in contact komt met de vervoerde stof. Thermometers mogen niet rechtstreeks door de wand van de houder in het gas of de vloeistof gedompeld zijn.
(5) Houders die bestemd zijn voor het vervoer van 1053 waterstofsulfide (zwavelwaterstof) en 1064 methylmercaptaan van 2° TF en van 1017 chloor, 1076 fosgeen en 1079 zwaveldioxide van 2°TC, mogen geen openingen bezitten die zich onder de vloeistofspiegel bevinden. Bovendien zijn de in randnummer 211 132 voorziene reinigingsopeningen (vuistgaten) niet toegelaten.
(6) De vul- en losopeningen die zich in het bovenste gedeelte van de houders bevinden moeten - naast wat is voorgeschreven in paragraaf (1) - bovendien voorzien zijn van een tweede, uitwendige afsluitingsinrichting. Deze moet kunnen gesloten worden door middel van een blindflens of door een andere even doelmatige inrichting of door een andere even doelmatige inrichting.
(7) Bij houders die beantwoorden aan randnummers 2211 (1), (2), (3), en (5) en een batterijvoertuig vormen, mogen de vereiste afsluitinrichtingen - in afwijking van de bepalingen van de paragrafen (1), (2), en (6) - ook in het verzamelleidingssysteem gemonteerd worden.
211 233 De veiligheidskleppen moeten aan de hiernavolgende voorwaarden voldoen:
(1) Houders die bestemd zijn voor het vervoer van gassen van 1°, 2° en 4° mogen met ten hoogste twee veiligheidskleppen uitgerust zijn; de som van de vrije doorsnede(n) ter plaatse van de klepzitting(en) moet ten minste 20 cm² bedragen per schijf van 30 m³ van de inhoud van de houder of per gedeelte daarvan.
Deze veiligheidskleppen moeten automatisch opengaan bij een druk, die begrepen is tussen 0,9 en 1,0 maal de beproevingsdruk van de houder waarop ze geplaatst zijn. Ze moeten van een type zijn dat weerstaat aan dynamische invloeden, de bewegingen van de vloeistof inbegrepen. Veiligheidskleppen die werken met behulp van de zwaartekracht of met een tegengewicht mogen niet gebruikt worden.
Houders, bestemd voor het vervoer van gassen van 1° tot 4° die in randnummer 2201 met de letter T gekenmerkt zijn, mogen alleen van veiligheidskleppen voorzien zijn indien vóór deze laatste een breekplaat is aangebracht; de plaatsing van de breekplaat en van de veiligheidsklep moet in dit laatste geval voldoening schenken aan de bevoegde overheid.
Indien de tankvoertuigen bestemd zijn om over zee vervoerd te worden, verbieden de voorschriften van deze paragraaf niet om er veiligheidskleppen op te monteren die voldoen aan de met op deze wijze van vervoer van toepassing zijnde reglementen 2 ().
(2) Houders, bestemd voor het vervoer van gassen van 3 moeten uitgerust zijn met twee onafhankelijk werkende veiligheidskleppen. Elke klep moet zodanig ontworpen zijn dat zij de gassen, die zich tijdens de normale exploitatie door verdamping vormen, uit de houder kan laten ontsnappen; de druk mag daarbij op geen enkel ogenblik de op de houder aangegeven dienstdruk met meer dan 10 % overschrijden. Eén van de twee veiligheidskleppen mag vervangen worden door eenbreekplaat die bij de beproevingsdruk moet barsten. Indien het vacuum verdwijnt bij dubbelwandige houders of 20 % van de isolatie vernietigd wordt bij enkelwandige houders, moeten de veiligheidsklep en de breekplaat een zodanige hoeveelheid gas laten ontsnappen, dat de druk in houders de beproevingsdruk niet kan overschrijden.
(3) De veiligheidskleppen van houders die bestemd zijn voor het vervoer van de gassen van 3°, moeten bij de op de houder aangegeven dienstdruk kunnen opengaan. Zij moeten zodanig geconstrueerd zijn dat zij, zelfs bij de laagste diensttemperatuur, zonder enige storing functioneren. De bedrijfszekerheid bij deze temperatuur moet vastgesteld en gecontroleerd worden door iedere klep of een monster van de kleppen van eenzelfde constructietype te testen.
Warmte-isolaties
211 234 (1) Indien houders die bestemd zijn voor het vervoer van gassen van 2° voorzien zijn van een warmte-isolatie, moet deze bestaan uit:
- ofwel een zonnewerend scherm dat ten minste het bovenste derde deel en ten hoogste de bovenste helft van de houder bedekt en dat van de houder gescheiden is door een luchtlaag van ten minste 4 cm dikte;
- ofwel een volledige bekleding met warmte-isolerend materiaal van afdoende dikte.
(2) Houders die bestemd zijn voor het vervoer van gassen van 3° moeten thermisch geïsoleerd zijn. Die warmte-isolatie moet verzekerd worden door middel van een ononderbroken omhulsel. Indien de ruimte tussen de houder en dit omhulsel luchtledig is (vacuumisolatie), moet het beschermingsomhulsel zo berekend worden dat het aan een uitwendige druk van ten minste 100 kPa (1 bar) (manometerdruk) kan weerstaan zonder te vervormen; in afwijking van randnummer 211 102 (2) a) mag er bij de berekeningen rekening worden gehouden met de in- en uitwendige versterkingsinrichtingen. Indien het omhulsel gasdicht is, moet een inrichting er voor zorgen dat er zich in de isolatielaag geen gevaarlijke druk opbouwt wanneer de houder of zijn uitrusting onvoldoende dicht is. Die inrichting moet het binnendringen van vocht in het warmte-isolerend omhulsel beletten.
(3) Bij houders, die bestemd zijn voor het vervoer van vloeibaar gemaakte gassen wier kooktemperatuur bij atmosferische druk lager is dan P 182 °C, mag geen enkele brandbare stof voorkomen in de samenstelling van de warmte-isolatie of in de bevestiging aan het chassis.
De bevestigingselementen van de houders met vacuumisolatie mogen - mits toestemming van de bevoegde overheid - kunststoffen bevatten tussen de houder en het buitenomhulsel.
211 235 (1) Een batterijvoertuig omvat elementen die onderling door een verzamelleiding verbonden zijn en blijvend op een transporteenheid gemonteerd. De volgende houders worden als elementen van een batterijvoertuig beschouwd:
- de flessen, zoals gedefinieerd in randnummer 2211 (1),
- de cilinders, zoals gedefinieerd in randnummer 2211 (2),
- de drukvaten, zoals gedefinieerd in randnummer 2211 (3),
- de flessenbatterijen, zoals gedefinieerd in randnummer 2211 (5),
- de houders gedefinieerd in bijlage B.
Opmerking: De in randnummer 2211 (5) gedefinieerde flessenbatterijen die geen elementen van een batterijvoertuig zijn, zijn onderworpen aan de voorschriften van de randnummers 2204 tot en met 2224.
(2) Bij de batterijvoertuigen moeten de hiernavolgende voorschriften nageleefd worden:
a) indien één element van een batterijvoertig met een veiligheidsklep is uitgerust en er zich afsluitingsinrichtingen tussen de elementen bevinden, moet elk element van een veiligheidsklep voorzien zijn;
b) de vul- en losinrichtingen mogen op een verzamelbuis aangebracht zijn;
c) elk element van een batterijvoertuig, met inbegrip van elke fles van een aan de definitie van randnummer 2211 (5) beantwoordende flessenbatterij, dat bestemd is voor het vervoer van gassen die in randnummer 2201 met de letter T gekenmerkt zijn, moet door middel van een afsluitkraan kunnen afgezonderd worden;
d) de elementen van een batterijvoertuig, dat bestemd is voor het vervoer van gassen die in randnummer 2201 met de letter F gekenmerkt zijn, moeten - indien het samengesteld is uit recipiënten die beantwoorden aan de definitie van randnummer 2211 (1), (2), (3) en (5) - in groepen van ten hoogste 5 000 liter gebundeld worden; deze groepen dienen door middel van een afsluitkraan afgezonderd te kunnen worden.
Elk element van een batterijvoertuig dat bestemd is voor het vervoer van gassen die in randnummer 2201 met de letter F gekenmerkt zijn moet - indien het samengesteld is uit in bijlage B gedefinieerde houders - door middel van een afsluitkraan afgezonderd kunnen worden.
(3) De volgende voorschriften zijn van toepassing op afneembare tanks:
a) zij mogen niet onderling verbonden zijn door middel van een verzamelbuis;
b) indien zij kunnen gerold worden, moeten de kranen van beschermkappen voorzien zijn.
211 236 In afwijking van de voorschriften in randnummer 211 131, is het niet verplicht om de houders die bestemd zijn voor het vervoer van diepgekoelde vloeibaar gemaakte gassen van een opening voor inspectie te voorzien.
211 237-211 239AFDELING 4
GOEDKEURING VAN HET PROTOTYPE
211 240-211 249 (Geen bijzondere voorschriften.)
AFDELING 5
BEPROEVINGEN
211 250 (1) De recipiënten die beantwoorden aan de definities van randnummers 2211 (1), (2) en (3) en de flessen die deel uitmaken van de ensembles die beantwoorden aan de definitie van randnummer 2211 (5) en elementen zijn van een batterijvoertuig, moeten overeenkomstig randnummer 2219 beproefd worden.
(2) De materialen van iedere gelaste houder die niet aan de definitie van paragraaf (1) voldoet moeten volgens de in aanhangsel B.1d beschreven methode beproefd worden.
211 251 (1) Voor houders die bestemd zijn voor het vervoer van gassen van 1 met een kritische temperatuur lager dan P 50 °C moet de beproevingsdruk ten minste 1,5 maal de vuldruk bij 15 °C bedragen.
(2) Voor houders die bestemd zijn voor het vervoer van:
- gassen van 1° met een kritische temperatuur van P 50 °C of hoger,
- gassen van 2° met een kritische temperatuur lager dan 70 °C, en
- gassen van 4°
moet de beproevingsdruk dusdanig zijn dat - wanneer de houder de maximale vulmassa per liter inhoud bevat - de druk van het product bij 55 °C (voor houders met warmteisolatie) of bij 65 °C (voor houders zonder warmteisolatie) de beproevingsdruk niet overschrijdt.
(3) Voor houders die bestemd zijn voor het vervoer van gassen van 2 met een kritische temperatuur van 70 °C of hoger,
a) moet, indien de houder voorzien is van een warmteisolatie, de voorgeschreven beproevingsdruk ten minste gelijk zijn aan de dampspanning van de vloeistof bij 60 °C, verminderd met 0,1 MPa (1 bar), met een minimum evenwel van 1 MPa (10 bar);
b) moet, indien de houder niet voorzien is van een warmteisoltie, de voorgeschreven beproevingsdruk ten minste gelijk zijn aan de dampspanning van de vloeistof bij 65 °C, verminderd met 0,1 MPa (1 bar), met een minimum evenwel van 1 MPa (10 bar).
De maximale waarden in kg/l die voor de vullingsgraad voorgeschreven zijn worden als volgt berekend:
maximaal toegelaten vulmassa
per liter inhoud = 0,95 × de soortgelijke massa van de vloeistoffen bij 50 °C;
de gasfase mag bovendien niet verdwijnen beneden 60 °C.
Indien de diameter van de houders niet groter is dan 1,5 m, gelden voor de beproevingsdruk en voor de maximaal toegelaten vulmassa per liter inhoud de waarden overeenkomstig randnummer 2219 d).
4) Voor houders die bestemd zijn voor het vervoer van gassen van 3° moet de beproevingsdruk ten minste gelijk zijn aan 1,3 maal de maximale dienstdruk die op de houder is aangeduid, met een minimum evenwel van 300 kPa (3 bar) manometerdruk); voor houders die voorzien zijn van een vacuumisolatie moet de beproevingsdruk ten minste gelijk zijn aan 1,3 maal de maximale dienstdruk, vermeerderd met 100 kPa (1 bar).
(5) Tabel van de gassen en gasmengsels die in vaste tanks, afneembare tanks of batterijvoertuigen mogen vervoerd worden, met opgave van de minimale beproevingsdruk voor de houders en - in voorkomend geval - van de maximale vulmassa per liter inhoud.
De waarden van de beproevingsdruk en van de maximale vulmassa per liter inhoud moeten, voor de gassen en gasmengsels die bij een n.e.g. rubriek ingedeeld zijn, vastgelegd worden door de door de bevoegde overheid erkende deskundige.
Indien houders, die bestemd zijn voor het vervoer van gassen van 1° en 2° met een kritische temperatuur lager dan 70 °C maar niet lager dan P 50 °C, een lagere beproevingsdruk hebben ondergaan dan die welke opgegeven is in de tabel en voorzien zijn van een warmteisolatie, kan de door de bevoegde overheid erkende deskundige een lagere maximale vulmassa per liter inhoud voorschrijven, op voorwaarde dat de druk van het product in de houder bij 55 °C niet hoger is dan de beproevingsdruk die op de houder is ingeslagen.
Giftige gassen en gasmengsels die bij een n.e.g. rubriek ingedeeld zijn en een LC50-waarde van minder dan 200 ppm bezitten, mogen niet in afneembare tanks, vaste tanks of batterijvoertuigen vervoerd worden.
Opmerking: Voor 1076 fosgeen van 2°TC, 1067 distikstoftetroxide (stikstofdioxide) van 2°TOC en 1001 acetyleen, opgelost (ethyn, opgelost) van 4°F zijn alleen maar batterijvoertuigen toegelaten.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
221 252 De eerste hydraulische drukproef moet uitgevoerd worden vooraleer de warmte-isolatie aangebracht is.
211 253 De inhoud van iedere houder die bestemd is voor het vervoer van de gassen van 1° die op massa gevuld worden of van gassen van 2° en 4°, moet onder het toezicht van een door de bevoegde overheid erkende deskundige worden vastgesteld; dit gebeurt door van het water, waarmee de houder geheel wordt gevuld, de massa of het volume te meten; de meetfout bij het bepalen van de inhoud moet kleiner zijn dan 1 %. Het is verboden om de inhoud van een houder door middel van zijn afmetingen te berekenen. De hoogste toelaatbare vulmassa's volgens de randnummers 2219 en 221 251 (3) moeten door een erkende deskundige worden vastgesteld.
211 254 De controle van de naden moet uitgevoerd worden volgens de voorschriften die in randnummer 211 127 (8) opgelegd zijn voor de coëfficiënt ë = 1,0.
211 255 In afwijking van de voorschriften van randnummer 211 151 moeten de periodieke keuringen met de volgende tussenpozen plaatsvinden:
(1) Om de drie jaar voor de houders die bestemd zijn voor het vervoer van 1008 boortrifluoride van 1°TC, van 1053 waterstofsulfide (zwavelwaterstof) van 2°TF, van 1017 Chloor, 1048 waterstofbromide, watervrij (broomwaterstof, watervrij), 1050 waterstofchloride, watervrij (chloorwaterstof, watervrij), 1076 fosgeen en 1079 zwaveldioxide van 2°TC en van 1067 distikstoftetroxide (stikstofdioxide) van 2°TOC;
(2) Na zes jaar gebruik en vervolgens om de twaalf jaar voor de houders die bestemd zijn voor het vervoer van gassen van 3°. Zes jaar na elke periodieke keuring moet een erkende deskundige een dichtheidscontrole verrichten.
(3) De recipiënten die beantwoorden aan de definities van randnummers 2211(1), (2) en (3) en de flessen die deel uitmaken van de ensembles die beantwoorden aan de definitie van randnummers 2211(5) en elementen zijn van een batterijvoertuig, moeten overeenkomstig randnummer 2217 aan periodieke beproevingen onderworpen worden.
211 256 Mits de erkende deskundige er mee instemt, mogen de hydraulische drukproef en het onderzoek van de inwendige toestand bij houders met vacuümisolatie door een dichtheidsbeproeving en een meting van het vacuüm worden vervangen.
211 257 Indien bij de periodieke keuringen openingen werden gemaakt in houders die bestemd zijn voor het vervoer van gassen van 3°, moet de methode om deze openingen voor de wederindienststelling hermetisch te dichten door de erkende deskundige goedgekeurd zijn en moet ze de gaafheid van de houder waarborgen.
211 258 De dichtheidsbeproevingen op houders die bestemd zijn voor het vervoer van de gassen van 1°, 2° en 4°, moeten met een druk van ten minste 400 kPa (4 bar) en ten hoogste 800 kPa (8 bar) (manometerdruk) uitgevoerd worden.
211 259AFDELING 6
MERKTEKENS
211 260 Op de in randnummer 211 160 bedoelde plaat, of rechtstreeks op de wanden van de houder zelf indien deze zodanig versterkt zijn dat de sterkte van de houder er niet door vermindert, moeten ten minste de hiernavolgende gegevens ingeslagen of op een andere gelijkaardige wijze aangebracht zijn:
(1) Indien de houders bestemd zijn voor het vervoer van één enkele stof:
- de niet-afgekorte naam van het gas volgens randnummer 2201 en - voor de gassen die bij een n.e.g. rubriek ingedeeld zijn - bovendien de technische benaming ().
Bij de houders die bestemd zijn voor het vervoer van samengeperste gassen van 1° die op volume(druk) gevuld worden moet deze vermelding aangevuld worden met de maximaal toegelaten vuldruk van de houder bij 15 °C; bij de houders die bestemd zijn voor het vervoer van vloeibaar gemaakte gassen van 1° die op massa gevuld worden en van de gassen van 2°, 3° en 4°,moet ze aangevuld worden met de maximaal toegelaten vulmassa in kg en met de vultemperatuur indien deze laatste lager is dan P20 °C.
(2) Indien de houders bestemd zijn voor verscheiden gebruik:
- voor alle gassen waarvoor de houder goedgekeurd is, de niet-afgekorte naam van het gas volgens randnummer 2201 en - voor de bij een n.e.g. rubriek ingedeelde gassen - bovendien de technische benaming ().
Deze vermeldingen moeten aangevuld worden met de aanduiding van de maximaal toegelaten vulmassa in kg voor elk van die gassen.
(3) Indien de houders bestemd zijn voor het vervoer van de gassen van 3°:
- de maximaal togelaten dienstdruk ; en
(4) Indien de houders voorzien zijn van een warmte-isolatie:
- de vermelding "geïsoleerd" of "vacuüm-geïsoleerd".
Aanhangsel B.1a
211 261 (1) Op het raam van de batterijvoertuigen moet dicht bij de vulopening een plaat aangebracht zijn met de volgende vermeldingen:
- de beproevingsdruk van de elementen ().
- de maximaal toegelaten vuldruk () bij 15 °C voor de elementen die bestemd zijn voor samengeperste gassen;
- het aantal elementen;
- de totale inhoud () van de elementen;
- de niet-afgekorte naam van het gas volgens randnummer 2201 en - voor de gassen die bij een n.e.g. rubriek ingedeeld zijn - bovendien de technische benaming ();
voor vloeibaar gemaakte gassen bovendien:
- de maximaal toegelaten vulmassa per element ().
(2) De recipiënten die beantwoorden aan de definities van randnummer 2211(1), (2), (3) en (5) en die elementen zijn van een batterijvoertuig, moeten overeenkomstig randnummer 2223 van opschriften voorzien zijn. Deze recipiënten moeten niet noodzakelijk elk afzonderlijk voorzien worden van de in randnummer 2224 voorgeschreven gevaarsetiketten.
De batterijvoertuigen moeten overeenkomstig randnummer 10 500 van signalisatie en etiketten voorzien worden.
211 262 Buiten de in randnummer 211 161 voorgeschreven opschriften moeten - op de houder zelf of op een plaat - nog de volgende vermeldingen voorkomen:
a) het opschrift "toegelaten minimale vultemperatuur...";
b) indien de houders bestemd zijn voor het vervoer van één enkele stof:
- de niet-afgekorte naam van het gas volgens randnummer 2201 en - voor de gassen die bij een n.e.g. rubriek ingedeeld zijn - bovendien de technische benaming ();
- voor de gassen van 1° die op massa gevuld worden en voor de gassen van 2°, 3° en 4°, de maximaal toegelaten vulmassa in kg;
c) indien de houders bestemd zijn voor verscheiden gebruik:
- voor alle gassen die in deze houders zullen worden vervoerd, de niet-afgekorte naam van het gas volgens randnummer 2201 en - voor de gassen die bij een n.e.g. rubriek ingedeeld zijn - bovendien de technische benaming (), met voor elk gas de vermelding van maximaal toegelaten vulmassa in kg;
d) indien de houders vorzien zijn van een warmte-isolatie
- de vermelding "geïsoleerd of "vacuüm-geïsoleerd" in een officiële taal van het land van inschrijving. Indien dit geen Duits, Engels of Frans is moet dit opschrift ook in één van deze drie talen aangebracht worden, tenzij akkoorden tussen de bij het vervoer betrokken landen anders bepalen;
211 263 Deze aanduidingen zijn niet vereist voor een voertuig met afneembare tanks.
211 264-211 269AFDELING 7
DIENST
211 270 Wanneer houders goedgekeurd zijn voor verschillende gassen moet een overschakeling naar een ander gebruik los-, reinigings- en ontgassingsoperaties omvatten in de mate die nodig is om de veiligheid van de uitbating te verzekeren.
211 271-211 273211 274 Bij het in vervoer brengen van geladen of niet-gereinigde lege tanks mogen alleen de vermeldingen van randnummer 211 262 zichtbaar zijn die gelden voor geladen of pas gelost gas; alle aanduidingen die betrekking hebben op de andere gassen moeten afgedekt zijn.
211 275 De elementen van een batterijvoertuig mogen slechts één en hetzelfde gas bevatten.
211 276211 277 Indien houders bestemd zijn voor het vervoer van de gassen van 3°F moet hun vullingsgraad lager zijn dan de waarde waarvoor - bij de temperatuur die de dampspanning gelijk maakt aan de openingsdruk van de veiligheidskleppen - het volume van de vloeistof 95 % van de inhoud van de houder bereikt.
Houders die bestemd zijn voor het vervoer van de gassen van 3°A en 3°O mogen voor 98 % gevuld worden bij de vultemperatuur en de vuldruk.
211 278 Bij houders die bestemd zijn voor het vervoer van gassen van 3°O moeten de stoffen die gebruikt worden voor de afdichting van de pakkingen of voor het onderhoud van de afsluiters verenigbaar zijn met de inhoud.
211 279 Randnummer 211 175 geldt niet voor de gassen van 3°.
AFDELING 8
OVERGANGSBEPALINGEN
211 280 Vaste tanks (tankvoertuigen), afneembare tanks en batterijvoertuigen die bestemd zijn voor het vervoer van stoffen van klasse 2 en gebouwd werden voor 1 januari 1997, mogen tot de eerstvolgende periodieke keuring voorzien zijn van de merktekens die beantwoorden aan de bepalingen van onderhavig aanhangsel zoals dit tot 31 december 1996 van toepassing was.
211 281-211 299KLASSE 3
BRANDBARE VLOEISTOFFEN
211 310 b) en c) "41° tot 47°" vervangen door "41°".
211 332 Op het einde van de laatste zin bijvoegen:
", of bestand zijn tegen de druk veroorzaakt door een inwendige explosie."
211 333 Volgend nieuw randnummer tussenvoegen:
"211 333 Indien de houders voorzien zijn van niet-metallische beschermende bekledingen (inwendige lagen), moeten deze derwijze ontworpen zijn dat er geen gevaar voor ontbranding bestaat ten gevolge van electrostatische ladingen."
211 334 Volgend nieuw randnummer tussenvoegen:
"211 334 Het systeem voor onderlossing van houders die bestand zijn voor het vervoer van stoffen van 61°c) mag bestaan uit een uitwendige leiding die voorzien is van een afsluiter, indien deze leiding uit een vervormbaar metaal vervaardigd is."
211 371 Vervang "41° tot 57°" door "41°".
Vervang "20°" door "19°".
211 381 Volgend nieuw randnummer tussenvoegen:
"211 381 De voor het vervoer van stoffen van randnummer 2301, 61°c) bestemde vaste tanks (tankvoertuigen) en afneembare tanks, die voor 1 januari 1995 gebouwd werden volgens de tot die datum van kracht zijnde voorschriften maar die niet beantwoorden aan de voorschriften die vanaf 1 januari 1995 van toepassing zijn, mogen nog verder worden gebruikt tot 31 december 2004."
211 382 Volgend nieuw randnummer tussenvoegen:
"211 382 De vaste tanks (tankvoertuigen) en afneembare tanks, die voor 1 januari 1997 gebouwd werden volgens de tot die datum van kracht zijnde voorschriften van onderhavige Richtlijn maar die niet beantwoorden aan de voorschriften van randnummers 211 332 en 211 333 die vanaf 1 januari 1997 van toepassing zijn, mogen nog verder worden gebruikt."
KLASSE 4.1
BRANDBARE VASTE STOFFEN
KLASSE 4.2
VOOR ZELFONTBRANDING VATBARE STOFFEN
KLASSE 4.3
STOFFEN DIE IN CONTACT MET WATER BRANDBARE GASSEN ONTWIKKELEN
211 410 Vervang in de opmerking na "14° c)" "afvalstoffen" door "mengsels (zoals preparaten en afvalstoffen)" en vervang "van randnummer 2471" door "en vaste mengsels (zoals preparaten en afvalstoffen) die bij de letter c) ingedeeld van voorgenoemde cijfers van randnummer 2471 ingedeeld zijn" en vervang "van randnummer 2471" door "en vaste mengsels (zoals preparaten en afvalstoffen) die bij de letter c) van voorgenoemde cijfers van randnummer 2471 ingedeeld zijn".
211 460 Tweede zin: Na "stoffen" bijvoegen "van randnummer 2471".
211 475 De huidige tekst hernummeren als paragraaf (1).
Volgende nieuwe paragraaf (2) bijvoegen:
"(2) Een maximale laadtemperatuur van 80 °C is toegelaten op voorwaarde dat ontstekingspunten vermeden worden tijdens het laden en de houders hermetisch gesloten zijn (²).
Nadat het laden is beëindigd, moeten de houders onder druk gezet worden (bijvoorbeeld met behulp van perslucht) om te controleren of ze dicht zijn. Men dient er voor te zorgen dat tijdens het vervoer geen drukverlaging optreedt.
Vóór het lossen dient men er zich van te vergewissen dat de druk in de houders nog steeds hoger is dan de atmosferische druk. Indien zulks niet het geval is moet vóór het lossen een inert gas ingebracht worden."
Voeg volgende nieuwe voetnoot bij:
"(²) Zie voetnoot (²) bij randnummer 211 135."
KLASSE 5.1
OXIDERENDE STOFFEN
KLASSE 5.2
ORGANISCHE PEROXIDEN
211 510 b) en d) Tussenvoegen "of gesmolten" na "vloeibare"
d) Tussenvoegen "11°, 13°" tussen "1°" en "16°".
211 532 Het begin als volgt lezen:
"Indien houders bestemd zijn voor het vervoer van de stoffen van 1° of van vloeibaar ammoniumnitraat van 20° van randnummer 2501, moeten ze bovenaan ... "(rest ongewijzigd).
211 540 Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"211 540 De tanks die goedgekeurd zijn voor het vervoer van vloeibaar ammoniumnitraat van randnummer 2501, 20° mogen niet goedgekeurd worden voor het vervoer van organische stoffen."
211 571 Volgende zin op het einde bijvoegen:
"Voor en na het vervoer van deze stoffen van 20° moeten - wanneer overgeschakeld wordt naar een ander gebruik - de houders en hun uitrusting zorgvuldigd ontdaan worden van alle residu's."
KLASSE 6.1
GIFTIGE STOFFEN
KLASSE 6.2
BESMETTELIJKE STOFFEN
211 610 b) en c) Bijvoegen "of gesmolten" na "vloeibare".
b), c) en d) Vervang "71° tot 87°" door "71° tot 73°".
In de opmerking, vervang "vaste afvalstoffen" door "vaste stoffen, mengsels zoals preparaten en afvalstoffen) inbegrepen".
211 680 Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"AFDELING 8
OVERGANGSMAATREGELEN
211 680 De voor het vervoer van stoffen van randnumer 2601, 6°, 8°, 9°, 10°, 13°, 15°, 16°, 18°, 20°, 25° of 27° bestemde vaste tanks, tankvoertuigen en afneembare tanks die voor 1 januari 1995 gebouwd werden volgens de voorschriften van onderhavig aanhangsel die tot die datum van kracht waren op het vervoer van de door deze cijfers beoogde stoffen, maar die niet beantwoorden aan de voorschriften die vanaf 1 januari 1995 van toepassing zijn, mogen nog verder gebruikt worden tot 31 december 2000."
KLASSE 8
BIJTENDE STOFFEN
211 810 b) en c) Bijvoegen "of gesmolten " na "vloeibare".
Vervang in de opmerking "en van de vaste afvalstoffen" door "en van de vaste stoffen, mengsels (zoals preparaten en afvalstoffen) inbegrepen".
211 831 Bijvoegen "behalve de stoffen van 7°" na "d) vermelde stoffen".
211 870 Bijvoegen aan het einde van de eerste paragraaf:
"Bij het vervoer van 1829 zwaveltrioxide met een zuiverhiedsgraad van ten minste 99,95 %, zonder inhibitor, moet de temperatuur van de stof op ten minste 32,5 °C gehandhaafd blijven."
211 880 Volgend nieuw randnummer toevoegen:
"AFDELING 8
OVERGANGSMAATREGELEN
211 880 De voor het vervoer van stoffen van randnummer 2801, 3°, 12°, 33°, 40° en 54° bestemde tankvoertuigen, die voor 1 januari 1995 gebouwd werden volgens de voorschriften van onderhavig aanhangsel die tot die datum van kracht waren op het vervoer van de door deze cijfers beoogde stoffen, maar die niet beantwoorden aan de voorschriften die vanaf 1 januari 1995 van toepasing zijn, mogen nog verder gebruikt worden tot 31 december 2000."
KLASSE 9
DIVERSE GEVAARLIJKE STOFFEN EN VOORWERPEN
211 910 Als volgt wijzigen:
"De stoffen van 1°, 2°b), 11°c), 12°c), 20°c), 31° tot 35° en 2211 expandeerbare polymeren in korrels van 4 c) van randnummer 2901 mogen ..." (de rest blijft ongewijzigd).
Opmerking: Zie randnummer 91 111 voor het losgestort vervoer van stoffen van 4°c), 12°c), 20°c), 21°c), 31°, 32° en 35° van randnummer 2901."
211 920 De eerste zin wordt als volgt gewijzigd: "Houders die bestemd zijn voor het vervoer van stoffen van 1°, 11°c), 12°c), 20°c), 31° tot 35° en 2211 expandeerbare polymeren in korrels van 4°c) moeten volgens de voorschriften ...".
Aan het einde volgende zin bijvoegen:
"De effectieve wanddikte van de houders die bestemd zijn voor het vervoer van de stoffen van 20°c) mag niet minder zijn dan 3 mm.
211 930 Vervangen "4°c)" door "2211 expandeerbare polymeren in korrels van 4°c)"
211 932(nieuw) Een nieuw randnummer als volgt bijvoegen:
"211 932 De houders die bestemd zijn voor het vervoer van de stoffen van 20°c) moeten voorzien zijn van een warmteisolatie. Ze mogen bovendien voorzien zijn van decompressieinrichtingen die automatisch naar binnen of naar buiten opengaan bij een drukverschil dat begrepen is tussen 20 kPa (0,2 bar) en 30 kPa (0,3 bar). De ontbrandingstemperatuur van warmte-isolatie die in direct contact komt met een houder die bestemd is voor het vervoer van stoffen van 20°c) moet ten minste 50 °C hoger zijn dan de maximale temperatuur waarvoor de houder ontworpen werd."
211 933(nieuw) Volgend randnummer bijvoegen:
"211 933 Het systeem voor onderlossing van houders die bestemd zijn voor het vervoer van stoffen van 20°c)mag bestaan uit een uitwendige leiding die voorzien is van een afsluiter, indien deze leiding uit een vervormbaar metaal vervaardigd is."
211 934(nieuw) Volgend randnummer bijvoegen:
"211 934 Houders die bestemd zijn voor het vervoer van stoffen die bij een temperatuur boven 190 °C geladen worden, moeten uitgerust zijn met deflectoren die in een rechte hoek ten opzichte van de vulopeningen bovenaan geplaatst worden, zodat een plotse en plaatselijke temperatuursverhoging van de wand bij het laden vermeden wordt."
211 951 Het begin als volgt wijzigen: ""Bij de houders die bestemd zijn voor het vervoer van stoffen van 1°, 11°c), 12°c), 20°c), 31° tot 35°, of expandeerbare polymeren in korrels van 4°c) van randnummer 2901..."
211 960(nieuw) Volgend randnummer bijvoegen:
"De houders die bestemd zijn voor het vervoer van stoffen van 20°c) moeten - buiten de in randnummer 211 161 voorziene aanduidingen - op hun beide zijkanten bovendien voorzien zijn van het merkteken dat voorkomt in aanhangsel B.7."
211 980 Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"AFDELING 8
OVERGANGSMAATREGELEN
211 980 De voor het vervoer van stoffen van randnummer 2901, 20° bestemde vaste tanks (tankvoertuigen) en afneembare tanks, die voor 1 januari 1997 gebouw werden en die niet beantwoorden aan de voorschriften van onderhavig aanhangsel die vanaf 1 januari 1997 van toepassing zijn, mogen nog verder gebruikt worden tot 31 december 2006."
AANHANGSEL B.1b BEPALINGEN BETREFFENDE DE LAADKETELS
Opmerkingen voor 212 100Opmerking 2 in Aanhangsel B.1b, Deel I, Afdeling 1 schrappen.
Vervang opmerking 1 door "opmerking".
212 100 "gasvormige" schrappen en volgende nieuwe zin toevoegen:
"Voor de stoffen van klasse 2 zijn onderhavige voorschriften van toepassing op laadketels met een inhoud van meer dan 1 000 liter".
Volgende "opmerking" bijvoegen:
"Opmerking: Voor de toepassing van de voorschriften van onderhavig aanhangsel worden:
- stoffen die vloeibaar zijn bij normale temperaturen en drukken,
- vaste stoffen die bij hoge temperaturen of heet in gesmolten toestand voor vervoer worden aangeboden,
aanzien als stoffen die in voeibare toestand vervoerd worden."
212 102 (1) a) Als volgt wijzigen:
""houder", de mantel die de stof bevat (met inbegrip van de openingen en hun afsluiters);"
212 120 De eerste zin als volgt wijzigen:
"De houders moeten conform de bepalingen van een door de bevoegde overheid erkende technische code ontworpen en gebouwd worden, waarin - voor de materiaalkeuze en voor de bepaling van de wanddikte - dient rekening gehouden te worden met de maximale en minimale vul- en diensttemperatuur, maar de volgende minimumeisen moeten worden in acht genomen:"
(1) Volgende zin bijvoegen:
"Voor de vervaardiging van uitrusting en toebehoren mogen echter geschikte niet-metallische materialen gebruikt worden."
212 125 De derde zin van de inleiding schrappen.
(2) Te schrappen.
(3) Wordt (2).
212 127 (2) Als volgt wijzigen:
"(2) De dikte van de cilinderwand, van de bodems en van de deksels van de houder moet ten minste gelijk zijn aan de grootste van de waardes die met de volgende formules worden verkregen:
>BEGIN VAN DE GRAFIEK>
Pep × De = (mm)2 × ó × ë>EIND VAN DE GRAFIEK>
>BEGIN VAN DE GRAFIEK>
Pcal × De = (mm)2 × ó>EIND VAN DE GRAFIEK>
waarin:
Pep = proefdruk in MPaPcal = berekeningsdruk in MPa, zoals gespecifieerd in randnummer 211 123D = binnendiameter van de houder in mmó = toelaatbare spanning zoals gedefinieerd in randnummer 211 125 (1) in N/mm²)ë = coëfficiënt die gelijk is aan of kleiner is dan 1, en die dient om rekening te houden met een eventuele verzwakking, te wijten aan de lasnaden.
In geen enkel geval mag de dikte echter kleiner zijn dan de in de hiernavolgende paragrafen (3) tot (6) opgegeven waarden."
212 152 Volgende zin bijvoegen:
"Lege ongereinigde laadketels mogen na het verstrijken van de vastgestelde termijn nog vervoerd worden om de controles te ondergaan."
212 178 Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"Stoffen die onderling gevaarlijk zouden kunnen reageren mogen niet in belendende tankcompartimenten vervoerd worden.
Worden als gevaarlijke reacties beschouwd:
a) een verbranding en/of een aanzienlijke warmteontwikkeling;
b) de uitwaseming van brandbare en/of giftige gassen;
c) de vorming van bijtende vloeistoffen;
d) de vorming van onstabiele vloeistoffen;
e) een gevaarlijke drukverhoging.
Stoffen die onderling gevaarlijk zouden kunnen reageren mogen in belendende tankcompartimenten vervoerd worden indien deze compartimenten van elkaar gescheiden zijn door ofwel een wand waarvan de dikte ten minste gelijk is aan deze van de tank, ofwel een lege ruimte, ofwel een leeg compartiment tussen de beladen compartimenten."
De randnummers 212 200 tot 212 299 vervangen door de volgende tekst:
"DEEL II
BIJZONDERE VOORSCHRIFTEN DIE DE VOORSCHRIFTEN VAN DEEL I AANVULLEN OF WIJZIGEN
KLASSE 2
GASSEN
212 200-212 209AFDELING 1
ALGEMENE BEPALINGEN, TOEPASSINGSGEBIED (GEBRUIK VAN DE LAADKETELS), DEFINITIES
Gebruik
212 210 De gassen van randnummer 2201 die in de tabel van randnummer 212 251 opgesomd zijn, mogen in laadketels vervoerd worden.
212 211-212 219AFDELING 2
CONSTRUCTIE
212 220 (1) Houders, bestemd voor het vervoer van de stoffen van 1°, 2° en 4°, moeten vervaardigd zijn uit staal. In afwijking van randnummer 212 125 (3) mag voor niet-gelaste houders een minimale rek bij breuk van 14 % toegelaten worden, evenals een spanning s (sigma) die ten hoogste gelijk is aan de hiernavolgende limieten, in functie van de materialen:
a) indien de verhouding Re/Rm (minimaal gewaarborgde karakteristieken na thermische behandeling) groter is dan 0,66 maar niet groter dan 0,85:
ó ≤ 0,75 Re
b) indien de verhouding Re/Rm (minimaal gewaarborgde karakteristieken na thermische behandeling) groter is dan 0,85:
ó ≤ 0,5 Rm
(2) De houders die beantwoorden aan de definities van randnummers 2211(1), (2) en (3) en de flessen die deel uitmaken van de ensembles die beantwoorden aan de definitie van randnummers 2211 (5) en elementen zijn van een laadketel met meerdere elementen, moeten overeenkomstig randnummer 2212 gebouwd zijn.
212 221 De voorschriften van aanhangsel B.1d zijn van toepassing op de materialen en op de bouw van gelaste houders.
212 222 Houders die bestemd zijn voor het vervoer van 1017 chloor en 1076 fosgeen van 2°TC, moeten berekend worden met een berekeningsdruk van ten minste 2,2 MPa (22 bar) (manometerdruk) [zie randnummer 212 127 (2)].
212 223-212 229AFDELING 3
UITRUSTING
212 230 De losleidingen van de houders moeten met een bindflens of een andere even doelmatige inrichting kunnen afgesloten worden. Deze bindflenzen of andere even doelmatige inrichtingen mogen bij de houders die bestemd zijn voor het vervoer van gassen van 3° voorzien zijn van ontspanningsopeningen met een maximale diameter van 1,5 mm.
212 231 Houders die bestemd zijn voor het vervoer van vloeibaar gemaakte gassen mogen - naast de openingen vermeld in randnummer 212 131 - eventueel ook voorzien zijn van openingen voor het monteren van de peilmeters, thermometers en manometers en van de purgeergaten, welke nodig zijn voor hun uitbating en voor hun veiligheid.
212 232 De veiligheidsinrichtingen moeten aan de hiernavolgende voorwaarden voldoen:
(1) De vul- en losopeningen van houders met een inhoud van meer dan 1 m³, die bestemd zijn voor het vervoer van brandbare en/of giftige vloeibaar gemaakte gassen, moeten voorzien zijn van een inwendige veiligheidsinrichting die de opening ogenblikkelijk kan afsluiten; in geval van een ongewilde verplaatsing van de laadketel of in geval van brand moet deze automatisch sluiten. De afsluiter van die inrichting moet ook van op afstand in werking kunnen gesteld worden.
(2) Al de openingen van de houders die bestemd zijn voor het vervoer van brandbare en/of giftige vloeibaar gemaakte gassen, waarvan de nominale diameter groter is dan 1,5 mm, moeten voorzien zijn van een inwendige afsluiter; dit geldt niet voor de openingen voorzien van veiligheidskleppen en voor gesloten purgeergaten.
(3) In afwijking van de bepalingen van paragraaf (1) en (2) mogen houders, die bestemd zijn voor het vervoer van brandbare en/of giftige sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen, uitgerust worden met uitwendige in plaats van inwendige inrichtingen; dit op voorwaarde dat dergelijke inrichtingen voorzien zijn van een bescherming tegen uitwendige beschadigingen die ten minste gelijkwaardig is aan die geleverd door de wand van de houder.
(4) Indien de houders uitgerust zijn met peilmeters, mogen deze niet bestaan uit doorzichtig materiaal dat rechtstreeks in contact komt met de vervoerde stof. Thermometers mogen niet rechtstreeks door de wand van de houder in het gas of de vloeistof gedompeld zijn.
(5) Houders die bestemd zijn voor het vervoer van 1053 waterstofsulfide (zwavelwaterstof) en 1064 methylmercaptaan van 2°TF en van 1017 chloor, 1076 fosgeen en 1079 zwaveldioxide van 2°TC, mogen geen openingen bezitten die zich onder de vloeistofspiegel bevinden. Bovendien zijn de in randnummer 212 132 voorziene reinigngsopeningen (vuistgaten) niet toegelaten.
(6) De vul- en losopeningen die zich in het bovenste gedeelte van de houders bevinden moeten - naast wat is voorgescheven in paragraaf (1) - bovendien voorzien zijn van een tweede, uitwendige afsluitingsinrichting. Deze moet kunnen gesloten worden door middel van een bindflens of door een andere even doelmatige inrichting.
(7) Bij houders die beantwoorden aan randnummers 2211 (1), (2), (3) en (5) en een laadketel met meerdere elementen vormen, mogen de vereiste afsluitinrichtingen - in afwijking van de bepalingen van de paragrafen (1), (2), en (6) - ook in het verzamelleidingssysteem gemonteerd worden.
212 233 De veiligheidskleppen moeten aan de hiernavolgende voorwaarden voldoen:
(1) Houders die bestemd zijn voor het vervoer van gassen van 1°, 2° en 4° mogen met ten hoogste twee veiligheidskleppen uitgerust zijn; de som van de vrije doorsnede(n) ter plaatse van de klepzitting(en) moet ten minste 20 cm² bedragen per schijf van 30 m³ van de inhoud van de houder of per gedeelte daarvan. Deze veiligheidskleppen moeten automatisch opengaan bij een druk, die begrepen is tussen 0,9 en 1,0 maal de beproevingsdruk van de houder waarop ze geplaatst zijn. Ze moeten van een type zijn dat weerstaat aan dynamische invloeden de bewegingen van de vloeistof inbegrepen. Veiligheidskleppen die werken met behulp van de zwaartekracht of met een tegengewicht mogen niet gebruikt worden.
Houders, bestemd voor het vervoer van gassen van 1° tot 4° die in randnummer 2201 met de letter T gekenmerkt zijn, mogen alleen van veiligheidskleppen voorzien zijn indien vóór deze laatste een breekplaat is aangebracht; de plaatsing van de breekplaat en van de veiligheidsklep moet in dit laatste geval voldoening schenken aan de bevoegde overheid.
Indien de laadketels bestemd zijn om over zee vervoerd te worden, verbieden de voorschriften van deze paragraaf niet om er veiligheidskleppen op te monteren die voldoen aan de op deze wijze van vervoer van toepassing zijnde reglementen ().
(2) Houders, bestemd voor het vervoer van gassen van 3° moeten uitgerust zijn met twee onafhankelijk werkende veiligheidskleppen. Elke klep moet zodanig ontworpen zijn dat zij de gassen, die zich tijdens de normale exploitatie door verdamping vormen, uit de houder kan laten ontsnappen; de druk mag daarbij op geen enkel ogenblik de op de houder aangegeven dienstdruk met meer dan 10 % overschrijden. Eén van de twee veiligheidskleppen mag vervangen worden door een breekplaat die bij de beproevingsdruk moet barsten.
Indien het vacuum verdwijnt bij dubbelwandige houders of 20 % van de isolatie vernietigd wordt bij enkelwandige houders, moeten de veiligheidsklep en de breekplaat een zodanige hoeveelheid gas laten ontsnappen, dat de druk in de houders de beproevingsdruk niet kan overschrijden.
(3) De veiligheidskleppen van houders die bestemd zijn voor het vervoer van de gassen van 3°, moeten bij de op de houder aangegeven dienstdruk kunnen opengaan. Zij moeten zodanig geconstrueerd zijn dat zij, zelfs bij de laagste diensttemperatuur, zonder enige storing functioneren. De bedrijfszekerheid bij deze temperatuur moet vastgesteld en gecontroleerd worden door iedere klep of een monster van de kleppen van eenzelfde constructietype te testen.
Warmte-isolaties
212 234 (1) Indien houders die bestemd zijn voor het vervoer van gassen van 2° voorzien zijn van een warmte-isolatie, moet deze bestaan uit:
- ofwel een zonnewerend scherm dat ten minste het bovenste derde deel en ten hoogste de bovenste helft van de houder bedekt en dat van de houder gescheiden is door een luchtlaag van ten minste 4 cm dikte;
- ofwel een volledige bekleding met warmte-isolerend materiaal van afdoende dikte.
(2) Houders die bestemd zijn voor het vervoer van gassen van 3° moeten geïsoleerd zijn. Die warmte-isolatie moet verzekerd worden door middel van een ononderbroken omhulsel. Indien de ruimte tussen de houder en dit omhulsel luchtledig is (vacuümisolatie), moet het beschermingsomhulsel zo berekend worden dat het aan een uitwendige druk van tenminste 100 kPa (1 bar) (manometerdruk) kan weerstaan zonder te vervormen; in afwijking van randnummer 212 102 (2)a) mag er bij de berekeningen rekening worden gehouden met de in- en uitwendige versterkingsinrichtingen. Indien het omhulsel gasdicht is, moet een inrichting er voor zorgen dat er zich in de isolatielaag geen gevaarlijke druk opbouwt wanneer de houder ef zijn uitrusting onvoldoende dicht is. Die inrichting moet het binnendringen van vocht in het warmte-isolerend omhulsel beletten.
(3) Bij houders, die bestemd zijn voor het vervoer van vloeibaar gemaakte gassen waarvan de kooktemperatuur bij atmosferische druk lager is dan P182 °C, mag geen enkele brandbare stof voorkomen in de samenstelling van de warmte-isolatie of in de bevestiging aan de chassis.
De bevestigingselementen van de houders met vacuumislolatie mogen - mits toestemming van de bevoegde overheid - kunststoffen bevatten tussen de houder en het buitenomhulsel.
212 235 (1) Een laadketel met meerdere elementen omvat elementen die onderling door een verzamelleiding verbonden zijn en blijvend in een raamwerk van een laadketel met meerdere elementen gemonteerd. De volgende houders worden als elementen van een laadketel met meerdere elementen beschouwd:
- de flessen, zoals gedefinieerd in randnummer 2211 (1)
- de cilinders, zoals gedefinieerd in randnummer 2211 (2)
- de drukvaten, zoals gedefinieerd in randnumer 2211 (3)
- de flessenbatterijen, zoals gedefinieerd in randnummer 2211 (5)
- de houders gedefinieerd in bijlage B
Opmerking: De in randnummer 2211 (5) gedefinieerde flessenbatterijen die geen elementen van een laadketel met meerdere elementen zijn, zijn onderworpen aan de voorschriften van randnummers 2204 tot 2224.
(2) Bij de laadketels met meerdere elementen moeten de hiernavolgende voorschriften nageleefd worden:
a) indien één element van een laadketel met meerdere elementen met een veiligheidsklep is uitgerust en er zich afsluitingsinrichtingen tussen de elementen bevinden, moet elk element van een veiligheidsklep voorzien zijn;
b) de vul- en losinrichtingen mogen op een verzamelbuis aangebracht zijn;
c) elk element van een een laadketel met meerdere elementen, met inbegrip van elke fles van een aan de definitie van randnummer 2211 (5) beantwoordende flessenbatterij, dat bestemd is voor het vervoer van gassen die in randnummers 2201 met de letter T gekenmerkt zijn, moet door middel van een afsluitkraan kunnen afgezonderd worden;
d) de elementen van een laadketel met meerdere elementen die bestemd is voor het vervoer van gassen die in randnummer 2201 met de letter F gekenmerkt zijn, moeten - indien hij samengesteld is uit recipiënten die beantwoorden aan de definitie van randnummer 2211 (1), (2), (3) en (5) - in groepen van ten hoogste 5 000 liter gebundeld worden; deze groepen dienen door middel van een afsluitbare kraan afgezonderd te kunnen worden.
Elk element van een laadketel met meerdere elementen die bestemd is voor het vervoer van gassen die in randnummer 2201 met de letter F gekenmerkt zijn moet - indien het samengesteld is uit in bijlage B gedefinieerde houders - door middel van een afsluitkraan afgezonderd kunnen worden.
212 236 In afwijking van de voorschriften van randnummer 212 131, is het niet verplicht om de houders die bestemd zijn voor het vervoer van diepgekoelde vloeibaar gemaakte gassen van een opening voor inspectie te voorzien.
212 237-212 239AFDELING 4
GOEDKEURING VAN HET PROTOTYPE
212 240-212 249 (Geen bijzondere voorschriften)AFDELING 5
BEPROEVINGEN
212 250 (1) De recipiënten die beantwoorden aan de definities van randnummers 2111(1), (2) en (3) en de flessen die deel uitmaken van de ensembles die beantwoorden aan de definitie van randnummers 2211(5) en elementen zijn van een laadketel met meerdere elementen, moeten overeenkomstig randnummer 2219 beproefd worden.
(2) De materialen van iedere gelaste houder die niet aan de definitie van paragraaf (1) voldoet, moeten volgens de in aanhangsel B.1d beschreven methode beproefd worden.
212 251 (1) Voor houders die bestemd zijn voor het vervoer van gassen van 1 met een kritische temperatuur lager dan P50 °C moet de beproevingsdruk ten minste 1,5 maal de vuldruk bij 15 °C bedragen.
(2) Voor houders die bestemd zijn voor het vervoer van:
- gassen van 1° met een kritische temperatuur van P 50 °C of hoger, en
- gassen van 2° met een kritische temperatuur lager dan 70 °C, en
- gassen van 4°
moet de beproevingsdruk dusdanig zijn dat - wanneer de houder de maximale vulmassa per liter inhoud bevat - de druk van het product bij 55 °C (voor houders met warmteisolatie) of bij 65 °C (voor houders zonder warmte-isolatie) de beproevingsdruk niet overschrijdt.
(3) Voor houders die bestemd zijn voor het vervoer van gassen van 2° met een kritische temperatuur van 70 °C of hoger,
a) moet indien de houder voorzien is van een warmte-isolatie, de voorgeschreven beproevingsdruk ten minste gelijk zijn aan de dampspanning van de vloeistof bij 60 °C, verminderd met 0,1 MPa (1 bar), met een minimum evenwel van 1 MPa (10 bar);
b) moet, indien de houder niet voorzien is van een warmteisolatie, de voorgeschreven beproevingsdruk ten minste gelijk zijn aan de dampspanning van de vloeistof bij 65 °C, verminderd met 0,1 MPa (1 bar), met een minimum evenwel van 1 MPa (10 bar).
De maximale waarden in kg/l die voor de vullingsgraad voorgeschreven zijn, worden als volgt berekend:
maximaal toegelaten vulmassa
per liter inhoud = 0,95 × de soortelijke massa van de vloeistoffase bij 50 °C;
de gasfase mag bovendien niet verdwijnen beneden 60 °C.
Indien de diameter van de houders niet groter is dan 1,5 m, gelden voor de beproevingsdruk en voor de maximaal toegelaten vulmassa per liter inhoud de waarden overeenkomstig randnummers 2219 d).
(4) Voor houders die bestemd zijn voor het vervoer van gassen van 3° moet de beproevingsdruk ten minste gelijk zijn aan 1,3 maal de maximaal toegelaten dienstdruk die op de houder is aangeduid, met een minimum evenwel van 300 kPa (3 bar) (manometerdruk); voor houders die voorzien zijn van een vacuumisolatie moet de beproevingsdruk ten minst gelijk zijn aan 1,3 maal de maximale dienstdruk, vermeerderd met 100 kPA (1 bar).
(5) Tabel van de gassen en gasmengsels die in laadketels mogen vervoerd worden, met opgave van de minimale beproevingsdruk voor de houders en - in voorkomend geval - van de maximale vulmassa per liter inhoud.
De waarden van de beproevingsdruk en van de maximale vulmassa per liter inhoud moeten, voor de gassen en gasmengsels die bij een n.e.g. rubriek ingedeeld zijn, vastgelegd worden door de door de bevoegde overheid erkende deskundige.
Indien houders, die bestemd zijn voor het vervoer van gassen van 1° en 2° met een kritische temperatuur lager dan 70 °C maar niet lager dan P50 °C, een lagere beproevingsdruk hebben ondergaan dan die welke opgegeven is in de tabel en voorzien zijn van een warmteisolatie, kan de door de bevoegde overheid erkende deskundige een lagere maximale vulmassa per liter inhoud voorschrijven, op voorwaarde dat de druk van het product in de houder bij 55 °C niet hoger is dan de beproevingsdruk die er op de houder is ingeslagen.
Giftige gassen en gasmengsels die bij een n.e.g. rubriek ingedeeld zijn en een LC50-waarde van minder dan 200 ppm bezitten, mogen niet in laadketels vervoerd worden.
Opmerking: 1076 Fosgeen van 2°TC, 1067 distikstoftetroxide (stikstofdioxide) van 2°TOC en 1001 acetyleen, opgelost (ethyn, opgelost) van 4°F mogen alleen maar in laadketels met meerdere elementen vervoerd worden.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
212 252 De eerste hydraulische drukproef moet uitgevoerd worden vooraleer de warmte-isolatie aangebracht is.
212 253 De inhoud van iedere houder die bestemd is voor het vervoer van de gassen van 1° die op massa gevuld worden en van de gassen van 2° en 4°, moet onder het toezicht van een door de bevoegde overheid erkende deskundige worden vastgesteld; dit gebeurt door van het water, waarmee de houder geheel wordt gevuld, de massa of het volume te meten; de meetfout bij het bepalen van de inhoud moet kleiner zijn dan 1 %. Het is verboden om de inhoud van een houder door middel van zijn afmetingen te berekenen. De hoogst toelaatbare vulmassa's volgens de randnummers 2219 en 212 251 (3) moeten door een erkende deskundige worden vastgesteld.
212 254 De controle van de naden moet uitgevoerd worden volgens de voorschriften die in randnummer 212 127 (6) opgelegd zijn voor coëfficient ë = 1,0.
212 255 In afwijking van de voorschriften van randnummer 212 151 moeten de periodieke keuringen met de volgende tussenpozen plaatsvinden:
(1) Om de twee en een half jaar voor de houders die bestemd zijn voor het vervoer van 1008 boortrifluoride van 1°TC, van 1053 waterstofsulfide (zwavelwaterstof) van 2°TF, van 1017 chloor, 1048 waterstofbromide, watervrij (broomwaterstof, watervrij), 1050 waterstofchloride, watervrij (chloorwaterstof, watervrij), 1076 fosgeen en 1079 zwaveldioxide van 2°TC en van 1067 distikstoftetroxide (stikstofdioxide) van 2°TOC;
(2) Na acht jaar gebruik en vervolgens om de twaalf jaar voor de houders die bestemd zijn voor het vervoer van gassen van 3 , tussen twee opeenvolgende keuringen mag een erkende deskundige op vraag van de bevoegde overheid een dichtingscontrole verrichten.
(3) De recipiënten die beantwoorden aan de definities van randnummers 2211 (1), (2) en (3) en de flessen die deel uitmaken van de ensembles die beantwoorden aan de definitie van randnummers 2211 (5) en die elementen zijn van een laadketel met meerdere elementen, moeten overeenkomstig randnummer 2217 aan periodieke beproevingen onderworpen worden.
212 256 Mits de erkende deskundige er mee instemt, mogen de hydraulische drukproef en het onderzoek van de inwendige toestand bij houders met vacuümisolatie door een dichtheidsbeproeving en een meting van het vacuüm worden vervangen.
212 257 Indien bij de periodieke keuringen openingen werden gemaakt in houders die bestemd zijn voor het vervoer van gassen van 3°, moet de methode om deze openingen voor de wederindienststelling hermetisch te dichten door de erkende deskundige goedgekeurd zijn en moet ze de gaafheid van de houder waarborgen.
212 258 De dichtheidsbeproevingen op houders die bestemd zijn voor het vervoer van de gassen van 1°, 2° of 4°, moeten met een druk van ten minste 400 kPa (4 bar) en ten hoogste 800 kPa (8 bar) (manometerdruk) uitgevoerd worden.
212 259AFDELING 6
MERKTEKENS
212 260 Op de in randnummer 212 160 bedoelde plaat, of rechtstreeks op de wanden van de houder zelf indien deze zodanig versterkt zijn dat de sterkte van de houder er niet door vermindert,moeten ten minste de hiernavolgende gegevens ingeslagen of op een andere gelijkaardige wijze aangebracht zijn:
(1) Indien de houders bestemd zijn voor het vervoer van één enkele stof:
- de niet-afgekorte naam van het gas volgens randnummer 2201 en - voor de gassen die bij een n.e.g. rubriek ingedeeld zijn - bovendien de technische benaming ().
Bij de houders die bestemd zijn voor het vervoer van samengeperste gassen van 1° die op volume(druk) gevuld worden moet deze vermelding aangevuld woden met de maximaal toegelaten vuldruk van de houder bij 15 °C; bij de houders die bestemd zijn voor het vervoer van vloeibaar gemaakte gassen van 1° die op massa gevuld worden en van de gassen van 2°, 3° en 4°, moet ze aangevuld worden met de maximaal toegelaten vulmassa in kg en met de vultemperatuur indien deze laatste lager is dan P 20 °C.
(2) Indien de houders bestemd zijn voor verscheiden gebruik:
- voor alle gassen waarvoor de houder goedgekeurd is, de niet afgekorte naam van het gas volgens randnummer 2201 en - voor de bij een n.e.g. rubriek ingedeelde gassen - bovendien de technische benaming.
Deze vermelding moet aangevuld worden met de aanduiding van de maximaal toegelaten vulmassa in kg voor al die gassen.
(3) Indien de houders bestemd zijn voor het vervoer van de gassen van 3:
- de maximaal toegelaten dienstdruk.
(4) Indien de houders voorzien zijn van warmte-isolatie:
- de vermelding "geïsoleerd" of "vacuüm-geïsoleerd".
212 261 (1) Op het raam van de laadketels met meerdere elementen moet dicht bij de vulopening een plaat aangebracht zijn met de volgende elementen:
- de beproevingsdruk van de elementen ();
- de maximaal toegelaten vuldruk () bij 15 °C voor de elementen die bestemd zijn voor samengeperste gassen;
- het aantal elementen;
- de totale inhoud () van de elementen;
- de niet afgekorte naam van het gas volgens randnummer 2201 en - voor de gassen die bij een n.e.g. rubriek ingedeeld zijn - bovendien de technische benaming ();
voor vloeibaar gemaakte gassen bovendien:
- de maximaal toegelaten vulmassa per element ().
(2) De recipiënten die beantwoorden aan de definities van randnummer 2211 (1), (2), (3) en (5) en die elementen zijn van een laadketel met meerdere elementen moeten overeenkomstig randnummer 2223 van opschriften voorzien zijn. Deze recipiënten moeten niet noodzakelijk elk afzonderlijk voorzien worden van de in randnummer 2224 voorgeschreven gevaarsetiketten.
De laadketels met meerdere elementen moeten overeenkomstig randnummer 10500 van signalisatie en etiketten voorzien worden.
212 262 Buiten de in randnummer 212 161 voorgeschreven opschriften moeten - op de houder zelf of op een plaat - nog de volgende vermeldingen voorkomen:
a) het opschrift "toegelaten minimale vultemperatuur ... .";
b) indien de houders bestemd zijn voor het vervoer van één enkele stof:
- de niet afgekorte naam van het gas volgens randnummer 2201 én - voor de gassen die bij een n.e.g. rubriek ingedeeld zijn - bovendien de technische benaming ();
- voor de gassen van 1° die op massa gevuld worden en voor de gassen van 2°, 3° en 4°, de maximaal toegelaten vulmassa in kg;
c) indien de houders bestemd zijn voor verscheiden gebruik:
- voor alle gassen die in deze houders zullen worden vervoerd, de niet-afgekorte naam van het gas volgens randnummer 2201 en - voor de gassen die bij een n.e.g. rubriek ingedeeld zijn - bovendien de technische benaming (), met voor elk gas de vermelding van de maximaal toegelaten vulmassa in kg;
d) indien de houders voorzien zijn van een warmte-isolatie:
- de vermelding "geïsoleerd" of "vacuum-geïsoleerd" in een officiële taal van het land van inschrijving. Indien dit geen Duits, Engels of Frans is, moet dit opschrift ook in één van deze drie talen aangebracht worden, tenzij akkoorden tussen de bij het vervoer betrokken landen anders bepalen.
212 263-212 269AFDELING 7
DIENST
212 270 Wanneer houders goedgekeurd zijn voor verschillende gassen moet een overschakeling naar een ander gebruik los-, reinigings- en ontgassingsoperaties omvatten in de mate die nodig is om de veiligheid van de uitbating te verzekeren.
212 271-212 273212 274 Bij het in vervoer brengen van geladen of niet-gereinigde lege tanks mogen alleen de vermeldingen van randnummer 212 262 zichtbaar zijn die gelden voor het geladen of pas gelost gas; alle aanduidingen die betrekking hebben op de andere gassen moeten afgedekt zijn.
212 275 De elementen van een laadketel met meerdere elementen mogen slechts één en hetzelfde gas bevatten.
212 276212 277 Indien houders bestemd zijn voor het vervoer van de gassen van 3°F moet hun vullingsgraad lager zijn dan de waarde waarvoor - bij de temperatuur die de dampspanning gelijk maakt aan de openingsdruk van de veiligheidskleppen - het volume van de vloeistof 95 % van de inhoud van de houder bereikt.
Houders die bestemd zijn voor het vervoer van de gassen van 3°A en 3°O mogen voor 98 % gevuld worden bij de vultemperatuur en de vuldruk.
212 278 Bij houders die bestemd zijn voor het vervoer van gassen van 3°O moeten de stoffen die gebruikt worden voor de afdichting van de pakkingen of voor het onderhoud van de afsluiters verenigbaar zijn met de inhoud.
212 279 Randnummer 212 175 geldt niet voor de gassen van 3°.
AFDELING 8
OVERGANGSBEPALINGEN
212 280 Laadketels die bestemd zijn voor het vervoer van stoffen van klasse 2 en gebouwd werden voor 1 januari 1997, mogen tot de eerstvolgende periodieke keuring voorzien zijn van de merktekens die beantwoorden aan de bepalingen van onderhavig aanhangsel zoals dit tot 31 december 1996 van toepassing was.
212 281-212 299KLASSE 3
BRANDBARE VLOEISTOFFEN
212 310 b) en c) Vervang "41° tot 57°" door "41°".
212 332 Aan het einde van de laatste zin bijvoegen "of bestand zijn tegen de druk veroorzaakt door een inwendige explosie."
212 333 Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"212 333 Indien de houders voorzien zijn van niet-metallische beschermende bekledingen (inwendige lagen), moeten deze derwijze ontworpen zijn dat er geen gevaar voor ontbranding bestaat tengevolge van elektrostatische ladingen."
212 334 Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"212 334 Het systeem voor onderlossing van houders die bestemd zijn voor het vervoer van stoffen van 61°c) mag bestaan uit een uitwendige leiding die voorzien is van een afsluiter, indien deze leiding niet uit een vervormbaar metaal vervaardigd is."
212 371 Vervang "41° tot 57°" door "41°".
Vervang "20°" door "19°".
212 381 Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"212 381 De voor het vervoer van stoffen van randnummer 2301, 61°c) bestemde laadketels, die voor 1 januari 1995 gebouwd werden volgens de tot die datum van kracht zijnde voorschriften maar die niet beantwoorden aan de voorschriften die vanaf 1 januari 1995 van toepassing zijn, mogen nog verder worden gebruikt tot 31 december 2004."
212 382 Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"212 382 De laadketels, die voor 1 januari 1997 gebouwd werden volgens de tot die datum van kracht zijnde ADR-voorschriften maar die niet beantwoorden aan de voorschriften van randnummers 212 332 en 212 333 die vanaf 1 januari 1997 van toepassing zijn, mogen nog verder worden gebruikt."
KLASSE 4.1
BRANDBARE VASTE STOFFEN
KLASSE 4.2
VOOR ZELFONTBRANDING VATBARE STOFFEN
KLASSE 4.3
STOFFEN DIE IN CONTACT MET WATER BRANDBARE GASSEN ONTWIKKELEN
212 410 Vervang in de opmerking na "14° c)" "afvalstoffen" door "mengsels (zoals preparaten en afvalstoffen)" en vervang "van randnummer 2471" door "en vaste mengsels (zoals preparaten en afvalstoffen) die bij de letter c) van voorgenoemde cijfer van randnummer 2471 ingedeeld zijn".
212 460 Tweede zin: Na "stoffen" bijvoegen " van randnummer 2471".
212 475 Huidige teksten hernummeren als paragraaf (1).
Volgende nieuwe paragraaf (2) bijvoegen:
"(2) Een maximale laadtemperatuur van 80 °C is toegelaten op voorwaarde dat ontstekingspunten vermeden worden tijdens het laden en de houders hermetisch gesloten zijn (²).
Nadat het laden is beëindigd, moeten de houders onder druk gezet worden (bijvoorbeeld met behulp van perslucht) om te controleren of ze dicht zijn. Men dient er voor te zorgen dat tijdens het vervoer geen drukverlaging optreedt.
Vóór het lossen dient men er zich van te vergewissen dat de druk in de houders nog steeds hoger is dan de atmosferische druk. Indien zulks niet het geval is moet vóór het lossen een inert gas ingebracht worden."
Voeg volgende nieuwe voetnoot bij:
"(²) Zie voetnoot (¹) bij randnummer 212 135."
KLASSE 5.1
OXIDERENDE STOFFEN
KLASSE 5.2
ORGANISCHE PEROXIDEN
212 510 b) en d) Toevoegen "of gesmolten" na "vloeibare".
d) Bijvoegen "11°, 13°" tussen "1°" en "16°".
212 540 Op het einde de woorden "andere stoffen" vervangen door "organische stoffen".
212 571 De laatste zin als volgt wijzigen:
"Voor en na het vervoer van deze stoffen van 20° moeten - wanneer overgeschakeld wordt naar een ander gebruik - de houders en hun uitrusting zorgvuldig ontdaan worden van alle residu's."
KLASSE 6.1
GIFTIGE STOFFEN
KLASSE 6.2
BESMETTELIJKE STOFFEN
212 610 (1) b) en c) Bijvoegen "of gesmolten" na "vloeibare".
b), c) en d) Vervang "71° tot 87°" door "71° tot 73°".
In de opmerking, vervang "vaste afvalstoffen" door "vaste stoffen, mengsels (zoals preparaten en afvalstoffen) inbegrepen".
212 680 Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"AFDELING 8
OVERGANGSMAATREGELEN
212 680 De voor het vervoer van stoffen van randnummer 2601, 6°, 8°, 9°, 10°, 13°, 15°, 16°, 18°, 20°, 25° of 27° bestemde laadketels, die voor 1 januari 1995 gebouwd werden volgens de voorschriften van onderhavig aanhangsel die tot die datum van kracht waren op het vervoer van de door deze cijfers beoogde stoffen, maar die niet beantwoorden aan de voorschriften die vanaf 1 januari 1995 van toepassing zijn, mogen nog verder gebruikt worden tot 31 december 1999."
KLASSE 8
BIJTENDE STOFFEN
212 810 b) en c) Bijvoegen "of gesmolten" na "vloeibaar".
In de opmerking "en van de vaste afvalstoffen" vervangen door "en van de vaste stoffen, mengsels (zoals preparaten en afvalstoffen) inbegrepen".
212 831 Bijvoegen "behalve de stoffen van 7°," na "vermelde stoffen,".
212 870 Bijvoegen op het einde van de eerste paragraaf:
"Bij het vervoer van 1829 zwaveltrioxide met een zuiverheidsgraad van ten minste 99,95 %, zonder inhibitor, moet de temperatuur van de stof op ten minste 32,5 °C gehandhaafd blijven.
212 880 Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"AFDELING 8
OVERGANGSMAATREGELEN
212 880 De voor het vervoer van stoffen van randnummer 2801, 3°, 12°, 33°, 40° en 54° bestemde laadketels, die voor 1 januari 1995 gebouwd werden volgens de voorschriften van onderhavig aanhangsel die tot die datum van kracht waren op het vervoer van de door deze cijfers beoogde stoffen, maar die niet beantwoorden aan de voorschriften die vanaf 1 januari 1995 van toepassing zijn, mogen nog verder gebruikt worden tot 31 december 1999."
KLASSE 9
DIVERSE GEVAARLIJKE STOFFEN EN VOORWERPEN
212 910 Als volgt wijzigen:
"De stoffen van 1°, 2°b), 11°c), 12°c), 20°c), 31° tot 35° en 2211 expandeerbare polymeren in korrels van 4°c) van randnummer 2901 mogen in laadketels vervoerd worden.
Opmerking: Zie randnummer 91 111 voor het losgestort vervoer van stoffen van 4°c), 12°c), 20°c), 21°c), 31°, 32° en 35° van randnummer 2901."
212 920 De eerste zin als volgt wijzigen:
"Houders die bestemd zijn voor het vervoer van stoffen van 1°, 11°c), 12°c), 20°c), 31° tot 35° en 2211 expandeerbare polymeren in korrels van 4 c) moeten volgens de voorschriften van deel I van onderhavig aanhangsel berekend worden."
212 930 Vervangen "4°c)" door "expandeerbare polymeren in korrels van 4°c)".
212 932(nieuw) Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"212 932 De houders die bestemd zijn voor het vervoer van de stoffen van 20°c) moeten voorzien zijn van decompressieinrichtingen die automatisch naar binnen of naar buiten opengaan bij een drukverschil dat begrepen is tussen 20 kPa (0,2 bar) en 30 kPa (0,3 bar). De ontbrandingstemperatuur van warmteisolatie die in direct contact komt met een houder die bestemd is voor het vervoer van stoffen van 20°c) moet ten minste 50 °C hoger zijn dan de maximale temperatuur waarvoor de houder ontworpen werd."
212 933(nieuw) Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"212 933 Het systeem van onderlossing van houders die bestemd zijn voor het vervoer van stoffen van 20°c) mag bestaan uit een uitwendige leiding die voorzien is van een afsluiter, indien deze leiding uit een vervormbaar metaal vervaardigd is."
212 951 Het begin wordt als volgt gewijzigd:
"Bij houders die bestemd zijn voor het vervoer van stoffen van 1°, 11°c), 12°c), 20°c), 31° tot 35°, of expandeerbare polymeren in korrels van 4°c) van randnummer 2901, moet - bij de eerste keuring ..."(de rest blijft ongewijzigd).
212 960(nieuw) Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"De houders die bestemd zijn voor het vervoer van stoffen van 20°c) moeten - buiten de in randnummer 212 161 voorziene aanduidingen - op hun beide zijkanten bovendien voorzien zijn van het merkteken dat voorkomt in aanhangsel B.7."
212 980 Volgend nieuw randnummer bijvoegen:
"AFDELING 8
OVERGANGSMAATREGELEN
212 980 De voor het vervoer van stoffen van randnummer 2901, 20° bestemde laadketels, die voor 1 januari 1997 gebouwd werden en die niet beantwoorden aan de voorschriften van onderhavig aanhangsel die vanaf 1 januari 1997 van toepassing zijn, mogen nog verder gebruikt worden tot 31 december 2006."
AANHANGSEL B.1c BEPALINGEN BETREFFENDE DE VASTE EN AFNEEMBARE TANKS UIT GEWAPENDE KUNSTSTOF
In de opmerking 1 na de titel "tankbatterijen" door "batterijvoertuigen" vervangen.
AANHANGSEL B.1d VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE DE MATERIALEN EN DE CONSTRUCTIE VAN GELASTE VASTE TANKS, GELASTE AFNEEMBARE TANKS EN GELASTE HOUDERS VAN LAADKETELS INDIEN ER EEN BEPROEVINGSDRUK VAN TEN MINSTE 1 MPa (10 BAR) VOOR VOORGESCHREVEN IS OF INDIEN ZE BESTEMD ZIJN VOOR HET VERVOER VAN STERK GEKOELDE VLOEIBAAR GEMAAKTE GASSEN VAN KLASSE 2
214 250 (1) Als volgt wijzigen:
"De houders, bestemd voor het vervoer van stoffen van klasse 2, 1°, 2° en 4° , van klasse 4.2, 6° a),
17° a), 19° a) en 31° a) tot 33° a) en van klasse 8, 6° moeten uit staal vervaardigd worden".
(2) Als volgt wijzigen:
"Het fijnkorrelig staal dat gebruikt wordt voor de bouw van houders die bestemd zijn voor het vervoer van:
- de stoffen van klasse 2 die als bijtend geklassificeerd zijn, en de stoffen van 4° A van randnummer 2201, en- de stoffen van randnummer 2801, 6°,
moet een gewaarborgde elasticiteitsgrens hebben van ten hoogste 460 N/mm² en een maximale breukspanning van 725 N/mm². Deze houders moeten een warmtebehandeling ondergaan om de thermische spanningen te elimineren."
214 251 a) 1. Vervang "van 7° en 8°" door "van 3°".
AANHANGSEL B.2 EENVORMIGE BEPALINGEN BETREFFENDE DE CONSTRUCTIE VAN VOERTUIGEN DIE BESTEMD ZIJN VOOR HET VERVOER VAN GEVAARLIJKE GOEDEREN, IN VOORKOMEND GEVAL MET INBEGRIP VAN BEPALINGEN BETREFFENDE DE TYPEHOMOLOGATIE
220 100 De woorden "en 10 283" en "en op de "type II" transporteenheden overeenkomstig randnummer 11 240 (2)" schrappen.
220 301 (2) De definities van de types FL, OX en AT als volgt wijzigen:
"TYPE FL voor de voertuigen die bestemd zijn voor het vervoer van vloeistoffen met een vlampunt van niet meer dan 61 °C of van brandbare gassen in laadketels met een inhoud van meer dan 3 000 liter of in vaste of afneembare tanks, en voor de batterijvoertuigen met een inhoud van meer dan 1000 liter die bestemd zijn voor het vervoer van brandbare gassen;
TYPE OX voor de voertuigen die bestemd zijn voor het vervoer van stoffen van klasse 5.1, randnummer 2501, 1°a) in laadketels met een inhoud van meer dan 3 000 liter of in vaste of afneembare tanks;
TYPE AT voor de andere voertuigen dan deze van de types FL of OX die bestemd zijn voor het vervoer van gevaarlijke goederen in laadketels met een inhoud van meer dan 3 000 liter of in vaste of afneembare tanks, en voor de andere batterijvoertuigen dan deze van type FL met een inhoud van meer dan 1 000 liter."
220 403 In voetnoot (¹), volgende nummers bijvoegen:
"29 voor Estland, 32 voor Letland, 33 voor Liechtenstein, 34 voor Bulgarije, 35 (voorbehouden), 36 voor Litouwen."
220 500 (Verbetering) In de tabel "X" bijvoegen op het snijpunt van de lijn "220 536" (cabine: hitteschild) en de kolom "OX".
Een "X" bijvoegen op het snijpunt van de lijn "220 520 (Reminrichtingen)" en elke kolom.
220 511 (1) Bijvoegen bij de lijst van vrijgestelde stroomkringen:
"- van de batterij naar het electrisch hefmechanisme van de bogieas."
220 514 Tweede zin schrappen.
220 520 Vervang "EEG Reglement 13 (¹) of de Richtlijn 71/320/EEG (²)" door "EEG Reglement 13 (¹)".
Voetnoot (¹) als volgt wijzigen:
"EEG Reglement 13 (Eenvormige voorschriften betreffende de homologatie van voertuigen van categorie M, N en O voor wat het remsysteem betreft) (in zijn meest recent gewijzigde vorm), bijlage bij de Overeenkomst betreffende de aanneming van eenvormige technische voorschriften die van toepassing zijn op voertuigen met wielen, op uitrustingen en op onderdelen die gemonteerd of gebruikt kunnen worden in een voertuig met wielen en de wederzijdse erkenningsvoorwaarden van de homologaties, afgeleverd overeenkomstig deze voorschriften (Overeenkomst van 1958, zoals gewijzigd). Het is ook toegelaten om de overeenkomstige bepalingen van Richtlijn 71/320/EEG toe te passen (oorspronkelijk gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 202 van 6. 9. 1971), op voorwaarde dat deze aangepast werden in functie van de meest recente versie van Reglement 13, die van toepassing is op de datum van de homologatie van het voertuig."
Voetnoot (²) schrappen.
220 521 (1) en (2) "of van de Richtlijn 71/320/EEG 2/" schrappen.
250 522 (2) b), e), f) en (3) De verwijzing naar Richtlijn 71/320/EEG en voetnoot (²) schrappen.
220 536 De Bijverwarmingsapparaten voor de cabine moeten voldoende garanties bieden inzake brandveiligheid. Ze moeten voor het beschermend schild (achterwand van de cabine) geplaatst worden. Het verwarmingsapparaat moet zover mogelijk naar voor en zo hoog mogelijk worden geplaatst (ten minste 80 cm boven de vloer) en van inrichtingen voorzien zijn die beletten dat voorwerpen in contact kunnen komen met hete oppervlakken van het apparaat of van zijn uitlaat. Er mogen alleen apparaten gebruikt worden die voorzien zijn van een inrichting voor het snel heropstarten van de ventilatiemotor voor de verbrandingslucht (max. 20 sec.).
220 540 Vervang "EEG Reglement 89 (¹) of van de Richtlijnen 92/6/EEG en 92/24/EEG" door "EEG Reglement 89 (²)".
Voeg volgende nieuwe voetnoot (²) bij:
"(²) EEG Reglement 89 [Eenvormige voorschriften met betrekking tot: I. Voertuigen, voor wat betreft de beperking van hun maximale snelheid; II. Voertuigen, voor wat betreft de installatie van een snelheidsbegrenzer (SLD) van een gehomologeerd type; III. Snelheidsbegrenzers (SLD)] in zijn meest recent gewijzigde vorm, bijlage bij de Overeenkomst betreffende de aanneming van eenvormige technische voorschriften die van toepassing zijn op voertuigen met wielen, op uitrustingen en op onderdelen die gemonteerd of gebruikt kunnen worden in een voertuig met wielen en de wederzijdse erkenningsvoorwaarden van de homologaties, afgeleverd overeenkomstig deze voorschriften (Overeenkomst van 1958, zoals gewijzigd). Het is ook toegelaten om de overeenkomstige bepalingen van de Richtlijnen 92/6/EEG en 92/24/EEG, zoals gewijzigd, toe te passen, op voorwaarde dat deze aangepast werden in functie van de meest recente versie van EEG Reglement 89, die van toepassing is op de datum van de homologatie van het voertuig."
Volgend nieuw Aanhangsel B.4 bijvoegen:
"AANHANGSEL B.4
VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE DE OPLEIDING VAN BESTUURDERS VAN VOERTUIGEN DIE GEVAARLIJKE GOEDEREN VERVOEREN
240 000-240 099AFDELING 1
ALGEMEENHEDEN, STRUCTUUR EN LEERPLAN VAN DE OPLEIDING
240 100 (1) De opleiding moet beantwoorden aan de bepalingen van onderhavig aanhangsel die op basis van de randnummers 10 315, 11 315 en 71 315 opgesteld werden.
(2) De noodzakelijke kennis en vaardigheden moeten door middel van theoretische opleidingscursussen en practische oefeningen verstrekt worden. De kennis dient via een examen te worden gecontroleerd.
Structuur
240 101 De initiële opleiding en de vervolmakingsopleidingen dienen verstrekt te worden in de vorm van een basiscursus en - in voorkomend geval - specialisatiecursussen.
240 102 De basiscursus dient ten minste de volgende onderwerpen te behandelen:
a) de algemene voorschriften die op het vervoer van gevaarlijke goederen van toepassing zijn;
b) de belangrijkste gevaarstypes;
c) informatie over de bescherming van het milieu door het toezicht op het vervoer van afvalstoffen;
d) de gepaste preventie- en veiligheidsmaatregelen voor de verschillende gevaarstypes;
e) het gedrag na een ongeval (eerste-hulpverlening, verkeersveiligheid, basiskennis betreffende het gebruik van de beschermingsuitrusting, enz.);
f) de etikettering en de gevaarssignalisatie;
g) wat een bestuurder moet doen en niet mag doen bij het vervoer van gevaarlijke goederen;
h) de functie en de werking van de technische uitrusting van de voertuigen;
i) de samenladingsverboden in éénzelfde voertuig of in een laadkist;
j) de te nemen voorzorgen tijdens het laden en het lossen van de gevaarlijke goederen;
k) algemene informatie betreffende de burgerlijke aansprakelijkheid;
l) informatie over multimodaal vervoer;
m) de manipulatie en de stouwing van colli.
240 103 De specialisatiecursus voor het vervoer in tanks dient ten minste de volgende onderwerpen te behandelen:
a) het rijgedrag van de voertuigen, inclusief de bewegingen van de lading;
b) specifieke voorschriften met betrekking tot de voertuigen;
c) algemene theoretische kennis van de verschillende laad- en lossystemen van de voertuigen;
d) bijkomende specifieke bepalingen betreffende het gebruik van deze voertuigen (keuringsdocumenten, keurmerken, signalisatie en etikettering, enz.)240 104 De specialisatiecursus voor het vervoer van stoffen en voorwerpen van klasse 1 dient ten minste de volgende onderwerpen te behandelen:
a) gevaren eigen aan de ontplofbare en pyrotechnische stoffen en voorwerpen;
b) specifieke voorschriften betreffende het samenladen van stoffen en voorwerpen van klasse 1.
240 105 De specialisatiecursus voor het vervoer van radioactieve stoffen van klasse 7 dient ten minste de volgende onderwerpen te behandelen:
a) gevaren eigen aan de ioniserende straling;
b) specifieke voorschriften betreffende de verpakking, de manipulatie, het samenladen en de stouwing van radioactieve stoffen;
c) speciale maatregelen die moeten getroffen worden wanneer radioactieve materialen bij een ongeval betrokken zijn.
Leerplan voor de initiële opleiding
240 106 (1) De minimale duur van het theoretisch gedeelte van elke initiële opleidingscursus of van elk onderdeel van een polyvalente cursus is de volgende:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
De totale duur van de polyvalente cursus kan vastgelegd worden door de bevoegde overheid, die de duur van de basiscursus en van de specialisatiecursus voor tankvervoer niet mag verkorten, maar deze wel met ingekorte specialisatiecursussen voor de klassen 1 en 7 mag aanvullen.
(2) De leseenheden duren 45 minuten.
(3) Elke cursusdag mag normaliter niet meer dan 8 leseenheden omvatten.
(4) De individuele practische oefeningen moeten ingepast worden in de theoretische opleiding en ten minste eerste hulp, brandbestrijding en de bij een incident of ongeval te nemen maatregelen omvatten.
Leerplan voor de vervolmaking
240 107 (1) De met regelmatige tussenpozen gegeven vervolmakingscursussen hebben tot doel de kennis van de bestuurders up to date te brengen; ze moeten betrekking hebben op de nieuwe ontwikkelingen op technisch en juridisch gebied en op het gebied van de te vervoeren stoffen.
(2) De vervolmakingscursussen moeten afgelopen zijn vooraleer de in randnummer 10 315 (3) genoemde periode verstreken is.
(3) Elke vervolmakingscursus moet ten minste één dag duren.
(4) Elke cursusdag mag normaliter niet meer dan 8 leseenheden omvatten.
240 108-240 199AFDELING 2
ERKENNING VAN DE OPLEIDING
Procedure
240 200 De opleidingscursussen moeten door de bevoegde overheid erkend worden.
240 201 (1) Deze erkenning wordt enkel verleend na schriftelijke aanvraag.
(2) De aanvraag tot erkenning dient vergezeld te zijn van de volgende documenten:
a) een gedetailleerd leerplan dat de onderwezen onderwerpen preciseert en het tijdschema en de geplande lesmethodes aangeeft;
b) de kwalificaties van de lesgevers en de domeinen waarop ze werkzaam zijn;
c) informatie betreffende de leslokalen, het lesmateriaal en de ter beschikking staande faciliteiten voor de practische oefeningen;
d) de voorwaarden voor deelname aan de cursussen, zoals bijvoorbeeld het aantal deelnemers.
(3) De bevoegde overheid dient de omkadering van de opleiding en de examens te organiseren.
Het verlenen van de erkenning240 202 (1) De bevoegde overheid moet de erkenning schriftelijk verlenen onder de volgende voorwaarden:
a) de opleiding die verstrekt wordt moet overeenstemmen met de documenten die de aanvraag vergezellen;
b) de bevoegde overheid heeft het recht om daartoe gemachtigde personen af te vaardigen om de opleidingscursussen en de examens bij te wonen;
c) de bevoegde overheid dient tijdig op de hoogte gebracht te worden van de data waarop en de plaatsen waar de opleidingscursussen doorgaan;
d) de erkenning kan ingetrokken worden indien niet voldaan wordt aan de erkenningsvoorwaarden.
(2) Het erkenningsdocument dient aan te geven of het op basiscursussen of specialisatiecursussen slaat enerzijds, en op initiële cursussen of vervolmakingscursussen anderzijds.
240 203 Indien een instelling, waarvan een opleidingscursus is erkend, van plan is om wijzigingen aan te brengen aan details die bij het verlenen van de goedkeuring een rol hebben gespeeld, dient deze instelling de bevoegde overheid vooraf de toestemming daartoe te vragen. Dit geldt in het bijzonder voor wijzigingen met betrekking tot het leerplan.
240 204-240 299AFDELING 3
VOORSCHRIFTEN DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP DE OPLEIDING
240 300 De instelling die de opleiding verzorgt moet er op toezien dat de lesgevers een goede kennis hebben van de laatste ontwikkelingen op het gebied van reglementeringen en opleidingsvereisten in verband met het vervoer van gevaarlijke goederen, en er rekening mee houden. De opleiding moet zo praktijkgericht mogelijk zijn. Wat de in randnummers 240 102 tot 240 105 vernoemde onderwerpen betreft, moet het leerplan overeenstemmen met de erkenning. De initiële opleiding en de vervolmakingsopleiding moeten ook individuele practische oefeningen omvatten (zie randnummer 240 106).
240 301-240 399AFDELING 4
EXAMENS
Initiële basiscursus
240 400 (1) Na het beëindigen van de opleiding, met inbegrip van de practische oefeningen, dient er een examen over afgenomen te worden.
(2) Op het examen moet de kandidaat aantonen de kennis, het inzicht en de vaardigheden te bezitten die nodig zijn om het beroep van bestuurder van voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren te kunnen uitoefenen, zoals aangeleerd in de basiscursus.
(3) Te dien einde moet de bevoegde overheid of de door haar erkende exameninstantie een lijst met vragen opstellen met betrekking tot de in randnummer 240 102 samengevatte punten. De bij het examen gestelde vragen moeten uit deze lijst afkomstig zijn. De kandidaten mogen voor het examen op generlij wijze kennis hebben van de vragen die uit deze lijst werden gekozen.
(4) Voor polyvalente cursussen mag één enkel examen afgenomen worden.
(5) De bevoegde overheid moet toezicht houden op de examenmodaliteiten.
(6) De examens moeten ofwel schriftelijk, ofwel deels schriftelijk en deels mondeling afgelegd worden. De kandidaten moeten op minstens 25 schriftelijke vragen antwoorden. Het examen moet ten minste 45 minuten duren. De moeilijkheidsgraad van de vragen kan variëren en ze kunnen verschillende wegingscoëfficiënten krijgen.
Initiële specialisatiecursussen voor tankvervoer of voor het vervoer van ontplofbare stoffen en voorwerpen of van radioactieve stoffen
240 401 (1) De kandidaat die geslaagd is in het examen betreffende de basiscursus en de specialisatiecursus gevolgd heeft voor het tankvervoer en/of voor het vervoer van ontplofbare stoffen en voorwerpen of radioactieve stoffen, mag deelnemen aan het desbetreffend examen.
(2) Dit examen en het toezicht erop dienen aan dezelfde voorwaarden te voldoen als deze die in randnummer 240 400 hierboven aangegeven zijn.
(3) Over elke specialisatiecursus moeten ten minste 15 vragen gesteld worden.
Vervolmakingscursussen
240 402 (1) Na een vervolmakingscursus te hebben gevolgd mag de kandidaat deelnemen aan het desbetreffend examen.
(2) Dit examen en het toezicht erop dienen aan dezelfde voorwaarden te voldoen als deze die in randnummer 240 400 hierboven aangegeven zijn.
(3) Over de vervolmakingscursus moeten ten minste 15 vragen gesteld worden.
240 403-240 499AFDELING 5
OPLEIDINGSGETUIGSCHRIFT
240 500 (1) Overeenkomstig paragraaf 9 van randnummer 10 315 wordt het getuigschrift afgeleverd:
a) na het voltooien van een basiscursus, op voorwaarde dat de kandidaat geslaagd is in het examen dat beantwoordt aan randnummer 240 000 hierboven;
b) in voorkomend geval nadat de kandidaat een specialisatiecursus heeft gevolgd met betrekking tot het tankvervoer of het vervoer van ontplofbare stoffen of voorwerpen of radioactieve stoffen, of na zich de in randnummer 11 315 (3) of randnummer 71 315 (3) bedoelde kennis eigen te hebben gemaakt, op voorwaarde dat de kandidaat geslaagd is in het examen dat beantwoordt aan randnummer 240 401 hierboven.
(2) Het getuigschrift moet vernieuwd worden indien de kandidaat het bewijs levert van zijn deelname aan een vervolmakingscursus overeenkomstig randnummer 10 315 (3) en geslaagd is in het examen dat beantwoordt aan randnummer 240 402 hierboven.
240 501-240 999
AANHANGSEL B.5
250 000 (2) De beschrijving bij de volgende nummers als volgt wijzigen:
20 verstikkend gas of gas dat geen bijkomend gevaar vertoont
22 sterk gekoeld vloeibaar gas, verstikkend
223 sterk gekoeld vloeibaar gas, brandbaar
225 sterk gekoeld vloeibaar gas, oxiderend (bevordert verbranding)
239 brandbaar gas, dat spontaan hevig kan reageren
265 giftig en oxiderend gas (bevordert verbranding)
40 brandbare vaste stof, zelfontledende stof of voor zelfverhitting vatbare stof
639 giftige en brandbare stof (vlampunt van ten hoogste 61°C) die spontaan hevig kan reagerenVolgende identificatienummers van het gevaar bijvoegen:
263 giftig en brandbaar gas
43 voor zelfontbranding vatbare (pyrofore) vaste stof X462 vaste stof die op gevaarlijke wijze met water reageert, waarbij giftige gassen vrijkomen*
X482 vaste stof die op gevaarlijke wijze met water reageert, waarbij bijtende gassen vrijkomen*
99 diverse gevaarlijke stoffen op hoge temperatuur vervoerd
Volgende rubrieken schrappen: 236, 266, 286 en 836.
(3)A. Wijzigingen in tabellen I tot III, met uitzondering van de rubrieken van klasse 2
A.1 De rubrieken in tabel 3 als volgt wijzigen:
Opmerking: De hierna volgende wijzigingen enkel zijn opgesomd voor tabel III. De overeenkomstige wijzigingen in de tabellen I en II moeten op basis darvan worden uitgevoerd.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
A.2 Wijzigingen in tabellen 1 en 3
A.2.1 Volgende stoffen krijgen volgende identificatienummers van het gevaar:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
A.2.2 De letter c) bijvoegen na "5.1, 11° b)" bij volgende rubrieken:
2427, 2428, 2429 en 3210.
A.2.3 De kolom b) met betrekking tot de naam van de stof voor de rubriek 3170 als volgt wijzigen:
"Bijproducten van de aluminiumfabricage of bijproducten van het omsmelten van aluminium".
A.2.4 In rubriek 3211 de letter c) na "5.1, 13°b)" bijvoegen.
A.2.5 Rubriek 1280: het woord "gestabiliseerd" schrappen.
A.2.6 Rubriek 2535: de naam als volgt wijzigen: "4-Methylmorfoline (N-Methylmorfoline)".
A.2.7 Rubriek 1914: de naam als volgt wijzigen: "Butylpropionaten".
A.2.8 Rubriek 2348: de naam als volgt wijzigen: "Butylacrylaten, gestabiliseerd".
A.2.9 Rubriek 1829: de naam als volgt wijzigen: "Zwaveltrioxide gestabiliseerd".
A.2.10 Rubriek 3253: het woord "pentahydraat" schrappen.
A.2.11 Rubriek 1791: als volgt wijzigen: "Hypochloriet, oplossing" (de verwijzing naar actief chloor in tabel I schrappen)
A.2.12 Rubriek 1908: als volgt wijzigen: "Chloriet, oplossing" (de verwijzing naar actief chloor in tabel I twee maal schrappen)
A.2.13 Bij de stofidentificatienummers 1092, 1098, 1143 en 2606 "2." bijvoegen na "6.1, 8°a)".
A.2.14 Bij het stofidentificatienummer 2668 "2." bijvoegen na "6.1, 11°b)".
A.2.15 Volgende rubrieken bijvoegen:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
A.2.16 Volgende rubrieken schrappen: 2369, 2467, 2489, 2658, 2708, 2711, 2906, 2938 en 3241.
A.3 Wijzigingen in tabellen II en IIIA.3.1 De verwijzing naar het cijfer vervangen door de verwijzing naar "41°" in de volgende rubrieken: 2758, 2762, 2764, 2766, 2768, 2770, 2772, 2774, 2776, 2778, 2780, 2782, 2787, 3021 en 3024.
A.3.2 De verwijzing naar het cijfer vervangen door de verwijzing naar "73°" in de volgende rubrieken: 2588, 2757, 2759, 2761, 2763, 2767, 2769, 2771, 2773, 2775, 2777, 2779, 2783, 2786 en 3027.
A.3.3 De verwijzing naar het cijfer vervangen door de verwijzing naar "72°" in de volgende rubrieken: 2903, 2991, 2993, 2997, 2999, 3001, 3003, 3005, 3007, 3009, 3011, 3013, 3015, 3017, 3019 en 3025.
A.3.4 De verwijzing naar het cijfer vervangen door de verwijzing naar "71°" in de volgende rubrieken: 2902, 2992, 2994, 2996, 2998, 3000, 3002, 3004, 3006, 3008, 3010, 3012, 3014, 3016, 3020 en 3026.
A.3.6 Bij de stofidentificatienummers 3210 en 3211 "of c)" bijvoegen na "b)".
A.3.7 Bij het stofidentificatienummer 3275 "2." bijvoegen na "6.1, 11°b)".
A.3.8 Volgende nieuwe rubrieken bijvoegen:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
A.3.9 Volgende rubrieken schrappen: 1610 en 3217.
B. Goedgekeurde aanpassingen voor de tabellen I, II en III betreffende de rubrieken van klasse 2B.1 Wijzigingen in tabel I (alfabetische lijst)
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
B.2 Wijzigingen in tabel 2 (lijst van collectieve rubrieken/n.e.g.-rubrieken):
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
B.3 Wijzigingen in tabel 3 (numerieke lijst):
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Volgend nieuw aanhangsel B.7 bijvoegen:
"AANHANGSEL B.7
MERKTEKEN VOOR DE STOFFEN OP HOGE TEMPERATUUR
270 000 Het merkteken dat in randnummer 91 500 (3), 211 960 en 212 960 voor de stoffen op hoge temperatuur wordt voorgeschreven is driehoekig, met zijden van ten minste 250 mm die in het rood moeten aangegeven worden, zoals hieronder aangegeven."
>REFERENTIE NAAR EEN FILM>
(De zwarte delen moeten in het rood gedrukt worden)
() Deze voorschriften zijn gepubliceerd in sectie 13 van de algemene inleiding in de IMDG-code (International Maritime Dangerous Goods Code), gepubliceerd door de Internationale Maritieme Organisatie te Londen.
() De aangegeven technische benaming met courant gebruik worden in wetenschappelijke en technische handboeken, tijdschriften en teksten. Handelsbenamingen mogen voor dit doel niet aangewend worden. In plaats van de technische benaming mag een van de hiernavolgende benamingen gebruikt worden:
- voor de rubriek 1078 koelgas, n.e.g. van 2°A: mengsel F1, mengsel F2, mengsel F3;
- voor de rubriek 1060 mengsel van methylacetyleen en propadieen, gestabiliseerd van 2°F: mengsel P1, mengsel P2;
- voor de rubriek 1965 mengsel van koolwaterstofgassen, vloeibaar gemaakt, n.e.g. van 2°F: mengsel A, mengsel A0, mengsel A1,mengsel B, mengsel C.
De handelsbenamingen die in opmerking 1 bij de rubriek 1965 van 2°F in randnummer 2201 aangegeven zijn, mogen slechts als aanvulling gebruikt worden.
() Achter de numerische waarde moet de eenheid aangegeven worden.
() Zie voetnoot (¹) bij randnummer 211 260.
() Zie voetnoot (¹) bij randnummer 212 190.
() De aangegeven technische benaming met courant gebruik worden in wetenschappelijke en technische handboeken, tijdschriften en teksten. Handelsbenamingen mogen voor dit doel niet aangewend worden. In plaats van de technische benaming mag een van de hiernavolgende benamingen gebruikt worden:
- voor de rubriek 1078 koelgas, n.e.g. van 2°A: mengsel F1, mengsel F2, mengsel F3;
- voor de rubriek 1060 mengsel van methylacetyleen en propadieen, gestabiliseerd van 2°F: mengsel P1, mengsel P2;
- voor de rubriek 1965 mengsel van koolwaterstofgassen, vloeibaar gemaakt, n.e.g. van 2°F: mengsel A, mengsel A0, mengsel A1,mengsel B, mengsel C.
De handelsbenamingen die in opmerking 1 bij de rubriek 1965 van 2°F in randnummer 2201 aangegeven zijn, mogen slechts als aanvulling gebruikt worden.
() Achter de numerische waarde moet de eenheid aangegeven worden.
() Zie voetnoot (¹) bij randnummer 212 260.