Verordening (EG) nr. 584/96 van de Raad van 11 maart 1996 tot instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van bepaalde hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, Kroatië of Thailand en tot definitieve inning van het voorlopige recht
Verordening (EG) nr. 584/96 van de Raad van 11 maart 1996 tot instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van bepaalde hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, Kroatië of Thailand en tot definitieve inning van het voorlopige recht
VERORDENING (EG) Nr. 584/96 VAN DE RAAD van 11 maart 1996 tot instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van bepaalde hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, Kroatië of Thailand en tot definitieve inning van het voorlopige recht
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 3283/94 van de Raad van 22 december 1994 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), inzonderheid op artikel 23,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2423/88 van de Raad van 11 juli 1988 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Economische Gemeenschap (2), inzonderheid op artikel 12,
Gezien het voorstel dat de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité heeft ingediend,
Overwegende hetgeen volgt:
A. VOORLOPIGE MAATREGELEN
(1) De Commissie heeft bij Verordening (EG) nr. 2318/95 (3), hierna "voorlopige verordening" genoemd, op de invoer in de Gemeenschap van bepaalde hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, uit Kroatië en uit Thailand, voorlopige anti-dumpingrechten ingesteld.
Bij Verordening (EG) nr. 149/96 (4) heeft de Commissie de geldigheidsduur van dit recht met twee maanden verlengd, waardoor het eerst op 4 april 1996 zal vervallen.
B. VERVOLG VAN DE PROCEDURE
(2) Na de instelling van de voorlopige anti-dumpingrechten zijn enkele belanghebbenden op hun verzoek door de Commissie gehoord. Sommigen van hen hebben op de voorlopige bevindingen ook schriftelijk commentaar geleverd.
(3) De Commissie heeft het verzamelen en verifiëren van alle informatie die zij voor de vaststelling van haar definitieve bevindingen nodig achtte, voortgezet. De partijen die daarom hadden verzocht, werden in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was de instelling van definitieve anti-dumpingrechten aan te bevelen en de bedragen die uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid waren gesteld, definitief te innen. Tevens werd een termijn gesteld waarbinnen de partijen, na deze mededelingen, opmerkingen konden maken.
(4) De Commissie heeft deze mondelinge en schriftelijke opmerkingen onderzocht en in voorkomend geval op grond daarvan haar bevindingen gewijzigd.
(5) Gezien de ingewikkeldheid van het onderzoek en de grote hoeveelheid gegevens en opmerkingen die de belanghebbenden hebben toegezonden die tot vele verzoeken om verlenging van de termijnen hebben geleid, welke de Commissie heeft ingewilligd indien geldige redenen werden aangevoerd, kon het onderzoek niet binnen de in artikel 7, lid 9, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 genoemde termijn worden afgesloten.
C. BETROKKEN PRODUKT EN SOORTGELIJK PRODUKT
(6) Nadat hulpstukken van roestvrij staal om de in de overwegingen 9 en 10 van de voorlopige verordening vermelde redenen van de procedure waren uitgesloten, heeft de Commissie in het kader van de voorlopige bevindingen vastgesteld dat alle andere bedoelde hulpstukken voor buisleidingen van ijzer of staal uit de betrokken exportlanden identiek waren aan of een zeer grote gelijkenis vertoonden met de produkten die in de Gemeenschap werden geproduceerd en verkocht en als "soortgelijke produkten" in de zin van artikel 2, lid 12, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 moesten worden beschouwd.
(7) De twee medewerking verlenende Chinese exporteurs en een onafhankelijke importeur van hulpstukken uit China, hierna "de Chinese partijen" genoemd, stelden dat hulpstukken uit China van mindere kwaliteit waren en daarom niet als produkten van dezelfde soort als de in de Gemeenschap geproduceerde hulpstukken konden worden beschouwd. Voorts zouden de toepassingsmogelijkheden van de Chinese hulpstukken beperkter zijn, zouden zij door afnemers menigmaal worden geweigerd en in sommige gevallen weer moeten worden bewerkt alvorens in de Gemeenschap te kunnen worden verkocht.
(8) De Commissie had tijdens het onderzoek vastgesteld dat er inderdaad enige kwaliteitsverschillen bestonden tussen de Chinese produkten en die uit de Gemeenschap, maar dat alle hulpstukken met gebruikmaking van dezelfde produktietechnologie en overeenkomstig internationaal erkende normen en specificaties worden vervaardigd, waardoor produkten worden verkregen die wat de essentiële fysieke en technische kenmerken betreft, soortgelijk zijn. Ook was vastgesteld dat de Chinese hulpstukken via soortgelijke distributiekanalen op de markt worden gebracht, dat hun basistoepassingen en gebruiksmogelijkheden dezelfde zijn en dat zij in hoge mate met de hulpstukken die in de Gemeenschap door andere ondernemingen op de markt worden gebracht, verwisselbaar zijn. Bij onderzoek is dan ook gebleken dat de Chinese hulpstukken concurreren met die welke uit Kroatië en uit Thailand in de Gemeenschap worden ingevoerd en met de hulpstukken die door de bedrijfstak in de Gemeenschap worden vervaardigd en verkocht. Dit geldt ook voor de hulpstukken die na bewerking weer worden verkocht. De opmerkingen van de Chinese partijen over het begrip "soortgelijk produkt" worden dan ook afgewezen.
(9) Daar de andere partijen over "betrokken produkt" en "soortgelijk produkt" geen opmerkingen hebben gemaakt, worden de bevindingen in de overwegingen 7 tot en met 12 van de voorlopige verordening bevestigd.
D. DUMPING
1. Normale waarde
a) Keuze van het referentieland
(10) Een van de medewerkende Chinese exporteurs betwistte de keuze van Thailand als geschikt vergelijkbaar land met markteconomie, daar de kosten voor de produktie van bedoelde hulpstukken in Thailand niet gelijk zouden zijn aan die in de Volksrepubliek China. De stalen buizen die het basisprodukt zijn om de hulpstukken te maken, zouden in Thailand niet worden vervaardigd, waardoor de produktie van de hulpstukken in Thailand geheel van de invoer van stalen buizen afhankelijk was. In China was echter een grote produktiecapaciteit voor deze buizen aanwezig, die daar ook in grote hoeveelheden werden gemaakt. De Chinese producenten konden daarom veel goedkoper aan basismaterialen komen dan de Thaise producenten.
(11) De Chinese exporteur heeft deze bewering echter niet met bewijsmateriaal gestaafd. Bovendien werden geen voorstellen ontvangen over een land dat als referentieland geschikter zou zijn, noch van de betrokken Chinese exporteur, noch van een van de andere belanghebbenden.
(12) De Volksrepubliek China kent geen markteconomie. Het is een land waar de produktiemiddelen, geheel of gedeeltelijk, aan de Staat toebehoren of afhankelijk zijn van de Staat. Het is daarom niet mogelijk voor China betrouwbare binnenlandse prijzen en kosten vast te stellen die bij de bepaling van de normale waarde gebruikt kunnen worden.
(13) Wat de bepaling van de normale waarde in Thailand betreft, heeft de Commissie in het kader van de voorlopige bevindingen reeds rekening gehouden met de bijzondere situatie van de Thaise producenten wat het aanbod van stalen buizen als basismateriaal voor de produktie van bedoelde hulpstukken betreft. Omdat stalen buizen inderdaad in Thailand niet gefabriceerd worden, moeten alle als basisprodukt dienende stalen buizen tegen wereldmarktprijzen worden aangekocht en in Thailand worden ingevoerd. Bij de controle ter plaatse bleek dat bij invoer van de stalen buizen invoerrechten en indirecte belastingen werden geheven, welke evenwel werden terugbetaald voor die hulpstukken die naar de Gemeenschap werden uitgevoerd. Bij het maken van de vergelijking werden dan ook correcties toegepast, overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2423/88. Van de normale waarde in Thailand werd het bedrag afgetrokken van de invoerrechten en van de indirecte belastingen op de stalen buizen die gebruikt werden voor de produktie van de hulpstukken die op de binnenlandse markt van Thailand werden verkocht.
b) Definitieve bevindingen inzake de normale waarde
(14) Daar de andere partijen sinds de instelling van de voorlopige rechten geen opmerkingen hebben gemaakt, worden de bevindingen inzake de normale waarde ten aanzien van alle betrokken exportlanden in de overwegingen 13 tot en met 27 van de voorlopige verordening als definitief beschouwd.
2. Exportprijs
(15) De exportprijzen voor alle producenten en exporteurs in de betrokken landen werden vastgesteld zoals in de overwegingen 28 tot en met 31 van de voorlopige verordening uiteengezet en worden, daar geen nieuwe relevante argumenten zijn aangevoerd, als definitief beschouwd.
3. Vergelijking
(16) De normale waarde van elke type werd op het niveau af fabriek vergeleken met de exportprijs van dat type op dezelfde handelsniveau (gewogen gemiddelden in het onderzoektijdvak). Zo nodig werden correcties toegepast ten aanzien van verschillen die van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen, dit wil zeggen voor invoerrechten en indirecte belastingen, vervoer, verzekering, op- en overslag en aanverwante kosten alsmede verpakking, betalingsvoorwaarden en salarissen voor verkopers. Daar de Commissie geen nieuwe relevante gegevens heeft ontvangen, worden de bevindingen en conclusies in overweging 32 van de voorlopige verordening bevestigd.
4. Dumpingmarge
(17) Voor de betrokken landen en ondernemingen werden de volgende dumpingmarges, in procenten van de cif-prijzen grens Gemeenschap, vóór inklaring, definitief vastgesteld:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Thailand:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
(18) Wat betreft de dumpingmarges voor producenten en exporteurs in de betrokken landen die niet aan de procedure medewerkten, wordt, bij gebreke van nieuwe argumenten, de conclusie in overweging 36 van de voorlopige verordening bevestigd dat de hoogste dumpingmarge wordt toegepast die voor het desbetreffende land is vastgesteld.
E. BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP
(19) De Chinese partijen betwistten de conclusie van de Commissie in overweging 40 van de voorlopige verordening dat de indieners van de klacht een groot deel van de produktie van bedoelde hulpstukken in de Gemeenschap vertegenwoordigen en daarom konden worden beschouwd als zijnde de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 2423/88. Nadat hulpstukken van roestvrij staal en een Italiaanse producent van de procedure waren uitgesloten, konden de overblijvende producenten volgens hen niet meer als voldoende representatief voor de bedrijfstak van de Gemeenschap worden beschouwd. Zij stelden voorts dat de indieners van de klacht veel hulpstukken verkochten die zij bij andere producenten hadden aangekocht.
(20) Wat het eerste argument betreft, bleek bij onderzoek dat hulpstukken van roestvrij staal niet meer dan 1 % van de totale produktie van de indieners van de klacht uitmaken.
(21) Wat de uitsluiting van een producent betreft, wordt bevestigd dat de in overweging 5 van de voorlopige verordening genoemde Italiaanse producent Tectubi zijn klacht heeft ingetrokken omdat deze andere produkten vervaardigt dan die waarop de procedure betrekking heeft en die bovendien niet uit de betrokken exportlanden worden ingevoerd. Bij het onderzoek of de vijf andere producenten een groot deel van de totale produktie in de Gemeenschap vertegenwoordigden, werd de produktie van deze producent buiten beschouwing gelaten. De andere producenten die de klacht steunden en die aan het onderzoek medewerkten, bleken in de Gemeenschap in het onderzoektijdvak 85 % van de totale produktie van de betrokken hulpstukken te vertegenwoordigen.
(22) Wat de aankoop van hulpstukken door de klagende producenten betreft, wordt erop gewezen dat bijna alle producenten in deze bedrijfstak in zekere mate van de aankoop van hulpstukken bij andere producenten afhankelijk zijn, om de in overweging 38 van de voorlopige verordening genoemde redenen. Bij het onderzoek bleek dat geen van de klagende producenten, in vergelijking met de door henzelf geproduceerde hoeveelheden, meer dan 5 % bij andere producenten aankocht. Het is een normale commerciële praktijk dat producenten reeksen van door hen vervaardigde produkten met kleinere hoeveelheden ingevoerde produkten aanvullen om aan de eisen van de klanten te kunnen voldoen en om op de markt van de Gemeenschap te kunnen concurreren.
(23) Gezien het bovenstaande, worden de bevindingen in de overwegingen 37 tot en met 40 van de voorlopige verordening ten aanzien van de bedrijfstak van de Gemeenschap bevestigd.
F. SCHADE
1. Cumulatie van de invoer met dumping
(24) De Chinese partijen betwistten de bevindingen van de Commissie inzake dumping en stelden dat hulpstukken uit China van mindere kwaliteit waren en daarom op de markt van de Gemeenschap niet met de in de Gemeenschap vervaardigde hulpstukken noch met die uit Kroatië en uit Thailand concurreerden. Het eerste deel van dit argument is reeds in de overwegingen 7 en 8 beantwoord.
(25) Tijdens het onderzoek is gebleken dat de produkten uit China, Kroatië en Thailand per type en afmeting in alle opzichten gelijk waren, onderling verwisselbaar en in de Gemeenschap binnen een vergelijkbare periode en op ongeveer dezelfde handelsvoorwaarden op de markt werden gebracht. Uit elk van deze landen werden in de onderzochte periode aanzienlijke hoeveelheden ingevoerd en de prijsontwikkelingen liepen ongeveer gelijk.
(26) Gezien het bovenstaande en in afwezigheid van nieuwe relevante gegevens worden de conclusies ten aanzien van de cumulatie van de invoer met dumping in de overwegingen 41 tot en met 44 van de voorlopige verordening bevestigd.
2. Prijzen van de met dumping ingevoerde produkten
(27) De uit de betrokken landen met dumping ingevoerde produkten waren in het onderzoektijdvak in de Gemeenschap aanzienlijk goedkoper dan de produkten uit de Gemeenschap. De gewogen gemiddelde prijzen van de betrokken exporteurs werden, per type en op hetzelfde handelsniveau, vergeleken met de door de producenten namens wie de klacht was ingediend, toegepaste verkoopprijzen op de markt van de Gemeenschap.
(28) De Chinese partijen hebben om correcties verzocht voor verschillen in kwaliteit tussen hun produkten en die van de producenten van de Gemeenschap namens wie de klacht was ingediend.
(29) Zoals in overweging 50 van de voorlopige verordening is uiteengezet, waren de importprijzen van de produkten uit Kroatië en uit Thailand, met het oog op een billijke vergelijking op hetzelfde handelsniveau, met 12 % verhoogd. Op de Chinese importprijzen werd een aanvullende correctie van 7 % toegepast, gezien de kosten die nodig waren om de afgekeurde hulpstukken bij te werken. Dergelijke kosten waren reeds in aanmerking genomen bij het vaststellen van de in overweging 51 van de voorlopige verordening genoemde prijsonderbiedingsmarge.
(30) Het verzoek van de Chinese partijen moest daarom worden afgewezen. Alle voorlopig vastgestelde prijsonderbiedingsmarges worden bevestigd.
3. Toestand van de bedrijfstak van de Gemeenschap
(31) De Chinese partijen stelden dat de producenten van de Gemeenschap in 1990, 1991 en 1992 winsten hadden gemaakt en daarom geen schade hadden geleden.
(32) Bij onderzoek bleek echter dat de winst bij alle betrokken producenten achteruit was gegaan of minimaal was en dat sommigen zelfs verliezen hadden geleden. Deze negatieve ontwikkelingen hadden zich in het onderzoektijdvak voortgezet.
4. Slotconclusie inzake schade
(33) Gezien het bovenstaande en bij ontbreken van andere argumenten worden de conclusies in de overwegingen 59 en 60 van de voorlopige verordening, dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 4, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2423/88, bevestigd.
G. OORZAAK VAN DE SCHADE
(34) In de voorlopige verordening is de Commissie tot de conclusie gekomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden door de invoer met dumping uit de betrokken exportlanden, daar het aandeel van de producenten van de Gemeenschap op de markt van de Gemeenschap in de periode van 1989 tot het onderzoektijdvak met 11,5 % was gekrompen, terwijl het marktaandeel van de met dumping ingevoerde produkten in dezelfde periode 11,8 % groter was geworden. Bovendien wezen bijna alle economische indicatoren ten aanzien van de bedrijfstak van de Gemeenschap op een negatieve ontwikkeling en viel de invoer met dumping tegen prijzen die steeds onder die van de producenten van de Gemeenschap lagen, duidelijk samen met de achteruitgang van de situatie van deze producenten.
(35) De Chinese partijen stelden dat de bedrijfstak van de Gemeenschap geen schade kon hebben geleden door de hulpstukken uit China die vanwege de mindere kwaliteit geen soortgelijk produkt waren in de zin van Verordening (EEG) nr. 2423/88. Voorts werd gesteld dat de Commissie bij de schadebepaling ook rekening had moeten houden met de sterk stijgende invoer van bepaalde hulpstukken uit andere derde landen die niet bij onderhavige procedure zijn betrokken, zoals Oostenrijk (destijds een derde land) en Zwitserland.
(36) Wat het eerste argument betreft, dienen de Chinese hulpstukken en die welke in de Gemeenschap worden geproduceerd en verkocht definitief als een soortgelijk produkt te worden beschouwd om de in de overwegingen 6 tot en met 9 uiteengezette redenen. Dit argument moest dus worden verworpen.
(37) Wat de invoer uit Oostenrijk en uit Zwitserland betreft, is tijdens het onderzoek gebleken dat de invoer van bedoelde hulpstukken uit Zwitserland van 2 813 ton in 1989 tot 2 513 ton in 1993 is afgenomen, terwijl de invoer van deze hulpstukken uit Oostenrijk relatief stabiel is gebleven, namelijk 6 251 ton in 1989 en 6 641 ton in 1993. Bedoelde invoer uit China is echter van 451 ton in 1989 tot 4 146 ton in 1993, dus met meer dan 800 % gestegen.
(38) Bovendien was de gemiddelde prijs van bedoelde produkten uit Zwitserland en uit Oostenrijk en uit de meeste, niet bij deze procedure betrokken derde landen volgens Eurostat aanzienlijk hoger dan die van de Chinese produkten. Er waren geen indicaties dat de invoer uit de andere landen met dumping gebeurde. Het wordt daarom onwaarschijnlijk geacht dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer uit andere derde landen schade heeft geleden. In ieder geval heeft de invoer met dumping uit de drie, bij deze procedure betrokken exportlanden, op zich, aan de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade toegebracht, los van de vraag of de invoer uit andere derde landen daarop ook invloed heeft gehad.
De voorlopige bevindingen ten aanzien van de oorzaak van de schade in de overwegingen 61 tot en met 69 van de voorlopige verordening worden hierbij derhalve bevestigd.
H. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP
(39) Zoals in overweging 70 van de voorlopige verordening is uiteengezet, dient bij de beoordeling van het belang van de Gemeenschap bijzondere aandacht te worden besteed aan de vraag of het noodzakelijk is aan de handelverstorende gevolgen van schadeveroorzakende dumping een einde te maken en de concurrentie te herstellen. In de overwegingen 71 tot en met 75 van de voorlopige verordening heeft de Commissie, in het kader van de voorlopige bevindingen vastgesteld dat het in het belang van de Gemeenschap was voorlopige anti-dumpingmaatregelen te nemen overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EEG) nr. 2423/88.
(40) De Chinese partijen stelden dat anti-dumpingmaatregelen niet in het belang van de verwerkende industrie in de Gemeenschap waren. Deze stelling werd niet met enig bewijsmateriaal gestaafd. Bovendien heeft de Commissie, na de instelling van de voorlopige anti-dumpingrechten, van bedrijven in de Gemeenschap die hulpstukken uit China, Kroatië en Thailand verwerken, geen opmerkingen ontvangen.
(41) Bij gebreke van enig ander bewijsmateriaal wordt de conclusie in overweging 75 van de voorlopige verordening, dat het in het belang van de Gemeenschap is anti-dumpingmaatregelen te nemen om aan de schadelijke gevolgen van de hier bedoelde invoer met dumping een einde te maken, bevestigd.
I. VERBINTENIS
(42) Na in kennis te zijn gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was aan te bevelen om definitieve anti-dumpingrechten vast te stellen, hebben de Kroatische producent en de drie Thaise producenten die aan het onderzoek hebben medegewerkt, in verband met de uitvoer van hun produkten naar de Gemeenschap verbintenissen aangeboden. Na deze verbintenissen te hebben onderzocht, oordeelde de Commissie dat deze aanvaardbaar waren omdat zij een einde zouden maken aan de schadelijke gevolgen van dumping overeenkomstig artikel 10, lid 2, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2423/88 en omdat het mogelijk was in toereikende mate op de naleving ervan toezicht te houden.
(43) De Commissie heeft het Raadgevend Comité over de aanvaarding van deze verbintenissen geraadpleegd. Daar enkele bezwaren naar voren zijn gebracht, werd een verslag van de besprekingen in het Raadgevend Comité naar de Raad gezonden. Overeenkomstig artikel 9 en artikel 10, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2423/88, heeft de Commissie de aangeboden verbintenissen bij Besluit 96/252/EG (5) aanvaard.
(44) Hoewel de verbintenissen van de Kroatische en de Thaise exporteurs zijn aanvaard, dient op de invoer van het betrokken produkt uit Kroatië en Thailand een residueel recht te worden ingesteld om te voorkomen dat de verbintenissen niet worden nageleefd.
(45) Na de bekendmaking van de definitieve bevindingen hebben de twee medewerkende Chinese exporteurs de Commissie laten wegen dat zij voornemens waren een verbintenis aan te bieden en dat de Chinese autoriteiten (Moftec) toezicht zouden houden op de naleving ervan. De Commissie heeft echter geen concreet voorstel van de Chinese exporteurs ontvangen. Evenmin heeft zij een voorstel van de Chinese autoriteiten ontvangen over een toezichtregeling met betrekking tot de uitvoer van bedoeld produkt.
De conclusie was derhalve dat ten opzichte van de Volksrepubliek China definitieve anti-dumpingmaatregelen in de vorm van ad valorem-rechten dienen te worden genomen.
J. RECHT
(46) De voorlopige anti-dumpingmaatregelen kregen de vorm van ad valorem-rechten. Naar gelang van het betrokken land werden zij overeenkomstig de "regel van het lagere recht" vastgesteld op een niveau dat ofwel op de marge voor de wegneming van de schade ofwel op de vastgestelde dumpingmarge berustte. Wanneer de marge van de schade lager lag dan de vastgestelde respectieve dumpingmarge, werd het recht op dit lagere niveau vastgesteld. In alle overige gevallen werd het voorlopige recht tot de dumpingmarge beperkt. Daar de bevindingen inzake dumping en schade niet werden gewijzigd, worden de voorlopige bevindingen in de overwegingen 76 tot en met 82 van de voorlopige verordening hierbij bevestigd.
(47) Voor de exporteurs in elk van de betrokken exportlanden die de vragenlijst van de Commissie niet hebben beantwoord, die zich niet bij de Commissie hebben aangemeld en geen opmerkingen over de in overweging 81 van de voorlopige verordening uiteengezette benadering hebben gemaakt, dient het hoogste recht te gelden dat voor een exporteur in het betrokken land is vastgesteld.
(48) Om de in overweging 34 van de voorlopige verordening uiteengezette redenen, dient voor alle betrokken producenten en exporteurs in de Volksrepubliek China een enkel recht te worden vastgesteld.
(49) Op die basis dienen de volgende definitieve anti-dumpingrechten in de vorm van ad valorem-rechten te worden vastgesteld:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Deze rechten zijn niet van toepassing op de produkten die zijn vervaardigd en naar de Gemeenschap uitgevoerd door de Kroatische en de Thaise producenten van wie verbintenissen zijn aanvaard.
K. INNING VAN HET VOORLOPIGE RECHT
(50) Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en de ernst van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, wordt het noodzakelijk geacht dat de uit hoofde van het voorlopige anti-dumpingrecht als zekerheid gestelde bedragen voor alle ondernemingen definitief volledig worden geïnd,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Op invoer van hulpstukken voor buisleidingen (andere dan gegoten hulpstukken, flenzen en hulpstukken met schroefdraad), van ijzer of staal (met uitzondering van roestvrij staal), met een grootste uitwendige diameter van 609,6 mm, geschikt voor stomplassen en voor andere doeleinden, ingedeeld onder de GN-codes ex 7307 93 11 (Taric-code: 7307 93 11*90), ex 7307 93 19 (Taric-code: 7307 93 19*90), ex 7307 99 30 (Taric-code: 7307 99 30*91) en ex 7307 99 90 (Taric-code: 7307 99 90**91), van oorsprong uit de Volksrepubliek China, uit Kroatië en uit Thailand, wordt een definitief anti-dumpingrecht ingesteld.
2. Het recht dat van toepassing is op de nettoprijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedraagt:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Dit recht is evenwel niet van toepassing op ingevoerde produkten die worden vervaardigd en naar de Gemeenschap worden uitgevoerd door de volgende ondernemingen, waarvan verbintenissen zijn aanvaard:
a) Kroatië (aanvullende Taric-code: 8880):
- Zeljezara Sisak, Zagreb;
b) Thailand (aanvullende Taric-code 8850):
- Awaji Sangyo (Thailand) Co. Ltd, Samutprakarn,
- Thai Benkan Co. Ltd, Prapadaeng-Samutprakarn,
- TTU Industrial Corp. Ltd, Bangkok.
3. Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.
Artikel 2
De bedragen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2318/95 uit hoofde van het voorlopige anti-dumpingrecht als zekerheid zijn gesteld, worden definitief en volledig geïnd.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.
Gedaan te Brussel, 11 maart 1996.
Voor de Raad
De Voorzitter
L. DINI
(1) PB nr. L 349 af 31. 12. 1994, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1251/95 (PB nr. L 122 van 2. 6. 1995, blz. 1).
(2) PB nr. L 209 van 2. 8. 1988, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 522/94 (PB nr. L 66 van 10. 3. 1994, blz. 10).
(3) PB nr. L 234 van 3. 10. 1995, blz. 4.
(4) PB nr. L 23 van 30. 1. 1996, blz. 1.
(5) Zie bladzijde 46 van dit Publikatieblad.