Verordening (EG) nr. 600/96 van de Raad van 25 maart 1996 tot instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van cumarine van oorsprong uit de Volksrepubliek China
Verordening (EG) nr. 600/96 van de Raad van 25 maart 1996 tot instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van cumarine van oorsprong uit de Volksrepubliek China
VERORDENING (EG) Nr. 600/96 VAN DE RAAD van 25 maart 1996 tot instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van cumarine van oorsprong uit de Volksrepubliek China
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 3283/94 van de Raad van 22 december 1994 inzake beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), inzonderheid op artikel 23,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2423/88 van de Raad van 11 juli 1988 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Economische Gemeenschap (2), inzonderheid op artikel 12,
Gezien het voorstel van de Commissie dat werd ingediend na overleg met het Raadgevend Comité,
Overwegende hetgeen volgt:
A. VOORLOPIGE MAATREGELEN
(1) De Commissie heeft bij Verordening (EG) nr. 2352/95 (3), hierna genoemd "de verordening voorlopig recht" een voorlopig anti-dumpingrecht ingesteld op de invoer in de Gemeenschap van cumarine vallende onder GN-code ex 2932 21 00 en van oorsprong uit de Volksrepubliek China.
De Raad heeft de geldigheidsduur van deze rechten bij Verordening (EG) nr. 212/96 (4) verlengd met een periode van twee maanden, die verstrijkt op 9 april 1996.
B. HIEROPVOLGENDE PROCEDURE
(2) Naar aanleiding van de instelling van het voorlopige anti-dumpingrecht dienden de volgende betrokkenen schriftelijk hun commentaar in:
- CEFIC namens de communautaire bedrijfstak;
- Tianjin No 1 Perfumery Factor, een exporteur/producent in de Volksrepubliek China;
- British Essential Oil Association en de hierin verenigde importeurs (BEOA), namens het merendeel van de gebruikers en importeurs in de Gemeenschap;
- Vereinigung der am Drogen- und Chemikalien-Groß- und Außenhandel beteiligten Firmen (VDC), namens Paul Kaders GmbH, Hamburg, Duitsland, importeur.
(3) De diensten van de Commissie onderzochten de door de betrokkenen schriftelijk ingediende opmerkingen en hielden hier in voorkomend geval rekening mee.
C. ONDERZOCHT PRODUKT, SOORTGELIJK PRODUKT EN DE COMMUNAUTAIRE BEDRIJFSTAK
(4) VDC herhaalde dat de Chinese cumarine en de door Rhône-Poulenc geproduceerde cumarine niet als soortgelijke produkten kunnen worden beschouwd. Zij betoogde met name dat het Chinese produkt en het communautaire produkt worden vervaardigd uit verschillende grondstoffen, dat gebruik wordt gemaakt van verschillende produktieprocessen en dat het Chinese produkt van mindere kwaliteit is en niet voor evenveel doeleinden kan worden gebruikt als het communautaire produkt.
Voorlopig is echter vastgesteld dat de twee produkten onderling vrijwel uitwisselbaar lijken en dat kwaliteitsverschillen niet van invloed zijn op de definitie van het "soortgelijk produkt". Deze kwestie wordt uitvoerig behandeld bij de overwegingen 11 en 12 van de verordening voorlopig recht. Omdat VDC de bij de instelling van het voorlopige anti-dumpingrecht reeds aangevoerde argumenten alleen maar kon herhalen en geen nieuw bewijsmateriaal kon voorleggen, worden de voorlopige vaststellingen bevestigd.
(5) Omdat met betrekking tot het produkt in kwestie geen nieuwe argumenten zijn aangedragen, worden de in de overwegingen 9 tot en met 13 van de verordening voorlopig recht uiteengezette bevindingen bevestigd.
D. DUMPING
1. Normale waarde
(6) Om de voorlopige rechten te bepalen werd de normale waarde vastgesteld aan de hand van de gemiddelde prijs af fabriek van cumarine dat verkocht werd op de markt van de Verenigde Staten, dat werd gekozen als land van vergelijking.(7) VDC betoogde dat de Commissie onvoldoende pogingen in het werk had gesteld om informatie te verkrijgen uit India en dat andere potentiële informatiebronnen hadden moeten worden aangeboord. De Raad wees erop dat de diensten van de Commissie contact hadden opgenomen met de vier Indiase ondernemingen die als cumarine-producenten bekend stonden. Uit de informatie die zij ontvingen bleek evenwel dat slechts één van hen tijdens het onderzoektijdvak daadwerkelijk cumarine produceerd. Op verzoek van de diensten van de Commissie verschafte deze onderneming enige algemene informatie over de Indiase markt, maar weigerde vervolgens de vragenlijst in te vullen. Op basis van de beschikbare informatie bleek vervolgens dat de verkoopprijzen op de binnenlandse markt van de desbetreffende Indiase producent aanzienlijk hoger lagen dan die van Rhône-Poulenc Inc., als gevolg van een zeer hoge tariefbescherming van de Indiase cumarinemarkt. Dit zou zelfs het geval zijn wanneer een aanpassing zou worden gemaakt voor restitutie van rechten voor de grondstoffen die worden gebruikt voor de produktie van cumarine. Op basis van de beschikbare informatie zou de keuze van India als land van vergelijking er dan ook toe hebben geleid dat de normale waarde op een hoger niveau zou worden vastgesteld dan wanneer zou worden uitgegaan van de Verenigde Staten als land van vergelijking. De conclusies van overweging 14 van de verordening voorlopig recht worden derhalve bevestigd.
(8) Wat de keuze van de Verenigde Staten als land van vergelijking betreft bleef VDC van oordeel dat de Verenigde Staten geen geschikt land van vergelijking is omdat de VS-producent op die markt een monopoliepositie zou innemen, waardoor hij de prijzen kan opleggen; VDC staafde deze bewering door de prijsverhoging te vermelden die door de desbetreffende producent in november 1991 was opgelegd.
De Raad wees erop dat de VS-producent geenszins een monopoliepositie inneemt omdat China, zoals uiteengezet in overweging 15 van de verordening voorlopig recht, tijdens het onderzoektijdvak een zeer belangrijk deel van die markt in handen had. De prijsverhoging werd medio 1993 bovendien volledig teniet gedaan door de druk die op de VS-markt werd uitgeoefend door de laaggeprijsde invoer uit de Volksrepubliek China.
(9) Verder bracht VDC tegen de keuze van de Verenigde Staten als land van vergelijking in dat het qua produktievoorwaarden, -methoden en -normen niet vergelijkbaar zou zijn. De Raad merkt hierbij op dat de verschillen in de produktie tussen Rhône-Poulenc Inc. en de Chinese producenten reeds onderzocht zijn bij het bepalen van de voorlopige rechten. Zoals uiteengezet in de eerste twee leden van overweging 15 van de verordening voorlopig recht, leek een aanpassing toen niet gerechtvaardigd.
Omdat wat dit aspect betreft geen nieuwe argumenten zijn aangevoerd, blijft de Raad van mening dat de keuze van de Verenigde Staten als land van vergelijking op passende en redelijke argumenten berust. Overweging 15 van de verordening voorlopig recht wordt dan ook bevestigd.
(10) Tianjin No 1 Perfumery Factory voerde aan dat zijn fabrieken, na innovaties in het produktieproces, meer produceerden dan de andere ondernemingen in China en dan Rhône-Poulenc waardoor de produktiekosten in vergelijking lager zouden liggen. Deze beweringen zijn echter op geen enkele wijze gestaafd. De Raad wijst er echter op dat de kosten en prijzen in China - een land zonder markteconomie - niet het resultaat zijn van het vrije marktspel, maar door de Staat worden bepaald. Omdat Tianjin No 1 Perfumery Factor in handen is van de overheid, die derhalve de meeste zeggenschap heeft in het bedrijf, is het onmogelijk betrouwbare cijfers voor de kosten en prijzen op te stellen om het vergelijkende voordeel te kunnen bepalen dat de producent in kwestie zou hebben ten opzichte van de andere Chinese producenten van cumarine, en ten opzichte van Rhône-Poulenc. Dit betekent dat in dit geval geen individuele normale waarden of anti-dumpingrechten kunnen worden vastgesteld.
(11) Uitgaande van de definitieve bevindingen bevestigt de Raad dan ook dat voor alle Chinese producenten één normale waarde wordt vastgesteld op basis van de binnenlandse verkoopprijzen in een land met een markteconomie, dat wil zeggen de Verenigde Staten, overeenkomstig de regels die uiteengezet zijn in artikel 2, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 2423/88, zoals vermeld in de overwegingen 16 en 17 van de verordening voorlopig recht.
2. Prijs bij uitvoer
(12) Er zijn geen nieuwe argumenten naar voren gebracht ten aanzien van de bevindingen in de verordening voorlopig recht inzake de vastgestelde prijs bij uitvoer. De overwegingen 18 en 19 worden derhalve bevestigd.
3. Vergelijking
(13) BEOA wees erop dat de vervoerskosten in de Verenigde Staten niet in mindering waren gebracht op de normale waarde voor de vergelijking van deze waarde met de prijs bij uitvoer, zoals bedoeld in artikel 2, lid 10, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 (hierna "de basisverordening" te noemen). De Raad merkt op dat om een eerlijke vergelijking te kunnen maken, de normale waarde en de Chinese prijs bij uitvoer waren vastgesteld op de prijs fob van achtereenvolgens de VS-grens en de Chinese grens. Voor de door BEOA gevraagde aanpassing van de normale waarde van de Verenigde Staten, zouden de vervoerskosten moeten worden toegevoegd aan en niet afgetrokken van de prijs af fabriek, opdat de normale waarde fob VS-grens kan worden berekend De transportkosten van cumarine tussen de fabrieken van Rhône-Poulenc Inc. en de dichtstbijzijnde haven bedragen echter minder dan 0,5 % van de normale waarde. In overeenstemming met artikel 2, lid 10, onder e), van de basisverordening wordt deze aanpassing als onbeduidend beschouwd en wordt er derhalve geen rekening mee gehouden. De vaststellingen in overweging 21 van de verordening voorlopig recht worden dan ook bevestigd.
(14) De negatieve aanpassing van de normale waarde die was uitgevoerd om rekening te houden met de fysieke verschillen was volgens CEFIC niet nodig omdat er geen echt kwaliteitsverschil bestond tussen de Chinese cumarine en die van Rhône-Poulenc. Volgens CEFIC zouden verschillen slechts bestaan in de perceptie van de gebruikers, met name gebruikers die cumarine gebruiken voor de produktie van fijne geurstoffen en die van mening zijn dat de cumarine van Rhône-Poulenc meer geschikt is voor hun toepassingen.
Tijdens haar onderzoek ontdekte de Commissie dat het Chinese produkt geen constante kwaliteit had en door de handelaren systematisch op kwaliteit moest worden getest; bovendien vertoonden de zendingen in sommige gevallen dusdanige verschillen ten opzichte van het monster dat ze niet geschikt waren voor het doel waarvoor ze oorspronkelijk gekocht waren. Bovendien hebben de meeste producenten van fijne geurstoffen, zoals CEFIC zelf toegeeft in zijn opmerkingen, een duidelijke voorkeur voor het Rhône-Poulenc-produkt; de Chinese cumarine wordt derhalve niet gebruikt voor verschillende toepassingen op het specifieke gebied van de fijne geurstoffen. De Raad is dan ook van oordeel dat de extra kosten voor de kwaliteitscontroles en zendingen die worden afgewezen alsmede de iets mindere toepassingsmogelijkheden voor Chinese cumarine een aanpassing rechtvaardigen voor het kwaliteitsverschil.
(15) CEFIC betwistte tevens de methodologie die de Commissie had gehanteerd om de aanpassing vast te stellen voor de kwaliteitsverschillen zoals beschreven in overweging 22 van de verordening voorlopig recht. CEFIC voerde met name aan dat het verschil in de verkoopprijs in 1988 tussen de cumarine van Rhône-Poulenc SA en de Chinese cumarine gebaseerd was op een verkoopprijs van Rhône-Poulenc SA die een hogere omzetwinstmarge oplevert dan de 5 % die werd gehanteerd door de diensten van de Commissie om de onderbieding tijdens het onderzoektijdvak te berekenen. Het kwam er volgens CEFIC dan ook op neer dat de Commissie de waarde van het kwaliteitsverschil koppelde aan het niveau van de winst die was geboekt; CEFIC stelde dan ook voor de verkoopprijs van Rhône-Poulenc in 1988 aan te passen door de winstmargen van 5 % te hanteren die was gebruikt om tijdens het onderzoektijdvak de schademarge vast te stellen door middel van de onderbiedingmethodologie.
De Raad wijst erop dat er geen verband is tussen de berekeningsmethode van het kwaliteitsverschil in de perceptie van de consument en het bepalen van de winst die nodig is om de schade op te heffen. Enerzijds lijkt het verschil in verkoopprijs in 1988 het kwaliteitsverschil te vertegenwoordigen zoals dit wordt opgevat door de handelaren op de communautaire cumarinemarkt toen deze nog niet was ingezakt onder invloed van het lage-prijzenbeleid van de Chinezen op het moment dat de Chinese exporteurs een belangrijk marktaandeel van 21,3 % in handen hadden, hetgeen tevens duidt op een zekere mate van concurrentie op de markt tijdens het onderzoektijdvak. Anderzijds kopen gebruikers en andere handelaren cumarine tegen een prijs die overeenstemt met hun opvatting van de kwaliteit van het produkt, los van de produktiekosten van genoemd produkt, waarvan zij niet op de hoogte zijn.
(16) Omdat verdere argumenten met betrekking tot de vergelijking tussen de normale waarde en de prijs bij uitvoer achterwege bleven bevestigt de Raad de conclusies van de overwegingen 20 en 22 van de verordening voorlopig recht.
4. Dumpingmarge
(17) De dumpingmarge, die hoger is dan 50 % zoals vermeld in overweging 23 van de verordening voorlopig recht, wordt hierbij bevestigd.
E. SCHADE
(18) De voorlopige vaststelling luidt dat de prijzen van cumarine van oorsprong uit de Volksrepubliek China sedert 1990 constant onder de prijzen van het communautaire produkt lagen. Tijdens het onderzoektijdvak waren de prijzen van de Chinese exporteurs zelfs 28,7 % lager dan de prijzen van communautaire cumarine. VDC betoogde dat het dalen van de prijzen van de ingevoerde cumarine van China tussen 1990 en het onderzoektijdvak niet kan worden beschouwd als onderbieding van de prijzen van de communautaire producenten in de zin van artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening, omdat de Chinese producenten de dalende grondstofprijzen, met name van orthocresol dat alleen door hen wordt gebruikt voor de produktie van cumarine, naar de consument doorberekenden.
Opgemerkt werd dat de Chinese prijzen, die in 1988 en 1989 op vrijwel hetzelfde peil lagen als die van het communautaire produkt, tijdens het onderzoektijdvak lager waren dan de prijzen van Rhône-Poulenc SA, ongeacht de ontwikkeling van de grondstofprijzen, met name van orthocresol; deze prijzen die tijdens het onderzoektijdvak (1990-1994) weliswaar daalden, waren evenwel aanzienlijk hoger dan in de jaren voorafgaand aan 1990, toen geen onderbieding werd geconstateerd. Tussen 1990 en het onderzoektijdvak is dan ook sprake van belangrijke onderbieding in de zin van artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening. De bevindingen van overweging 29 van de verordening voorlopig recht worden hierbij bevestigd.
(19) Er zijn geen verdere argumenten aangedragen met betrekking tot de schade die is geleden door de communautaire bedrijfstak. De vastgestelde schade en de conclusie dat de communautaire bedrijfstak aanzienlijke schade heeft geleden in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening, zoals uiteengezet in de overwegingen 24 tot en met 38 van de verordening voorlopig recht, worden hierbij bevestigd, met name gezien de dramatische uitholling van de marktaandelen en de zware financiële verliezen die de communautaire bedrijfstak tijdens het onderzoektijdvak heeft geleden.
F. OORZAAK VAN DE SCHADE
(20) Volgens VDC zou er geen duidelijk verband bestaan tussen de invoer uit China en eventuele schade bij de communautaire bedrijfstak. Om deze bewering te staven, wees VDC erop dat de invoer uit China tussen 1991 en 1992 met 33 ton was gedaald, terwijl de invoer uit de Verenigde Staten tijdens dezelfde periode met dezelfde hoeveelheid was gestegen.
Dit argument mist echter overtuigingskracht. VDC liet namelijk na te vermelden dat het hier om incidentele en beperkte fluctuaties ging, in tegenstelling tot de invoer uit China die over het geheel genomen tijdens de referentieperiode van vijf jaar een stijgende lijn vertoonde en de over het algemeen stabiele invoer uit de Verenigde Staten. In absolute termen had de stijging met 132 ton van de laaggeprijsde invoer uit China tussen 1990 en het onderzoektijdvak (1 april 1993-31 maart 1994), waarbij sprake was van onderbieding, duidelijk een negatieve invloed op de communautaire bedrijfstak. De ontwikkeling van de invoer uit China moet worden gezien in het licht van de communautaire markt die een paar honderd ton per jaar bedraagt en waarin de communautaire bedrijfstak zijn verkoop zag dalen met 58,5 %. De bevindingen van overweging 39 van de verordening voorlopig recht worden hierbij bevestigd.
(21) Wat de gevolgen van andere factoren betreft, voerde VDC aan dat de invoer uit derde landen een belangrijke rol speelde bij het verlies van marktaandeel van de communautaire bedrijfstak. VDC wees erop dat de invoer uit derde landen in het onderzoektijdvak was gestegen van 38 ton in 1990 tot 71 ton.
Alleen invoer uit Rusland en Japan, waar het produkt tevens vervaardigd werd tegen lage prijzen vergeleken met de invoer uit China, zou kunnen hebben bijgedragen aan de schade die de communautaire bedrijfstak heeft geleden. Gezien de geringe omvang van deze invoer, die minder dan 7 % van de Chinese invoer vertegenwoordigt, moet worden geconcludeerd dat de scherpe daling van de verkoop en het marktaandeel van de communautaire bedrijfstak hoofdzakelijk valt toe te schrijven aan de massieve invoer met dumping uit China die tussen 1990 en het onderzoektijdvak een stijging van het marktaandeel met 32 % tot gevolg had, vergeleken met een stijging van 1,8 % voor Rusland en 3,7 % voor Japan in dezelfde periode. De Raad blijft dan ook van oordeel dat een mogelijke bijdrage aan de schade door de laaggeprijsde invoer uit derde landen alleen als marginaal kan worden beschouwd, gezien hun kleinere omvang vergeleken met de Chinese invoer. De conclusies van overweging 43 van de verordening voorlopig recht worden hierbij dan ook bevestigd.
(22) Omdat geen andere aspecten betreffende eventuele schade konden worden ontdekt en geen verdere argumenten naar voren werden gebracht, blijft de conclusie dat de laaggeprijsde invoer van cumarine uit de Volksrepubliek China, op zich genomen, aanzienlijke schade heeft berokkend aan de communautaire bedrijfstak omdat deze het marktaandeel van de communautaire bedrijfstak gestaag uitholde en negatieve gevolgen had voor de prijzen. De voorlopige bevindingen inzake de oorzaak van de schade, zoals uiteengezet bij de overwegingen 40 tot en met 42 en 44 tot en met 46 van de verordening voorlopig recht, worden derhalve bevestigd.
G. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP
1. Belangen van de communautaire bedrijfstak
(23) Om te kunnen beoordelen in hoeverre een anti-dumpingmaatregel in het belang is van de Gemeenschap dient volgens VDC rekening te worden gehouden met de algemene economische situatie van de communautaire bedrijfstak; deze boekte tijdens de eerste helft van 1995 een aanzienlijke geconsolideerde winst vergeleken met dezelfde periode in 1994.
Hoewel de algemene situatie van Rhône-Poulenc SA na het onderzoektijdvak wellicht verbetering vertoonde, zijn er geen aanwijzingen dat de winstgevendheid van de cumarinehandel van Rhône-Poulenc SA is verbeterd. Voorts dient erop te worden gewezen dat de communautaire instellingen gewoontegetrouw, alle aspecten van een bepaalde zaak alleen met betrekking tot het produkt in kwestie onderzoeken, dat wil zeggen, in dit geval cumarine. Het argument van VDC kan op grond hiervan niet worden aanvaard.
(24) VDC betoogde verder dat het instellen van een anti-dumpingrecht gevolgen zou hebben voor de uitvoer van de Gemeenschap van orthocresol naar China, omdat 80 % van deze grondstof voor Chinese cumarine van oorsprong uit de Gemeenschap is. Deze verklaring kon echter niet worden gestaafd; een eventuele stijging van de uitvoer uit de Gemeenschap van orthocresol naar China door communautaire producenten kan worden toegeschreven aan een stijging van de Chinese uitvoer van cumarine als gevolg van oneerlijke Chinese handelspraktijken. Bovendien moet worden opgemerkt dat eventuele dalingen van de communautaire uitvoer van orthocresol naar China als gevolg van een daling van de cumarine-invoer van China gecompenseerd zou worden door een hoger produktievolume van fenol in de Gemeenschap om te kunnen voldoen aan de verwachte stijging van de produktie van cumarine door de communautaire bedrijfstak.
2. Belangen van de gebruikers
(25) VDC en een aantal gebruikers voerden bovendien aan dat de daling van de invoer van cumarine uit China als gevolg van een anti-dumpingrecht problemen zou veroorzaken voor gebruikers van cumarine die als gevolg van de overschakeling van Chinese cumarine op cumarine uit de Gemeenschap geconfronteerd zouden worden met aanzienlijke kosten; bovendien zouden de importeurs op problemen stuiten om te kunnen voldoen aan de vraag van de klanten naar cumarine van Chinese kwaliteit.
De Raad merkt op dat noch de VDC noch de gebruikers enige informatie hebben verschaft over kosten die het overschakelen op andere formules voor parfumsamenstellingen met zich zouden kunnen brengen; in ieder geval dient te worden benadrukt dat mocht een anti-dumpingrecht worden ingesteld, de Chinese cumarine beschikbaar blijft op de communautaire markt, zij het tegen een prijs waarbij geen sprake is van schadelijke dumping. Overschakeling brengt dan ook niet automatisch extra kosten met zich.
(26) VDC was bang dat de enige producent van cumarine in de Gemeenschap, een producent met een dochteronderneming in de Verenigde Staten die de VS-markt in handen zou hebben, op lange termijn een monopoliepositie zou krijgen wanneer een definitief anti-dumpingrecht zou worden ingesteld.
Met het anti-dumpingrecht wordt er echter nogmaals niet naar gestreefd de invoer van oorsprong uit een bepaald derde land van de communautaire markt te weren, maar de handelsverstorende gevolgen van schadelijke dumping op te heffen en daadwerkelijke mededinging te herstellen. Bovendien is de hoogte van het recht zodanig dat de Chinese cumarine niet wordt belemmerd om een concurrerende positie te blijven innemen op de communautaire markt (zie overweging 55) van de verordening voorlopig recht.
Voorts dient te worden benadrukt dat de Chinese producenten tijdens het onderzoektijdvak een aanzienlijk deel van de communautaire markt in handen hadden dat constant groter was dan dat van de communautaire producent. Het gevaar bestaat dan ook dat de Chinese producenten zelf een monopoliepositie zouden kunnen verwerven indien geen maatregelen worden genomen. Het risico van een dergelijk monopolie zou evenmin in het belang van de Gemeenschap zijn. De twee voornaamste wereldproducenten van cumarine blijken momenteel een communautaire producent met een dochteronderneming in de Verenigde Staten te zijn en de producenten in de Volksrepubliek China; er zijn echter aanwijzingen dat andere cumarine regio's beginnen te ontstaan, bij voorbeeld in India. Het is derhalve weinig waarschijnlijk dat de communautaire producent als gevolg van een anti-dumpingrecht een monopoliepositie zou verkrijgen. Tenslotte werd er wat de machtspositie van Rhône-Poulenc Inc. in de Verenigde Staten betreft op gewezen dat exporteurs van de Volksrepubliek China tijdens het onderzoektijdvak een zeer belangrijk aandeel van de VS-markt in handen hadden. Voor de Chinese export van cumarine naar de Verenigde Staten zijn bovendien nu anti-dumpingmaatregelen ingesteld die tot gevolg zouden kunnen hebben dat de Chinese export zich op de communautaire markt gaat richten.
(27) Volgens BEOA bleef het een gevaar dat Rhône-Poulenc SA door zijn marketingbeleid een machtspositie zou kunnen verwerven; zij zouden afnemers alleen de verzekering willen verschaffen dat zij een van te voren bepaald volume van cumarine kunnen ontvangen indien dezen bereid zijn een aankoopcontract van vijf jaar te sluiten. Deze bewering, die in het stadium van de voorlopige vaststellingen reeds van de hand was gewezen, werd niet met verder bewijsmateriaal gestaafd. Voorts werd geen formele klacht ingediend bij de desbetreffende autoriteiten en kwam aan de hand van de gegevens die tijdens het onderzoek werden verzameld aan het licht dat het marketingbeleid in kwestie in het geheel niet was uitgevoerd. De conclusies in overweging 51 van de verordening voorlopig recht worden derhalve bevestigd.
3. Conclusies
(28) Er werden geen andere argumenten naar voren gebracht ten aanzien van het communautaire belang. Na alle argumenten zorgvuldig te hebben onderzocht was de Raad van oordeel dat er geen dwingende redenen zijn om in dit geval geen anti-dumpingmaatregelen te nemen. Het is derhalve in het belang van de Gemeenschap om, zoals uiteengezet in de overwegingen 47 tot en met 54 van de voorlopige anti-dumpingverordening, een anti-dumpingrecht in te stellen.
Aangezien de mondiale cumarine-industrie thans is geconcentreerd rond twee polen, die samen vrijwel de gehele communautaire markt beheersen, verdient het aanbeveling onderzoek te doen naar de ontwikkeling van de marktpositie van het betrokken produkt na de instelling van de anti-dumpingmaatregel. De Commissie dient deze verordening derhalve te herzien als de omstandigheden op de markt in de betrokken sector dit vereisen.
H. RECHT
(29) BEOA voerde aan dat de Commissie een methodefout beging door de marge van onderbieding voor de rechtstreeks tussen de Chinese exporteurs en de gebruikers in de Gemeenschap verrichte transacties te berekenen, omdat zij geen rekening hield met een prijsverhoging voor de cif-prijs bij invoer voor de distributie. BEOA voerde aan dat het verschil in handelsniveau voor dergelijke verkopen op deze wijze niet werd opgeheven, omdat de voor Rhône-Poulenc vastgestelde schademarge tevens algemene kosten en kosten in verband met de verkoop en de administratie alsmede de winstmarge van zijn distributeurs omvatte, terwijl geen prijsverhoging was aangerekend voor gebruikers die rechtstreeks bij de Chinese exporteurs aankochten. De Commissie houdt bij het vaststellen van de schademarge echter rekening met alle kosten en winsten van de distributeurs van Rhône-Poulenc SA die zelf rechtstreeks aan de gebruikers verkopen. Een prijsverhoging is dan ook niet nodig voor de cif-prijs bij invoer van de gebruikers omdat de transacties op hetzelfde niveau plaatsvonden. Bovendien bleken de verschillen tussen de gemiddelde cif-prijs bij invoer voor alle distributeurs/importeurs zeer gering en gemiddeld aanzienlijk lager dan het niveau dat bij de gebruikers werd vastgesteld. Het prijsverschil komt qua omvang overeen met de prijsverhoging die wordt toegepast door de distributeurs/importeurs voor hun doorverkoop naar de gebruikers.
Dit vormt een duidelijk bewijs dat de producenten/exporteurs uit de Volksrepubliek China een verschil maken in hun verkoopprijzen afhankelijk van het handelsniveau van de klant. De Raad is derhalve van mening dat de vergelijking plaatsvond op hetzelfde handelsniveau en dat toevoeging van een extra bedrag aan de cif-prijs bij invoer voor de gebruiker een dubbele berekening zou inhouden. Het verzoek om een aanpassing voor het verschil in handelsniveau wordt derhalve afgewezen. Het vaststellen van onderbieding zoals beschreven bij de overwegingen 54 en 55 van de verordening voorlopig recht wordt bevestigd.
(30) De voorlopige maatregelen hielden een anti-dumpingrecht in de vorm van een specifiek bedrag per ton in. Het recht was vastgesteld op een niveau waarbij de schade werd opgeheven omdat dit lager lag dan de dumpingmarge en werd vastgesteld zoals beschreven bij de de overwegingen 56 en 57 van de verordening voorlopig recht. Er zijn geen verdere argumenten aangevoerd tegen deze aanpak. De relevante bevindingen die zijn uiteengezet in de overwegingen 23 en 55 worden hierbij derhalve bevestigd. Het percentage van het definitieve recht dient derhalve op hetzelfde niveau te liggen als dat van het voorlopige recht.
I. INVORDERING VAN HET VOORLOPIGE RECHT
(31) Met het oog op de vastgestelde dumpingmarge en de ernstige schade die is berokkend aan de communautaire bedrijfstak, wordt het noodzakelijk geacht dat bedragen die als zekerheid zijn gesteld voor het voorlopige anti-dumpingrecht definitief worden geïnd,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Een definitief anti-dumpingrecht wordt hierbij ingesteld op de invoer van cumarine vallende onder GN-code ex 2932 21 00 (Taric-code 2932 21 00*10) van oorsprong uit de Volksrepubliek China.
2. Het recht wordt vastgesteld op 3 479 ecu per ton.
3. Tenzij anders bepaald zijn de geldende bepalingen ter zake van de douanerechten van toepassing.
Artikel 2
De bedragen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2352/95 als zekerheid zijn gesteld voor het voorlopige anti-dumpingrecht worden definitief en in hun geheel geïnd.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.
Gedaan te Brussel, 25 maart 1996.
Voor de Raad
De Voorzitter
S. AGNELLI
(1) PB nr. L 349 van 31. 12. 1994, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1251/95 (PB nr. L 122 van 2. 6. 1995, blz. 1).
(2) PB nr. L 209 van 2. 8. 1988, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 522/94 (PB nr. L 66 van 10. 3. 1994, blz. 10).
(3) PB nr. L 239 van 7. 10. 1995, blz. 4.
(4) PB nr. L 28 van 6. 2. 1996, blz. 1.