Verordening (EG) nr. 53/97 van de Commissie van 14 januari 1997 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van getextureerd filamentgaren van polyester van oorsprong uit Maleisië
Verordening (EG) nr. 53/97 van de Commissie van 14 januari 1997 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van getextureerd filamentgaren van polyester van oorsprong uit Maleisië
Verordening (EG) nr. 53/97 van de Commissie van 14 januari 1997 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van getextureerd filamentgaren van polyester van oorsprong uit Maleisië
Publicatieblad Nr. L 013 van 16/01/1997 blz. 0006 - 0014
VERORDENING (EG) Nr. 53/97 VAN DE COMMISSIE van 14 januari 1997 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van getextureerd filamentgaren van polyester van oorsprong uit Maleisië
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2331/96 (2), inzonderheid op artikel 7,
Na overleg in het Raadgevend Comité,
Overwegende hetgeen volgt:
A. PROCEDURE
(1) In april 1995 kondigde de Commissie door middel van een bericht in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen (3) de inleiding aan van een antidumpingprocedure met betrekking tot de invoer van getextureerd filamentgaren van polyester van oorsprong uit Maleisië, ingevolge artikel 5, lid 9, van Verordening (EG) nr. 3283/94 van de Raad (4), die later door Verordening (EG) nr. 384/96 (hierna "basisverordening" genoemd) werd vervangen.
(2) De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die in december 1994 was ingediend door het Internationale Comité voor Rayon en Kunstvezels (CIRFS) namens de Gemeenschapsproducenten die het grootste gedeelte van de EG-productie van getextureerd filamentgaren van polyester voor hun rekening zouden nemen.
De klacht bevatte bewijsmateriaal van dumping en van de aanmerkelijke schade die hieruit voortvloeide; dit bewijsmateriaal werd toereikend geacht om de inleiding van een procedure te rechtvaardigen.
(3) De Commissie stelde de bekende betrokken producenten, exporteurs en importeurs, de vertegenwoordigers van het land van uitvoer en de klagende partij officieel op de hoogte en stelde de betrokken partijen in de gelegenheid hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken te worden gehoord.
(4) De Commissie zond alle bekende betrokken partijen vragenlijsten.
Zij ontving omstandige gegevens van de klagende Gemeenschapsproducenten.
Vragenlijsten voor de exporteurs werden gezonden aan 15 beweerde producenten in Maleisië waarbij werd uitgegaan van de door CIRFS verstrekte gegevens; slechts één producent/exporteur in Maleisië werkte evenwel aan deze procedure mee.
Vijfentwintig bij de Commissie bekende importeurs werden in de gelegenheid gesteld gegevens te verstrekken of hun standpunt kenbaar te maken. Deze noch andere importeurs werkten aan de procedure mee.
(5) De Commissie verzamelde en verifieerde alle gegevens die zij voor haar voorlopige conclusies noodzakelijk achtte en verrichtte onderzoeken ten kantore van de volgende bedrijven:
a) Gemeenschapsproducenten
Rhône Poulenc (Frankrijk),
Hoechst AG (Duitsland),
Montefibre Spa Enichem (Italië),
Akzo Fibres and Polymers Division Enka BV (Nederland),
Nurel SA (Spanje),
Exsa (Verenigd Koninkrijk),
Unifi (Republiek Ierland);
b) Producent/exporteur in het uitvoerende land
Hualon Corporation (M) Sdn. Bhd., Kuala Lumpur.
Deze medewerkende onderneming voerde gedurende het onderzoektijdvak ongeveer 90 % van de totale Maleisische uitvoer van getextureerd filamentgaren van polyester naar de Gemeenschap uit.
(6) Het dumpingonderzoek had betrekking op het tijdvak van 1 januari 1994 tot 31 maart 1995 (hierna "onderzoektijdvak" genoemd).
B. BETROKKEN PRODUCENT EN SOORTGELIJK PRODUCENT
1. Omschrijving van het betrokken product
(7) Het product waarop de klacht betrekking heeft, is getextureerd filamentgaren van polyester (hierna "GFP" genoemd) en valt onder de GN-codes 5402 33 10 en 5402 33 90. Het wordt rechtstreeks verkregen uit gedeeltelijk verstrekte garens polyester (hierna "GVG" genoemd) en wordt gebruikt om weefsels van polyester of van polyester/katoen te weven of te breien.
Er zijn verschillende soorten GFP, naar gelang van het gewicht ("denier"), het aantal filamenten en de glans. Er zijn ook verschillende kwaliteiten naar gelang van de doelmatigheid van het productieproces. Er zijn evenwel geen belangrijke verschillen in de fundamentele fysieke kenmerken en toepassingen van de verschillende soorten en kwaliteiten GFP. Onder deze omstandigheden worden alle typen GFP in het kader van dit onderzoek als één en hetzelfde product beschouwd.
2. Soortgelijk product
(8) Uit het onderzoek bleek, dat op de binnenlandse markt van Maleisië verkocht GFP soortgelijke fundamentele fysieke kenmerken en toepassingen heeft als uit dit land naar de Gemeenschap uitgevoerd GFP. Tevens kon worden vastgesteld, dat door de bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigd en op de Gemeenschapsmarkt verkocht GFP soortgelijke fundamentele fysieke kenmerken en toepassingen heeft als uit Maleisië naar de Gemeenschap uitgevoerd GFP.
(9) Bijgevolg worden op de binnenlandse markt van het uitvoerende land verkocht GFP, uit dit land naar de Gemeenschap uitgevoerd GFP, en door de bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigd en op de Gemeenschapsmarkt verkocht GFP als soortgelijke producenten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening beschouwd.
C. DUMPING
1. Normale waarde
(10) Eerst werd onderzocht of de door de enige aan het onderzoek meewerkende Maleisische producent op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheden van het betrokken product in totaal ten minste 5 % bedroegen van de naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheden van het soortgelijke product; dit percentage is steeds als een toereikende verkoop beschouwd om een juiste vergelijking overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening mogelijk te maken. De verkoop van de producent overschreed deze drempel van 5 %.
(11) Voor elk van de op de binnenlandse markt verkochte soorten die identiek of rechtstreeks vergelijkbaar met de voor uitvoer naar de Gemeenschap verkochte soorten bleken te zijn, stelde de Commissie vervolgens vast of deze verkoop op de binnenlandse markt in toereikende hoeveelheden had plaatsgevonden.
(12) Er werd geoordeeld dat elk soort op de binnenlandse markt in toereikende hoeveelheden was verkocht in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening, daar de van elk soort GFP in Maleisië gedurende het onderzoektijdvak verkochte hoeveelheden 5 % of meer bedroegen van de voor uitvoer naar de Gemeenschap verkochte hoeveelheden van het vergelijkbare soort GFP.
(13) De Commissie onderzocht vervolgens of ervan kon worden uitgegaan, dat de binnenlandse verkoop van ieder soort GFP in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden en ging hiertoe voor elk betrokken soort de verhouding aan winstgevende verkopen na.
(14) Ter beoordeling of de binnenlandse verkoop in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden werd de volgende methode toegepast:
In de gevallen waarin de hoeveelheden van het GFP-soort, verkocht tegen nettoverkoopprijzen gelijk aan of hoger dan de kosten per eenheid, zoals bedoeld in artikel 2 van de basisverordening, 80 % of meer van de totale verkochte hoeveelheden van dat soort uitmaakten, werd de normale waarde vastgesteld als een gewogen gemiddelde van alle verkopen van het bedoelde soort op de binnenlandse markt gedurende het onderzoektijdvak, ongeacht of deze transacties winstgevend waren of niet.
In de gevallen waarin de hoeveelheden van het GFP-soort, verkocht tegen een netto-verkoopprijs gelijk aan of hoger dan de kosten per eenheid, minder dan 80 % van de totale verkochte hoeveelheden van dat soort uitmaakten, werd de normale waarde slechts als een gewogen gemiddelde van de winstgevende verkopen op de binnenlandse markt van het bedoelde soort vastgesteld, wanneer bij deze transacties voldoende hoeveelheden betrokken waren.
Op grond van bovengenoemde methode kon de normale waarde voor de 20 GFP-soorten die gedurende het onderzoektijdvak naar de Gemeenschap werden uitgevoerd, worden gebaseerd op de binnenlandse verkoopprijzen van vergelijkbare soorten GFP.
2. Uitvoerprijzen
(15) De uitvoerprijzen werden overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen van de betrokken producten die voor uitvoer uit het land van uitvoer naar de Gemeenschap werden verkocht.
3. Vergelijking
(16) De normale waarde per productsoort werd vergeleken met de uitvoerprijs van het hiermee overeenstemmende soort, af fabriek en op hetzelfde handelsniveau. De gewogen gemiddelde normale waarde werd vergeleken met de gewogen gemiddelde prijs van alle transacties bij uitvoer naar de Gemeenschap, overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening.
(17) Met het oog op een billijke vergelijking werden de normale waarde en de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening, aangepast om rekening te houden met verschillen die de vergelijkbaarheid van de prijs beïnvloeden.
(18) De normale waarde werd aangepast, teneinde rekening te houden met kosten voor binnenlands vervoer, verzekering, laden, overladen, lossen en betalingsvoorwaarden zodat de normale waarde af fabriek kon worden vastgesteld.
(19) De uitvoerprijzen werden aangepast in verband met de vervoerskosten (binnenland en overzee), de kosten voor laden, overladen, lossen, de aanverwante kosten, de kosten voor betalingsvoorwaarden en, waar nodig, de kosten voor commissie en verzekering, teneinde de uitvoerprijzen af fabriek vast te stellen.
(20) De toegestane aanpassingen werden beperkt tot die waarom werd verzocht en waarvoor toereikend bewijsmateriaal werd overgelegd waaruit bleek dat de betrokken verschillen gevolgen hadden voor de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen.
4. Dumpingmarge
(21) De in overweging 16 beschreven vergelijking bracht dumping aan het licht waarbij de dumpingmarge gelijk is aan het bedrag waarmede de normale waarde de prijs bij uitvoer naar de Gemeenschap overschrijdt.
Er werd een gewogen gemiddelde dumpingmarge vastgesteld, uitgedrukt als een percentage van de prijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring.
Voor Hualon Corporation (M) Sdn. Bhd., de enige producent in Maleisië die zijn medewerking verleende, bedraagt deze marge 16,4 %.
(22) In het geval van de producenten in Maleisië die de vragenlijst van de Commissie niet invulden noch zichzelf op andere wijze bekendmaakten en dus niet aan het onderzoek meewerkten, oordeelde de Commissie dat overeenkomstig artikel 18, lid 1, van de basisverordening de dumpingmarge diende te worden vastgesteld aan de hand van de beschikbare gegevens. Daarbij werd ervan uitgegaan, dat de meest aanvaardbare gegevens gedurende het onderzoek waren vastgesteld. Om te vermijden dat zij voor hun niet-medewerking zouden worden beloond, diende de dumpingmarge voor deze producenten te worden gebaseerd op de hoogste dumpingmarge die voor een GFP-soort werd vastgesteld, dat wat hoeveelheid en kwaliteit betreft vergeleken met de door de enige medewerkende Maleisische producent uitgevoerde GFP-soorten het meest representatief was. De aldus vastgestelde dumpingmarge voor dit soort, dat 20 % van de door Hualon Corporation (M) Sdn. Bhd. naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheden uitmaakt, bedraagt 32,5 % en moet dus worden toegepast op de producenten in Maleisië die niet aan het onderzoek medewerkten.
D. BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP
(23) Niet alle producenten van GFP in de Gemeenschap werkten aan het onderzoek mede, hoewel geen enkele producent zich tegen de klacht verzette. Derhalve werden om de totale productie van GFP in de Gemeenschap vast te stellen, voor de productie van de niet medewerkende producenten, gegevens gebruikt uit de antwoorden op de vragenlijsten en cijfers van Eurostat en CIRFS. Op deze basis werd de totale jaarlijkse productie van GFP in de Gemeenschap gedurende het onderzoektijdvak op ongeveer 193 000 ton geraamd, waarvan 97 000 ton werd geproduceerd door de Gemeenschapsproducenten die de klacht steunden, niet met de exporteurs van het naar beweerd gedumpte product waren verbonden en tijdens de procedure medewerkten.
(24) Evenals in de nieuw-onderzoeksprocedure inzake antidumpingmaatregelen met betrekking tot de invoer van GFP uit Turkije en Taiwan (5) en in het antidumpingonderzoek met betrekking tot de invoer van GFP uit India, Indonesië en Thailand (6), onderzocht de Commissie of één onderneming, Exsa, die in de Gemeenschap GFP vervaardigt en een dochtermaatschappij is van een in Turkije gevestigde exporterende onderneming, ook in deze procedure overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a), van de basisverordening van de bedrijfstak van de Gemeenschap dient te worden uitgesloten.
(25) Dienaangaande dient eraan te worden herinnerd, dat Exsa het essentiële bestanddeel voor de productie van GFP, GVG, van haar moederbedrijf kocht waarvan werd vastgesteld dat het GVG naar de markt van de Gemeenschap uitvoerde tegen dumpingprijzen. Exsa verwerkte GVG tot GFP, dat hoofdzakelijk op de Gemeenschapsmarkt werd verkocht. Bovendien voerde de Turkse moederonderneming GFP tegen dumpingprijzen naar de Gemeenschap (7) uit. Om deze redenen werd Exsa in deze twee procedures uitgesloten van de bedrijfstak van de Gemeenschap voor GFP.
(26) In deze procedure is Exsa niet verbonden met één van de betrokken Maleisische exporteurs. Aangezien Exsa evenwel GFP heeft vervaardigd met GVG dat het had gekocht bij zijn moederbedrijf waarvoor dumping werd vastgesteld, oordeelde de Commissie dat het opnemen van de gegevens met betrekking tot het door deze onderneming vervaardigd GFP tot een onjuiste beoordeling van de situatie van de bedrijfstak in de Gemeenschap zou leiden en deze beoordeling dus onbetrouwbaar zou maken. Derhalve werd Exsa ook in deze procedure van de bedrijfstak in de Gemeenschap uitgesloten.
(27) Op deze basis bedroeg het aandeel van de klagende producenten in de totale gemeenschapsproductie gedurende het onderzoektijdvak ongeveer 50 %. De klaagsters nemen derhalve het grootste gedeelte van de totale Gemeenschapsproductie van het betrokken product voor hun rekening in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening. In de rest van deze verordening verwijst de term "bedrijfstak van de Gemeenschap" alleen naar de klagende ondernemingen van de bedrijfstak van de Gemeenschap.
E. SCHADE
(28) De vaststelling van de schade door de Commissie was gebaseerd op de relevante economische indicatoren voor de periode 1991 tot maart 1995 (hierna het "betrokken tijdvak" genoemd). Deze vaststelling was gebaseerd op de voor de 15 Lid-Staten beschikbare gegevens.
1. Verbruik van GFP in de Gemeenschap
(29) De Commissie stelde vast, dat het totale zichtbare verbruik van GFP in de Gemeenschap gedurende het betrokken tijdvak, behalve in 1993, steeg. Het verbruik steeg van ongeveer 236 000 ton in 1991 tot ongeveer 243 000 ton in 1992, daalde tot ongeveer 227 000 ton in 1993 en steeg opnieuw tot ongeveer 262 000 ton in 1994. Het totale verbruik in de Gemeenschap gedurende het onderzoektijdvak (15 maanden) bedroeg ongeveer 330 000 ton. In het algemeen steeg het verbruik van GFP in de Gemeenschap met ongeveer 11 % van 1991 tot 1994 en deze trend schijnt in 1995 te hebben doorgezet.
2. Gedrag van de exporteurs op de markt van de Gemeenschap
a) Met dumping ingevoerde hoeveelheden en marktaandeel
(30) Aan het begin van het betrokken tijdvak werd geen uitvoer van GFP van oorsprong uit Maleisië op de markt van de Gemeenschap geregistreerd (1991). De Maleisische uitvoer steeg van 0 ton in 1991 tot ongeveer 1 100 ton in 1992 (0,4 % marktaandeel), ongeveer 2 400 ton in 1993 (1,0 % marktaandeel), en ongeveer 7 900 ton in 1994 (3,0 % marktaandeel). Gedurende het onderzoektijdvak (zie overweging 6) steeg de Maleisische uitvoer tot ongeveer 9 000 ton, hetgeen neerkomt op 3 % marktaandeel (zie overweging 29).
b) Prijzen van de met dumping ingevoerde goederen
(31) Om de prijzen van bedoelde invoer te beoordelen werden de door de Gemeenschapsproducenten vervaardigde en verkochte GFP-soorten en de uit Maleisië naar de Gemeenschap uitgevoerde GFP-soorten verdeeld in vergelijkbare productgroepen op basis van de denier en het aantal filamenten van de soorten. De Commissie vergeleek vervolgens de door de bedrijfstak van de Gemeenschap toegepaste gewogen gemiddelde verkoopprijs van elke groep met de gewogen gemiddelde prijs van de geëxporteerde vergelijkbare groep GFP, op hetzelfde handelsniveau. Op deze basis werden de onderbiedingsmarges van elke groep gewogen om één enkele algemene marge te verkrijgen.
De verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden vastgesteld af fabriek en de vergelijkbare uitvoerprijzen franco grens Gemeenschap, na inklaring.
(32) Uit deze vergelijking bleek dat er in het onderzoektijdvak onafgebroken onderbiedingsmarges waren die varieerden van 5 % tot 43 %, waarbij de algemene gewogen gemiddelde marge 18,2 % bedroeg.
3. Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap
a) Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad van de productiecapaciteit
(33) De productie van GFP door de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde van ongeveer 104 000 ton in 1991 tot ongeveer 92 000 ton in 1993 en steeg dan opnieuw tot ongeveer 95 000 ton in 1994. Gedurende het onderzoektijdvak (15 maanden) produceerde de genoemde bedrijfstak ongeveer 121 000 ton (hetgeen neerkomt op ongeveer 97 000 ton op jaarbasis).
Er zij op gewezen, dat het eigenlijke productieniveau dat weliswaar sedert 1994 steeg, gedurende het onderzoektijdvak nog steeds ongeveer 7 % lager lag dan het productieniveau van 1991, ondanks een stijging van het verbruik van GFP in de Gemeenschap met 11 % gedurende dezelfde periode.
(34) De productiecapaciteit voor GFP van de bedrijfstak van de Gemeenschap evolueerde van 114 000 ton in 1991 tot 118 000 ton in 1992 en 122 000 ton in 1993 en daalde vervolgens tot 107 000 ton in 1994. Gedurende het onderzoektijdvak (15 maanden) steeg de capaciteit van genoemde bedrijfstak tot 135 925 ton (hetgeen neerkomt op 108 740 ton op jaarbasis).
De stijging van de productiecapaciteit voor GFP van 1991 tot 1993 is hoofdzakelijk het resultaat van de uitbreiding van een Iers bedrijf, UNIFI, dat met een bedrijf in de Verenigde Staten is verbonden. Er zij op gewezen, dat de productie-installatie slechts bedoeld was om de invoer van GVG uit de Verenigde Staten te vervangen.
(35) De bezettingsgraad van de capaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde geleidelijk van 91 % in 1991 tot 76 % in 1993 en steeg dan tot 89 % gedurende het onderzoektijdvak, hoofdzakelijk als gevolg van de verlaging van de productiecapaciteit die in 1994 plaatsvond.
b) Verkochte hoeveelheden en marktaandeel
(36) De door de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Gemeenschap verkochte hoeveelheden GFP evolueerden als volgt: 87 000 ton in 1991, 91 000 ton in 1992, 87 000 ton in 1993, 89 000 ton in 1994 en ongeveer 114 000 ton gedurende het onderzoektijdvak (15 maanden), hetgeen neerkomt op 87 000 ton op jaarbasis; één en ander ging gepaard met een groeiende vraag.
(37) Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap ontwikkelde zich als volgt: 37,2 % in 1991, 37,7 % in 1992, 38,7 % in 1993, 34,0 % in 1994 en 34,5 % gedurende het onderzoektijdvak. Deze daling van het marktaandeel is het gevolg van het feit dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap verkochte hoeveelheden op een groeiende markt relatief stabiel bleven en moet ook in verband worden gebracht met de uitbreiding van een producent in de periode van 1992 tot 1993 (zie overweging 34). Wanneer de verkoop van deze producent niet in aanmerking was genomen, zou het marktaandeel van de overige producenten die de bedrijfstak van de Gemeenschap uitmaken nog veel meer zijn gedaald.
c) Prijsevolutie
(38) De door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de markt van de Gemeenschap voor GFP aangerekende prijzen daalden vanaf 1991 geleidelijk. Gemiddeld liep deze daling gedurende het onderzoektijdvak op tot 16 %, vergeleken met de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in 1991 en ondanks een stijging van de grondstofprijzen die aan het eind van het onderzoektijdvak plaatsvond (zie ook de overwegingen 58 en 59).
d) Rentabiliteit
(39) Algemeen werd vastgesteld dat de bedrijfstak van de Gemeenschap voor GFP vanaf 1992 steeds slechtere financiële resultaten boekte. De winstgevende situatie in 1991 (+ 11,2 %) evolueerde drastisch naar een situatie met een onbevredigende winstmarge van 2,1 % in 1992 en sloeg om in een situatie met verliezen vanaf 1993 (-9,4 %). Sedertdien lijden alle Gemeenschapsproducenten zware verliezen of hebben ze te kampen met een dalende rentabiliteit ondanks een zekere daling van het verlies in het algemeen.
e) Werkgelegenheid en investeringen
(40) Hoewel de productie van GFP niet arbeidsintensief is, daalde de werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Gemeenschap voortdurend.
Als gevolg van de ontoereikende rentabiliteit werden de investeringen door deze bedrijfstak verlaagd tot een niveau dat in vele gevallen de doelmatigheid van het productieproces in gevaar brengt.
4. Conclusies inzake de schade
(41) Op basis van de hierboven beschreven onbevredigende evolutie van de economische indicatoren, die hoofdzakelijk een daling van de werkelijke productie, van de productiecapaciteit en van het marktaandeel alsmede een prijsdaling en aanzienlijke financiële verliezen te zien geeft, wordt voorlopig geconcludeerd, dat de bedrijfstak van de Gemeenschap ernstige schade heeft geleden.
F. OORZAKELIJK VERBAND
1. Oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de schade
(42) De invoer met dumping van GFP van oorsprong uit Maleisië vond plaats tegen lage prijzen vergeleken met de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap (zie de overwegingen 30 en 32). Deze bevinding is bijzonder belangrijk, omdat de GFP-markt zeer doorzichtig is, met als gevolg dat het prijsgedrag van bepaalde marktdeelnemers gevolgen heeft voor de prijzen die andere marktdeelnemers kunnen krijgen, een conclusie die aan belang wint door het feit dat bedoelde met dumping ingevoerde goederen werden verkocht langs dezelfde kanalen en aan hetzelfde soort klanten als de producten die door de bedrijfstak van de Gemeenschap werden verkocht. Bovendien is uit het onderzoek gebleken, dat deze invoer gedurende het betrokken tijdvak een aanzienlijk deel van de markt van de Gemeenschap bestreek. Gedurende dit tijdvak verloor de bedrijfstak van de Gemeenschap aan marktaandeel, ondanks de vastgestelde stijging van het verbruik van GFP in de Gemeenschap en leed de bedrijfstak ook grote financiële verliezen.
2. Gevolgen van andere factoren
(43) Opdat de schade waarvan de bedrijfstak van de Gemeenschap door andere factoren te lijden had, niet aan de invoer met dumping wordt toegeschreven, onderzocht de Commissie deze andere factoren. Dit onderzoek was te meer gerechtvaardigd, omdat de rentabiliteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap reeds in 1992 begon te tanen, terwijl de invoer uit Maleisië in 1994 de grootste stijging vertoonde.
a) Invoer uit andere landen
- Taiwan en Turkije
(44) In 1988 werden antidumpingsmaatregelen op de invoer van GFP van oorsprong uit Turkije en Taiwan ingesteld. Deze maatregelen gelden nog steeds, zij het in terdege gewijzigde vorm daar uit een nieuw onderzoek bleek, dat het verstrijken van de maatregelen tot nieuwe schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap zou leiden.
- India, Indonesië en Thailand
(45) De invoer in de Gemeenschap van GFP uit India, Indonesië en Thailand zijn ook voorwerp van een antidumpingprocedure. Uit de bevindingen van het onderzoek blijkt dat de invoer uit India verwaarloosbaar was, maar dat de invoer uit Indonesië en Thailand aanzienlijk is toegenomen en tegen dumpingprijzen plaatsvond die de prijzen van de Gemeenschapsproducenten onderboden. Derhalve werd geconcludeerd dat de invoer uit Indonesië en Thailand aanzienlijk tot de schadelijke situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap bijdroeg en dat antidumpingmaatregelen voor deze invoer vereist zijn.
- Verenigde Staten, Zuid-Afrika en Slowakije
(46) Er werd aangevoerd dat de invoer uit deze landen van invloed is geweest op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en dat de klacht discriminerend was omdat een aantal landen niet in de klacht was opgenomen.
(47) Dienaangaande wordt in het onderzoek bevestigd, dat de invoer van GFP uit de Verenigde Staten gedurende het onderzoektijdvak steeg en in 1992 een piek bereikte. Hoewel nog steeds belangrijk (4,9 % absoluut marktaandeel gedurende het onderzoektijdvak) daalde deze invoer sedertdien voortdurend, zowel wat de hoeveelheden betreft (-28 % tussen 1992 en het onderzoektijdvak) als wat het marktaandeel betreft (-21 % tussen 1992 en het onderzoektijdvak). Bovendien zijn in de gegevens over de invoerprijzen waarover de Commissie beschikt en die op de cijfers van Eurostat zijn gebaseerd, de uit de Verenigde Staten ingevoerde soorten GFP niet gespecificeerd. Derhalve zijn conclusies over de prijzen niet mogelijk; tevens zij beklemtoond dat de Commissie over geen enkele aanwijzing beschikt dat de invoer van GFP uit de Verenigde Staten tegen dumpingprijzen heeft plaatsgevonden.
De invoer van GFP uit Zuid-Afrika bleef stabiel met een te verwaarlozen marktaandeel van ± 1 %. Voor deze invoer kan wat de prijzen betreft niets worden geconcludeerd door gebrek aan gegevens in de Eurostatcijfers over de afzonderlijke GFP-soorten die uit Zuid-Afrika zijn ingevoerd, hoewel deze invoer gedurende het onderzoektijdvak tegen prijzen plaatsvond die gemiddeld 24 % hoger lagen dan de prijzen voor de goederen van oorsprong uit Maleisië.
Om deze redenen wordt geconcludeerd, dat deze invoer niet tot de verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap kan hebben bijgedragen.
(48) De invoer van GFP in de Gemeenschap uit Slowakije bereikte gedurende het onderzoektijdvak een marktaandeel van 3,3 %. Het bleek evenwel dat een groot gedeelte van de invoer in de Gemeenschap van oorsprong uit dat land, sedert 1993, als gevolg van investeringen van een Gemeenschapsproducent in Slowakije, plaatsvond tegen tussen verbonden partijen toegepaste transferprijzen. Men mag er rederlijkerwijs van uitgaan, dat de betrokken Gemeenschapsproducent deze invoer niet heeft laten plaatsvinden met de bedoeling zijn eigen rentabiliteit ongunstig te beïnvloeden; uit het onderzoek is echter gebleken dat de financiële resultaten van de betrokken onderneming, die tot de bedrijfstak van de Gemeenschap behoort, zijn verslechterd. Bijgevolg kan worden geconcludeerd, dat de Slowaakse invoer geen belangrijke gevolgen voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap kan hebben gehad.
b) Andere producenten in de Gemeenschap
(49) Omdat de Gemeenschapsproducenten die de klacht ondersteunen slechts ongeveer 50 % van de totale Gemeenschapsproductie van GFP voor hun rekening nemen, werd het nodig geacht het gedrag van de andere Gemeenschapsproducenten van GFP in de Gemeenschap te onderzoeken alsmede hun mogelijke invloed op de situatie van de klagende partijen.
(50) De geraamde productiecapaciteit van de andere producenten van GFP in de Gemeenschap blijkt de afgelopen vier jaren stabiel te zijn gebleven. Hetzelfde geldt voor hun huidige productie. Het marktaandeel van deze andere gemeenschapsproducenten was gedurende het onderzoektijdvak aan een lichte daling onderhevig die vergelijkbaar was met die van de bedrijfstak van de Gemeenschap.
(51) Het gedrag van deze producenten blijkt derhalve geen andere ongunstige gevolgen voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap te hebben gehad dan die welke voortvloeien uit normale concurrentie.
c) Uitvoer van de bedrijfstak van de Gemeenschap
(52) De Maleisische exporteur voerde aan, dat de naar beweerd kritieke situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de Gemeenschapsmarkt kan worden verklaard door het feit dat de uitvoer van de Gemeenschap sedert 1991 is gestegen.
(53) Dit argument getuigt van een twijfelachtige logica. Het feit buiten beschouwing gelaten dat alleen de niet klagende Gemeenschapsproducenten hun uitvoer konden verhogen (de uitvoer van de klagende bedrijfstak daalde sedert 1991), ontbreken alle redelijke gronden om te concluderen dat een sterke uitvoer leidt tot zwakke resultaten op de binnenlandse markt. De bewering van de Maleisische exporteur lijkt derhalve ongegrond.
d) Wisselkoersen en marktomstandigheden
(54) De Maleisische exporteur voerde aan, dat de gunstige wisselkoersen van de US-dollar tegenover de ecu bevorderlijk waren voor de Maleisische uitvoer naar de Gemeenschap.
(55) Het feit dat de wisselkoersen dollar/ecu het ingevoerde GFP dat in US-dollar war gefactureerd, voor de importeurs aantrekkelijker kunnen hebben gemaakt, neemt niet weg dat het product gedurende de gehele periode tegen dumpingprijzen werd ingevoerd. De wisselkoersschommelingen kunnen de schadelijke gevolgen van de Maleisische invoer hebben versterkt, maar kunnen de aanzienlijke prijsonderbieding die gedurende het onderzoektijdvak voor deze invoer kenmerkend was (zie overweging 32) niet verklaren noch rechtvaardigen.
(56) De Maleisische exporteur voerde ook aan, dat de loonkosten in de Gemeenschap veel hoger liggen dan in Maleisië, hetgeen zou leiden tot veel hogere prijzen voor in de Gemeenschap vervaardigd GFP dan voor in Maleisië vervaardigd GFP.
(57) Arbeid maakt in deze bedrijfstak slechts een klein gedeelte van de productiekosten uit. Het prijsverschil tussen het met dumping ingevoerde garen en het door de bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigde garen kan niet in belangrijke mate worden verklaard door verschillen in loonkosten.
(58) De producent in Maleisië voerde aan, dat de instelling van antidumpingrechten onder de huidige omstandigheden ongerechtvaardigd zou zijn gezien de aanzienlijke stijging van zijn uitvoerprijzen sedert het einde van 1994, welke volgens hem meer dan toereikend was om iedere vermeende dumping of schade gedurende het onderzoektijdvak op te heffen.
(59) Deze prijsstijging is hoofdzakelijk het gevolg van een kostenstijging als gevolg van een stijging van de grondstoffenprijzen en weerspiegelt dus slechts een algemene wereldwijde prijsstijging. Zoals reeds opgemerkt, werden onderbiedingsmarges ook vastgesteld gedurende het gehele onderzoektijdvak (zie overweging 32) en vond de invoer verder plaats tegen dumpingprijzen.
(60) Voorts onderzoekt de Commissie bij antidumpingprocedures gewoonlijk gegevens en cijfers betreffende een duidelijk vastgesteld onderzoektijdvak. Met feiten die zich voordoen na dit onderzoektijdvak, in dit geval na maart 1995, kan normaal geen rekening worden gehouden bij de berekeningen van de dumping en schade, daar de noodzaak deze gegevens te verifiëren, een onderzoek onbeperkt zou laten voortduren. Het zou de exporteurs ook de mogelijkheid geven, de resultaten te manipuleren door een kortstondige prijsstijging na de inleiding van de antidumpingprocedure. Hoe dan ook, op basis van de voor het onderzoektijdvak verkregen gegevens zou de prijsstijging, zo zij na de periode van onderzoek had aangehouden, nog steeds op een schadelijk dumpingniveau zijn.
e) Recessie
(61) De Maleisische producent voerde aan, dat de recessie een bij het ontstaan van schade voor de Gemeenschapsproducent belangrijke rol had gespeeld.
(62) Dienaangaande zij erop gewezen dat de in overweging 29 beschreven evolutie van het zichtbare verbruik in de Gemeenschap geen recessie voor de GFP-markt te zien geeft.
3. Conclusies inzake de oorzaak van de schade
(63) De golf uit Maleisië ingevoerde producten die tijdens het onderzoektijdvak systematisch werden verkocht tegen lage dumpingprijzen, die de prijzen van de Gemeenschapsproducenten onderboden, heeft bijzonder destabiliserende gevolgen gehad voor de bedrijfstak van de Gemeenschap, die met een daling van zijn productie, marktaandeel en prijzen alsmede met aanzienlijke financiële verliezen te kampen kreeg. Zoals de invoer van GFP uit Taiwan, Turkije, Indonesië en Thailand die ook het voorwerp is van antidumpingprocedures, moet de invoer met dumping uit Maleisië derhalve op zichzelf als de oorzaak van aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap worden beschouwd.
G. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP
1. Algemene overwegingen
(64) De beslissing of het belang van de Gemeenschap maatregelen noodzakelijk maakt, dient gebaseerd te zijn op een beoordeling van alle onderscheiden belangen van alle betrokkenen, waaronder de producenten, de gebruikers en de consumenten in de Gemeenschap. Bij dit onderzoek wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de noodzaak de handelverstorende gevolgen van schadelijke dumping weg te nemen en een daadwerkelijke mededinging te herstellen, terwijl de situatie in de Gemeenschap met en zonder de instelling van antidumpingmaatregelen worden beoordeeld.
2. Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap en gevolgen voor de mededinging
(65) Uit het onderzoek is gebleken, dat de bedrijfstak van de Gemeenschap schade ondervindt in de vorm van een algemene daling van de productie, het marktaandeel en de verkoopprijzen, die samen tot aanzienlijke financiële verliezen leidden. Bovendien moest de bedrijfstak het aantal werknemers beperken.
Het herstel van een toestand waarin bedoelde invoer plaatsvindt tegen prijzen zonder dumping, zou moeten voorkomen dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap verder verslechtert; deze bedrijfstak loopt het gevaar aan concurrentievermogen in te boeten, gezien de aard van de geleden schade en de mogelijkheden van de bedrijfstak om zijn marktpositie te verbeteren. Het concurrentievermogen in deze sector wordt grotendeels bepaald door de mogelijkheden de productie-installaties regelmatig te moderniseren, een investering die voor de bedrijfstak van de Gemeenschap wegens zijn precaire financiële situatie (zie ook de overwegingen 39 en 40) problematisch kan worden.
(66) Bij het onderzoek naar de gevolgen voor de mededinging van mogelijke antidumpingmaatregelen in dit geval, dient rekening te worden gehouden met het feit dat de bedrijfstak voor GFP van de Gemeenschap gedurende het onderzoektijdvak slechts een marktaandeel had van ongeveer 35 %. In dit verband lijkt het volgende van belang:
(67) De instelling van antidumpingmaatregelen zou gevolgen kunnen hebben voor de prijzen van de Maleisische exporteurs in de Gemeenschap en vervolgens voor het relatieve concurrentievermogen van hun producten. Er valt evenwel niet te verwachten, dat de mededinging op de markt van de Gemeenschap tengevolge van dergelijke maatregelen aanzienlijk wordt beperkt. In tegendeel, de opheffing van de onbillijke voordelen die voortvloeien uit de dumpingpraktijken is bedoeld om de bedrijfstak van de Gemeenschap en mogelijk producenten in derde landen die tegen billijke prijzen aan de Gemeenschap verkopen, in staat te stellen op de markt van de Gemeenschap op gelijke voet te concurreren met de gedumpte invoer en er op die wijze toe bij te dragen dat de keuze tussen leveranciers van GFP mogelijk blijft.
(68) Voorts heeft de bedrijfstak van de Gemeenschap gevolgen ondervonden van invoer met dumping uit andere derde landen met name Taiwan, Turkije, Thailand en Indonesië, waarvoor thans antidumpingmaatregelen gelden of waarvoor maatregelen zijn voorgesteld. Deze landen zouden discriminerend worden behandeld en de doeltreffendheid van de maatregelen zou worden ondermijnd, wanneer niets werd ondernomen om de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping uit Maleisië op te heffen.
3. Andere hierbij betrokken specifieke belangen
(69) De gevolgen van de instelling van antidumpingmaatregelen op de invoer met dumping van GFP uit Maleisië voor de specifieke belangen van andere partijen dan de bedrijfstak van de Gemeenschap waaronder de verwerkende industrie, moeten ook in aanmerking worden genomen.
(70) Hoewel de gebruikers van GFP in de Gemeenschap geen argumenten naar voren hebben gebracht betreffende de gevolgen van een stijging van de prijzen van GFP, heeft de Commissie dit aspect toch geanalyseerd en zij kwam tot de conclusie dat de voorgestelde antidumpingrechten als een weinig belangrijke factor in de totale kostenstructuur van de textielindustrie kunnen worden beschouwd; de kosten van uit Maleisië ingevoerd GFP bedragen slechts 14 % van de verkoopprijs van geverfd filamentweefsel van polyester in de Gemeenschap. Bij een antidumpingrecht van 16,4 % zouden de gevolgen voor geverfd filamentweefsel van polyester maximaal 2,3 % bedragen.
4. Conclusie inzake het belang van de Gemeenschap
(71) Na onderzoek van de diverse betrokken belangen concludeert de Commissie dat, wanneer de bedrijfstak van de Gemeenschap voor GFP verder aan aanmerkelijke schade wordt blootgesteld in de vorm van dalende productie, dalend marktaandeel en financiële verliezen, zonder bescherming tegen de bedoelde invoer met dumping, de achteruitgang van deze bedrijfstak een nog sneller verloop zal hebben; dit zou bijgevolg niet in het belang zijn van de Gemeenschap. Bovendien dient te worden gewaarborgd, dat de invoer van GFP uit Maleisië en de invoer uit andere derde landen niet discriminerend worden behandeld.
(72) Onder deze omstandigheden konden geen dwingende redenen worden vastgesteld om geen antidumpingmaatregelen in te stellen en bijgevolg wordt geconcludeerd dat het in het belang van de Gemeenschap is antidumpingmaatregelen in te stellen.
H. RECHT
(73) Op basis van de voorlopige bevindingen van het onderzoek wordt geoordeeld, dat antidumpingmaatregelen dienen te worden ingesteld waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat wordt gesteld redelijke winst te maken waarvan hij als gevolg van de schadelijke invoer met dumping verstoken bleef. Hiertoe zou een voorlopig antidumpingrecht in de vorm van een ad valoremrecht moeten worden ingesteld.
(74) Bij de vaststelling van de hoogte van het voorlopige recht werd rekening gehouden met de vastgestelde dumpingmarge en het bedrag aan rechten dat nodig is om de schade van de bedrijfstak van de Gemeenschap op te heffen.
(75) Bij de berekening van het bedrag aan rechten dat de schade van de bedrijfstak van de Gemeenschap kan opheffen, diende de Commissie in aanmerking te nemen dat de schade vooral tot uiting is gekomen in de vorm van verlies aan marktaandeel en slechtere financiële resultaten als gevolg van gedrukte prijzen die voortvloeiden uit prijsonderbieding. Voor de opheffing van dergelijke schade dienen de genomen maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat te stellen tegen prijzen te verkopen die hem geen schade toebrengen.
(76) In dit verband berekende de Commissie het prijsniveau, af fabriek, dat voldoende wordt geacht om de schade op te heffen, aan de hand van de gewogen gemiddelde productiekosten van de bedrijfstak van de Gemeenschap, vermeerderd met een winst van 6 %. Dit percentage werd redelijk geacht om op lange termijn voor de bedrijfstak productieve investeringen te waarborgen. Dit prijsniveau voor de opheffing van de schade werd vervolgens vergeleken met de invoerprijzen franco grens Gemeenschap, na inklaring.
(77) Daar de vastgestelde schademarge bij de enige medewerkende Maleisische exporteur hoger is dan de vastgestelde dumpingmarge, dienen de rechten ingevolge artikel 7, lid 2, van de basisverordening gebaseerd te zijn op de dumpingmarge.
(78) Bij de vaststelling van het voorlopige recht voor de producenten in het onderhavige land van uitvoer die noch de vragenlijst van de Commissie invulden noch zichzelf anderszins bekend maakten, oordeelde de Commissie het passend, om de in overweging 22 genoemde redenen, het voorlopige antidumpingrecht vast te stellen op het niveau van de dumpingmarge die in die overweging voor invoer van oorsprong uit Maleisië voorlopig werd vastgesteld.
I. RECHTEN VAN BELANGHEBBENDEN
(79) In het belang van een goed beheer dient een termijn te worden vastgesteld waarbinnen de betrokken partijen hun standpunten schriftelijk bekend kunnen maken en kunnen verzoeken te worden gehoord. Bovendien zij erop gewezen dat alle bevindingen in het kader van deze verordening voorlopig zijn en eventueel opnieuw moeten worden onderzocht met het oog op een eventueel door de Commissie voor te stellen definitief recht,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op de invoer van getextureerd filamentgaren van polyester dat valt onder de GN-codes 5402 33 10 en 5402 33 90, van oorsprong uit Maleisië.
2. Het recht dat wordt toegepast op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedraagt:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
3. Tenzij anders aangegeven zijn de voor douanerechten geldende bepalingen op dit recht van toepassing.
4. Voor het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap van de in lid 1 bedoelde producten moet een zekerheid gelijk aan het bedrag van het voorlopige recht worden gesteld.
Artikel 2
Onverminderd het bepaalde in artikel 20 van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen de betrokken partijen binnen één maand na de datum van de inwerkingtreding van deze verordening hun standpunt schriftelijk bekendmaken en verzoeken door de Commissie te worden gehoord.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.
Gedaan te Brussel, 14 januari 1997.
Voor de Commissie
Leon BRITTAN
Vice-Voorzitter
(1) PB nr. L 56 van 6. 3. 1996, blz. 1.
(2) PB nr. L 317 van 6. 12. 1996, blz. 1.
(3) PB nr. C 95 van 19. 4. 1995, blz. 5.
(4) PB nr. L 349 van 31. 12. 1994, blz. 1.
(5) Verordening (EG) nr. 1074/96 van de Raad van 10 juni 1996 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3905/88 betreffende de instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van polyestergaren van oorsprong uit Taiwan en Turkije (PB nr. L 141 van 14. 6. 1996, blz. 45).
(6) Verordening (EG) nr. 940/96 van de Commissie van 23 mei 1996 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van getextureerd filamentgaren van polyester van oorsprong uit Indonesië en Thailand. (PB nr. L 128 van 29. 5. 1996, blz. 3).
(7) Zie overweging 112 van Verordening (EG) nr. 1074/96.