Home

Verordening (EG) nr. 1952/97 van de Raad van 7 oktober 1997 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1015/94 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van televisiecamerasystemen van oorsprong uit Japan

Verordening (EG) nr. 1952/97 van de Raad van 7 oktober 1997 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1015/94 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van televisiecamerasystemen van oorsprong uit Japan

Verordening (EG) nr. 1952/97 van de Raad van 7 oktober 1997 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1015/94 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van televisiecamerasystemen van oorsprong uit Japan

Publicatieblad Nr. L 276 van 09/10/1997 blz. 0020 - 0028


VERORDENING (EG) Nr. 1952/97 VAN DE RAAD van 7 oktober 1997 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1015/94 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van televisiecamerasystemen van oorsprong uit Japan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), inzonderheid op artikel 12, lid 3,

Gelet op het voorstel dat door de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité is ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A. PROCEDURE

1. Geldende maatregelen

(1) In april 1994 stelde de Raad bij Verordening (EG) nr. 1015/94 (2) definitieve antidumpingrechten in op de invoer van televisiecamerasystemen (hierna "TCS" genoemd) van oorsprong uit Japan. Het definitieve antidumpingrecht bedroeg 62,6 % voor Sony Corporation (hierna "Sony" genoemd) en 82,9 % voor Ikegami Tsushinki Co. Ltd (hierna "Ikegami" genoemd). Het onderzoek dat tot de instelling van deze maatregelen leidde, wordt hierna het oorspronkelijke onderzoek genoemd.

(2) In oktober 1995 wijzigde de Raad Verordening (EG) nr. 1015/94 bij Verordening (EG) nr. 2474/95 (3) vooral met betrekking tot de omschrijving van het soortgelijke product en met betrekking tot bepaalde modellen van professionele camera's die expliciet van de definitieve antidumpingrechten werden uitgesloten.

2. Verzoeken om nieuwe onderzoeken

(3) In februari 1996 diende het "Committee for Appropriate Measures to Establish Remedial Anti-dumping" (Camera) een verzoek in om een nieuw onderzoek ingevolge artikel 12 van Verordening (EG) nr. 384/96 (hierna "de basisverordening" genoemd). De klagende partij voerde aan dat de bovenvermelde antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op TCS uit Japan niet hadden geleid tot stijgingen of hadden geleid tot ontoereikende stijgingen van de wederverkoopprijzen of de latere verkoopprijzen in de Gemeenschap, wat de verkoop van TCS door Sony, Ikegami en hun verkoopfilialen in Europa betreft. De klagende partij diende in dit verband voldoende gegevens in over de wederverkoopprijzen vóór en na de instelling van de antidumpingrechten, van de verkoopfilialen van Sony en Ikegami in de Gemeenschap.

(4) Na bovenstaand verzoek ontving de Commissie verzoeken van verschillende Japanse producenten/exporteurs van camerasystemen om bepaalde modellen van professionele camerasystemen van het toepassingsgebied van de antidumpingrechten die voor TCS uit Japan gelden, uit te sluiten.

B. NIEUW ONDERZOEK INGEVOLGE ARTIKEL 12 VAN DE BASISVERORDENING

1. Inleiding van het onderzoek ingevolge artikel 12

(5) Op 10 april 1996 kondigde de Commissie door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (4) de inleiding aan van een nieuw onderzoek ingevolge artikel 12 van de basisverordening met betrekking tot de invoer van bepaalde TCS van oorsprong uit Japan en startte zij een onderzoek. Aangezien het bewijsmateriaal dat samen met de klacht werd ingediend uitsluitend op Sony en Ikegami betrekking had, werd ook het onderzoek tot deze twee bedrijven beperkt.

(6) De Commissie bracht Sony en Ikegami, de vertegenwoordigers van het exporterende land en de producenten van de Gemeenschap die de klagende partij vormen, officieel op de hoogte van de inleiding van het nieuwe onderzoek. Belanghebbende partijen werden in de gelegenheid gesteld om hun standpunt schriftelijk bekend te maken en om te verzoeken te worden gehoord. Sony en Ikegami maakten hun standpunt schriftelijk bekend.

(7) De Commissie stuurde Sony en Ikegami vragenlijsten. Hierbij waren vragenlijsten gevoegd voor hun verbonden filialen in de Gemeenschap. De Commissie ontving antwoorden van beide bedrijven en van hun verbonden importeurs binnen de vastgestelde termijn.

(8) Ikegami en zijn verbonden importeur brachten de Commissie ervan op de hoogte dat zij geen verificaties van hun antwoorden in hun bedrijven zouden toestaan. Bijgevolg werd Ikegami, overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening, beschouwd als een partij die geen medewerking verleende; het bedrijf werd hiervan op de hoogte gesteld. De bevindingen in verband met Ikegami werden gebaseerd op de beste gegevens die beschikbaar waren.

(9) De Commissie verzamelde en verifieerde alle gegevens die zij voor haar onderzoek noodzakelijk achtte en verrichtte onderzoek in de volgende bedrijven:

a) producenten/exporteurs in Japan:

- Sony Corporation, Tokyo;

b) importeurs die met de producenten/exporteurs verbonden zijn:

- Sony United Kingdom Limited,

- Sony Deutschland GmbH,

- Sony Belgium NV.

(10) De producenten van TCS in de Gemeenschap zijn BTS Broadcast Television Systems GmbH, Griesheim, Duitsland (een filiaal van Philips), en Thomson Broadcast Systems, Cergy St. Christophe, Frankrijk. Deze twee producenten voegden niets aan de klacht toe.

(11) De Commissie oordeelde dat het voor dit onderzoek passend was twee verschillende onderzoektijdvakken in aanmerking te nemen. Het eerste onderzoektijdvak besloeg de periode van 1 januari 1993 tot 31 maart 1996. Dit onderzoektijdvak werd in aanmerking genomen om vast te stellen of de antidumpingmaatregelen de wederverkoopprijzen in de Gemeenschap voldoende hadden laten stijgen.

(12) Het tweede onderzoektijdvak had betrekking op de periode van 1 april 1995 tot 31 maart 1996, met andere woorden op de 12 maanden die aan de inleiding van het onderhavige onderzoek voorafgingen. Deze periode werd in aanmerking genomen voor de herberekening van de uitvoerprijzen af fabriek en van de dumpingmarge.

(13) Om vast te stellen of de wederverkoopprijzen in de Gemeenschap al dan niet voldoende waren gestegen, werd als geografisch onderzoekgebied de Gemeenschap van de twaalf in aanmerking genomen voor de verkoop die had plaatsgevonden in de periode vóór 31 december 1994 en de Gemeenschap van de 15 voor de verkoop die had plaatsgevonden na die datum. Voor de herberekening van de dumpingmarge werd als geografisch onderzoekgebied de Gemeenschap van de 15 in aanmerking genomen.

(14) Door de grote hoeveelheid ingezamelde en onderzochte gegevens, door de complexiteit van deze gegevens en doordat onderhavig onderzoek het eerste is ingevolge artikel 12 van de basisverordening, overschreed de duur van het onderzoek de normale tijdspanne van zes maanden waarin artikel 12, lid 4, van de basisverordening voorziet.

2. Product

(15) De producten waarop het verzoek betrekking heeft en waarvoor een nieuw onderzoek werd ingeleid, zijn TCS zoals omschreven in artikel 1, lid 2 en lid 3, van Verordening (EG) nr. 1015/94. TCS zoals ze verder in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 2474/95 worden omschreven, kunnen bestaan uit een combinatie van de volgende onderdelen die hetzij samen, hetzij afzonderlijk, worden ingevoerd: camerakoppen, camera-adaptors, zoekers, camerabesturingseenheden, bedieningspanelen en centrale regelpanelen.

(16) Het onderzoek had betrekking op TCS die als afgewerkte producten uit Japan werden ingevoerd; dit wil zeggen dat het product hetzelfde was als datgene dat in het oorspronkelijke onderzoek werd onderzocht. TCS die in de Gemeenschap worden geassembleerd, worden in het kader van dit onderzoek niet onderzocht.

3. Stijging van de wederverkoopprijzen in de Gemeenschap

a) Berekening van de wederverkoopprijzen die na de instelling van de antidumpingrechten werden verwacht

(17) Om vast te stellen of de maatregelen de wederverkoopprijzen of de latere verkoopprijzen in de Gemeenschap voldoende hebben laten stijgen, overeenkomstig artikel 12, lid 1 en lid 2, van de basisverordening, stelde de Commissie eerst het peil van de wederverkoopprijzen vast dat in de Gemeenschap na de instelling van de antidumpingmaatregelen verwacht kon worden.

(18) Hiertoe baseerde de Commissie zich op wederverkoopprijzen die waren vastgesteld in het kader van het oorspronkelijke onderzoek dat leidde tot de goedkeuring van Verordening (EG) nr. 1015/94. Deze prijzen werden terdege gecorrigeerd voor verschillen in kosten tussen het oorspronkelijke en het huidige onderzoektijdvak; het betrof kosten die optreden tussen het af-fabriekstadium in Japan en de verkoop aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Europese Gemeenschap (het ging vooral om verschillen in de verkoopkosten en de algemene en administratieve uitgaven van de Europese verkoopfilialen). Om een billijke vergelijking mogelijk te maken, werden de verkoopkosten en de algemene en administratieve uitgaven afzonderlijk en in absolute bedragen berekend voor het oorspronkelijke en voor het huidige onderzoektijdvak; het verschil tussen de twee bedragen werd hetzij toegevoegd, hetzij afgetrokken. Voor Ikegami baseerde de Commissie zich op de beste gegevens die beschikbaar waren, dit wil zeggen voor de verkoopkosten en de algemene en administratieve uitgaven in verband met het huidige onderzoektijdvak op de gegevens van de geverifieerde rekeningen van Ikegami.

(19) Vervolgens werd het antidumpingrecht dat werd ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1015/94 uitgedrukt in een getal op basis van de prijs franco grens Gemeenschap van het oorspronkelijke onderzoektijdvak; het hieruit voortvloeiende "bedrag aan verschuldigde antidumpingrechten" werd aan de bovenvermelde wederverkoopprijzen toegevoegd. Het resultaat van deze berekening stemt overeen met de wederverkoopprijs die redelijkerwijze kon worden verwacht na instelling van de maatregelen en wordt hierna de "referentieprijs" genoemd.

b) Werkelijke wederverkoopprijzen na instelling van de rechten

(20) In een tweede stadium stelde de Commissie de nettowederverkoopprijzen voor het product vast die door de twee betrokken bedrijven en hun verbonden importeurs na instelling van de antidumpingrechten (31 oktober 1993) werkelijk worden aangerekend aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap. Voor Ikegami baseerde de Commissie zich op de prijzen die door de klanten van Ikegami werden opgegeven.

(21) Wat Sony betreft werden sommige wederverkooptransacties die plaatsvonden na de instelling van de antidumpingrechten van het onderzoek uitgesloten omdat werd aangetoond dat de producten zich reeds in het vrije verkeer bevonden vóór de instelling van de antidumpingmaatregelen. De Commissie oordeelde dat de prijzen van deze verkopen geen gevolgen konden ondervinden van de instelling van de rechten, aangezien bij de invoer geen antidumpingrecht verschuldigd was ("verkoop van oude voorraden").

c) Vergelijking

(22) Om een billijke vergelijking mogelijk te maken tussen de verwachte en de werkelijke wederverkoopprijs in de Gemeenschap na de instelling van de antidumpingmaatregelen werd de berekening uitgevoerd per model en per lidstaat. Geen enkele belanghebbende partij verstrekt gegevens waaruit bleek dat correcties nodig waren voor factoren die de vergelijkbaarheid van de prijzen beïnvloeden, zoals wijzigingen in leverings- of betalingsvoorwaarden.

(23) In zijn antwoord op de brief die het bedrijf van één en ander op de hoogte diende te brengen, voerde Sony evenwel aan dat de vergelijking had moeten plaatsvinden met gebruikmaking van de valuta's waarin de respectieve wederverkopen in de Gemeenschap hadden plaatsgevonden. Er zij aan herinnerd dat de wederverkoopprijzen van de exporteurs in de Gemeenschap werden opgegeven of vastgesteld in verschillende valuta's. Derhalve werd het noodzakelijk geacht de diverse opgegeven of vastgestelde valuta's in één gemeenschappelijke valuta om te zetten om een algemene evaluatie van de wederverkoopprijzen van de bedrijven in de Gemeenschap mogelijk te maken.

(24) In het kader van het onderhavige onderzoek werd vastgesteld dat de meest geschikte valuta de Japanse yen, de valuta van de exporteurs, was. In dit verband stelde de Raad met name vast dat de rekeningen van de Japanse producenten/exporteurs in Japanse yen worden bijgehouden en dat hun kostenberekeningen en hun wereldwijde prijs- en rentabiliteitsbeleid bijgevolg op de Japanse yen zijn gebaseerd. Bovendien hield de Raad er rekening mee dat het de normale gang van zaken is bij dumpingberekeningen gebruik te maken van de valuta van de exporteurs (in dit geval de Japanse yen, die bij het oorspronkelijke onderzoek werd gebruikt). Om logische en om administratieve redenen werd het derhalve passend geacht gebruik te maken van dezelfde valuta om te berekenen of de prijsstijging al dan niet toereikend was geweest. Tot slot merkte de Raad op dat bij een vorig onderzoek naar absorptie van het recht in Verordening (EG) nr. 2937/95 (5) betreffende elektronische weegschalen van oorsprong uit Singapore een soortgelijk verzoek niet werd ingewilligd en dat er geen dwingende redenen naar voren werden gebracht die de Raad in het kader van dit onderzoek zouden kunnen doen besluiten tot een andere aanpak over te gaan.

(25) Maar zelfs indien de eis zou zijn ingewilligd, zouden de bevindingen voor de twee bedrijven in het kader van dit onderzoek niet erg verschillend zijn geweest. Er zij op gewezen dat de Commissie ook nog heeft onderzocht welke gevolgen het gebruik van verschillende Europese valuta's zou hebben gehad. Daarbij bleek dat indien de DM als valuta voor deze berekening was gebruikt (er zij aan herinnerd dat Sony en zijn Europese filialen deze valuta gebruiken voor interne transacties voorzover het TCS betreft), de wederverkoopprijzen in de Gemeenschap, gemiddeld eveneens onvoldoende zouden zijn gestegen, vergeleken met de verwachte wederverkoopprijzen. Bovendien werd in bijna alle lidstaten bij een groot aantal transacties in de valuta waarin de wederverkoop plaatsvond, vastgesteld dat de werkelijke wederverkoopprijs lager lag dan de referentieprijs. De Raad concludeert derhalve dat er geen dwingende redenen naar voren werden gebracht waaruit zou blijken dat de Japanse yen niet geschikt is als valuta voor de berekening in het kader van dit onderzoek.

(26) Sony voerde bovendien aan dat bepaalde transacties dienden te worden uitgesloten van het onderzoek, aangezien de op de markt van de Gemeenschap verkochte producten tweedehandse producten waren, dit wil zeggen producten die de afnemers hadden teruggezonden of die gebruikt waren op handelsbeurzen of in showrooms enz. Volgens Sony waren deze producten "niet in het kader van normale handelstransacties" verkocht. Op dit verzoek kon niet worden ingegaan, aangezien Sony de Commissie geen afdoende bewijzen kon leveren dat het op zijn binnenlandse markt tijdens het oorspronkelijke onderzoek géén tweedehandse producten had verkocht en zijn normale waarde niet door dergelijke verkopen was verlaagd. Integendeel, uit het onderzoek bleek dat het bedrijf een groot aantal producten tegen zeer lage prijzen (meer dan 25 % onder de gemiddelde prijzen) op zijn binnenlandse markt in de loop van het oorspronkelijke onderzoektijdvak had verkocht. Bij de verificaties in de bedrijven van Sony verzocht de Commissie het bedrijf een verklaring voor deze lage prijzen te geven en slechts voor één op negen door de Commissie geselecteerde transacties kon Sony een redelijke verklaring geven. Bijgevolg concludeerde de Commissie dat tweedehandse producten in aanmerking waren genomen bij de berekening van de normale waarde in het oorspronkelijke onderzoek en derhalve, om logische redenen en met het oog op de vergelijkbaarheid van de prijzen, ook in dit onderzoek in aanmerking dienden te worden genomen. Bovendien bleek uit het onderzoek dat Sony en zijn verkoopfilialen sommige transacties op de markt van de Gemeenschap hadden voorgesteld als verkopen van tweedehandse producten, maar geen bewijzen konden overleggen dat er inderdaad van dergelijke verkopen sprake was geweest.

d) Ontoereikende stijging van de wederverkoopprijzen

(27) Tot slot berekende de Commissie het verschil tussen de "huidige nettowederverkoopprijzen" en de "referentieprijzen" in absolute cijfers, teneinde vast te stellen of de wederverkoopprijzen na de instelling van de maatregelen voldoende waren gestegen. Voor beide bedrijven bleek na de berekening dat de wederverkoopprijzen van bijna alle producten die in het onderzoek werden behandeld, niet voldoende waren gestegen.

(28) Bovenbedoeld verschil werd vervolgens uitgedrukt als een percentage van de huidige nettowederverkoopprijzen. Men stelde vast dat de huidige gewogen gemiddelde netto-wederverkoopprijzen, voor de twee bedrijven met de volgende marges, onder de referentieprijzen bleven:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De Commissie concludeerde dat dit prijsverschil in de Gemeenschap enorme proporties aannam. Daarom achtte de Commissie het niet noodzakelijk nog verder na te gaan of de latere verkoopprijzen in de Gemeenschap voldoende waren gestegen.

e) Andere factoren die invloed uitoefenen op de gemiddelde wederverkoopprijzen van TCS na de instelling van de antidumpingrechten

(29) Er werden door de belanghebbende partijen geen andere argumenten aangevoerd en de Commissie ontdekte tijdens haar onderzoek ook geen andere factoren die konden verklaren waarom de wederverkoopprijzen van de betrokken partijen niet stegen in de mate die, zoals hierboven uiteengezet, na de instelling van de antidumpingrechten redelijkerwijze kon worden verwacht. Geen enkele producent/exporteur voerde aan dat door een daling van de normale waarde de verwachte wederverkoopprijs in de Europese Gemeenschap eveneens zou dalen.

f) Conclusie

(30) De Raad concludeert dat de antidumpingmaatregelen op de invoer van de producten die in dit onderzoek worden behandeld, de wederverkoopprijzen in de Gemeenschap niet voldoende hebben laten stijgen in de zin van artikel 12, lid 2, van de basisverordening.

4. Herberekening van de dumpingmarges

(31) Om de nieuwe dumpingmarge te berekenen ingevolge artikel 12, lid 2, van de basisverordening voerde de Commissie een dumpingberekening uit overeenkomstig artikel 2 van de basisverordening, door dezelfde methode toe te passen als tijdens het oorspronkelijke onderzoek.

a) Normale waarde

(32) Aangezien geen van de bedrijven een wijziging meldde in de normale waarde ingevolge artikel 12, lid 5, van de basisverordening, werden de normale waarden die in het oorspronkelijke onderzoek waren vastgesteld, gebruikt voor de berekening van de dumpingmarges.

b) Uitvoerprijzen

(33) Zoals bepaald in artikel 12, lid 2, van de basisverordening berekende de Commissie de uitvoerprijzen van de bedrijven opnieuw overeenkomstig artikel 2, lid 8 en lid 9, van de basisverordening. De Commissie stelde in dit verband vast dat beide bedrijven het betrokken product invoerden via bedrijven die verbonden zijn met de producenten in Japan. Derhalve werd overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening besloten de uitvoerprijzen samen te stellen op basis van de prijzen waartegen het ingevoerde product voor het eerst werd wederverkocht aan een onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap; hierbij werden correcties aangebracht voor alle kosten die waren ontstaan tussen de invoer en de wederverkoop (met inbegrip van de betaalde antidumpingrechten en een redelijke winstmarge). De winstmarge die in het oorspronkelijke onderzoek voor de verkoopfilialen in de Gemeenschap werd gebruikt, werd ook in dit geval in aanmerking genomen. Voor de berekening van de uitvoerprijzen van Ikegami baseerde de Commissie zich op de wederverkoopprijzen die werden opgegeven door de afnemers van Ikegami, op de verkoopkosten, algemene en administratieve uitgaven die geboekt stonden in de geverifieerde rekeningen van Ikegami en op gegevens die geverifieerd werden gedurend het oorspronkelijke onderzoek, vooral wat de CIF-waarden betreft die voor de berekening van de betaalde rechten gebruikt werden.

(34) Voor Sony bleek uit het onderzoek dat de financiële afwikkeling van bepaalde verkopen tussen de bedrijven zoals in het oorspronkelijke onderzoek plaatsvond via een verbonden financieringsbedrijf. De Commissie oordeelde dat de kosten van dit verbonden financieringsbedrijf kosten waren die normaliter gedragen werden door een importeur en dat zij met het oog op de samenstelling van de uitvoerprijs dienden te worden afgetrokken.

c) Vergelijking

(35) Om te komen tot een billijke vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijzen, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening, vond de vergelijking plaats in het af-fabriekstadium.

d) Dumpingmarge

(36) De vergelijking van de normale waarde met de berekende uitvoerprijzen bracht voor beide bedrijven, vergeleken met het oorspronkelijke onderzoek, een hogere dumping-marge aan het licht. De gewogen gemiddelde dumpingmarges, uitgedrukt als een percentage van de prijs franco grens Gemeenschap, bedragen:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

5. Nieuw niveau van het recht

(37) Aangezien uit het onderzoek is gebleken dat de van kracht zijnde maatregelen de wederverkoopprijzen in de Gemeenschap niet of onvoldoende hebben laten stijgen en aangezien de dumpingmarges zijn gestegen, dienen de maatregelen te worden aangepast aan de herberekende uitvoerprijzen.

In de loop van het onderzoek werd de vraag gesteld of het nieuwe recht zou moeten worden beperkt tot een niveau dat lager ligt dan de herberekende dumpingmarges om ervoor te zorgen dat het nieuwe recht voor geen enkel model zou leiden tot een wederverkoopprijs die hoger zou zijn dan de voordien berekende referentieprijs.

Een dergelijke beperking van het recht zou, alles welbeschouwd, echter niet opportuun zijn, aangezien de dumpingmarges berekend werden op basis van een gewogen gemiddelde. Bijgevolg kan alleen een antidumpingrecht dat gelijk is aan de nieuwe, op een gewogen gemiddelde basis berekende dumpingmarge in de Gemeenschap tot een prijs zonder dumping leiden. Eigenlijk bleek dat vooral producenten die prijsverschillen toepassen bij verschillende modellen of op verschillende nationale markten, voordeel zouden hebben gehaald uit de beperking van het recht en dat leek ongerechtvaardigd. Derhalve werd het nieuwe recht vastgesteld op het niveau van de nieuwe dumpingmarges.

C. ONDERZOEK IN VERBAND MET NIEUWE MODELLEN VAN PROFESSIONELE CAMERASYSTEMEN

1. Procedure

(38) Zoals vermeld in overweging 4 ontving de Commissie gedurende haar onderzoek, ingevolge artikel 12 van de basisverordening, verzoeken van verschillende Japanse producenten om de lijst van professionele camerasystemen, die zijn vrijgesteld van de antidumpingrechten die van toepassing zijn op TCS van oorsprong uit Japan, van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1015/94 met bepaalde modellen van professionele camera's uit te breiden. De Commissie lichtte de bedrijfstak van de Gemeenschap hierover in.

2. Onderzochte modellen

(39) Er werden aanvragen ingediend voor de volgende producten:

a) Sony:

- camera DXC-327BP, die werd voorgesteld als een opvolger van DXC-327AP; deze nieuwe camera wordt verkocht in de volgende types: DXC-327BPF, DXC-327BPK, DXC-327BPL, DXC-327BPH;

- camera DXC-D30P, die werd voorgesteld als een opvolger van DXC-637P; deze nieuwe camera wordt verkocht in de volgende types: DXC-D30PF, DXC-D30PK, DXC-D30PL, DXC-D30PH, DSR-130PF, DSR-130PK, DSR-130PL, PVW-D30PF, PVW-D30PK, PVW-D30PL;

- zoeker DXF-701CE, die werd voorgesteld als een opvolger van DXF-601CE.

b) JVC:

- CAMERA KY-D29ECH, die werd voorgesteld als een opvolger van KY-27CECH;

- zoeker VF-P116, die werd voorgesteld voor uitsluitend gebruik met camera's die van de antidumpingrechten waren uitgesloten.

c) Olympus:

- camera OTV-SX, die werd voorgesteld als een camera die uitsluitend op medisch gebied werd gebruikt.

d) Ikegami:

- camera LK-33, die werd voorgesteld als een camera die in de eerste plaats op medisch gebied werd gebruikt;

- camera HDL-30MA, die werd voorgesteld als een camera die hoofdzakelijk als een microscoop werd gebruikt.

3. Standpunten van de producenten van de Gemeenschap

(40) De Commissie verstrekte de producenten van TCS in de Gemeenschap technische gegevens in verband met de hierboven opgenomen nieuwe modellen. De producenten van de Gemeenschap deelden de Commissie mee dat de betrokken modellen kunnen worden geclassificeerd als professionele camera's en dus van de antidumping-maatregelen kunnen worden vrijgesteld.

4. Conclusie

(41) De Raad concludeert dat de bovenvermelde modellen aan de lijst van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1015/94 van de Raad kunnen worden toegevoegd en derhalve kunnen worden vrijgesteld van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van TCS van oorsprong uit Japan,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1015/94, wordt hierbij als volgt gewijzigd:

1. De percentages van het definitieve antidumpingrecht voor Sony Corporation en Ikegami Tsushinki worden gewijzigd. De nieuwe antidumpingrechten die worden toegepast op de prijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedragen:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2. De bijlage wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 7 oktober 1997.

Voor de Raad

De Voorzitter

J.-C. JUNCKER

(1) PB L 56 van 6. 3. 1996, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2331/96 (PB L 317 van 6. 12. 1996, blz. 1).

(2) PB L 111 van 30. 4. 1994, blz. 106. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2474/95 (PB L 255 van 25. 10. 1995, blz. 11).

(3) PB L 255 van 25. 10. 1995, blz. 11.

(4) PB C 104 van 10. 4. 1996, blz. 9.

(5) PB L 307 van 20. 12. 1995, blz. 30.

BIJLAGE

>RUIMTE VOOR DE TABEL>