Home

Besluit Nr. 1686/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 tot vaststelling van het communautaire actieprogramma "Europees vrijwilligerswerk voor jongeren"

Besluit Nr. 1686/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 tot vaststelling van het communautaire actieprogramma "Europees vrijwilligerswerk voor jongeren"

Besluit Nr. 1686/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 tot vaststelling van het communautaire actieprogramma "Europees vrijwilligerswerk voor jongeren"

Publicatieblad Nr. L 214 van 31/07/1998 blz. 0001 - 0011


BESLUIT Nr. 1686/98/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 20 juli 1998 tot vaststelling van het communautaire actieprogramma "Europees vrijwilligerswerk voor jongeren"

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 126,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (3),

Volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag (4), en gezien de op 30 juni 1998 door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerptekst,

(1) Overwegende dat de Europese Raad te Essen (9-10 december 1994), Cannes (26-27 juni 1995), Madrid (15-16 december 1995) en Dublin (13-14 december 1996) de noodzaak heeft onderstreept van het voeren van nieuwe acties ter bevordering van de sociale en beroepsintegratie van jongeren in Europa;

(2) Overwegende dat de Europese Raad te Florence (21-22 juni 1996) in zijn conclusies het van belang heeft geacht dat de opneming van jongeren in het arbeidsproces wordt vergemakkelijkt en in deze context met belangstelling kennis heeft genomen van de idee van Europees vrijwilligerswerk;

(3) Overwegende dat de Europese Raad te Amsterdam (16-17 juni 1997) heeft verklaard waarde te hechten aan het vrijwilligerswerk;

(4) Overwegende dat de Raad de Commissie heeft verzocht concrete maatregelen voor te stellen om de transnationale samenwerking op het gebied van het vrijwilligerswerk te vergemakkelijken;

(5) Overwegende dat de Raad in zijn resolutie van 5 oktober 1995 over samenwerking met derde landen op het gebied van jeugdzaken (5) de noodzaak heeft onderstreept van versterking, met name op het gebied van het vrijwilligerswerk, van de samenwerking met de derde landen waarmee de Gemeenschap associatie- of samenwerkingsovereenkomsten heeft gesloten;

(6) Overwegende dat de Europese Raad op 25 en 26 juni 1984 de lidstaten heeft verzocht de nodige maatregelen te nemen om de jongeren aan te moedigen tot deelname aan door de Gemeenschap buiten haar grenzen georganiseerde projecten en de lidstaten heeft aanbevolen de invoering van de sociale bescherming van de vrijwilligers voor ontwikkelingswerk of de opheffing van tekortkomingen op dit gebied als een van de doelstellingen van hun sociaal beleid te erkennen;

(7) Overwegende dat het Parlement ook herhaaldelijk zijn steun heeft uitgesproken voor de ontwikkeling van een vrijwilligersdienst op het niveau van de Gemeenschap, met name in zijn resolutie van 22 september 1995 over de oprichting van een Europese burgerdienst (6);

(8) Overwegende dat het samenwerkingsbeleid op het gebied van jeugdzaken door middel van de ontwikkeling van informeel onderwijs een aanvulling vormt op het in het Verdrag genoemde onderwijsbeleid en dat het verder ontwikkeld moet worden;

(9) overwegende dat ook in verschillende lidstaten vrijwilligerswerkactiviteiten van uiteenlopende aard bestaan en dat een reeks niet-gouvernementele organisaties op dit gebied werkzaam is;

(10) Overwegende dat deze experimenten beperkt zijn gebleven en dat de transnationale acties op het gebied van het vrijwilligerswerk kwalitatief en kwantitatief ontwikkeld dienen te worden;

(11) Overwegende dat het nodig is nieuwe mogelijkheden voor de overdracht en de toepassing van ervaringen en goede praktijken te creëren en nieuwe partnerschappen te bevorderen;

(12) Overwegende dat op onafhankelijke wijze een evaluatie ex ante betreffende een meerjarenprogramma voor vrijwilligerswerk is uitgevoerd overeenkomstig de beginselen die door de Commissie zijn ontwikkeld in verband met de tweede fase van het SEM 2000-programma ("Sound and efficient management");

(13) Overwegende dat bij dit besluit een communautair kader wordt vastgesteld om bij te dragen tot de ontwikkeling van transnationale vrijwilligerswerkactiviteiten; dat de lidstaten passende en gecoördineerde maatregelen zouden moeten treffen om de juridische en administratieve obstakels uit de weg te ruimen, teneinde de toegang van jongeren tot het programma te verbeteren en de erkenning van de speciale status van de jonge vrijwilliger te vergemakkelijken;

(14) Overwegende dat de deelname van jongeren aan vrijwilligerswerkactiviteiten een informele onderwijsactiviteit vormt, waarvan de kwaliteit voor een groot deel zal afhangen van passende voorbereidingsacties, waaronder acties inzake kennis van taal en cultuur; dat een en ander bijdraagt tot hun toekomstige oriëntatie en tot verruiming van hun horizon, en de ontwikkeling stimuleert van hun sociale vaardigheden, van een actief burgerschap en van een evenwichtige integratie in de samenleving vanuit economisch, sociaal en cultureel oogpunt, en het besef van een waarachtig Europees burgerschap kan bevorderen;

(15) Overwegende dat de instelling van een Europese vrijwilligersdienst moet sporen met de andere communautaire acties ten behoeve van de jeugd die met name in het kader van het "Jeugd voor Europa"-programma (7) gevoerd worden, en dat het derhalve dienstig is erop toe te zien dat deze elkaar aanvullen;

(16) Overwegende dat het nodig is de samenhang te versterken tussen de in het kader van dit programma gevoerde acties, de strijd tegen de diverse vormen van uitsluiting, waaronder racisme en vreemdelingenhaat, de samenwerking met derde landen en de acties die worden ontwikkeld in het kader van de sociale politiek, met name de door het Europees Sociaal Fonds (mainstream en communautair initiatief Employment-Youthstart) gesteunde activiteiten ten behoeve van de opleiding en de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt;

(17) Overwegende dat het, teneinde de overgang naar het werkend bestaan te vergemakkelijken, nodig is te voorzien in een complementaire samenhang tussen het Europees vrijwilligerswerk en, met name, de plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven;

(18) Overwegende dat het vrijwilligerswerk kan bijdragen tot het voldoen aan nieuwe behoeften van de samenleving en ook een nieuw scala aan activiteiten en beroepen kan aandragen;

(19) Overwegende dat de deelname aan de in dit besluit bedoelde vrijwilligerswerkacties op louter vrijwillige basis dient te geschieden en dat het hierbij zou moeten gaan om activiteiten zonder winstoogmerk, waarbij het ontvangstproject een informele onderwijsactiviteit voor de jonge vrijwilliger vormt en dat deze activiteit derhalve in geen geval kan worden gelijkgesteld met een baan;

(20) Overwegende dat de jonge vrijwilligers die aan dit programma deelnemen, over voldoende bestaansmiddelen moeten beschikken;

(21) Overwegende dat de activiteiten van het Europees vrijwilligerswerk niet bedoeld zijn ter vervanging van de militaire dienst, van alternatieve dienstformules voor met name gewetensbezwaarden en van de verplichte burgerdienst die in verscheidene lidstaten bestaan, en dat zij niet in de plaats zouden mogen komen van potentiële of bestaande betaalde banen, noch mogen leiden tot beperking daarvan;

(22) Overwegende dat de Commissie en de lidstaten moeten ijveren voor complementariteit tussen de activiteiten van het Europees vrijwilligerswerk en de diverse soortgelijke nationale acties;

(23) Overwegende dat de deelname aan het Europees vrijwilligerswerk zonder enige discriminatie moet openstaan voor alle legaal in een lidstaat verblijvende jongeren;

(24) Overwegende dat het verstrekken van de verblijfsvergunning en eventueel van het visum behoort tot de bevoegdheid van de autoriteiten van de lidstaten en dat het begrip "legaal verblijvende" volgens het nationale recht wordt gedefinieerd;

(25) Overwegende dat het nodig is dat de uitvoering van dit programma wordt ingebed in door de lidstaten in nauwe samenwerking met de voor jeugdzaken verantwoordelijke nationale autoriteiten aangewezen gedecentraliseerde structuren, teneinde ervoor te zorgen dat de communautaire actie de nationale activiteiten ondersteunt en aanvult met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel als omschreven in artikel 3 B van het Verdrag;

(26) Overwegende dat de activiteiten van het Europees vrijwilligerswerk de plaatselijke en regionale autoriteiten direct aangaan, gezien de rol die deze zouden kunnen spelen bij de directe ondersteuning van de projecten, de verstrekking van rechtstreekse informatie aan de betrokkenen en de follow-up van de jongeren na afloop van hun vrijwilligerswerk;

(27) Overwegende dat de sociale partners een belangrijke rol zouden moeten spelen bij de ontwikkeling van Europees vrijwilligerswerk, niet alleen om te vermijden dat de vrijwilligersactiviteiten potentiële of bestaande banen verdringen, maar ook in het kader van de follow-up van de verworven ervaring om een bijdrage te leveren aan de actieve integratie van de jongeren in de maatschappij;

(28) Overwegende dat maatschappelijke organisaties een belangrijke rol zouden moeten spelen bij het scheppen van mogelijkheden voor deelname van alle jongeren aan deze programma's en met name van de jongeren die het het moeilijkst hebben;

(29) Overwegende dat er een permanente follow-up moet komen waarbij met name het advies van de sociale partners en van de maatschappelijke organisaties in aanmerking wordt genomen;

(30) Overwegende dat de Commissie en de lidstaten ervoor zorgen dat de samenwerking wordt gestimuleerd met de niet-gouvernementele organisaties die werkzaam zijn op het gebied van jeugdzaken alsmede op sociaal gebied, het gebied van het milieu, de cultuur en de strijd tegen de diverse vormen van uitsluiting;

(31) Overwegende dat de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte voorziet in een uitgebreide samenwerking op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugdzaken tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die deelnemen aan de Europese Economische Ruimte anderzijds; dat artikel 4 van protocol nr. 31 bepaalt dat de EVA-landen die deelnemen aan de Europese Economische Ruimte, vanaf 1 januari 1995 deelnemen aan alle programma's van de Gemeenschap op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugdzaken die op dat moment lopen of zijn goedgekeurd;

(32) Overwegende dat het programma "Europees vrijwilligerswerk voor jongeren" openstaat voor deelname van de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa (LMOE) overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in de Europa-overeenkomsten of de gesloten of te sluiten aanvullende protocollen betreffende de deelname van deze landen aan communautaire programma's; dat het programma openstaat voor deelname van Cyprus en Malta op grond van aanvullende kredieten overeenkomstig dezelfde regels als deze die gelden voor de EVA-landen die deelnemen aan de Europese Economische Ruimte, volgens met deze landen overeen te komen procedures, onverminderd de te volgen procedures voor de deelname van Malta;

(33) Overwegende dat de bevordering van een actief burgerschap en het opdoen van een informele onderwijservaring, enerzijds, en de bijdrage van de jongeren aan de samenwerking tussen de Gemeenschap en de derde landen, anderzijds, belangrijke doelstellingen van het programma "Europees vrijwilligerswerk voor jongeren" zijn;

(34) Overwegende dat verscheidene associatie- en samenwerkingsovereenkomsten in de mogelijkheid van uitwisseling van jongeren voorzien;

(35) Overwegende dat in dit besluit voor de gehele duur van het programma financiële middelen worden vastgesteld die voor de Begrotingsautoriteit in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiepunt zijn in de zin van punt 1 van de verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 6 maart 1995 (8);

(36) Overwegende dat de financiële vooruitzichten van de Gemeenschap tot en met 1999 geldig zijn en voor de periode daarna moeten worden herzien;

(37) Overwegende dat, met het oog op de afsluiting van de derde fase van het Jeugd voor Europa-programma op 31 december 1999, de Commissie - vóór 31 december 1997 - een verslag aan het Europees Parlement en de Raad zal voorleggen met haar beschouwingen over de belangrijkste prioriteiten van het samenwerkingsbeleid op het gebied van jeugdzaken in het perspectief van het jaar 2000;

(38) Overwegende dat op 20 december 1994 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie een modus vivendi is overeengekomen betreffende de maatregelen ter uitvoering van de besluiten die zijn vastgesteld volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag (9),

BESLUITEN:

Artikel 1

Vaststelling van het programma

1. Bij dit besluit wordt het communautaire actieprogramma "Europees vrijwilligerswerk voor jongeren" vastgesteld, hierna "programma" genoemd, betreffende de activiteiten van het Europees vrijwilligerswerk binnen de Gemeenschap en in derde landen voor legaal in een lidstaat verblijvende jongeren.

Het programma wordt goedgekeurd voor de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 1999.

2. Dit programma past in het kader van de algemene doelstellingen van een samenwerkingsbeleid op het gebied van jeugdzaken, als omschreven in het programma "Jeugd voor Europa" (artikel 1, lid 2). Het is bedoeld om, met inachtneming van het beginsel van gelijke kansen voor mannen en vrouwen, de mobiliteit en solidariteit van jongeren in het kader van een actief burgerschap te stimuleren, een informele onderwijservaring in verscheidene activiteitensectoren te bevorderen en jongeren in staat te stellen deze ervaring op te doen, waardoor een basis voor hun toekomstoriëntatie kan worden gelegd, alsmede hun actieve bijdrage aan democratie, tolerantie en solidariteit als idealen in de context van de opbouw van Europa en aan de samenwerking tussen de Europese Unie en derde landen te bevorderen via hun deelneming aan transnationale activiteiten ten dienste van de samenleving.

Artikel 2

Kader - Doelstellingen - Middelen

1. Dit programma, gebaseerd op een versterkte samenwerking tussen de lidstaten, biedt jongeren van in principe tussen 18 en 25 jaar een informele, met een attest bekrachtigde onderwijservaring op transnationaal niveau, die gericht is op zowel de verwerving van vaardigheden en bekwaamheden als de uitoefening van een verantwoordelijk burgerschap met het oog op hun actieve integratie in de maatschappij. De jongeren die aan de activiteiten van dit programma deelnemen, worden hierna ook "jonge vrijwilligers" genoemd.

2. Overeenkomstig de algemene doelstellingen als bedoeld in artikel 1, zijn de specifieke doelstellingen van dit programma:

a) aanmoedigen van zin voor initiatief, creativiteit en solidariteit bij jongeren, zodat zij zich actief in de samenleving kunnen integreren en kunnen bijdragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van het programma;

b) versterken van de deelname van legaal in een lidstaat verblijvende jongeren aan transnationale activiteiten van lange of korte duur ten dienste van de samenleving, binnen de Gemeenschap of in derde landen, in het bijzonder de landen waarmee de Gemeenschap samenwerkingsovereenkomsten heeft gesloten. Deze activiteiten mogen niet in de plaats komen van potentiële of bestaande betaalde banen, noch leiden tot beperking daarvan;

c) bevorderen van de erkenning van de waarde van een informele onderwijservaring die in een Europese context is opgedaan;

d) vergemakkelijken van de toegang van alle jongeren tot het programma.

3. Te dien einde en overeenkomstig de in artikel 1 bedoelde algemene doelstellingen en de in lid 2 van dit artikel bedoelde specifieke doelstellingen zijn de hoofdlijnen van de acties van dit programma, zoals uiteengezet in de bijlage, als volgt:

a) ondersteunen van transnationale activiteiten van lange of korte duur ten dienste van de samenleving, binnen de Gemeenschap en in derde landen;

b) ondersteunen van activiteiten die ten doel hebben op het Europees vrijwilligerswerk toegespitste partnerschappen en innoverende netwerkacties te bevorderen;

c) ondersteunen van acties en projecten die ten doel hebben de follow-up van de jonge vrijwilligers te bevorderen en de ervaring die deze jonge vrijwilligers in het kader van het Europees vrijwilligerswerk hebben opgedaan, concreet te benutten en aldus hun actieve integratie in de maatschappij te bevorderen;

d) ontwikkelen en ondersteunen van een passende voorbereiding, met name inzake talenkennis en interculturele kennis, en van de begeleiding van de jonge vrijwilligers, de pedagogische actoren en de leiders van de Europese projecten, teneinde de jonge vrijwilligers in staat te stellen deel te nemen aan hoogwaardige acties die verband houden met de doelstellingen van het programma;

e) ondersteunen van de kwaliteit van het geheel van activiteiten van het programma alsook van de ontwikkeling van de Europese dimensie daarvan en bijdragen tot de samenwerking op het gebied van jeugdzaken door, waar zulks mogelijk is, de inspanningen van de lidstaten ter verbetering van de diensten en maatregelen ten behoeve van het Europees vrijwilligerswerk te schragen, met name door acties die bedoeld zijn om aan de jongeren informatie te verstrekken over de doelstellingen van het programma en door studies en een permanente evaluatie die het mogelijk maken de wijze van uitvoering en de uitgangspunten van het programma in voorkomend geval aan te passen aan de behoeften die zich zouden kunnen voordoen.

Artikel 3

Financiële bepalingen

1. De financiële middelen voor de uitvoering van dit programma belopen 47,5 miljoen ECU voor de periode 1998-1999 en komen overeen met de huidige financiële vooruitzichten.

2. De jaarlijkse kredieten worden binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten door de Begrotingsautoriteit vastgesteld.

Artikel 4

Toegang tot het programma - Positieve acties

1. Er moet vooral op worden toegezien dat alle jongeren, zonder enige discriminatie, toegang hebben tot de activiteiten van het programma.

2. De Commissie en de lidstaten zien erop toe dat een bijzondere inspanning wordt geleverd ten gunste van jongeren die om culturele, sociale, fysieke, economische of geografische redenen de meeste moeite hebben om aan de op communautair en op nationaal, regionaal en lokaal niveau bestaande actieprogramma's deel te nemen. Daarbij dienen zij rekening te houden met de door deze doelgroep ondervonden moeilijkheden.

Artikel 5

Deelneming van de geassocieerde landen

Dit programma staat open voor deelneming van de LMOE overeenkomstig de Europa-overeenkomsten of de reeds gesloten of nog te sluiten aanvullende protocollen betreffende de deelneming van deze landen aan communautaire programma's. Dit programma staat open voor deelname van Cyprus en Malta op grond van aanvullende kredieten overeenkomstig dezelfde regels als deze die gelden voor de EVA-landen die deelnemen aan de Europese Economische Ruimte, volgens met deze landen overeen te komen procedures, onverminderd de te volgen procedures voor de deelneming van Malta.

Artikel 6

Tenuitvoerlegging, samenhang met andere acties, internationale samenwerking

1. De Commissie zorgt voor de tenuitvoerlegging van het programma.

2. De Commissie en de lidstaten zien toe op de samenhang en de complementariteit van de acties die worden uitgevoerd uit hoofde van dit programma en de overige relevante communautaire programma's en initiatieven, in het bijzonder het "Jeugd voor Europa"-programma en de programma's in het kader waarvan mogelijkheden bestaan voor de financiering van projecten met jonge vrijwilligers uit derde landen, respectievelijk de acties die door de lidstaten op dit gebied worden ondernomen.

3. De Commissie en de lidstaten bevorderen de samenwerking met betrekking tot dit programma om ervoor te zorgen dat het optreden terzake complementair is met de acties van de bevoegde internationale organisaties, in het bijzonder de Raad van Europa.

Artikel 7

Samenwerking met de lidstaten

1. De Commissie en de lidstaten nemen de maatregelen die zij passend achten ter ontwikkeling van de structuren die op communautair en nationaal vlak zijn opgezet om de doelstellingen van het programma te verwezenlijken, om de toegang tot het programma van jongeren en andere partners op lokaal niveau te vergemakkelijken, om te zorgen voor de evaluatie van en het toezicht op de in het programma bedoelde acties en om de overleg- en selectieprocedures toe te passen. In deze context nemen de Commissie en de lidstaten maatregelen om te verzekeren dat vrijwilligers op Europees, nationaal en plaatselijk niveau adequaat voorgelicht worden over en bewust gemaakt worden van hun rechten en verplichtingen en trachten zij actief bij te dragen tot de complementariteit tussen de activiteiten van het Europees vrijwilligerswerk en de diverse soortgelijke nationale acties.

2. Elke lidstaat streeft er zoveel mogelijk naar de maatregelen te treffen die hij nodig en wenselijk acht om te zorgen voor de goede werking van het programma, met name wat betreft de juridische en administratieve obstakels voor de toegang van jongeren tot het programma, de obstakels voor de transnationale mobiliteit van de jonge vrijwilligers en de erkenning van de speciale status van de jonge vrijwilliger.

Artikel 8

Attest

Een door de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 9, leden 2 en 3, opgesteld attest bekrachtigt de deelname van de jonge vrijwilligers aan het Europees vrijwilligerswerk, alsmede de door hen tijdens die periode opgedane ervaring en vaardigheden.

Artikel 9

Comité

1. Bij de uitvoering van dit programma wordt de Commissie bijgestaan door een comité bestaande uit de vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité ontwerpmaatregelen voor betreffende:

- het reglement van orde van het comité;

- de bepalingen voor de uitvoering van het programma;

- het jaarlijkse werkprogramma voor de uitvoering van de acties van het programma;

- het algemene evenwicht tussen de verschillende delen van het programma;

- de criteria voor de vaststelling van de indicatieve verdeling van de middelen over de lidstaten;

- het document dat de deelneming aan het Europees vrijwilligerswerk bekrachtigt;

- de bepalingen voor de controle en evaluatie van het programma.

Het comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie advies uit over het ontwerp. Het advies wordt uitgebracht met de meerderheid die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien deze maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het door het comité uitgebrachte advies, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht. In dit geval:

- kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten voor een periode van twee maanden, gerekend vanaf de datum van de kennisgeving, uitstellen;

- kan de Raad binnen de in het eerste streepje genoemde termijn met gekwalificeerde meerderheid een andersluidend besluit nemen.

3. De Commissie kan het comité raadplegen over elk ander vraagstuk in verband met de uitvoering van dit programma.

In dat geval legt de vertegenwoordiger van de Commissie het comité een ontwerp van de te nemen maatregelen voor. Het comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie, advies uit over dit voorstel, zo nodig door middel van een stemming.

Het advies wordt in de notulen opgenomen; voorts heeft iedere lidstaat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.

De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het comité uitgebrachte advies. Zij brengt het comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies.

Artikel 10

Toezicht en evaluatie

1. Vanaf het moment dat dit besluit wordt uitgevoerd, neemt de Commissie de nodige maatregelen voor het toezicht op en de permanente evaluatie van het programma, waarbij zij rekening houdt met de algemene en specifieke doelstellingen als vervat in de artikelen 1 en 2, met de specifieke doelstellingen als omschreven in de bijlage, met de bepalingen van artikel 4, alsmede met de eventuele aanwijzingen van het krachtens artikel 9 opgerichte comité.

2. De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad te gelegener tijd een verslag voor waarin met name rekening wordt gehouden met de resultaten van de communautaire acties op het gebied van jeugdzaken, eventueel vergezeld van passende voorstellen, met name inzake een coherente aanpak van acties op het gebied van jeugdzaken in het perspectief van het jaar 2000.

Artikel 11

Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Gedaan te Brussel, 20 juli 1998.

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

J. M. GIL-ROBLES

Voor de Raad

De Voorzitter

W. MOLTERER

(1) PB C 302 van 3. 10. 1997, blz. 6 en

PB C 320 van 21. 10. 1997, blz. 7.

(2) PB C 158 van 26. 5. 1997, blz. 12.

(3) PB C 244 van 11. 8. 1997, blz. 47.

(4) Advies van het Europees Parlement van 12 juni 1997 (PB C 200 van 30. 6. 1997, blz. 183), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 16 december 1997 (PB C 43 van 9. 2. 1998, blz. 35) en besluit van het Europees Parlement van 12 maart 1998 (PB C 104 van 6. 4. 1998, blz. 206). Besluit van het Europees Parlement van 15 juli 1998. Besluit van de Raad van 20 juli 1998.

(5) PB C 296 van 10. 11. 1995, blz. 11.

(6) PB C 269 van 16. 10. 1995, blz. 232.

(7) Besluit nr. 818/95/EG van de Raad en het Europees Parlement van 14 maart 1995 houdende aanneming van de derde fase van het programma "Jeugd voor Europa" (PB L 87 van 20. 4. 1995, blz. 1).

(8) PB C 102 van 4. 4. 1996, blz. 4.

(9) PB C 102 van 4. 4. 1996, blz. 1.

BIJLAGE

Om de mobiliteit van jongeren in het kader van een actief burgerschap aan te moedigen, hun concrete deelname aan de totstandbrenging van een Europese solidariteit te stimuleren, hun actieve integratie in de maatschappij te versterken, een informele onderwijservaring in verschillende sectoren te bevorderen en hen in staat te stellen deze ervaring op te doen, waardoor een basis voor hun toekomstoriëntatie kan worden gelegd, is de Gemeenschap voornemens om steun te verlenen aan activiteiten betreffende het Europees vrijwilligerswerk binnen de Gemeenschap en in derde landen en follow-up van deze activiteiten alsmede aan acties op het gebied van de Europese samenwerking die bedoeld zijn om de kwaliteit en de Europese dimensie van deze activiteiten te ontwikkelen.

Bij de uitvoering van dit programma moet worden ingespeeld op de behoeften van de doelgroep.

Ter indicatie wordt in het kader van dit programma onder "jonge vrijwilliger" verstaan een persoon van 18 tot en met 25 jaar die legaal verblijft in een lidstaat van de Europese Gemeenschap. Deze jongere verbindt zich vrijwillig tot het opdoen van een ervaring op het gebied van actief burgerschap en informeel onderwijs om sociale, interculturele, alsook persoonlijke bekwaamheden en vaardigheden te verwerven en tot het collectieve welzijn bij te dragen, waardoor een basis voor zijn/haar toekomstoriëntatie wordt gelegd. Daartoe neemt de jonge vrijwilliger in een andere lidstaat dan die waarin hij/zij verblijft, dan wel in een derde land, deel aan een niet-winstgevende en onbezoldigde activiteit die voor de gemeenschap van belang is en qua tijdsduur beperkt is (maximum twaalf maanden), zulks in het kader van een door de lidstaat en de Gemeenschap erkend project. Er wordt gezorgd voor kost en inwoning en begeleiding door een mentor. De leiding van het vrijwilligerswerkproject vergewist zich ervan dat de jonge vrijwilliger gedekt is door een ziektekostenverzekering, alsook door andere passende verzekeringen. Hij/zij krijgt een vergoeding/zakgeld.

De beginselen die aan de communautaire actie ten grondslag liggen, zijn de volgende:

- actieve deelname van de jonge vrijwilligers aan de voorbereiding alsook aan de verwezenlijking van de projecten;

- plaatselijke partnerschappen tussen de verschillende publieke/particuliere actoren die betrokken zijn bij de actieve integratie van de jongeren in de maatschappij;

- transnationale partnerschappen tussen ontvangstprojecten en uitzendprojecten;

- goedkeuring door de Commissie, na een positief advies van de bevoegde instanties van de lidstaten, van alle ontvangstprojecten;

- garanties in termen van voorbereiding, begeleiding en - voorzover mogelijk - mobiliteit van de jonge vrijwilligers;

- aanwezigheid in de ontvangstprojecten van mentors die een belangrijke rol hebben te spelen bij de begeleiding van de jonge vrijwilligers en bij de erkenning van de toegevoegde waarde van de verworven vaardigheden, alsook bij de voorbereiding van de follow-up van de actie;

- erkenning van de waarde van een in een Europese context opgedane informele onderwijservaring;

- follow-up van de jonge vrijwilligers en benutting van de verworven vaardigheden.

Te dien einde zet de Gemeenschap dit programma op, dat uit vier delen bestaat. Deze vier delen zijn met elkaar verbonden en bieden de nodige flexibiliteit om zo goed mogelijk in te spelen op de behoeften van de betrokken jongeren. De in het kader van dit programma ondernomen activiteiten vormen een aanvulling op deze die op het gebied van de jeugd worden ondernomen, met name in het kader van het "Jeugd voor Europa"-programma.

DEEL 1 - INTRACOMMUNAUTAIRE ACTIVITEITEN

1. De Gemeenschap verleent steun aan transnationale projecten van lange duur (in beginsel zes maanden tot een jaar) en korte duur (in beginsel drie weken tot drie maanden) die de legaal in een lidstaat verblijvende jongeren - in principe die van 18 tot en met 25 jaar, zonder evenwel bij wijze van uitzondering de mogelijkheid uit te sluiten dat in bepaalde naar behoren gemotiveerde gevallen ook jongeren in aanmerking kunnen komen die niet aan deze leeftijdsgrens voldoen - in staat stellen individueel of in groepsverband actief deel te nemen aan activiteiten waarmee tegemoet kan worden gekomen aan de behoeften van de samenleving op de meest uiteenlopende gebieden (sociale en sociaal-culturele activiteiten, milieu, cultuur enz.) en die een directe impact kunnen hebben op het welzijn van de gemeenschappen waarin ze terechtkomen. Deze projecten moeten tot doel hebben de jongeren van de Unie een informele onderwijservaring te bieden en hen met andere culturen en talen in aanraking te brengen doordat ze met nieuwe ideeën en projecten in de context van een interculturele civiele samenleving te maken krijgen.

2. De in het kader van dit deel toegekende steun mag niet meer bedragen dan 50 % van de gemaakte kosten in verband met de Europese vrijwilligerswerkactiviteit, onder voorbehoud van punt 3.

3. Overeenkomstig artikel 4, lid 2, van het besluit dienen inspanningen te worden geleverd ter vergemakkelijking van de toegang van jongeren die moeilijkheden op cultureel, sociaal, economisch, fysiek, psychisch of geografisch vlak ondervinden. Deze inspanningen moeten evenredig zijn aan de moeilijkheden die deze doelgroep bij de deelname aan bestaande actieprogramma's ondervindt. In deze context kan een hogere financiële steun dan de in punt 2 bedoelde 50 % worden toegekend of kan zo nodig steun worden verleend aan andere activiteiten ter vergemakkelijking van de deelname van deze doelgroep, waaronder voorbereidings- en follow-up-acties. De voorwaarden voor de toekenning van steun van meer dan 50 % worden vastgesteld door het in artikel 9 van het besluit bedoelde comité.

4. Er wordt steun toegekend aan:

Activiteiten van lange duur

5. Bij de activiteiten van lange duur wordt de nadruk gelegd op kwalificeerbare ervaring, verworven in het kader van de projecten van het Europees vrijwilligerswerk en op de follow-up van de activiteiten van de jonge vrijwilligers.

6. Een door de Commissie overeenkomstig de artikelen 8 en 9 van het besluit opgesteld attest bekrachtigt de deelname van de jonge vrijwilligers aan het Europees vrijwilligerswerk, alsmede de door hen tijdens die periode opgedane ervaring en vaardigheden.

Voorbereiding en begeleiding

7. Acties (met name inzake talenkennis en interculturele kennis) ter versterking van de Europese dimensie van de activiteiten, ter voorbereiding van de jonge vrijwilligers op projecten van lange duur vóór hun vertrek en ter bevordering van hun integratie tijdens de uitvoering van de activiteiten en na afloop van het Europees vrijwilligerswerk.

Activiteiten van korte duur

8. De Gemeenschap verleent steun aan transnationale projecten van korte duur die bedoeld zijn om de jongeren in concreto bewust te maken van de mogelijkheden van acties die geïnspireerd zijn op het beginsel van actief burgerschap en van de impact die deze activiteiten op hun leven kunnen hebben, en om alle partners met het begrip actief burgerschap vertrouwd te maken.

9. Deze projecten hebben in de eerste plaats betrekking op groepen jongeren. Er kan steun voor een individuele deelname aan een ontvangstproject worden overwogen op grond van de duur van het project, de aard daarvan of het profiel van de jonge vrijwilliger.

DEEL 2 - DERDE LANDEN

1. De Gemeenschap verleent steun aan transnationale projecten van lange duur (in beginsel zes maanden tot een jaar) en korte duur (in beginsel drie weken tot drie maanden) die de legaal in een lidstaat verblijvende jongeren - in principe die van 18 tot en met 25 jaar, zonder evenwel bij wijze van uitzondering de mogelijkheid uit te sluiten dat in bepaalde naar behoren gemotiveerde gevallen ook jongeren in aanmerking kunnen komen die niet aan deze leeftijdsgrens voldoen - in staat stellen individueel of in groepsverband in derde landen actief deel te nemen aan activiteiten waarmee tegemoet kan worden gekomen aan de behoeften van de samenleving op de meest uiteenlopende gebieden (sociale en sociaal-culturele activiteiten, milieu, cultuur enz.) en die een directe impact kunnen hebben op het welzijn van de gemeenschappen waarin ze terechtkomen. Deze projecten moeten tot doel hebben de jongeren een informele onderwijservaring te bieden en hen met andere culturen en talen in aanraking te brengen doordat ze met nieuwe ideeën en projecten in de context van een interculturele civiele samenleving te maken krijgen.

2. De in het kader van dit deel toegekende kredieten dienen in beginsel de kosten in verband met de activiteiten van de in de lidstaten verblijvende jongeren te dekken.

3. Er wordt steun toegekend aan:

Activiteiten van lange duur

4. Bij de activiteiten van lange duur wordt de nadruk gelegd op kwalificeerbare ervaring, verworven in het kader van de projecten van het Europees vrijwilligerswerk en op de follow-up van de activiteiten van de jonge vrijwilligers.

5. Een door de Commissie overeenkomstig de artikelen 8 en 9 van het besluit opgesteld attest bekrachtigt de deelname van de jonge vrijwilligers aan het Europees vrijwilligerswerk, alsmede de door hen tijdens die periode opgedane ervaring en vaardigheden.

Voorbereiding en begeleiding

6. Acties die het mogelijk maken de basis te leggen of te versterken voor de ontwikkeling van transnationale projecten op het gebied van het Europees vrijwilligerswerk in derde landen, meer in het bijzonder activiteiten van lange duur.

7. Acties (met name inzake talenkennis en interculturele kennis) ter versterking van de Europese dimensie van de activiteiten, ter voorbereiding van de jonge vrijwilligers op projecten van lange duur voor hun vertrek en ter bevordering van hun integratie tijdens de uitvoering van de activiteiten en na afloop van het Europees vrijwilligerswerk.

Activiteiten van korte duur

8. De Gemeenschap verleent steun aan transnationale projecten van korte duur die bedoeld zijn om de jongeren in concreto bewust te maken van de impact die dergelijke activiteiten op hun leven kunnen hebben, en om alle partners met het begrip actief burgerschap vertrouwd te maken.

9. Deze projecten hebben in de eerste plaats betrekking op groepen. Er kan steun voor een individuele deelname aan een ontvangstproject worden overwogen op grond van de duur van het project, de aard daarvan of het profiel van de jonge vrijwilliger.

DEEL 3 - FOLLOW-UP, ZIN VOOR INITIATIEF, CREATIVITEIT

1. De Gemeenschap steunt de ontwikkeling van follow-up-acties die erop gericht zijn de jonge vrijwilligers te helpen gebruik te maken van en lering te trekken uit de ervaring die zij tijdens hun vrijwilligerswerk hebben opgedaan en hun actieve integratie in de maatschappij te bevorderen.

2. Er kan steun worden toegekend aan initiatieven die jongeren na afloop van hun Europees vrijwilligerswerk nemen om hen te helpen activiteiten van sociale, culturele, sociaal-culturele en economische aard op te zetten en te bevorderen en/of deel te nemen aan aanvullende onderwijsactiviteiten. Deze steun moet de jonge vrijwilligers in staat stellen hun zin voor initiatief en hun creativiteit te ontwikkelen en de ontwikkeling van verschillende vormen van Europese samenwerking te stimuleren. Deze steun wordt in de eerste plaats verleend aan jongeren die deze het meest nodig hebben.

3. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan het bevorderen van (publieke of particuliere) partnerschappen en aan de samenwerking met (publieke of particuliere) initiatieven, met name op plaatselijk niveau, om de jongeren bij hun actieve integratie in de maatschappij te ondersteunen, te helpen en te begeleiden.

DEEL 4 - AANVULLENDE MAATREGELEN

4.1. Pedagogische actoren en leiders van Europese projecten

1. Verlenen van steun

In aanvulling op de eigenlijke vrijwilligerswerkactiviteiten wordt ook steun verleend aan acties die bedoeld zijn om de kwaliteit van het werk van de pedagogische actoren en de leiders van de Europese projecten te ondersteunen. Deze acties betreffen activiteiten die zowel op intracommunautair niveau als in derde landen worden gesteund. Zij beogen enerzijds de kwaliteit van de inhoud van de informele onderwijservaring te garanderen en anderzijds tot de ontwikkeling van validatiemethoden bij te dragen.

2. Pedagogische actoren

Onder pedagogische actoren worden de personen verstaan die als mentors van de jonge vrijwilligers tijdens de activiteiten van het Europees vrijwilligerswerk in de ontvangstprojecten bij de actie betrokken zijn en de personen die optreden als referentiepersonen voor de jonge vrijwilligers en de projecten binnen de relaisstructuren op nationaal, regionaal of lokaal niveau.

3. Activiteiten die steun krijgen

Dit zijn activiteiten:

- ter voorbereiding en ondersteuning van de pedagogische actoren bij de begeleiding van de jonge vrijwilligers in het kader van een transnationale vrijwilligerswerkactie, met bijzondere aandacht voor projecten waarbij jongeren zijn betrokken die geen of weinig ervaring op het gebied van transnationale activiteiten bezitten;

- met het oog op de ontwikkeling van het vermogen van de leiders van Europese projecten om hun administratieve taken in een Europese context naar behoren te vervullen (financieel en administratief management en follow-up van Europese projecten, juridische aspecten enz.).

4.2. Partnerschappen

Opzetten van partnerschappen

1. De Gemeenschap ondersteunt activiteiten inzake het opzetten van partnerschappen op lokaal, regionaal of nationaal niveau - tussen actoren uit de publieke en particuliere sector - die op het Europees vrijwilligerswerk gericht zijn en een perspectief voor het oprichten van transnationale en Europese partnerschappen bieden.

2. Er wordt steun verleend aan activiteiten ter vergemakkelijking en bevordering van de oprichting van transnationale partnerschappen tussen lokale, regionale of nationale partnerschappen die gezamenlijk wensen op te treden in het kader van onderhavig programma, hetzij binnen de Gemeenschap, hetzij met derde landen.

3. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan plaatselijke projecten/initiatieven van personen of organisaties die geen of weinig ervaring met mogelijkheden tot het aanknopen van contacten op Europees niveau hebben.

Innoverende netwerkacties

4. Er wordt steun toegekend aan innoverende acties die worden gestart door netwerken, meer in het bijzonder op sociaal en sociaal-cultureel gebied en op het gebied van het milieu, de cultuur en de bestrijding van de diverse vormen van uitsluiting.

5. Deze steun kan innoverende acties betreffen waarbij netwerken worden ontwikkeld van initiatieven binnen de Gemeenschap waaraan in voorkomend geval derde landen kunnen deelnemen.

6. De steun aan deze acties is bedoeld om, enerzijds, de ontwikkeling van innoverende concrete Europese vrijwilligerswerkactiviteiten door deze netwerken en, anderzijds, de integratie van de dimensie van Europees vrijwilligerswerk in deze netwerken aan te moedigen.

4.3. Informatie - Studies en evaluatie

1. Ondersteuning van activiteiten voor het opzetten van bewustmakings-, voorlichtings- en adviseringsvoorzieningen op lokaal, regionaal, nationaal en communautair niveau ter bevordering en ondersteuning van de doelstellingen van het programma.

2. Wat meer in het bijzonder de studies en de evaluatie met betrekking tot de doelstellingen van het programma betreft, richt de Gemeenschap haar inspanningen op de analyse en verspreiding van gegevens, de inhoud en de pedagogische waarde van het informele onderwijs alsook de bevordering van de communautaire samenwerking op dit gebied. De Commissie zorgt er, in samenwerking met de lidstaten, voor dat het onderhavig programma continu wordt gevolgd en geëvalueerd, teneinde, in voorkomend geval, de wijze van uitvoering van het programma aan te passen aan de behoeften die zich zouden kunnen voordoen.

Verklaringen van de Commissie

(Over het wegnemen van de obstakels voor mobiliteit)

De Commissie hecht grote waarde aan het opheffen van alle juridische en administratieve obstakels die een belemmering vormen voor de toegang tot het communautair actieprogramma "Europees vrijwilligerswerk voor jongeren" en voor de transnationale mobiliteit van Europese jonge vrijwilligers.

De Commissie zal de tenuitvoerlegging van het programma, waaronder de opheffing van deze obstakels, nauwlettend volgen en zo nodig passende initiatieven nemen.

(Over het programmacomité)

De Commissie zal het Europees Parlement eenmaal per jaar in kennis stellen van de uitvoeringsmaatregelen die zijn getroffen ter toepassing van dit besluit.