Home

Richtlijn 98/20/EG van de Raad van 30 maart 1998 tot wijziging van Richtlijn 92/14/EEG betreffende de beperking van de exploitatie van de vliegtuigen van bijlage 16 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, boekdeel 1, deel 2, hoofdstuk 2, tweede uitgave (1988)

Richtlijn 98/20/EG van de Raad van 30 maart 1998 tot wijziging van Richtlijn 92/14/EEG betreffende de beperking van de exploitatie van de vliegtuigen van bijlage 16 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, boekdeel 1, deel 2, hoofdstuk 2, tweede uitgave (1988)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 84, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag(3),

  1. Overwegende dat de bepalingen van Richtlijn 92/14/EEG(4) als belangrijkste doel hebben de exploitatie van bepaalde types civiele subsonische straalvliegtuigen te beperken;

  2. Overwegende dat een definitie van de belangrijkste begrippen in de richtlijn eventuele twijfels omtrent de doelstellingen en het toepassingsgebied van de richtlijn weg moet nemen;

  3. Overwegende dat deze richtlijn geen afbreuk doet aan de mogelijkheid van elke lidstaat om gebruik te maken van de relevante bepalingen van Verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de toegang van communautaire luchtvaartmaatschappijen tot intracommunautaire luchtroutes(5), overeenkomstig de daarin gestelde voorwaarden;

  4. Overwegende dat het vanwege de uitzonderlijke historische situatie van de luchthavens die de luchtverbindingen van de agglomeratie Berlijn verzorgen en de ligging van de luchthavens Berlin Tegel en Berlin Tempelhof dicht bij het centrum van de stad, gerechtvaardigd is Richtlijn 92/14/EEG tijdelijk niet op deze twee luchthavens toe te passen;

  5. Overwegende dat de oorspronkelijke doelstelling van de vrijstelling voor in ontwikkelingslanden geregistreerde vliegtuigen in acht dient te worden genomen; dat de desbetreffende bepalingen van de richtlijn derhalve in die zin dienen te worden verduidelijkt;

  6. Overwegende dat een vrijstelling, verleend voor een vliegtuig van een ontwikkelingsland, alleen dat land ten goede komt;

  7. Overwegende dat de mogelijkheden om vrijstelling om economische redenen te verlenen, dienen te worden verduidelijkt;

  8. Overwegende dat duidelijk dient te worden gemaakt dat een lidstaat slechts voor vliegtuigen die in het register van die lidstaat zijn opgenomen een tijdschema kan opstellen voor de geleidelijke schrapping van vliegtuigen die niet aan de normen voldoen;

  9. Overwegende dat enkele lidstaten overeenkomsten hebben met luchtvaartmaatschappijen uit derde landen op grond waarvan zij die maatschappijen dezelfde vrijstelling voor het geleidelijk uit de exploitatie nemen van vliegtuigen van hoofdstuk 2 mogen verlenen als aan de luchtvaartmaatschappijen uit de Gemeenschap; dat het passend is dat die overeenkomsten niet ingetrokken worden;

  10. Overwegende dat het van essentieel belang is dat de bijlage bij Richtlijn 92/14/EEG actueel wordt gehouden en tijdig wordt bijgewerkt; dat derhalve door de Commissie, bijgestaan door een comité van regelgevende aard, wijzigingen dienen te worden opgesteld;

  11. Overwegende dat in artikel 3 van Richtlijn 92/14/EEG wordt bepaald dat vrijstellingen worden verleend voor vliegtuigen die in ontwikkelingslanden zijn geregistreerd; dat de krachtens dit artikel vrijgestelde vliegtuigen in de bijlage van de richtlijn worden vermeld;

  12. Overwegende dat de bijlage van Richtlijn 92/14/EEG dient te worden gewijzigd om daaraan bepaalde vliegtuigen toe te voegen die voor vrijstelling in aanmerking komen, maar bij de vaststelling van de richtlijn niet in de bijlage zijn opgenomen; dat eveneens bepaalde vliegtuigen die buiten bedrijf zijn gesteld, zijn vernietigd of anderszins niet langer voor vrijstelling in aanmerking komen, dienen te worden geschrapt;

  13. Overwegende dat absoluut moet worden voorkomen dat registraties verkeerd worden gebruikt; dat in de bijlage bij deze richtlijn voor elk vliegtuig een vermelding van het serienummer van de fabrikant voor het vliegtuig is opgenomen;

  14. Overwegende dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat voor inbreuken op de communautaire wetgeving zodanige strafbepalingen worden opgesteld dat de straffen doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn;

  15. Overwegende dat Oostenrijk krachtens de Akte van Toetreding van 1994 met ingang van 1 april 2002 aan de bepalingen van Richtlijn 92/14/EEG dient te voldoen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1 Wijzigingen

Richtlijn 92/14/EEG wordt als volgt gewijzigd:

  1. Aan artikel 1 wordt het volgende lid toegevoegd:

    „3.

    In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:

    • „luchtvaartmaatschappij”: een luchtvervoeronderneming met een geldige exploitatievergunning;

    • „exploitatievergunning”: een aan een onderneming verleende vergunning waarbij haar wordt toegestaan passagiers, post en/of vracht tegen vergoeding door de lucht te vervoeren;

    • „communautaire luchtvaartmaatschappij”: een luchtvaartmaatschappij met een geldige door een lidstaat overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2407/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de verlening van exploitatievergunningen aan luchtvaartmaatschappijen(*) verleende exploitatievergunning;

    • „totale vloot van civiele subsonische straalvliegtuigen”: de totale luchtvloot van civiele subsonische straalvliegtuigen waarover een luchtvaartmaatschappij uit eigen bezit of door enigerlei huurovereenkomst van ten minste een jaar kan beschikken;

    .

  2. Aan artikel 2 wordt het volgende lid toegevoegd:

    „4.

    Vóór de in lid 2 genoemde datum kan het gebruik van civiele subsonische straalvliegtuigen die niet voldoen aan het bepaalde in lid 1, onder a), worden beperkt of verboden op de luchthavens Berlin Tegel en Berlin Tempelhof.”

    .

  3. Artikel 3, onder b), wordt vervangen door:

  4. deze vliegtuigen in het referentiejaar in het in de bijlage van deze richtlijn voor het desbetreffende vliegtuig vermelde ontwikkelingsland geregistreerd waren en nog steeds rechtstreeks of op grond van leasing gebruikt worden door in dat land gevestigde natuurlijke of rechtspersonen”

  5. .

  6. Aan artikel 3 wordt de volgende alinea toegevoegd:

    „De vrijstelling geldt niet indien het vliegtuig wordt geleast aan een natuurlijke of een rechtspersoon die in een ander land is gevestigd dan het land dat voor dat vliegtuig in de bijlage staat vermeld.”

    .

  7. Artikel 7 wordt vervangen door:

    1.

    De lidstaten mogen bepalen dat het equivalent jaarlijks percentage vliegtuigen dat niet voldoet aan de normen van hoofdstuk 3 van bijlage 16, en dat uit hun registers moet worden geschrapt, niet meer bedraagt dan 10 % van de totale vloot van civiele subsonische straalvliegtuigen van een luchtvaartmaatschappij in de Gemeenschap.

    2.

    De lidstaten passen de bepalingen van artikel 2, lid 1, niet toe op vliegtuigen die overeenkomstig lid 1 in het register van een lidstaat worden gehandhaafd.

    3.

    Wanneer een lidstaat vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn voor vliegtuigen uit het register van een derde land die op die lidstaat vliegen een vrijstelling heeft verleend als omschreven in de leden 1 en 2, mag die vrijstelling geldig blijven voor luchtvaartmaatschappijen die aan de voorwaarden voldoen.”

    .

  8. De volgende artikelen worden ingevoegd:

    Wijzigingen in de bijlage van deze richtlijn die nodig kunnen blijken om ervoor te zorgen dat de in artikel 3 vermelde criteria volledig in acht worden genomen, worden volgens de procedure van artikel 9 ter, lid 2, vastgesteld.

    1.

    De Commissie wordt bijgestaan door het comité als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart(*), dat optreedt overeenkomstig de in lid 2 omschreven procedure.

    2.

    De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

    3.

    1. De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité.

    2. Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

      Indien de Raad, binnen drie maanden na de indiening van het voorstel bij de Raad, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.”

    .

  9. De bijlage wordt vervangen door de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2 Regeling voor bestraffing van overtredingen

De lidstaten stellen de regeling vast voor de bestraffing van overtredingen van de nationale bepalingen die krachtens deze richtlijn worden vastgesteld en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze straffen worden toegepast. De op deze wijze opgelegde straffen moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 maart 1999 in kennis van die bepalingen en delen eventuele latere wijzigingen zo spoedig mogelijk mee.

Artikel 3 Tenuitvoerlegging

1.

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 maart 1999 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.

Overeenkomstig artikel 168 van de Akte van Toetreding van 1994 en bijlage XIX, deel III, van deze akte doet Oostenrijk de nodige maatregelen in werking treden om uiterlijk op 1 april 2002 aan deze richtlijn te voldoen.

Artikel 4 Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 5 Geadresseerden

BIJLAGE

„BIJLAGELIJST VAN VLIEGTUIGEN DIE IN AANMERKING KOMEN VOOR EEN ONTHEFFING OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 3