Richtlijn 92/14/EEG wordt als volgt gewijzigd:
-
Aan artikel 1 wordt het volgende lid toegevoegd:
.„3.In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:
-
„luchtvaartmaatschappij”: een luchtvervoeronderneming met een geldige exploitatievergunning;
-
„exploitatievergunning”: een aan een onderneming verleende vergunning waarbij haar wordt toegestaan passagiers, post en/of vracht tegen vergoeding door de lucht te vervoeren;
-
„communautaire luchtvaartmaatschappij”: een luchtvaartmaatschappij met een geldige door een lidstaat overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2407/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de verlening van exploitatievergunningen aan luchtvaartmaatschappijen(*) verleende exploitatievergunning;
-
„totale vloot van civiele subsonische straalvliegtuigen”: de totale luchtvloot van civiele subsonische straalvliegtuigen waarover een luchtvaartmaatschappij uit eigen bezit of door enigerlei huurovereenkomst van ten minste een jaar kan beschikken;
-
-
Aan artikel 2 wordt het volgende lid toegevoegd:
.„4.Vóór de in lid 2 genoemde datum kan het gebruik van civiele subsonische straalvliegtuigen die niet voldoen aan het bepaalde in lid 1, onder a), worden beperkt of verboden op de luchthavens Berlin Tegel en Berlin Tempelhof.”
-
Artikel 3, onder b), wordt vervangen door:
.deze vliegtuigen in het referentiejaar in het in de bijlage van deze richtlijn voor het desbetreffende vliegtuig vermelde ontwikkelingsland geregistreerd waren en nog steeds rechtstreeks of op grond van leasing gebruikt worden door in dat land gevestigde natuurlijke of rechtspersonen”
-
Aan artikel 3 wordt de volgende alinea toegevoegd:
.„De vrijstelling geldt niet indien het vliegtuig wordt geleast aan een natuurlijke of een rechtspersoon die in een ander land is gevestigd dan het land dat voor dat vliegtuig in de bijlage staat vermeld.”
-
—
-
Artikel 7 wordt vervangen door:
.1.De lidstaten mogen bepalen dat het equivalent jaarlijks percentage vliegtuigen dat niet voldoet aan de normen van hoofdstuk 3 van bijlage 16, en dat uit hun registers moet worden geschrapt, niet meer bedraagt dan 10 % van de totale vloot van civiele subsonische straalvliegtuigen van een luchtvaartmaatschappij in de Gemeenschap.
2.De lidstaten passen de bepalingen van artikel 2, lid 1, niet toe op vliegtuigen die overeenkomstig lid 1 in het register van een lidstaat worden gehandhaafd.
3.Wanneer een lidstaat vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn voor vliegtuigen uit het register van een derde land die op die lidstaat vliegen een vrijstelling heeft verleend als omschreven in de leden 1 en 2, mag die vrijstelling geldig blijven voor luchtvaartmaatschappijen die aan de voorwaarden voldoen.”
-
De volgende artikelen worden ingevoegd:
.Wijzigingen in de bijlage van deze richtlijn die nodig kunnen blijken om ervoor te zorgen dat de in artikel 3 vermelde criteria volledig in acht worden genomen, worden volgens de procedure van artikel 9 ter, lid 2, vastgesteld.
1.De Commissie wordt bijgestaan door het comité als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart(*), dat optreedt overeenkomstig de in lid 2 omschreven procedure.
2.De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.
3.-
De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité.
-
Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
Indien de Raad, binnen drie maanden na de indiening van het voorstel bij de Raad, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.”
-
-
De bijlage wordt vervangen door de bijlage bij deze richtlijn.