Verordening (EG) Nr. 502/98 van de Commissie van 3 maart 1998 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van bepaalde magnetische schijven (3,5"- microschijven) van oorsprong uit Indonesië
Verordening (EG) Nr. 502/98 van de Commissie van 3 maart 1998 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van bepaalde magnetische schijven (3,5"- microschijven) van oorsprong uit Indonesië
VERORDENING (EG) Nr. 502/98 VAN DE COMMISSIE van 3 maart 1998 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van bepaalde magnetische schijven (3,5″-microschijven) van oorsprong uit Indonesië
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2331/96 (2), inzonderheid op de artikelen 7 en 9,
Na raadpleging van het Raadgevend Comité,
Overwegende hetgeen volgt:
A. PROCEDURE
(1) Op 6 april 1995 kondigde de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (3) de inleiding aan van een antidumpingprocedure met betrekking tot de invoer in de Gemeenschap van bepaalde magnetische schijven, hierna 3,5″-microschijven genoemd, van oorsprong uit Canada, Indonesië, Macau en Thailand, en begon zij met een onderzoek.
(2) De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die was ingediend door het "Committee of European Diskette Manufacturers (Diskma)" (Comité van Europese Diskettefabrikanten), namens een aantal producenten wier gezamenlijke productie van 3,5″-microschijven een belangrijk deel uitmaakt van de totale productie van dergelijke schijven in de Gemeenschap.
De klacht bevatte bewijsmateriaal inzake dumping van dit product en van daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade; dit bewijsmateriaal werd voldoende geacht om inleiding van een procedure te rechtvaardigen.
(3) De Commissie stelde de producenten, de exporteurs en de importeurs van wie bekend is dat zij bij deze zaak betrokken zijn, alsmede de vertegenwoordigers van de landen van uitvoer en de indiener van de klacht hiervan officieel in kennis, en stelde belanghebbenden in de gelegenheid hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.
(4) De Commissie verzond een vragenlijst aan de haar bekende betrokkenen; zij ontving gedetailleerde informatie van de producenten in de Gemeenschap namens wie de klacht is ingediend, van een producent in Indonesië en van een producent en de daarmee verbonden verkoopmaatschappij in Thailand.
(5) De Commissie bracht controlebezoeken aan de bedrijfspercelen van de volgende ondernemingen:
a) producenten in de Gemeenschap namens wie de klacht is ingediend:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
b) producenten/exporteurs in de betrokken landen
Indonesië:
- PT Beneluxindo, Jakarta, en de daarmee verbonden ondernemingen Benelux Manufacturing en Prime Standard in Hongkong;
Thailand:
- V-SA Magnetic Co. Ltd, Bangkok (producent);
- V-SA Cast Co. Ltd, Bangkok (verbonden verkoopmaatschappij).
(6) Het onderzoek om dumping vast te stellen betrof de periode van 1 maart 1994 tot en met 28 februari 1995, hierna het "onderzoektijdvak" genoemd. Het onderzoek naar schade had betrekking op de periode van 1992 tot en met het onderzoektijdvak.
(7) Definitieve antidumpingrechten zijn overigens reeds ingesteld ten aanzien van de invoer van 3,5″-microschijven van oorsprong uit Japan, Taiwan en de Volksrepubliek China bij Verordening (EEG) nr. 2861/93 van de Raad (4), uit Hongkong en de Republiek Korea bij Verordening (EG) nr. 2199/94 van de Raad (5), en uit Maleisië, Mexico en de Verenigde Staten van Amerika bij Verordening (EG) nr. 663/96 van de Raad (6).
(8) De omvang en de ingewikkeldheid van de verzamelde en onderzochte gegevens, alsmede het onderzoek naar ontwijking (7) dat gelijktijdig op grond van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 384/96, hierna "basisverordening" genoemd, werd uitgevoerd, leidden ertoe dat het onderzoek, waarop de in artikel 6, lid 9, van de basisverordening genoemde termijnen niet van toepassing zijn, langer dan een jaar heeft geduurd.
B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
1. Beschrijving van het betrokken product
(9) Het product ten aanzien waarvan de procedure werd ingeleid, betreft 3,5″-schijven, gebruikt voor het vastleggen en opslaan van digitaal gecodeerde computergegevens (GN-codes ex 8523 20 90 en ex 8524 90 91).
(10) Het onderzoek wees uit dat hoewel 3,5″-microschijven van GN-code ex 8524 90 91 (met ingang van 1 januari 1996 ex 8524 91 10) technisch gezien onder de beschrijving in overweging 9 vallen, zij voor gebruik in automatische gegevensverwerkers bestemde gegevens of instructies (andere dan geluids- of beeldinformatie) bevatten. Aan de hand van de thans beschikbare feiten werd geconcludeerd dat dergelijke schijven niet kunnen worden beschouwd als hetzelfde product als die van GN-code ex 8523 20 90, welke dergelijke gegevens niet bevatten. Aangezien ten aanzien van dit product geen dumping of schade kon worden aangetoond, wordt de procedure voor dit product beëindigd; de bevindingen hebben uitsluitend betrekking op 3,5″-microschijven van GN-code ex 8523 20 90, waarop ook alle voorgaande procedures betrekking hadden.
(11) De betrokken 3,5″-microschijven waren verkrijgbaar in een aantal typen, te onderscheiden naar de opslagcapaciteit ervan en de wijze waarop zij op de markt worden gebracht. Ten aanzien van de fundamentele fysieke eigenschappen en de technologie van de diverse typen microschijven bleken echter geen significante verschillen te bestaan; bovendien bleken al deze typen in hoge mate onderling uitwisselbaar te zijn. Om deze redenen, en in overeenstemming met het standpunt dat de instellingen van de Gemeenschap tot dusver hebben ingenomen, dienen alle 3,5″-microschijven die onder GN-code ex 8523 20 90 vallen, voor de toepassing van deze procedure als één product te worden beschouwd.
2. Soortgelijk product
(12) De diverse typen onder GN-code ex 8523 20 90 ingedeelde microschijven die in de Gemeenschap worden vervaardigd of uit de betrokken landen in de Gemeenschap worden ingevoerd, gebruiken dezelfde basistechnologie en zijn wat de fundamentele fysieke eigenschappen en de eindbestemming ervan betreft, gelijk. Zij dienen derhalve als soortgelijke producten in de zin van artikel l, lid 4, van de basisverordening te worden beschouwd.
C. DUMPING
1. Canada, Macau en Thailand
(13) De Commissie achtte het niet noodzakelijk om vast te stellen of er bij de invoer van 3,5″-microschijven, van oorsprong uit Canada, Macau en Thailand, van dumping sprake was, omdat de schade die door deze invoer gedurende het onderzoektijdvak werd veroorzaakt, als te verwaarlozen werd aangemerkt. De Commissie heeft daarom bij Besluit 98/175/EG (8) de procedure met betrekking tot de invoer uit deze landen beëindigd.
2. Indonesië
a) Normale waarde
(14) Een Indonesische producent voor wiens rekening vrijwel de gehele geregistreerde invoer in de Gemeenschap van het betrokken product uit Indonesië kwam, verleende zijn medewerking aan het onderzoek. Deze producent betrok al zijn grondstoffen van de moedermaatschappij in Hongkong; alle verkoopoperaties werden door een andere dochteronderneming van die moedermaatschappij, een eveneens in Hongkong gevestigde handelsonderneming, afgehandeld. De Indonesische producent had derhalve geen inkoop-, noch een verkoopafdeling, doch uitsluitend een productieinrichting en een afdeling verzending.
(15) De betrokken producent zette geen producten af op de Indonesische markt. Omdat de Commissie niet over gegevens beschikte inzake andere producenten in Indonesië die deze markt bedienen, moest de normale waarde worden berekend volgens artikel 2, lid 3, van de basisverordening, dat wil zeggen op basis van de productiekosten in het land van oorsprong, vermeerderd met een redelijk bedrag voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten, hierna VAA-kosten genoemd, en winst. De materiaalkosten werden berekend op basis van de kosten die de moedermaatschappij in Hongkong daadwerkelijk had gemaakt. De overigeproductiekosten werden berekend op basis van de kosten die de Indonesische producent daadwerkelijk had gemaakt. Overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening werden de VAA-kosten berekend aan de hand van de door de Indonesische producent gemaakte algemene kosten en administratiekosten, alsmede de VAA-kosten die de moedermaatschappij in Hongkong en de daarmee verbonden verkoopmaatschappij ten aanzien van het betrokken product hadden gemaakt. Voor de berekening van de winst werd het redelijk geacht de winstcijfers te gebruiken die in de geconsolideerde jaarrekening van de groep waren opgenomen, aangezien de groep werkzaam is op het gebied van de productie van en de handel in magnetische mediaproducten.
b) Uitvoerprijs
(16) Alle goederen werden tegen interne verrekenprijzen verkocht aan de moedermaatschappij in Hongkong, die de producten op haar beurt met inschakeling van de met haar verbonden handelsonderneming aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap verkocht. De uitvoerprijs diende derhalve te worden vastgesteld op basis van de aan de verbonden handelsmaatschappij in Hongkong daadwerkelijk betaalde of te betalen prijzen
c) Vergelijking
(17) Met het oog op een eerlijke vergelijking tussen de berekende uitvoerprijs en de berekende normale waarde, in het stadium af fabriek Indonesië, werden correcties toegepast ten aanzien van vracht- en verzekeringskosten, kredietkosten en commissies, zulks overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder e), g) en i), van de basisverordening. Vanwege de relatie tussen de Indonesische producent en de verbonden handelsmaatschappij in Hongkong zijn, zoals in overweging 14 is vermeld, de prijzen die de producent via de moedermaatschappij aan de verbonden handelsmaatschappij in rekening bracht, niet betrouwbaar. Om een betrouwbare prijs voor de uitvoer van Indonesië naar de Gemeenschap vast te stellen, werd de voor de uitvoer uit Hongkong berekende prijs gecorrigeerd op het stadium af Indonesië.
Aangezien de functie van de verbonden handelsonderneming gelijk kan worden gesteld met die van een handelaar die op commissiebasis werkt, werd 6 %, overeenkomend met een redelijk bedrag voor VAA-kosten en voor winst, in mindering gebracht op de prijzen die de verbonden handelsonderneming aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap in rekening bracht. Dit percentage werd redelijk geacht gezien de mate waarin de verbonden handelsonderneming bij de verkoopactiviteiten van de exporteur betrokken was.
d) Dumpingmarge
(18) De gewogen gemiddelde normale waarde werd vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs. De voorlopige dumpingmarge voor de Indonesische producent, uitgedrukt als percentage van de totale cif-waarde grens Gemeenschap van de invoer, bedroeg 41,1 %.
(19) Overeenkomstig artikel 18, lid 1, van de basisverordening werd, voor de eventualiteit dat er nog een Indonesische producent/exporteur zou zijn die niet op de vragenlijst van de Commissie had geantwoord, aan de hand van de beschikbare feiten een residuaire dumpingmarge vastgesteld. De bedoeling hiervan was het weigeren van medewerking niet te belonen en geen mogelijkheden voor ontwijking te bieden. Bij de vergelijking van de cijfers voor de uitvoer naar de Gemeenschap die door de medewerkende Indonesische producent waren verstrekt, met de invoerstatistieken van de Gemeenschap, bleek dat in zeer ruime mate medewerking was verleend. De Commissie was daarom van oordeel dat de bij het onderzoek vastgestelde feiten de meest redelijke waren; omdat er geen aanleiding was aan te nemen dat een niet-medewerkende producent/exporteur dumping zou hebben verricht op een lager dan het voor de medewerkende producent vastgestelde niveau, meende de Commissie dat de residuaire dumpingmarge op hetzelfde niveau, namelijk 41,1 % dient te worden vastgesteld.
D. BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP
(20) Alle bekende producenten van het betrokken product in de Gemeenschap werd om informatie gevraagd. Zoals de Commissie in de eerdere procedures had gedaan, nam zij ook in aanmerking dat enkele van de producenten in de Gemeenschap verbonden waren met producenten in de landen waarop die eerdere procedures betrekking hadden, waarbij was vastgesteld dat die producenten dumping hadden verricht en daarmee aanmerkelijke schade hadden veroorzaakt.
(21) Zoals ook in de eerdere procedures, stelde de Commissie vast dat de beoordeling van de gevolgen van de invoer met dumping uit Indonesië zou worden vertekend, indien de producenten in de Gemeenschap die verbonden waren met de producenten in de landen waarop eerdere procedures betrekking hadden en van wie was vastgesteld dat zij met een soortgelijk product dumping hadden verricht en daarmee de klager aanmerkelijke schade hadden berokkend, niet van de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden uitgesloten.
(22) Op basis van de bovenbeschreven benadering werd vastgesteld dat de productie van de klagende producenten gedurende het onderzoektijdvak ten minste 85 % van de totale productie in de Gemeenschap bedroeg. Dat wil zeggen dat de klager (Diskma) een aanzienlijk deel van de totale productie van het betrokken product in de Gemeenschap vertegenwoordigde.
E. SCHADE
Opmerking vooraf
(23) Opgemerkt moet worden dat de Raad reeds had vastgesteld dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade had ondervonden van de invoer met dumping uit Japan, Taiwan, de Volksrepubliek China, Hongkong, de Republiek Korea, Maleisië, Mexico en de Verenigde Staten. In de onderhavige procedure onderzocht de Commissie of de invoer met dumping van het betrokken product uit Indonesië eveneens tot de aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap bijdroeg.
(24) Het onderzoek van de Commissie had betrekking op de Gemeenschap in haar huidige samenstelling van 15 lidstaten.
1. Verbruik in de Gemeenschap, omvang en marktaandeel van de invoer met dumping
(25) De Commissie paste dezelfde methode toe als bij de voorgaande procedures, gecorrigeerd voor het verbruik in Finland, Oostenrijk en Zweden gedurende de onderzochte periode.
(26) Op deze basis bleek het verbruik in de Gemeenschap 819 miljoen eenheden in 1992, 1 095 miljoen eenheden in 1993, 1 400 miljoen eenheden in 1994 en 1 413 miljoen eenheden gedurende het onderzoektijdvak, dat wil zeggen een toename van 73 % van 1992 tot het onderzoektijdvak.
(27) De invoer uit Indonesië steeg van 0,19 miljoen eenheden in 1992 tot 91,5 miljoen eenheden gedurende het onderzoektijdvak, dat wil zeggen een toename gedurende deze periode met een factor 480. Door de toename van de invoer uit Indonesië nam het marktaandeel daarvan, ten opzichte van het verbruik in de Gemeenschap, toe van 0,02 % in 1992 tot 1,56 % in 1993, 6,04 % in 1994 en 6,48 % gedurende het onderzoektijdvak.
2. Prijzen van de invoer met dumping
(28) De prijsonderbieding werd voor de enige medewerkende producent in Indonesië vastgesteld door vergelijking van diens verkoopprijzen aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap, gecorrigeerd voor de betaalde invoerrechten en verdere kosten, met de gemiddelde gewogen prijzen af fabriek van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Deze vergelijking werd verricht voor elk type van het betrokken product (hoge dichtheid onverpakt/verpakt; dubbele dichtheid onverpakt) afzonderlijk.
(29) De vergelijking toonde voor de medewerkende producent, op basis van gemiddelde gewogen prijzen, een onderbiedingsmarge van 26,1 % aan.
3. Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap
a) Capaciteit en bezettingsgraad
(30) De productie door de bedrijfstak van de Gemeenschap nam van 105 miljoen eenheden in 1992 toe tot 175 miljoen in 1993, 243 miljoen in 1994 en 246 miljoen gedurende het onderzoektijdvak, dat wil zeggen een toename, in absolute cijfers, van 134 % gedurende de onderzochte periode. De gemiddelde bezettingsgraad bedroeg 80 % in 1992, 85 % in 1993, 94 % in 1994 en 93 % gedurende het onderzoektijdvak, dat wil zeggen dicht bij het effectieve maximum.
b) Verkoopvolume en marktaandeel
(31) De verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap nam toe van 97 miljoen eenheden in 1992 tot 158 miljoen in 1993, 219 miljoen in 1994 en 232 miljoen eenheden gedurende het onderzoektijdvak. Het marktaandeel bedroeg 11,8 % in 1992, 14,4 % in 1993, 15,6 % in 1994 en 16,5 % gedurende het onderzoektijdvak. Deze toename van het marktaandeel moet in het licht van de eerder ten behoeve van de bedrijfstak van de Gemeenschap ingestelde antidumpingmaatregelen worden gezien. Met name was dit het geval voor de invoer uit Japan, Taiwan, China en Hongkong. De invoer uit die landen vertegenwoordigde in 1992 een marktaandeel van 44,3 %, maar was gedurende het onderzoektijdvak tot 7,5 % gedaald. Door de druk die werd uitgeoefend door de invoer met dumping waarop de eerdere procedure betrekking had, moest de bedrijfstak van de Gemeenschap echter zijn prijzen verlagen om dit marktaandeel te bereiken, met name in het segment onverpakte microschijven.
c) Prijzen en rentabiliteit
(32) De kosten per eenheid daalden voor de bedrijfstak van de Gemeenschap met 34 % van 0,488 ECU in 1992 tot 0,324 ECU gedurende het onderzoektijdvak; de verkoopprijzen daalden gedurende dezelfde periode echter met 37 %, van 0,504 ECU tot 0,318 ECU. Dientengevolge nam de algemene rentabiliteit van de verkoop af van 3,2 % in 1992 tot een verlies van 1,9 % in het onderzoektijdvak.
d) Conclusies ten aanzien van de schade
(33) Gezien bovenstaande analyse komt de Commissie tot de voorlopige conclusie dat door de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade wordt geleden.
(34) De algemene situatie is in wezen gelijk als bij de eerdere procedures. Ten aanzien van productie, verkoop en bezettingsgraad waren de ontwikkelingen positief, grotendeels ten gevolge van de uitbreiding van de markt. Deze positieve factoren wogen echter niet op tegen het lage prijsniveau,dat aanzienlijk lager lag dan het niveau dat nodig is om voldoende winst te behalen voor het financieren van de investeringen die de bedrijfstak van de Gemeenschap moet doen om de snelle veranderingen in de informatietechnologie te kunnen bijhouden. Ondanks de uitbreiding van de markt daalden de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap gedurende de onderzochte periode met 37 %, hetgeen in een aanzienlijk verslechterde financiële situatie uitmondde.
(35) Ten slotte dient te worden opgemerkt dat bij de beoordeling van de bovengenoemde factoren, waaronder ook het gestegen marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap, in aanmerking moet worden genomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in de onderzochte periode van eerdere dumpinggevallen, zoals die bij eerdere procedures werden geconstateerd, nog de nadelen ondervond.
F. OORZAKELIJK VERBAND
(36) De Commissie onderzocht of de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade veroorzaakt was door de invoer met dumping uit Indonesië, en of andere factoren die schade hadden veroorzaakt of daartoe hadden bijgedragen.
1. Gevolgen van de invoer met dumping uit Indonesië
(37) De omvang en het marktaandeel van de invoer met dumping namen aanzienlijk sneller toe dan de groei van het verbruik in de Gemeenschap. Met het jaar 1992 als basis nam het verbruik toe van 100 in 1992 tot 173 in het onderzoektijdvak. De overeenkomstige cijfers voor de omvang van de invoer met dumping zijn 100 en 48 700, en voor het marktaandeel daarvan 100 en 32 400. De gestandaardiseerde aard van het product en de transparantie van de markt in aanmerking genomen, kon de verkoop van met dumping ingevoerde producten tegen prijzen die aanzienlijk lager waren dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap, voor deze bedrijfstak niet anders dan negatieve gevolgen hebben; deze bedrijfstak moest zijn prijzen verlagen om de druk van de invoer met dumping te kunnen weerstaan en een rendabel aandeel van de markt van de Gemeenschap te behouden, bij een omvang van de productie die het mogelijk maakt de middelen op economische wijze te benutten. De resulterende prijsdaling leidde tot de eerder genoemde verliezen. De bedrijfstak van de Gemeenschap begon verlies te maken in dezelfde periode, waarin de invoer uit Indonesië het huidige aanzienlijke marktaandeel van ruim 6 % behaalde.
2. Gevolgen van andere factoren
(38) De Raad heeft reeds vastgesteld (zie overweging 7) dat er uit Japan, Taiwan, de Volksrepubliek China, Hongkong, de Republiek Korea, Maleisië, Mexico en de Verenigde Staten invoer met dumping van het soortgelijke product had plaatsgevonden, waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade had ondervonden. Aangezien het onderzoektijdvak voor het eerdere onderzoek met betrekking tot Maleisië, Mexico en de Verenigde Staten (1 augustus 1993 tot en met 31 juli 1994) het onderzoektijdvak voor de onderhavige procedure met vijf maanden overlapt, is het duidelijk dat ook de invoer uit die drie landen bijdroeg tot de schade die door de bedrijfstak van de Gemeenschap gedurende de onderzochte periode was geleden. De invoer met dumping uit Indonesië, die van 1992 tot het einde van het onderzoektijdvak tegen zeer lage prijzen en in steeds grotere hoeveelheden in de Gemeenschap op de markt kwam, had niettemin aanzienlijke gevolgen. Deze invoer was des te schadelijker voor de bedrijfstak omdat deze reeds vanaf 1990 was verzwakt door en schade leed als gevolg van de invoer met dumping waarop de bovengenoemde eerdere procedures betrekking hadden.
(39) De invoer uit andere landen dan Indonesië en uit landen waarop maatregelen van toepassing zijn, bleef van 1992 tot 1995 stabiel op 5 % tot 6 % van het verbruik in de Gemeenschap. In de voorlopige fase van de procedure kunnen uit de informatie waarover de Commissie beschikt, geen conclusies worden getrokken over de mogelijkheid dat bij deze invoer van schadelijke dumping sprake was.
(40) Ook indien de invoer uit andere landen dan Indonesië, waaronder die waarop eerdere procedures betrekking hadden, aan de bedrijfstak van de Gemeenschap schade zou hebben toegebracht, zou dit niet afdoen aan het feit dat de schade die door de invoer met dumping uit Indonesië is toegebracht, op zich genomen aanmerkelijk is.
3. Conclusie
(41) Niettegenstaande de schade die door de invoer met dumping uit Japan, Taiwan, de Volksrepubliek China, Hongkong, de Republiek Korea, Maleisië, Mexico en de Verenigde Staten bleek te zijn veroorzaakt, concludeert de Commissie daarom ten behoeve van haar voorlopige bevindingen dat de invoer met dumping uit Indonesië, door de lage prijzen en het van 1992 tot het einde van het onderzoektijdvak steeds groeiende marktaandeel daarvan en de gedurende die periode als gevolg daarvan verslechterde financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, op zich bezien aan deze bedrijfstak aanmerkelijke schade heeft toegebracht.
G. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP
1. Algemene overweging
(42) Bij eerdere procedures is door de Raad bepaald (zie overweging 7) dat het in het belang van de Gemeenschap was om maatregelen in te stellen met betrekking tot de invoer met dumping van het betrokken product. Gezien de overlapping van het onderzoektijdvak voor deze procedure en dat van het onmiddellijk daaraan voorafgaande onderzoek, is er in dit geval geen reden opnieuw een volledig onderzoek naar het belang van de Gemeenschap te verrichten. Evenals bij voorgaande procedures werden bovendien door gebruikers van het betrokken product of andere belanghebbenden geen inlichtingen verstrekt. Op basis van de beschikbare gegevens beoordeelde de Commissie niettemin de te verwachten gevolgen van maatregelen, of van het uitblijven daarvan, voor de bedrijfstak van de Gemeenschap en andere ondernemingen in de sector die zich met het betrokken product bezighoudt.
2. Gevolgen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap
(43) In 1992 bestond de bedrijfstak van de Gemeenschap uit vier kleine of middelgrote ondernemingen. De productie is veeleer kapitaalintensief dan arbeidsintensief, en de betrokken ondernemingen waren in staat om flexibel in te spelen op de eisen van de groeiende markt van de Gemeenschap. Vanaf 1990 ontstonden door de toenemende concurrentie van invoer met dumping uit allerlei bronnen echter voortdurend problemen voor de producenten in de Gemeenschap, die dan ook diverse malen een beroep hebben moeten doen op communautaire antidumpingmaatregelen.
(44) In een latere fase herstructureerden echter twee producenten in de Gemeenschap hun investeringen en stopten zij met de productie van 3,5″-computerdiskettes in de Gemeenschap, waardoor er zich nog slechts twee ondernemingen met productie en verkoop van dit product bezighielden. De levensvatbaarheid van de resterende producenten blijkt uit het feit dat de productie van 1994 tot 1995 toenam van 242 miljoen tot 281 miljoen eenheden, terwijl de kosten per eenheid met circa 10 % daalden. De bedrijfstak van de Gemeenschap is in staat efficiënt te voldoen aan de vraag naar een product dat, hoewel het in een vergevorderd stadium van zijn levenscyclus verkeert, voor een groot aantal computergebruikers het belangrijkste opslagmedium is.
(45) Door maatregelen in te stellen kan de druk die de invoer met dumping op de markt van de Gemeenschap uitoefent worden weggenomen. Daardoor zou de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn prijzen zodanig kunnen verhogen dat een redelijk bedrijfsresultaat kan worden behaald, waardoor de bedrijfstak aanwezig kan blijven op een technologisch belangrijke, zich snel ontwikkelende markt. Blijven maatregelen echter uit, dan kan het gebeuren dat de overblijvende producenten zich gedwongen zien de productie te stoppen omdat deze niet meer voldoende winstgevend is.
3. Gevolgen voor de toeleveranciers
(46) Gezien het feit dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in 1995 280 miljoen diskettes produceerde, waarmee een aandeel van 16,5 % van de markt van de Gemeenschap werd bereikt, zou de verdwijning van deze bedrijfstak funeste gevolgen hebben voor de leveranciers van onderdelen. Antidumpingmaatregelen zijn dus ook in hun belang.
4. Gevolgen voor gebruikers en consumenten
(47) Wat de belangen van de gebruikers van 3,5″-computerdiskettes, met name de software-industrie, betreft, moeten prijsvoordelen op de korte termijn worden afgewogen tegen de gevolgen die op de langere termijn zouden ontstaan wanneer daadwerkelijke concurrentie niet wordt hersteld. Zoals eerder opgemerkt, zou het uitblijven van maatregelen de levensvatbaarheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap ernstig in gevaar brengen, met in geval van verdwijning daarvan negatieve gevolgen voor het aanbod en de concurrentie, en dus voor de gebruikers, waaronder de softwareproducenten.
(48) Het marktaandeel van Indonesië en redelijke veronderstellingen over de elasticiteit van de marktprijzen in aanmerking genomen, zou het voorgestelde antidumpingrecht voor de consument bovendien tot een prijsverhoging van minder dan 2 % leiden. Zelfs een prijsverhoging van die omvang wordt onwaarschijnlijk geacht, aangezien het bij de invoer uit Indonesië voor 75 % om bulkdiskettes gaat. Dit is een bulkproduct dat grotendeels voor duplicatiedoeleinden wordt ingezet, waarbij het een te verwaarlozen aandeel in de kosten heeft; het is derhalve allerminst zeker dat een prijsverhoging door antidumpingrechten volledig aan de consument wordt doorberekend. Deze veronderstelling wordt ondersteund door het bestaan van een zekere wereldwijde productieovercapaciteit, waardoor de mogelijkheden voor prijsverhoging enigszins beperkt zijn; andere punten ter ondersteuning zijn de gestandaardiseerde aard van het product, de transparantie van de markt en de effecten die na de instelling van eerdere maatregelen zijn geconstateerd.
5. Verstoring van de concurrentie en het handelsverkeer
(49) Bij de beoordeling van het belang van de Gemeenschap dient bijzondere aandacht te worden geschonken aan het feit dat de verstoring die schadelijke dumping in het handelsverkeer teweegbrengt moet worden weggenomen, en dat daadwerkelijke concurrentie moet worden hersteld. Doorantidumpingmaatregelen worden slechts de schadelijke effecten van dumping weggenomen; zij vormen derhalve geen belemmering voor het aanbod uit derde landen tegen eerlijke prijzen. Slechts het oneerlijke aspect van het prijsvoordeel van de exporteurs wordt weggenomen. Gezien die omstandigheden kunnen de ingevoerde producten op grond van hun werkelijke concurrentievoordeel nog steeds concurreren, en is het onwaarschijnlijk dat de toegang voor exporteurs tot de markt van de Gemeenschap zou worden beperkt.
6. Conclusies
(50) Na overweging van de belangen van de verschillende betrokken partijen luidt de voorlopige conclusie dat het instellen van maatregelen in het kader van deze procedure de eerlijke concurrentie zal herstellen door de schadelijke effecten van de dumping uit Indonesië weg te nemen, en de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat zal stellen zijn activiteiten in de uiterst belangrijke sector gegevensopslag en -verzending te handhaven en ontwikkelen. Bovendien wordt de markt voor de communautaire bedrijfstak die onderdelen aanlevert in stand gehouden.
(51) Gezien de bevindingen van de Raad bij de vorige procedures vereist het belang van de Gemeenschap bovendien dat ten aanzien van de invoer met dumping van 3,5″-computerdiskettes waarop deze procedure betrekking heeft beschermende maatregelen worden genomen, teneinde te voorkomen dat de effecten van de reeds genomen maatregelen worden ondermijnd, en discriminatie van landen waarvan is geconstateerd dat zij zich aan dumping hebben schuldig gemaakt en schade hebben veroorzaakt te vermijden.
Het instellen van antidumpingmaatregelen met betrekking tot de invoer met dumping uit Indonesië is derhalve in het belang van de Gemeenschap.
H. RECHT
(52) De Commissie is van oordeel dat de maatregelen dienen te worden genomen in de vorm van een recht ad valorem. Bij het vaststellen van het voorlopige recht heeft de Commissie rekening gehouden met de vastgestelde dumpingmarge en met het bedrag dat noodzakelijk is om de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap lijdt weg te nemen.
(53) De schade bestaat voornamelijk uit prijsverlaging, winstderving of verlies; om deze schade weg te nemen, moet de bedrijfstak derhalve in staat worden gesteld zijn prijzen te verhogen tot een niveau waarbij die schade teniet wordt gedaan, zonder dat het verkoopvolume wordt aangetast.
(54) Bij de berekening van de noodzakelijke prijsverhoging was de Commissie van oordeel dat de werkelijke prijzen van de ingevoerde producten vergeleken moesten worden met verkoopprijzen die met de productiekosten van de klagende producenten in de Gemeenschap overeenstemmen, vermeerderd met een redelijke winst.
(55) Evenals bij de eerdere procedures inzake computerdiskettes heeft de Commissie daartoe de representatieve productiekosten van de klagende bedrijfstak genomen, tezamen met het winstpercentage dat bij de vorige procedure werd aangehouden (12 % van de omzet); dit percentage werd noodzakelijk geacht voor de levensvatbaarheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap en zou door deze bedrijfstak kunnen worden behaald indien er van invoer met dumping geen sprake was.
(56) De op basis van deze kosten en winst berekende prijzen werden vergeleken met de prijzen van de met dumping ingevoerde producten, op basis waarvan de onderbiedingsmarge, als in overweging 28 omschreven, was vastgesteld.
(57) Het verschil tussen deze prijzen, vastgesteld als gewogen gemiddelde en uitgedrukt als percentage van de prijs franco grens Gemeenschap, bleek hoger dan de dumpingmarge die voor de medewerkende producent uit Indonesië was vastgesteld. Voorgesteld wordt daarom een voorlopig antidumpingrecht in te stellen ter hoogte van de bij het onderzoek vastgestelde dumpingmarges.
(58) Overeenkomstig het beginsel van behoorlijk bestuur dient een termijn te worden vastgesteld waarbinnen de belanghebbenden hun standpunt kenbaar kunnen maken en kunnen verzoeken te worden gehoord. Bovendien dient erop te worden gewezen dat alle conclusies in het kader van deze verordening voorlopig zijn en met het oog op een eventueel door de Commissie voor te stellen definitief recht kunnen worden heroverwogen,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Een voorlopig antidumpingrecht wordt ingesteld op de invoer van 3,5″-computerdiskettes voor de registratie en opslag van digitale computergegevens, vallende onder GN-code ex 8523 20 90 (aanvullende Tariccode 8523 20 90 10), van oorsprong uit Indonesië.
2. Het recht dat wordt toegepast op de nettoprijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedraagt 41,1 %.
3. Tenzij anders vermeld zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.
4. De in lid 1 bedoelde producten kunnen in de Gemeenschap uitsluitend in het vrije verkeer worden gebracht, nadat daarvoor een zekerheid is gesteld ter hoogte van het bedrag van het voorlopige recht.
Artikel 2
De antidumpingprocedure wordt beëindigd ten aanzien van de invoer van 3,5″-computerdiskettes die gegevens of instructies (andere dan geluids- of beeldinformatie) bevatten, bestemd voor gebruik met computers en vallende onder GN-code ex 8524 91 10.
Artikel 3
Onverminderd artikel 20 en overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden binnen één maand na de inwerkingtreding van deze verordening schriftelijk hun standpunt kenbaar maken en verzoeken door de Commissie te worden gehoord.
Artikel 4
Onverminderd de artikelen 7, 9, 10 en 14 van Verordening (EG) nr. 384/96, is artikel 1 van deze verordening zes maanden van toepassing, tenzij de Raad vóór het verstrijken van deze periode definitieve maatregelen vaststelt.
Artikel 5
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 3 maart 1998.
Voor de Commissie
Leon BRITTAN
Vice-Voorzitter
(1) PB L 56 van 6. 3. 1996, blz. 1.
(2) PB L 317 van 6. 12. 1996, blz. 1.
(3) PB C 84 van 6. 4. 1995, blz. 4.
(4) PB L 262 van 21. 10. 1993, blz. 4.
(5) PB L 236 van 10. 9. 1994, blz. 2.
(6) PB L 92 van 13. 4. 1996, blz. 1.
(7) PB L 186 van 25. 7. 1996, blz. 14.
(8) Zie bladzijde 32 van dit Publicatieblad.