Home

Verordening (EG) nr. 1556/98 van de Commissie van 17 juli 1998 tot instelling van een voorlopig compenserend recht op de invoer van roestvrij stalen staven uit India en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1084/98 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van roestvrij stalen staven uit India

Verordening (EG) nr. 1556/98 van de Commissie van 17 juli 1998 tot instelling van een voorlopig compenserend recht op de invoer van roestvrij stalen staven uit India en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1084/98 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van roestvrij stalen staven uit India

VERORDENING (EG) Nr. 1556/98 VAN DE COMMISSIE van 17 juli 1998 tot instelling van een voorlopig compenserend recht op de invoer van roestvrij stalen staven uit India en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1084/98 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van roestvrij stalen staven uit India

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1), inzonderheid op artikel 12,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (2), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 905/98 (3), inzonderheid op artikel 7,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A. PROCEDURE

(1) In oktober 1997 heeft de Commissie door middel van een bericht (hierna "bericht van inleiding" genoemd) in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (4) de inleiding aangekondigd van een antisubsidieprocedure betreffende de invoer in de Gemeenschap van roestvrij stalen staven (RSS) uit India en heeft zij een onderzoek geopend.

(2) De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht van Eurofer (Europese Vereniging van ijzer- en staalproducerende industrieën) namens de producenten in de Gemeenschap die het grootste gedeelte van de communautaire productie van RSS vervaardigen. De klacht bevatte het bewijs van subdisiëring en daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade en werd toereikend geacht voor het inleiden van een procedure.

(3) De Commissie heeft de producenten in de Gemeenschap, de exporterende producenten en de importeurs waarvan bekend is dat zij bij deze zaak betrokken zijn, evenals de vertegenwoordigers van het uitvoerland en de indiener van de klacht er van in kennis gesteld dat de procedure werd ingeleid. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk naar voren te brengen en te verzoeken om te worden gehoord.

De juridische overheid, een aantal exporterende producenten in India evenals enige producenten, importeurs en leveranciers in de Gemeenschap hebben hun standpunt schriftelijk bekendgemaakt. Alle belanghebbenden die binnen de in het bericht van inleiding gestelde termijn een daartoe strekkend verzoek hadden ingediend, werden gehoord.

(4) De Commissie heeft vragenlijsten gezonden aan alle haar bekende belanghebbenden en heeft antwoord ontvangen van de Indiase overheid en van een aantal ondernemingen in de Gemeenschap en India.

(5) De Commissie heeft alle informatie verzameld en geverifieerd die zij voor haar voorlopige vaststellingen noodzakelijk achtte en heeft een onderzoek ingesteld ten kantore van de volgende ondernemingen:

a) Producenten in de Gemeenschap

- Cogne Acciai Speciali Srl, Aosta, Italië,

- Krupp Edelstahlprofile GmbH, Siegen, Duitsland,

- Rodacciai Spa, Bosisio Parrini, Italië,

- Sprint Metal Edelstahlziehereien GmbH, Hemer, Duitsland,

- Trafilerie Bedini Srl, Peschiera Borromeo, Italië,

- Ugine-Savoie SA, Ugine, Frankrijk.

Tijdens het bezoek aan Rodacciai Spa besloot deze onderneming haar medewerking te beëindigen, zodat bij het onderzoek geen rekening kon worden gehouden met de door deze onderneming verstrekte informatie.

b) Indiase overheid

- Ministerie van Handel, New Delhi,

- Departement van de Douane, New Delhi,

- Ministerie van Financiën, New Delhi.

c) Exporterende producenten in India

- Bhansali Bright Bars Pvt Ltd, Mumbai,

- Facor (Ferro Alloys Corp. Ltd), Nagpur,

- Grand Foundry Ltd, Mumbai,

- Isibars Ltd, Mumbai,

- Mukand Ltd, Mumbai,

- Panchmahal Steel Ltd, Baroda,

- Raajratna Metal Industries Ltd, Ahmedabad,

- Venus Wire Industries Ltd, Mumbai,

- Viraj Alloys Ltd, Mumbai.

d) Met exporterende producenten in India verbonden importeurs in de Gemeenschap

- Isibars GmbH, Düsseldorf, Duitsland,

- Mukand International Ltd, Londen, Verenigd Koninkrijk.

e) Niet met exporterende producenten in India verbonden importeurs in de Gemeenschap

- Thyssen Schulte GmbH, Dortmund, Duitsland,

- Ibero Edelstahlhandel & Co KG, Mülheim, Duitsland,

- Metaalcompagnie "Brabant", Valkenswaard, Nederland.

Bij het onderzoek werd vastgesteld dat Ibero Edelstahlhandel en Thyssen Schulte met producenten in de Gemeenschap verbonden waren.

(6) Het onderzoek naar subsidiëring bestreek de periode van 1 oktober 1996 tot en met 30 juni 1997 (hierna "onderzoektijdvak" genoemd). Het onderzoek naar schade bestreek de periode van 1994 tot het einde van het onderzoektijdvak.

(7) Op 30 augustus 1997 heeft de Commissie een antidumpingonderzoek ten aanzien van hetzelfde product uit India geopend (5). Dit onderzoek is nog aan de gang. Bij Verordening (EG) nr. 1084/98 van de Commissie (6) werd een voorlopig antidumpingrecht ingesteld.

B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1. Betrokken product

(8) De betrokken producten zijn roestvrij stalen staven, enkel koud bewerkt of koud nabewerkt, bevattende 2,5 of meer gewichtspercenten nikkel, met cirkelvormige of andere dan cirkelvormige dwarsdoorsnede, die momenteel onder de GN-codes 7222 20 11, 7222 20 21, 7222 20 31 en 7222 20 81 zijn ingedeeld.

(9) Roestvrij staal wordt gekenmerkt door een hoog nikkel- en chroomgehalte en bevat soms ook molybdeen. Deze legeringen beschermen roestvrij staal tegen corrosie. RSS worden gebruikt in diverse takken van industrie, zoals de automobielsector, de bouwsector, de constructiesector en de chemische industrie.

(10) Er zijn diverse soorten RSS die van elkaar afwijken in samenstelling, vorm, tolerantie en diameter. Niettemin vallen al deze soorten onder dezelfde algemene definitie van RSS omdat zij dezelfde fysieke, chemische en technische basiskenmerken hebben, voor dezelfde gebruiksdoeleinden bestemd zijn en via dezelfde distributiekanalen worden verkocht. Deze producten worden derhalve ten behoeve van dit onderzoek als een enkele categorie beschouwd.

2. Soortgelijk product

(11) Bij het onderzoek is gebleken dat de in India geproduceerde en op de binnenlandse markt verkochte of naar de Gemeenschap uitgevoerde RSS en de RSS die door de klagende EG-producenten in de Gemeenschap worden geproduceerd en verkocht dezelfde fysieke kenmerken en toepassingsmogelijkheden hebben en dus soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2026/97 (hierna "basisverordening" genoemd).

C. SUBSIDIES

1. Inleiding

(12) Op grond van de in de klacht vervatte gegevens en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie, heeft de Commissie de volgende vijf regelingen onderzocht die het verlenen van een exportsubsidie zouden inhouden:

- de Passbook-regeling,

- de Duty Entitlement Passbook-regeling,

- de Exportbevorderings-Kapitaalgoederenregeling,

- de regeling Exportproductiezones/exportgeoriënteerde bedrijven,

- de regeling Inkomstenbelasting.

(13) De eerstgenoemde vier regelingen zijn gebaseerd op de Wet Buitenlandse Handel (Ontwikkeling en Regulering) van 1992 (die op 7 augustus 1992 in werking is getreden) en die in de plaats is getreden van de Wet Toezicht In- en Uitvoer van 1947. De Wet Buitenlandse Handel geeft de Indiase overheid het recht berichten uit te geven over het in- en uitvoerbeleid. Deze zijn samengevat in in- en uitvoerbeleidsdocumenten die om de vijf jaar worden uitgegeven en elk jaar worden bijgewerkt. Twee in- en uitvoerbeleidsdocumenten zijn relevant voor het onderzoektijdvak van onderhavige procedure, namelijk die welke betrekking hebben op de vijfjarenprogramma's voor de jaren 1992-1997 en voor 1997-2002.

De laatstgenoemde regeling, de regeling Inkomstenbelasting, is gebaseerd op de Wet Inkomstenbelastingen van 1961 die jaarlijks bij de Begrotingswet wordt gewijzigd.

(14) Uit genoemde documenten blijkt dat de doelstellingen van het in- en uitvoerbeleid van India de volgende zijn:

- het versnellen van de overschakeling op een goed functionerende, op de wereldhandel georiënteerde economie teneinde zo veel mogelijk voordeel te verkrijgen uit de mogelijkheden die een groeiende wereldhandel biedt;

- het stimuleren van een duurzame economische groei door het toegankelijk maken van de grondstoffen, tussenproducten, consumptie- en kapitaalgoederen die voor het verhogen van de productie noodzakelijk zijn;

- het verhogen van de technologische mogelijkheden en de doelmatigheid van de Indiase landbouw, nijverheid en dienstensector, zodat het concurrentievermogen wordt verbeterd en nieuwe arbeidsplaatsen worden gecreëerd, en het stimuleren van kwaliteitsverbeteringen zodat de Indiase producten aan de internationaal aanvaarde kwaliteitsnormen voldoen;

- ervoor zorgen dat de consument tegen redelijke prijzen producten van goede kwaliteit kan krijgen.

(15) De Commissie heeft deze vijf regelingen onderzocht in het licht van de beleidslijnen die zijn opgenomen in de desbetreffende in- en uitvoerbeleidsprogramma's en in de gewijzigde Wet Inkomstenbelasting van 1961.

2. De "Passbook"-regeling

(16) Een instrument van het in- en uitvoerbeleid ter bevordering van de export is de "Passbook"-regeling die op 30 mei 1995 in werking is getreden.

a) Voorwaarden

(17) Bepaalde categorieën exporteurs komen voor de "Passbook"-regeling in aanmerking, namelijk die welke in India produceren en vervolgens exporteren (producenten-exporteurs) en de exporteurs, of deze nu producent zijn of uitsluitend handelaar, die in het bezit zijn van een "Export House/Trading House/Star Trading House/SuperStar Trading House"-certificaat. Exporteurs die tot deze laatste, in het In- en Uitvoerbeleidsdocument omschreven categorie exporteurs behoren moeten met name aantonen dat zij eerder hebben geëxporteerd.

b) Praktische toepassing

(18) Elke exporteur die aan de voorwaarden voldoet kan een "Passbook" aanvragen. Het "Passbook" is een soort boekje waarin credit- en debetbedragen kunnen worden ingeschreven. Het boekje wordt automatisch afgegeven indien het bedijf een erkende producent-exporteur is of een erkend "Export/Trading House".

(19) Wanneer eindproducten worden uitgevoerd, wordt in het boekje van de exporteur een creditbedrag bijgeschreven dat gebruikt kan worden om de douanerechten te betalen op goederen die hij daarna invoert. Bij het berekenen van het creditbedrag worden verschillende elementen in aanmerking genomen overeenkomstig de "standard input/output norms" die de Indiase overheid voor exportproducten hanteert. De "standard input/output norms" geven de hoeveelheden ingevoerde grondstoffen aan die normalerwijze noodzakelijk zijn om een eenheid van het eindproduct te vervaardigen. Deze normen zijn vastgesteld door het "Special Advance Licensing Committee" op grond van een technische analyse van het productieproces en algemene statistische gegevens. De toepassing van de "standard input/output norms" leidt tot de toekenning van een creditbedrag dat overeenstemt met het bedrag van het basisdouanerecht dat verschuldigd is op de grondstoffen die normalerwijze door de Indiase producenten van het betrokken exportproduct worden gebruikt. Een ander element is de "minimum toegevoegde waarde" (MTW). De MTW is de minimumwaarde die die Indiase producent aan de waarde van de ingevoerde materialen moet toevoegen (door middel van in het binnenland verkregen materialen en uitbetaalde lonen) om het eindproduct te verkrijgen. De MTW voor de uitvoer van de betrokken producten is door de Indiase authoriteiten op 33 % vastgesteld.

(20) Het toegekende creditbedrag wordt in het "Passbook" bijgeschreven en is beschikbaar om te worden gebruikt voor de betaling van de douanerechten die verschuldigd zijn op goederen, van welke aard dan ook (bijv. grondstoffen, kapitaalgoederen enz.) die later worden ingevoerd, tenzij het goederen betreft die op de "Negatieve Invoerlijst" van het In- en Uitvoerbeleidsdocument zijn vermeld. Op die lijst komen de goederen voor die niet mogen worden ingevoerd of die slechts mogen worden ingevoerd nadat de importeur van de Indiase overheid een bijzondere vergunning heeft gekregen. Het is niet noodzakelijk dat de ingevoerde goederen een verband hebben met de goederen die de exporteur fabriceert; zij mogen ook op de binnenlandse markt worden verkocht.

(21) De in het "Passbook" ingeschreven creditbedragen zijn niet overdraagbaar. Het "Passbook" is vanaf de datum van afgifte twee jaar geldig. Creditbedragen die aan het einde van de periode van twee jaar niet zijn gebruikt, kunnen binnen een periode van twaalf maanden alsnog worden benut. Aan het einde van het derde jaar vervallen de ongebruikte creditbedragen. Binnen dit algemene tijdschema zijn er geen termijnen waarbinnen creditbedragen voor een bepaalde exporttransactie moeten worden geclaimd.

(22) Wanneer alle creditbedragen in het "Passbook" zijn verbruikt, wordt dit gesloten en moet de houder de desbetreffende instantie een vergoeding betalen.

(23) De Indiase overheid heeft in haar antwoord op de vragenlijst over de "Passbook"-regeling het volgende vermeld:

"De exporteur krijgt, volgens deze regeling, de invoerrechten op het exportproduct terug, terwijl de invoerrechten niet worden terugbetaald op het soortgelijke product dat voor verbruik in het exportland is bestemd. In dit opzicht voldoet de regeling aan de eisen van Verordening (EG) nr. 3284/94 (de antisubsidieverordening).".

(24) Opgemerkt zij, wat dit betreft, dat er op dit punt geen verschil bestaat tussen laatstgenoemde verordening, die inmiddels is ingetrokken, en de basisverordening die daarvoor in de plaats is getreden. In artikel 2, lid l, onder ii), van de basisverordening is bepaald dat de vrijstelling van een uitgevoerd product van rechten/heffingen niet als een subsidie wordt beschouwd, mits deze wordt verleend overeenkomstig het bepaalde in de bijlagen I, II en III van de basisverordening. Volgens punt i) van bijlage I (lijst van voorbeelden van exportsubsidies) is de kwijtschelding of terugbetaling van invoerheffingen voor een bedrag dat is geheven op de ingevoerde middelen die bij de productie van het exportproduct worden verbruikt een exportsubsidie. Voorts moeten de onderzoekende autoriteiten, volgens bijlage II van de basisverordening, wanneer zij nagaan of productiemiddelen bij het productieproces worden verbruikt, vaststellen of de overheid van het exportland een regeling of procedure toepast aan de hand waarvan kan worden nagegaan welke "inputs" bij het productieproces van het ingevoerde product worden verbruikt. In dit geval is een dergelijke regeling afwezig. Het voordeel dat de exporteurs van het betrokken product in India verkrijgen in de vorm van creditbedragen op hun "Passbook" wordt automatisch berekend aan de hand van de "standard input/output norms", ongeacht het feit of de "inputs" zijn ingevoerd, daarop rechten zijn betaald of deze daadwerkelijk voor de vervaardiging van het exportproduct werden gebruikt.

Voorts is de exporteur op grond van de "Passbook"-regeling niet verplicht "inputs" in te voeren of de ingevoerde goederen tijdens het productieproces te verbruiken. Volgens deze regeling is het namelijk zo dat een exporteur bij uitvoer van een eindproduct een creditbedrag ontvangt dat gebaseerd is op het bedrag van het douanerecht dat op de normalerwijze ingevoerde, bij het productieproces gebruikte "inputs" zou zijn betaald. Het creditbedrag kan worden gebruikt om de rechten te betalen die bij de latere invoer van een product verschuldigd zijn. De exporteur verkrijgt een voordeel doordat hij bij invoer van een product (of dit nu grondstoffen of kapitaalgoederen zijn) geen douanerechten behoeft te betalen. Volgens deze regeling kan een importeur dus goederen invoeren zonder douanerechten te betalen, indien hij voorheen goederen heeft uitgevoerd. De "Passbook"-regeling is derhalve geen regeling voor de kwijtschelding of terugbetaling van rechten in de zin van punt i) van bijlage I of II van de basisverordening.

c) Conclusies over de "Passbook"-regeling

(25) De "Passbook"-regeling is geen toegestane regeling voor de kwijtschelding/terugbetaling van rechten op "inputs" of vervangende "inputs" in de zin van de basisverordening daar de in dit boekje ingeschreven creditbedragen niet berekend worden aan de hand van de werkelijk in het productieproces verbruikte ingevoerde "inputs". Voorts is de exporteur niet verplicht de goederen die hij vrij van rechten invoert bij het productieproces te verbruiken.

Zelfs indien de betrokken regeling een regeling voor de kwijtschelding of terugbetaling van douanerechten op "inputs" of vervangende "inputs" zou zijn, is er in India geen systeem aan de hand waarvan kan worden nagegaan welke "inputs" bij de productie van het exportproduct zijn verbruikt in de zin van punt i) van bijlage I en de bijlagen II en III van de basisverordening. Volgens bijlage II, deel II, punt 5, en bijlage III, deel II, punt 3, van die verordening moet de overheid van het exportland, indien het een dergelijk systeem niet kent, een verder onderzoek naar de werkelijke "inputs" of transacties instellen om na te gaan of teveel is betaald. De Indiase overheid heeft een dergelijk onderzoek niet uitgevoerd. De Commissie heeft daarom niet onderzocht of het terugbetaalde bedrag inderdaad hoger was dan het bedrag van de invoerheffingen op de bij de productie van het exportproduct verbruikte "inputs".

(26) De regeling is een subsidie daar de financiële bijdrage van de Indiase overheid in de vorm van niet geheven invoerrechten een voordeel betekent voor de "Passbook"-houder die, door gebruikmaking van de bij export verdiende creditbedragen, goederen vrij van rechten kan invoeren. Het is een subsidie die in rechte van exportprestaties afhangt en die daarom als een specifieke subsidie in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening wordt beschouwd. Voorts leidt de voorwaarde van de minimum toegevoegde waarde (zie overweging 18) ertoe dat aan het gebruik van binnenlandse goederen de voorkeur wordt gegeven boven het gebruik van ingevoerde goederen. In dit opzicht is de "Passbook"-regeling een specifieke subsidie in de zin van artikel 3, lid 4, onder b), van de basisverordening.

(27) Begin 1997 heeft de Indiase overheid medegedeeld dat de "Passbook"-regeling niet meer van toepassing was en dat voor exporttransacties na 31 maart 1997 geen aanvragen voor creditbedragen meer konden worden ingediend. Een exporteur kan een reeds afgegeven "Passbook" echter nog drie jaar na afgifte gebruiken. Bovendien is er geen termijn waarbinnen aanvragen voor creditbedragen die betrekking hebben op vóór 31 maart 1997 uitgevoerde goederen moeten worden ingediend. Hoewel de regeling in die vorm technisch gesproken beëindigd is, kunnen exporteurs er nog van profiteren door goederen vrij van rechten in te voeren tot alle creditbedragen zijn opgebruikt, doch uiterlijk tot 31 maart 2000. Om deze redenen is de Commissie van oordeel dat de regeling tot compenserende maatregelen aanleiding kan geven.

d) Berekening van het subsidiebedrag

(28) Het voordeel voor de exporteurs is berekend aan de hand van het bedrag van de douanerechten die normalerwijze verschuldigd zijn op de in de onderzoekperiode ingevoerde goederen, maar die op grond van de "Passbook"-regeling niet werden betaald. Om het volledige voordeel voor de ontvanger te berekenen werd aan dit bedrag de rente tijdens de onderzoekperiode toegevoegd. Dit voordeel, dat tijdens de onderzoekperiode, door de vrijstelling van invoerrechten, regelmatig werd verkregen, staat gelijk aan een aantal schenkingen. Het is de normale praktijk het voordeel voor de ontvanger van eenmalige schenkingen weer te geven door het nominale bedrag van de schenking te verhogen met het bedrag van de commerciële rente per jaar, waarbij ervan wordt uitgegaan dat de schenking op de eerste dag van de onderzoekperiode is ontvangen. In het onderhavige geval is het echter duidelijk dat afzonderlijke schenkingen op elke willekeurige dag tussen de eerste en de laatste dag van de onderzoekperiode konden zijn ontvangen. Daarom werd het passend geacht, in plaats van de jaarrente over het gehele bedrag toe te voegen, ervan uit te gaan dat een gemiddelde schenking in het midden van de onderzoekperiode is ontvangen en dat het rentebedrag daarom slechts over zes maanden moet worden berekend, ofwel dat dit gelijk dient te zijn aan de helft van de commerciële rente per jaar die in de onderzoekperiode in India van toepassing was, namelijk 7,29 %. Dit bedrag (niet betaalde douanerechten plus rente) werd aan de gehele export in de onderzoekperiode toegerekend.

Negen bedrijven hebben tijdens de onderzoekperiode van de regeling gebruik gemaakt en subsidies ontvangen van 0,2 % tot 84,5 %. Wanneer bedrijven om aftrek verzochten van de kosten die moesten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen, werd deze toegestaan. Een van de ondernemingen verzocht om een aanvullende aftrek voor de ter verkrijging van de subsidie gemaakte kosten, te weten de aan een consulent betaalde vergoeding voor het afhandelen van aanvragen voor de "Passbook"-regeling. Volgens artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening kan de aftrek worden toegestaan van alle ter verkrijging van de subsidie gemaakte kosten. Aangezien ondernemingen de subsidie ook zonder de tussenkomst van een externe consulent kunnen ontvangen, kan de gevraagde aftrek niet worden toegestaan.

Facor (Ferro Alloys Corporation Ltd) heeft onvolledige verifieerbare informatie verstrekt over deze regeling. Overeenkomstig artikel 28, lid 1, van de basisverordening werden de voorlopige conclusies ten aanzien van de door deze onderneming uit hoofde van de "Passbook"-regeling ontvangen subsidies op de beschikbare gegevens gebaseerd. Wegens het ontbreken van andere betrouwbare gegevens uit onafhankelijke bron en om te voorkomen dat het niet verlenen van medewerking wordt beloond, werd het passend geoordeeld dit bedrijf het grootste voordeel uit hoofde van de "Passbook"-regeling toe te rekenen dat werd vastgesteld voor de andere medewerkende exporteurs, namelijk 84,5 %.

3. "Duty Entitlement Passbook"-regeling

(29) Een ander instrument van het in- en uitvoerbeleid ter bevordering van de export is de "DE-Passbook"-regeling die op 7 april 1997 in werking is getreden. De "DE-Passbook"-regeling is de opvolger van de "Passbook"-regeling die op 31 maart 1997 werd beëindigd. Deze regeling bestaat in twee soorten:

- de "DE-Passbook-pre-export"-regeling, en de

- "DE-Passbook-post-export"-regeling.

a) "DE-Passbook-pre-export"-regeling

(30) De pre-export-regeling is beschikbaar voor producenten-exporteurs (dat wil zeggen iedere producent in India die exporteert) of handelaars-exporteurs die banden hebben met producenten. Om voor de regeling in aanmerking te komen moet een bedrijf gedurende de periode van drie jaar die aan de aanvraag voor creditbedragen voorafgaat hebben uitgevoerd.

Geen enkele producent/exporteur van het betrokken product heeft evenwel om gebruikmaking van de "DE-Passbook-pre-export"-regeling verzocht. De Commisise behoeft in het kader van dit onderzoek derhalve geen verdere aandacht te besteden aan de toepassing van deze regeling.

b) Voorwaarden van de "DE-Passbook-post-export"-regeling

(31) Deze regeling is nagenoeg gelijk aan de hierboven beschreven "Passbook"-regeling. Producenten-exporteurs (dat wil zeggen elke producent in India die exporteert) en handelaars-exporteurs kunnen er gebruik van maken.

c) Praktische toepassing van de "DE-Passbook-post-export"-regeling

(32) Elke exporteur die aan de voorwaarden voldoet kan een vergunning aanvragen ter verkrijging van creditbedragen die een percentage zijn van de waarde van uitgevoerde eindproducten. De Indiase autoriteiten hebben deze percentages voor de meeste producten, waaronder de betrokken producten, berekend aan de hand van de "standard inpu". De vergunning waarop het toegekende creditbedrag is vermeld wordt automatisch afgegeven.

De creditbedragen van "DE-Passbook-post-export"-regeling kunnen worden gebruikt wanneer later goederen (bijv. grondstoffen of kapitaalgoederen) worden ingevoerd, mits deze niet op de negatieve invoerlijst voorkomen. De ingevoerde goederen kunnen op de binnenlandse markt worden verkocht (waar ze aan omzetbelasting zijn onderworpen) of op andere wijze worden gebruikt.

"DE-Passbook-credits" zijn vrij overdraagbaar. De "DE-Passbook"-vergunning is vanaf de afgifte twaalf maanden geldig.

(33) Wanneer alle toegekende credits zijn gebruikt, moet het bedrijf een vergoeding betalen aan de desbetreffende instantie.

d) Conclusie inzake de "DE-Passbook-post-export"-regeling

(34) Deze regeling is duidelijk afhankelijk van exportprestaties. Wanneer een bedrijf goederen uitvoert, verkrijgt het een credit dat kan worden gebruikt ter voldoening van de douanerechten op de latere invoer van goederen (grondstoffen of kapitaalgoederen). Zoals de "Passbook"-regeling is deze regeling, om de in overweging 25 vermelde redenen, geen toegestane regeling voor de kwijtschelding/terugbetaling van rechten op "inputs" of vervangende "inputs". Deze regeling is een subsidie, daar de financiële bijdrage van de Indiase overheid in de vorm van gederfde invoerrechten een voordeel voor het bedrijf oplevert dat goederen vrij van douanerechten kan invoeren. Het is een subsidie die in rechte afhankelijk is van exportprestaties en daarom een specifieke subsidie is in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening.

e) Berekening van het subsidiebedrag van de "DE-Passbook-post-export"-regeling

(35) Sommige ondernemingen hebben tijdens het onderzoektijdvak om credits uit hoofde van deze regeling verzocht. Aangezien tijdens het onderzoektijdvak echter geen gebruik werd gemaakt van deze credits hebben de betrokken ondernemingen geen voordelen ontvangen waartegen compenserende maatregelen genomen kunnen worden. Wat dit betreft werd ten aanzien van deze regeling geen subsidiemarge vastgesteld.

4. Exportbevordering Kapitaalgoederenregeling (EBKG-regeling)

(36) Een ander instrument van het In- en Uitvoerbeleid ter bevordering van de export is de EBKG-regeling die op 1 april 1990 in werking trad en die op 5 juni 1995 werd gewijzigd.

a) Voorwaarden

(37) De EBKG-regeling is beschikbaar voor producenten-exporteurs (dat wil zeggen iedere producent in India die exporteert) of handelaars-exporteurs. Sinds 1 april 1997 kunnen producenten die banden hebben met handelaars-exporteurs ook voor de regeling in aanmerking komen.

b) Praktische toepassing

(38) Om voor de regeling in aanmerking te komen moet een bedrijf de desbetreffende instantie gegevens verstrekken over het soort en de waarde van de in te voeren kapitaalgoederen. Afhankelijk van de verbintenissen inzake de export die het bedrijf aangaat, zal dit de kapitaalgoederen tegen een nulrecht of een verminderd recht mogen invoeren. Een vergunning om de kapitaalgoederen tegen het preferentierecht te mogen invoeren wordt dan automatisch afgegeven.

Aan de verbintenis inzake de export wordt voldaan door goederen te exporteren die met behulp van de ingevoerde kapitaalgoederen zijn geproduceerd.

(39) Om de vergunning te verkrijgen moet een aanvraagvergoeding worden betaald.

c) Conclusie inzake de EBKG-regeling

(40) De EBKG-regeling is een subsidie die tot compenserende maatregelen aanleiding geeft daar het feit dat de exporteur een nulrecht of een verminderd recht betaalt een financiële bijdrage van de Indiase overheid vormt, omdat inkomsten waarop deze overheid recht heeft worden gederfd en de ontvanger een voordeel verkrijgt doordat hij lagere rechten verschuldigd is of geheel van invoerrechten is vrijgesteld.

(41) De subsidie is rechtens afhankelijk van exportprestaties in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening, daar deze niet kan worden verkregen zonder goederen uit te voeren, en wordt daarom geacht specifiek te zijn.

d) Berekening van het subsidiebedrag

(42) Het voordeel voor de exporteurs is berekend door het bedrag van de onbetaalde douanerechten op de ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een periode die met de normale afschrijvingstermijn van die goederen in de betrokken tak van industrie overeenstemt. Deze periode werd vastgesteld door het gewogen gemiddelde te nemen (op grond van de geproduceerde hoeveelheden van het betrokken product) van de afschrijvingstermijnen van de kapitaalgoederen die elke onderneming met gebruikmaking van de EBKG-regeling heeft ingevoerd, welke termijn 19,5 jaar bleek te zijn. Aan het aldus berekende, aan de onderzoekperiode toe te rekenen bedrag werd de rente gedurende de onderzoekperiode toegevoegd om het volledige voordeel van deze regeling voor de ontvanger vast te stellen. Gezien de aard van de subsidie, die gelijk staat aan een eenmalige schenking, werd het passend geacht het commerciële rentetarief te gebruiken dat in de onderzoekperiode in India van toepassing was, namelijk 14,58 %. Dit bedrag werd vervolgens over de gehele export in de onderzoekperiode verdeeld.

Drie bedrijven hebben in de onderzoekperiode van deze regeling gebruik gemaakt en hebben subsidies van 0,1 % tot 1,1 % ontvangen.

Facor (Ferro Alloys Corporation Ltd) heeft onvolledige verificeerbare informatie verstrekt over deze regeling. Aangezien uit de ontoereikende gegevens die werden verstrekt geen voorlopige conclusies konden worden getrokken, werd overeenkomstig artikel 28, lid 1, van de basisverordening gebruik gemaakt van de beschikbare gegevens. Wegens het ontbreken van andere betrouwbare informatie uit onafhankelijke bron en om te vermijden dat het niet verlenen van medewerking wordt beloond, werd het dienstig geacht, ten aanzien van deze onderneming de hoogste voordeelmarge, namelijk 1,1 %, toe te passen die voor de andere medewerkende ondernemingen werd vastgesteld.

Een onderneming, Raajratna Metal Industries Ltd, heeft van deze regeling gebruik gemaakt in verband met machines die werden ingevoerd voor de vervaardiging van een product (walsdraad) waarop het onderzoek niet van toepassing was. De Commissie stelde vast dat de ingevoerde machines enkel konden worden gebruikt voor de afwerking van walsdraad dat afzonderlijk wordt verkocht, met andere woorden dat deze machines in geen enkel stadium van het productieproces voor de vervaardiging van roestvrij stalen staven werden gebruikt (met inbegrip van voor meerdere toepassingen bruikbaar basismateriaal). Geconcludeerd wordt derhalve dat de betrokken onderneming, wat de productie van roestvrij stalen staven betreft, geen voordelen heeft ontvangen uit hoofde van deze regeling.

5. Exportproductiezones (EPZ)/Exportgerichte bedrijven (EGB)

(43) Een ander instrument van het In- en Uitvoerbeleid ter bevordering van de export is de EPZ-EGB-regeling die op 22 juni 1994 werd ingevoerd.

De Commissie stelde vast dat geen enkele fabrikant van het betrokken product in een "Exportproductiezone" gevestigd was of als een "Exportgericht bedrijf" kon worden beschouwd. Deze regeling diende in het kader van dit onderzoek derhalve niet nader te worden onderzocht.

6. Regeling Vrijstelling Inkomstenbelasting (VIB-regeling)

(44) De VIB-regeling is gebaseerd op de Wet Inkomstenbelasting van 1961. Deze wet, die elk jaar bij de Begrotingswet wordt gewijzigd, omschrijft de beginselen van de belastingheffing en van de verschillende vrijstellingen/verminderingen die kunnen worden aangevraagd. Bedrijven kunnen onder meer vrijstellingen aanvragen op grond van de afdelingen 10A, l0B en 80HHC van de wet.

a) Voorwaarden

(45) Vrijstellingen op grond van afdeling 10A kunnen worden aangevraagd door in vrijhandelszones gelegen bedrijven. Vrijstellingen op grond van afdeling 10B kunnen worden aangevraagd door EGB's. Vrijstellingen op grond van afdeling 80HHC kunnen worden aangevraagd door bedrijven die goederen exporteren.

b) Praktische toepassing

(46) Een bedrijf dat voor bovengenoemde belastingverminderingen/vrijstellingen in aanmerking wil komen, moet hiervoor een aanvraag indienen wanneer het zijn aangiftebiljet aan het einde van het belastingjaar aan de belastingdienst toezendt. Het belastingjaar loopt van 1 april tot en met 31 maart. De aangiftebiljetten moeten uiterlijk op de eerstvolgende 30e november door de belastingdienst zijn ontvangen, die uiterlijk drie jaar na ontvangst de definitieve aanslag toezendt. Een bedrijf kan slechts één van de hierbovengenoemde verminderingen aanvragen.

Op grond van de afdelingen 10A, 10B en 80HHC kunnen bedrijven een vermindering van het belastbaar inkomen aanvragen voor winsten die bij export zijn gemaakt. Tijdens het onderzoektijdvak werd door de betrokken ondernemingen uitsluitend gebruik gemaakt van de belastingvrijstelling op grond van afdeling 80 HHC.

c) Conclusies over de VIB-regeling

(47) Volgens punt e) van de lijst met voorbeelden van uitvoersubsidies (bijlage I bij de basisverordening) is de "gehele of gedeeltelijke vrijstelling.... in verband met de uitvoer, van directe belastingen" een uitvoersubsidie. Op grond van de VIB-regeling verleent de Indiase overheid een financiële bijdrage aan het bedrijf door de derving van overheidsinkomsten in de vorm van rechtstreekse belastingen die verschuldigd zouden zijn indien het bedrijf geen vermindering van de inkomstenbelasting zou aanvragen. Deze financiële bijdrage is een voordeel voor de ontvanger doordat zijn schulden uit hoofde van de inkomstenbelasting worden verminderd.

(48) De subsidie is rechtens afhankelijk van exportprestaties in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening, daar vrijstelling wordt verleend voor winsten op de exportverkoop, en wordt daarom geacht specifiek te zijn.

d) Berekening van het subsidiebedrag

(49) Als in overweging 46 vermeld, worden aanvragen om vrijstelling op grond van de afdelingen 10A, 10B en 80HHC ingediend bij het toezenden van het aangiftebiljet aan het einde van het belastingjaar. Daar het belastingjaar in India van 1 april tot 31 maart loopt, leek het aangewezen de voordelen die op grond van deze regeling zijn verkregen te berekenen aan de hand van het belastingjaar 1996/1997 (dat wil zeggen 1 april 1996 tot en met 31 maart 1997), dat samenvalt met zes maanden van het onderzoektijdvak. Het voordeel voor de exporteurs is derhalve berekend op grond van het verschil tussen het normaal verschuldigde bedrag van de belastingen met en zonder vrijstelling. Hierbij werd rekening gehouden met het feit dat sommige bedrijven de Minimum Alternatieve Belasting moeten betalen, waarvan het bedrag wordt vastgesteld door de belasting uit hoofde van de Wet Inkomstenbelasting op een andere wijze te berekenen. De vennootschapsbelasting bedroeg in dit jaar 43 %. Om het volledige voordeel voor de ontvanger vast te stellen, werd aan dit bedrag de rente in de onderzoekperiode toegevoegd. Gezien de aard van de subsidie, die gelijk staat aan een eenmalige schenking, werd het passend geacht het commerciële rentetarief toe te passen dat in het onderzoektijdvak in India van toepassing was, namelijk 14,58 %. Het voordeel werd verdeeld over de totale export in het belastingjaar 1996/1997.

In het belastingjaar 1996/1997 hebben zes bedrijven op grond van afdeling 80HHC van de regeling gebruik gemaakt en subsidies van 0,7 % tot 2,8 % verkregen.

7. Bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

(50) Het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies per onderzochte exporteur is als volgt:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

D. SCHADE

1. Bedrijfstak van de Gemeenschap

(51) De totale productie van de vijf communautaire producenten van RSS die de klacht hadden onderschreven en hun volledige medewerking verleenden aan de Commissie (zie overweging 5) bedraagt 45 % van de totale communautaire productie. Deze ondernemingen vormen derhalve de bedrijfstak van de Gemeenschap als omschreven in artikel 9, lid 1, en artikel 10, lid 8, van de basisverordening.

2. Algemene opmerkingen

(52) Er zij aan herinnerd dat het onderzoektijdvak slechts negen maanden bedraagt. Teneinde een deugdelijke vergelijking op jaarbasis mogelijk te maken, werden de bevindingen in verband met het onderzoektijdvak naar twaalf maanden geëxtrapoleerd (hierna "OT12" genoemd).

3. Verbruik in de Gemeenschap

(53) Het zichtbare verbruik van RSS in de Gemeenschap in de periode januari 1994 tot juni 1997 werd vastgesteld op basis van de totale productie in de Gemeenschap, vermeerderd met de totale invoer en verminderd met de totale uitvoer. De Commissie heeft hiervoor gebruik gemaakt van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap, de andere in de Gemeenschap gevestigde producenten en Eurofer verstrekte gegevens evenals van statistische gegevens van Eurostat.

(54) In de periode 1994 tot juni 1997 was het totale verbruik in de Gemeenschap als volgt: 117 039 ton in 1994, 146 025 ton in 1995, 113 448 ton in 1996 en 148 457 ton in het OT12.

4. Omvang van de invoer en marktaandeel van de met subsidiëring ingevoerde producten

(55) De invoer uit India vertoonde de volgende tendens: 7 597 ton in 1994, 11 170 ton in 1995, 10 329 ton in 1996 en 8 311 ton in het OT12, hetgeen neerkomt op een algemene toename van 714 ton of 9,4 %, met een piek van 36 % (2 732 ton) in de periode 1994-1996.

(56) Het marktaandeel van de Indiase ondernemingen (volgens Eurostat) was gestaag toegenomen van 6,5 % in 1994 tot 7,6 % in 1995 en 9,1 % in 1996. Dit is een toename van 40 % in de periode 1994 tot 1996. Hoewel het marktaandeel van deze ondernemingen in het onderzoektijdvak terugliep, bleef dit toch betrekkelijk hoog, namelijk 5,6 %.

5. Prijzen van de met subsidiëring uit India ingevoerde producten en prijsonderbieding

(57) Voor de periode 1994 tot het onderzoektijdvak werd aan de hand van Eurostat vastgesteld dat de uit India ingevoerde producten de prijzen van de communautaire bedrijfstak voortdurend onderboden. Deze analyse werd tot in bijzonderheden bevestigd voor het onderzoektijdvak.

(58) Om te bepalen of de prijzen van de medewerkende Indiase exporteurs de verkoopprijzen van de communautaire bedrijfstak onderboden, werden de verkopen van elk van deze ondernemingen in het onderzoektijdvak aan een grondig onderzoek onderworpen. Hierbij werden voor elk type van het product de gewogen gemiddelde uitvoerprijzen met de gewogen gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan niet verbonden partijen vergeleken. Wanneer de producten door tussenkomst van verbonden ondernemingen werden uitgevoerd, werden de uitvoerprijzen gecorrigeerd voor de kosten die tussen de invoer en de verkoop aan de eerste onafhankelijke afnemer werden gemaakt. Ten behoeve van deze vergelijking werden de producten op basis van staalkwaliteit, vorm, diameter en tolerantie in verschillende types onderverdeeld.

(59) De prijs franco grens Gemeenschap, na inklaring, van de uit India uitgevoerde producten werd vastgesteld door, waar nodig, de uitvoerprijzen te corrigeren voor de kosten van vervoer en op- en overslag.

(60) De verkoopprijzen van de communautaire producenten werden gecorrigeerd voor verschillen in handelsstadium, omdat werd vastgesteld dat de Indiase producenten enkel aan handelaren verkochten, terwijl de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn producten zowel aan handelaren als aan gebruikers verkocht en daarbij aanzienlijke kortingen toekende aan de eerstgenoemde. Hiertoe werden de verkoopprijzen aan eindgebruikers van de communautaire bedrijfstak verminderd met de toegekende kortingen. Bovendien werden de verkoopprijzen van de communautaire bedrijfstak waar nodig gecorrigeerd voor transportkosten.

(61) De exporterende producenten in India verzochten om een correctie voor vermeende kwaliteitsverschillen. Deze kon evenwel niet worden toegekend omdat de chemische samenstelling van het betrokken product aan internationale normen onderworpen is. Het verzoek was bovendien slechts in algemene termen geformuleerd en bevatte geen specifieke informatie betreffende bepaalde ondernemingen, zodat een en ander niet naar behoren kon worden geverifieerd.

(62) Een door de Indiase ondernemingen ingediend verzoek om correcties voor 1. verschillen in tijdsverloop tussen de order en de levering en 2. verschillen tussen de prijsstellingsmechanismen (de Indiase producenten verkopen hun goederen tegen vaste prijzen terwijl de communautaire producenten een systeem van basisprijzen hanteren waaraan zogenoemde "legeringstoeslagen" voor nikkel, chroom en molybdeen worden toegevoegd) kon niet worden ingewilligd omdat niet werd aangetoond dat deze verschillen van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen.

(63) Een verzoek van twee Indiase exporterende producenten om een correctie voor verschillen in betalingstermijnen kon evenmin worden ingewilligd. De Indiase exporterende producenten voerden aan dat zij - in tegenstelling tot de bedrijfstak van de Gemeenschap - betalingstermijnen hanteren waarbij de goederen ongeveer 30 dagen voor levering betaald moeten worden. Dit is strijdig met de bevindingen van de Commissie volgens welke de betrokken producenten in India betalingstermijnen hanteren die voorzien in betaling 60 dagen na de datum van verzending. Aangezien het vervoer uit India naar de Gemeenschap in het algemeen niet meer dan 30 dagen in beslag neemt, betalen de afnemers van de Indiase producenten, evenals die van de bedrijfstak van de Gemeenschap, niet vóór, maar na de levering van de goederen.

(64) Tenslotte hadden de Indiase producenten willen zien dat bij de berekening van de prijsonderbieding en de schademarges (zie overweging 97) rekening werd gehouden met de vrijstelling van het invoerrecht van 4,2 % waarvoor de betrokken producten uit India in het kader van het SAP in aanmerking komen. Volgens deze producenten dienen de uitvoerprijzen van de Indiase ondernemingen met 4,2 % te worden verhoogd, alsof de invoer uit India niet in aanmerking zou komen voor het SAP. Dit argument werd van de hand gewezen omdat de berekening van de prijsonderbieding gebaseerd is op de werkelijke prijzen die op de markt worden betaald. Met hypothetische rechten kan derhalve geen rekening worden gehouden. In de desbetreffende wetgeving, meer bepaald artikel 13 van Verordening (EG) nr. 3281/94 van de Raad (7), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 602/98 (8), is bepaald dat de toekenning van de SAP-behandeling voor de Gemeenschap geen beletsel vormt om maatregelen te nemen tegen schadeveroorzakende dumping.

(65) Uit een vergelijking van de naar behoren gecorrigeerde gewogen gemiddelde uitvoerprijzen met de gewogen gemiddelde verkoopprijzen van de communautaire bedrijfstak bleek dat de exporterende producenten in India de verkoopprijzen van de communautaire producenten als volgt onderboden:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(66) Bepaalde Indiase producenten voerden in de loop van het onderzoek het argument aan dat de berekening van de marges van onderbieding in het kader van dit onderzoek zinloos zou zijn in het licht van de recente beschikking van de Commissie betreffende mededingingsaangelegenheden (zaak IV/35.814 - Legeringstoeslag) (9).

In deze beschikking komt de Commissie tot de conclusie dat de communautaire producenten van roestvrij stalen platte producten "in onderlinge afstemming de referentiewaarden voor de berekeningswijze van de legeringstoeslag hebben gewijzigd, welke praktijk zowel ten doel als ten gevolge had dat de normale mededinging op de gemeenschappelijke markt werd beperkt en vervalst".

Opgemerkt zij evenwel dat deze beschikking niet van toepassing is op de producten waarop dit antisubsidionderzoek betrekking heeft. RSS behoren tot de categorie van de lange producten van roestvrij staal en niet tot die van de platte producten van roestvrij staal waarop de vorengenoemde betrekking heeft.

De Indiase ondernemingen gingen akkoord met dit onderscheid, maar waren niettemin van mening dat deze onderlinge afspraken ook golden voor RSS. Twee ondernemingen dienden een formele klacht in overeenkomstig artikel 3 van Verordening nr. 17/62 van de Raad (10). De Commissie beschikte in dit stadium echter niet over afdoende bewijs dat de producenten van RSS prijsafspraken hadden gemaakt voor RSS. Opgemerkt zij wat dit betreft dat de platte producten van roestvrij staal meestal door andere fabrikanten worden vervaardigd dan de roestvrij stalen staven.

Tevens werd opgemerkt dat een vergelijking van de verkoopprijzen van de communautaire bedrijfstak had aangetoond dat de verkoopprijzen van identieke producten die in dezelfde periode aan vergelijkbare categorieën afnemers werden verkocht, aanzienlijk verschilden. Voorts werd de aandacht gevestigd op het feit dat de verkoopprijzen ook in de tijd varieerden (met een neergaande tendens sedert 1995), met het gevolg dat de winstmarges van de producenten die de bedrijfstak van de Gemeenschap vertegenwoordigen eveneens in de tijd fluctueerden. De Commissie concludeerde dientengevolge dat, niettegenstaande de beweringen van de Indiase producenten, in dit stadium van het onderzoek er geen enkele aanwijzing was dat de berekening van de onderbiedingsmarge zinloos zou zijn.

6. Situatie van de communautaire bedrijfstak

6.1 Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad van de productiecapaciteit

(67) In de periode 1994 tot juni 1997 was de totale productie van de communautaire bedrijfstak als volgt: 60 800 ton in 1994, 65 459 ton in 1995, 53 070 ton in 1996 en 66 640 ton in het OT12.

(68) Hieruit blijkt dat de totale productie van de communautaire bedrijfstak de voorbije jaren aan schommelingen onderhevig was als gevolg van de fluctuerende vraag en door de laaggeprijsde invoer uit India. 1995 kan, wat de productie betreft, dankzij de zeer grote vraag naar het betrokken product als een goed jaar voor de communautaire bedrijfstak worden beschouwd, doch 1996 geeft opnieuw een sterke daling van de productie te zien. Deze moet worden toegeschreven aan de teruggang van het verbruik in de Gemeenschap in 1996 en aan de zeer lage prijzen van de Indiase exporterende producenten, die de verkoopprijzen van de communautaire bedrijfstak onderboden. Tijdens het onderzoektijdvak nam de productie van de communautaire bedrijfstak dankzij de gestegen vraag opnieuw toe, doch met lagere verkoopprijzen.

(69) Wat de ontwikkeling van de productiecapaciteit en de capaciteitsbezetting betreft, zij opgemerkt dat de communautaire bedrijfstak deze machines ook voor de vervaardiging van andere producten gebruikt. De productiecapaciteit en de capaciteitsbezetting zijn voor het betrokken product derhalve moeilijk nauwkeurig te ramen. Het werd dientengevolge wenselijk geacht geen conclusies te trekken uit deze twee factoren.

6.2. Omvang van de verkoop

(70) De communautaire bedrijfstak heeft aan niet-verbonden afnemers in de Gemeenschap de volgende hoeveelheden verkocht: 31 659 ton in 1994, 33 264 ton in 1995, 22 988 ton in 1996, 21 081 ton in het onderzoektijdvak en 28 108 ton in het OT12. De verkoop aan verbonden afnemers bedroeg 12 977 ton in 1994, 13 675 ton in 1995, 11 930 ton in 1996, 13 092 ton in het onderzoektijdvak en 17 456 ton in het OT12.

(71) Geconcludeerd werd dat de verkoop aan niet- verbonden afnemers in de Gemeenschap en de totale verkoop aan verbonden en niet-verbonden afnemers in de Gemeenschap dezelfde tendens te zien gaven als de productie. De verkopen fluctueerden de voorbije jaren, waarbij 1996 een bijzonder sterke daling vertoonde. Deze tendens kon enkel worden omgebogen door aanzienlijke prijsverlagingen tijdens het onderzoektijdvak, waardoor in deze periode grotere hoeveelheden werden verkocht dan in 1996.

(72) Deze ontwikkelingen hebben geleid tot een daling van de verkoop aan niet-verbonden afnemers met meer dan 11 % in vergelijking met 1994 en het OT12. Hieruit bleek eveneens dat de bedrijfstak van de Gemeenschap geen voordeel heeft gehad van de algemene groei van de markt.

6.3. Marktaandeel

(73) Het marktaandeel van de uit India ingevoerde producten nam in de periode 1994 tot 1996 (zie hierboven) aanzienlijk toe, terwijl het marktaandeel van de communautaire bedrijfstak in deze periode een dalende tendens vertoonde. Voor de verkoop aan zowel verbonden als niet-verbonden afnemers werd vastgesteld dat het marktaandeel van de communautaire bedrijfstak, dat in 1994 nog 38,1 % bedroeg, was teruggelopen tot 32,1 % in 1995 en 30,8 % in 1996. Dit is een verlies van 19,2 %. Het marktaandeel van deze bedrijfstak bereikte zijn laagste niveau in het onderzoektijdvak, toen het slechts 30,7 % bedroeg.

(74) Het marktaandeel van de verkoop aan uitsluitend niet-verbonden afnemers liep sterk terug, namelijk van 27 % in 1994 tot 22,8 % in 1995 en 20,1 % in 1996. Dit is een verlies van 25,6 %. Dit marktaandeel bereikte in het onderzoektijdvak met 18,9 % zijn laagste niveau.

6.4. Verkoopprijzen

(75) De verkoopprijzen van de communautaire bedrijfstak vertonen sedert 1995 een dalende tendens. Teneinde verder verlies van marktaandeel te voorkomen, heeft de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn prijzen sedert 1995 met 21 % verlaagd. Uitgedrukt als een indexcijfer (1994 komt overeen met een index 100) zijn de verkoopprijzen teruggelopen van 134 in 1995 tot 126 in 1996 en 106 in het onderzoektijdvak.

6.5. Winstgevendheid

(76) Wat de winstgevendheid betreft, toonde het onderzoek aan dat alle producenten die de bedrijfstak van de Gemeenschap vormen (met één uitzondering) zich in 1994 in een betere financiële positie bevonden dan tijdens het onderzoektijdvak. De winstmarges van alle ondernemingen liepen vooral tussen 1995 en het onderzoektijdvak sterk terug en één onderneming leed tijdens het onderzoektijdvak zelfs groot verlies. De gewogen gemiddelde winstmarge in het onderzoektijdvak was, behalve voor één producent, te laag als gevolg van de gedaalde verkoopprijzen.

De index van de winstmarges vertoonde de volgende tendens: 100 in 1994, 312 in 1995, 151 in 1996 en 73 in het onderzoektijdvak.

6.6. Werkgelegenheid en voorraden

(77) Het aantal arbeidsplaatsen in de bedrijfstak van de Gemeenschap bleef betrekkelijk stabiel en liep slechts in geringe mate terug, namelijk van 602 in 1994 tot 592 tijdens het onderzoektijdvak. In bepaalde gevallen was werktijdverkorting noodzakelijk om verlies van arbeidsplaatsen te voorkomen.

(78) De voorraden namen tussen 1994 en het onderzoektijdvak met meer dan 3 000 ton toe en bedroegen aan het einde van het onderzoektijdvak 10 923 ton.

7. Conclusies

(79) Uit het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade lijdt. De belangrijkste schadefactoren zijn de aanzienlijke prijsonderbieding door de exporterende producenten in India, de permanente druk op de verkoopprijzen van de communautaire bedrijfstak, de onbevredigende winstgevendheid, de aanzienlijke toename van het marktaandeel van de exporterende producenten uit India in de periode 1994-1996, het overeenkomstige verlies van marktaandeel voor de communautaire bedrijfstak, de daling van de verkoop en de toename van de voorraden.

E. OORZAKELIJK VERBAND

1. Gevolgen van de invoer met subsidiëring

(80) De snelle groei van het marktaandeel van de uit India ingevoerde producten (40 % tussen 1994 en 1996) en de aanzienlijke prijsonderbieding (tot 16,3 %) vallen samen met de verslechtering van de situatie van de communautaire bedrijfstak, die vooral tot uiting komt in een verlies van marktaandeel, te lage prijzen en een onbevredigende winstmarge.

(81) De invoer met subsidiëring uit India stelde de bedrijfstak van de Gemeenschap - na het succesvolle jaar 1995 - voor de keuze zijn prijzen te handhaven of de gesubsidieerde prijzen te volgen, met alle daaraan verbonden negatieve gevolgen voor de winstgevendheid. In 1996 trachtten sommige communautaire producenten hun verkoopprijzen te handhaven, terwijl anderen hun prijzen verlaagden. Beide strategieën hadden negatieve gevolgen voor de winstgevendheid, hetzij rechtstreeks (lagere prijzen), hetzij onrechtstreeks (daling van de verkoop, en dientengevolge, hogere vaste kosten per verkochte ton van het product). Tijdens het onderzoektijdvak hebben alle communautaire producenten hun verkoopprijzen nog verder verlaagd, hetgeen nog meer negatieve gevolgen had voor de winstgevendheid. Hieruit blijken duidelijk de prijsgevoeligheid van deze markt en de ernstige gevolgen van de prijsonderbieding door de exporterende producenten in India.

(82) Bepaalde exporterende producenten in India voerden aan dat zij geenszins aanmerkelijke schade hadden veroorzaakt daar zij slechts aan een beperkt aantal handelaren hadden verkocht, terwijl de communautaire producenten hun producten ook verkochten aan gebruikers en handelaren die geen afnemers waren van de Indiase producenten. Dit zou betekenen dat de concurrentie tussen de Indiase en de communautaire producten beperkt is tot slechts 35 % van de totale communautaire markt. Dit argument kan echter niet worden aanvaard omdat het gaat om een transparante markt die snel reageert op prijsveranderingen en omdat de Indiase producenten de mogelijkheid hebben ook aan andere afnemers in de Gemeenschap te verkopen.

2. Andere factoren

(83) De Commissie heeft bovendien onderzocht of nog andere factoren, zoals de algemene ontwikkeling van de markt, het gedrag van de communautaire bedrijfstak zelf of de invoer uit andere landen de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade konden hebben veroorzaakt.

(84) Bepaalde Indiase producenten voerden aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap die de klacht had ingediend onefficiënt was, waarbij in het bijzonder de aandacht werd gevestigd op de geringe capaciteitsbezetting. Het werd evenwel, om de hierboven uiteengezette redenen, niet dienstig geacht de bezettingsgraad van de productiecapaciteit als bepalende schadefactor te nemen. Niettemin zij opgemerkt dat alle dalingen van de capaciteitsbezetting samen vielen met een sterke teruggang van de verkopen van de communautaire bedrijfstak en een toename van de invoer met subsidiëring.

(85) Tijdens het onderzoek werd bovendien nagegaan of de producenten in de Gemeenschap die geen deel uitmaakten van de bedrijfstak van de Gemeenschap als omschreven in overweging 51, zich in een andere situatie bevonden dan deze bedrijfstak. Wegens gebrek aan verifieerbare informatie en rekening houdend met de transparantie van de markt voor RSS in de Gemeenschap - in het bijzonder wat de prijzen betreft - werd geconcludeerd dat de andere in de Gemeenschap gevestigde producenten vermoedelijk dezelfde ontwikkeling hadden doorgemaakt als de producenten die hun medewerking verleenden aan het onderzoek.

(86) Voorts werd vastgesteld dat de invoer uit andere landen geen beslissende invloed heeft gehad op de bedrijfstak van de Gemeenschap, omdat de betrokken producten in onbeduidende hoeveelheden en/of tegen hogere prijzen werden ingevoerd. Enkel de uit Rusland ingevoerde producten waren gemiddeld lager geprijsd dan die uit India, doch deze producten hadden in het onderzoektijdvak slechts een marktaandeel van 1,2 % in de Gemeenschap.

(87) Ten slotte voerden de Indiase producenten aan dat de prijzen van warmgewalste staven, die de belangrijkste grondstof zijn voor RSS, en de prijzen van RSS zelf de voorbije jaren niet dezelfde neerwaartse tendens hebben gevolgd. Dit zou problemen hebben doen ontstaan voor de niet-geïntegreerde producenten, die hierdoor verplicht waren hun grondstoffen tegen hogere prijzen aan te kopen. De moeilijkheden van deze niet-geïntegreerde producenten konden derhalve niet aan de invoer uit India worden toegeschreven. Deze laatste bewering was evenwel niet met het nodige bewijsmateriaal gestaafd en kon dientengevolge in dit stadium niet in aanmerking worden genomen.

3. Conclusie

(88) Gezien het samenvallen in de tijd van de prijsonderbieding, de daling van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap toegepaste verkoopprijzen en de lage winstmarges, alsmede de aanzienlijke toename van het marktaandeel van de uit India ingevoerde producten in de periode 1994-1996 (een ontwikkeling die enkel door prijsverlagingen van de communautaire bedrijfstak kon worden omgebogen) en het overeenkomstige verlies van marktaandeel van de betrokken bedrijfstak, werd geconcludeerd dat de invoer met subsidiëring uit India als zodanig aanmerkelijke schade heeft toegebracht aan de bedrijfstak van de Gemeenschap.

F. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

(89) De Commissie heeft overeenkomstig artikel 31 van de basisverordening en teneinde na te gaan of compenserende maatregelen strijdig zouden zijn met de belangen van de Gemeenschap in haar geheel, onderzocht welke gevolgen het al dan niet nemen van maatregelen zou hebben voor de belangen van de diverse betrokken partijen.

(90) Maatregelen mogen niet worden genomen wanneer de instellingen van de Gemeenschap op basis van alle informatie waarover zij beschikken, tot de duidelijke conclusie komen dat zulks niet in het belang zou zijn van de Gemeenschap.

(91) Om dit te onderzoeken heeft de Commissie vragenlijsten gezonden aan 59 gebruikers van RSS. Er werden evenwel geen met bewijsmateriaal gestaafde antwoorden ontvangen. Hieruit werd geconcludeerd dat de resultaten van het onderzoek vermoedelijk geen grote gevolgen zouden hebben voor de gebruikers, hetzij omdat RSS geen kostenfactor van betekenis is voor deze ondernemingen, hetzij omdat de producten waarin deze bedrijven RSS verwerken slechts een klein gedeelte van hun totale productie vertegenwoordigen. Vastgesteld werd dat een eventuele prijsverhoging als gevolg van de compenserende maatregelen beperkt zou zijn, gezien het grote aantal concurrerende ondernemingen in de Gemeenschap en in derde landen.

(92) Voorts werd contact opgenomen met 14 grondstoffenleveranciers van de communautaire producenten van RSS. Uit hun antwoorden bleek dat het herstel van eerlijke mededingingsvoorwaarden voor deze toeleverende bedrijven bevorderlijk zou zijn voor de productie, de verkoop, de werkgelegenheid en de winstgevendheid.

(93) Ten slotte werd aangevoerd dat maatregelen mogelijkerwijze niet in het belang van de Gemeenschap zouden zijn, gezien de vorengenoemde vermeende praktijken in verband met de berekening van de legeringstoeslag. Wat dit betreft, wordt naar het bovenstaande commentaar verwezen. Voorts werd rekening gehouden met het feit dat geen enkele gebruiker in zijn antwoord op de vragenlijst van de Commissie heeft aangevoerd dat de aankoopprijzen van RSS voor de bedrijfstak van de Gemeenschap ongerechtvaardigd hoog zijn.

(94) Er is derhalve geen bewijs dat maatregelen niet in het belang zijn van de Gemeenschap.

G. VOORLOPIG RECHT

(95) Gezien de conclusies ten aanzien van de subsidiëring, de schade, het oorzakelijk verband en het belang van de Gemeenschap, acht de Commissie het noodzakelijk voorlopige compenserende maatregelen vast te stellen.

(96) Bij het bepalen van de omvang van deze maatregelen heeft de Commissie rekening gehouden met de vastgestelde marges van subsidiëring en met het recht dat noodzakelijk is om de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade weg te nemen.

(97) De Commissie is van mening dat, te dien einde, de prijzen van de met subsidiëring ingevoerde producten moeten worden verhoogd tot een niveau waarop geen schade wordt veroorzaakt. De noodzakelijke prijsverhoging werd berekend door vergelijking van de gewogen gemiddelde invoerprijs die werd gebruikt om de prijsonderbieding vast te stellen, als omschreven in overweging 58 en volgende, met de gewogen gemiddelde productiekosten van de bedrijfstak van de Gemeenschap, vermeerderd met een redelijke winst op de verkoop van het betrokken product. Gezien de aard van dit product achtte de Commissie een winstmarge van 5 % op de omzet toereikend.

(98) Deze vergelijking resulteerde in de hiernavolgende schademarges (in verhouding tot de prijs franco grens Gemeenschap):

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(99) In artikel 12, lid l, van de basisverordening is bepaald dat het recht met de marge van subsidiëring moet overeenstemmen, tenzij de schademarge lager is. De medewerkende producenten worden derhalve aan de hiernavolgende rechten onderworpen:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(100) Om te vermijden dat het niet-verlenen van medewerking wordt beloond, werd het passend geacht niet-medewerkende ondernemingen het hoogste recht op te leggen dat werd vastgesteld, namelijk 25 %.

H. SLOTBEPALING

(101) Ten behoeve van een goed bestuur dient een termijn te worden vastgesteld waarbinnen belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijn kenbaar hebben gemaakt, hun standpunt schriftelijk naar voren kunnen brengen en kunnen verzoeken om te worden gehoord. Voorts dient te worden bepaald dat de bevindingen in het kader van deze verordening een voorlopig karakter dragen en kunnen worden gewijzigd indien wordt besloten een definitief recht op te leggen.

(102) In artikel 24, lid l, van de basisverordening is bepaald dat van geen enkel product zowel antidumpingrechten als compenserende rechten worden geheven om de problemen op te lossen die voortvloeien uit dezelfde situatie die het gevolg is van uitvoer met dumping of subsidiëring. Gegeven het feit dat de invoer van het betrokken product aan antidumpingrechten werd onderworpen, moet worden bepaald of en in welke mate de marges van dumping en subsidiëring het gevolg zijn van dezelfde situatie.

(103) In het betrokken geval werd geconstateerd dat al de onderzochte regelingen uitvoersubsidies zijn in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening. De subsidies kunnen als zodanig enkel de uitvoerprijzen van de Indiase producenten beïnvloeden, met hogere dumpingmarges als gevolg. De vastgestelde dumpingmarges moeten derhalve geheel of ten dele aan de uitvoersubsidies worden toegeschreven. In deze omstandigheden wordt het derhalve niet dienstig geacht zowel antidumpingrechten als compenserende rechten op te leggen ter hoogte van de volledige marges van dumping en subsidiëring die werden vastgesteld. Aangezien de dumpingmarges geheel of ten dele het gevolg zijn van de uitvoersubsidies, dienen de bij Verordening (EG) nr. 1084/98 ingestelde antidumpingrechten te worden aangepast zodat deze in overeenstemming zijn met de werkelijke dumpingmarges die resteren na het instellen van de compenserende rechten die de gevolgen van de uitvoersubsidies opheffen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Er wordt een voorlopig compenserend recht ingesteld op de invoer van roestvrij stalen staven, enkel koud bewerkt of koud nabewerkt, bevattende 2,5 of meer gewichtspercenten nikkel, met cirkelvormige of andere dan cirkelvormige dwarsdoorsnede, vallende onder de GN-codes 7222 20 11, 7222 20 21, 7222 20 31 en 7222 20 81, van oorsprong uit India.

2. Het recht dat wordt toegepast op de nettoprijs franco grens Gemeenschap, voor inklaring, is als volgt:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. Tenzij anders bepaald, zijn de bepalingen betreffende douanerechten van toepassing.

4. Bij het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap van het in lid 1 bedoelde product dient zekerheid te worden gesteld ten bedrage van het voorlopige recht.

Artikel 2

Artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1084/98 wordt als volgt gewijzigd:

"2. Het recht dat wordt toegepast op de netto prijs franco grens Gemeenschap, voor inklaring, is als volgt:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Artikel 3

Onverminderd het bepaalde in artikel 30 van Verordening (EG) nr. 2026/97 kunnen belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijn kenbaar hebben gemaakt hun standpunt schriftelijk naar voren brengen en verzoeken om door de Commissie te worden gehoord binnen 15 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Belanghebbenden kunnen overeenkomstig artikel 31, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2026/97 binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening commentaar geven op de toepassing daarvan.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 1 van deze verordening is van toepassing gedurende een periode van vier maanden.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 juli 1998.

Voor de Commissie

Leon BRITTAN

Vice-Voorzitter

(1) PB L 288 van 21. 10. 1997, blz. 1.

(2) PB L 56 van 6. 3. 1996, blz. 1.

(3) PB L 128 van 30. 4. 1998, blz. 18.

(4) PB C 328 van 30. 10. 1997, blz. 16.

(5) PB C 264 van 30. 8. 1997, blz. 2.

(6) PB L 155 van 29. 5. 1998, blz. 3.

(7) PB L 348 van 31. 12. 1994, blz. 1.

(8) PB L 80 van 18. 3. 1998, blz. 1.

(9) PB L 100 van 1. 4. 1998, blz. 55.

(10) PB 13 van 21. 2. 1962, blz. 204/62.