Home

Verordening (EG) nr. 1845/98 van de Commissie van 27 augustus 1998 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van bepaalde grote elektrolytische aluminiumcondensatoren uit de Verenigde Staten van Amerika en Thailand

Verordening (EG) nr. 1845/98 van de Commissie van 27 augustus 1998 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van bepaalde grote elektrolytische aluminiumcondensatoren uit de Verenigde Staten van Amerika en Thailand

VERORDENING (EG) Nr. 1845/98 VAN DE COMMISSIE van 27 augustus 1998 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van bepaalde grote elektrolytische aluminiumcondensatoren uit de Verenigde Staten van Amerika en Thailand

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 905/98 (2), inzonderheid op artikel 7,

Na overleg met het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A. PROCEDURE

(1) In oktober 1997 werd een klacht ingediend door de Federation for Appropriate Remedial Anti-Dumping (FARAD) namens Nederlandse Philipsbedrijven BV (Nederland) en BHC Aerovox Ltd (Verenigd Koninkrijk). De klagende partijen namen het grootste gedeelte van de productie van het soortgelijk product in de Gemeenschap voor hun rekening. De klacht bevatte bewijzen van dumping in verband met het bedoelde product en van aanmerkelijke schade die hiervan het gevolg was; één en ander werd toereikend geacht om de inleiding van een procedure te rechtvaardigen.

(2) De Commissie kondigde bijgevolg op 29 november 1997 met een bericht (hierna "het bericht van inleiding" genoemd) in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (3) de inleiding aan van een antidumpingprocedure met betrekking tot de invoer in de Gemeenschap van bepaalde grote elektrolytische aluminiumcondensatoren uit de Verenigde Staten van Amerika (hierna "VS" genoemd) en Thailand en startte met een onderzoek.

(3) De Commissie bracht de producenten/exporteurs en de importeurs waarvan de betrokkenheid bekend was alsmede de vertegenwoordigers van de betrokken exporterende landen en de klagende producenten van de Gemeenschap officieel op de hoogte van de inleiding van de procedure. Belanghebbende partijen werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijn hun standpunten schriftelijk bekend te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(4) Een aantal producenten/exporteurs in de betrokken landen alsmede klagende producenten in de Gemeenschap en importeurs maakten hun standpunten schriftelijk bekend. Alle partijen die er binnen de bovenstaande termijn om verzochten en bijzondere redenen opgaven om te worden gehoord, werden gehoord.

(5) De Commissie stuurde alle partijen waarvan de betrokkenheid bekend was en alle andere bedrijven die zich binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijn bij de Commissie bekend hadden gemaakt, vragenlijsten.

(6) De Commissie verzamelde en verifieerde alle gegevens die zij voor de voorlopige vaststelling van de dumpingsschade en het belang van de Gemeenschap noodzakelijk achtte en verrichtte onderzoeken bij de volgende bedrijven:

a) Klagende producenten van de Gemeenschap

- Nederlandse Philipsbedrijven BV (Zwolle, Nederland) en het met deze onderneming verbonden bedrijf, Österreichische Philips Industrie GmbH (Klagenfurt, Oostenrijk), (hierna "Philips" genoemd)

b) Importeurs

- Acal Electronics Ltd (Bracknell, Verenigd Koninkrijk)

- Beck Elektronik Bauelemente GmbH (Nürnberg, Duitsland)

c) Producenten/exporteurs VS

- Matsushita Electronic Components Corporation of America (Knoxville, VS)

- United Chemi-con Corporation (Illinois, VS).

(7) Het onderzoek naar dumping had betrekking op de periode van 1 oktober 1996 tot 30 september 1997 (hierna het "onderzoektijdvak" genoemd). Het onderzoek naar de schade had betrekking op de periode van 1 januari 1993 tot aan het eind van het onderzoektijdvak (hierna de "onderzochte periode" genoemd).

(8) Er zij op gewezen dat antidumpingmaatregelen werden ingesteld in 1992 (4) en in 1994 (5) met betrekking tot de invoer van het betrokken product uit Japan, de Republiek Korea en Taiwan. Deze maatregelen worden momenteel opnieuw onderzocht (6).

B. PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(9) De procedure heeft betrekking op grote elektrische aluminiumcondensatoren met een niet-vast elektrolyt en een CV-product (capaciteit vermenigvuldigd met nominale spanning) van 8 000 tot 550 000 micro-coulomb (ìC), en met een voltage van l60 V of meer (hierna "LAECs" genoemd) die momenteel zijn ingedeeld onder GN-code ex 8532 22 00.

LAECs zijn elektronische componenten die in bijna alle soorten elektrische uitrusting worden gebruikt: in computers, telecommunicatieapparatuur en instrumenten, voor industriële en militaire doeleinden, op de automobielmarkt en op andere consumentenmarkten. Vooral de soorten condensatoren waarop deze procedure betrekking heeft, worden gebruikt in duurzame consumentenelektronica zoals televisietoestellen, videocassetterecorders en PC's.

Er worden verschillende soorten LAECs vervaardigd, afhankelijk van, onder andere, hun capaciteit, de nominale spanning, de maximale temperatuur bij de werking en de uiteindelijke vormgeving. Ondanks deze verschillen werd vastgesteld dat al deze soorten dezelfde fysische en technische basiskenmerken en hetzelfde gebruik hadden. De hierboven omschreven LAECs werden derhalve beschouwd als één enkel product.

(10) De Commissie stelde vast dat er tussen de verschillende soorten LAECs die op de binnenlandse markten van de exporterende landen werden verkocht en die welke uit deze landen naar de Gemeenschap werden uitgevoerd geen verschillen waren wat de fysische en technische basiskenmerken en het gebruik betreft. Derhalve werden deze LAECs beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel l, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad (hierna de "basisverordening" genoemd).

(11) Eén producent/exporteur en de importeurs in de Gemeenschap die aan het onderzoek medewerkten, voerden aan dat sommige producten van oorsprong uit de betrokken landen die door hen op de markt van de Gemeenschap werden verkocht, niet vergelijkbaar waren met de producten die door de bedrijfstak van de Gemeenschap werden vervaardigd en verkocht, wegens verschillen in afmetingen, levensduur of uiteindelijke vormgeving, en dat deze ingevoerde producten en de producten die door de producenten in de Gemeenschap werden vervaardigd en verkocht derhalve niet als soortgelijke producten mochten worden beschouwd.

(12) De Commissie stelde vast dat de producten die door de bedrijfstak van de Gemeenschap werden vervaardigd en verkocht en de producten die uit de betrokken landen in de Gemeenschap werden ingevoerd, ondanks deze verschillen, op dezelfde basistechnologie stoelden en in beide gevallen vervaardigd werden overeenkomstig wereldwijd toepasselijke industriële normen. Zowel de ingevoerde als de in de Gemeenschap vervaardigde producten kenden dezelfde toepassingen en hetzelfde gebruik, konden bijgevolg onderling worden verwisseld en concurreerden met elkaar. Derhalve moeten de producten die door de bedrijfstak van de Gemeenschap worden vervaardigd en verkocht en die welke uit de betrokken landen naar de Gemeenschap worden uitgevoerd, gezien bovenstaande overwegingen, als soortgelijke producten worden beschouwd.

C. DUMPING

VS

Normale waarde

(13) Het verificatiebezoek bij één producent/exporteur bracht aan het licht dat dit bedrijf ten dele geen medewerking verleende, aangezien het een groot gedeelte van zijn binnenlandse verkoop niet had opgegeven. Overeenkomstig artikel 18, lid 1, van de basisverordening werd de binnenlandse verkoop die niet in de antwoorden op de vragenlijst werd opgegeven, opgenomen in de gegevens voor de vaststelling van de normale waarde; men baseerde zich op beschikbare prijsgegevens en stelde de normale waarde samen. Hiertoe werden de binnenlandse prijzen voor de verkochte hoeveelheden die niet werden opgegeven, gelijkgeschakeld met de hoogste prijzen voor identieke LAEC-soorten die wel waren opgegeven.

(14) Voor de vaststelling van de normale waarde stelde de Commissie voor iedere producent/exporteur eerst vast of zijn totale verkoop van LAECs op de binnenlandse markt representatief was, vergeleken met zijn totale verkoop voor uitvoer naar de Gemeenschap. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening werd de binnenlandse verkoop als representatief beschouwd indien de totale op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheden van iedere producent/exporteur tenminste gelijk waren aan 5 % van de door deze exporteur naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheden.

Dit was voor alle producenten/exporteurs het geval.

(15) Vervolgens stelde de Commissie vast of de op de binnenlandse markt verkochte soorten LAECs beschouwd konden worden als identiek of rechtstreeks vergelijkbaar met de voor uitvoer naar de Gemeenschap verkochte modellen.

(16) Voor elk van de soorten die door de producenten/exporteurs op hun binnenlandse markt werden verkocht en waarvan werd vastgesteld dat ze vergelijkbaar waren met de soorten die voor uitvoer naar de Gemeenschap werden verkocht, stelde de Commissie vast of de binnenlandse verkoop representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een bepaalde soort werd representatief geacht indien de op de binnenlandse markt gedurende het onderzoektijdvak verkochte hoeveelheden van deze soort 5 % of meer vertegenwoordigden van de totale voor uitvoer naar de Gemeenschap verkochte hoeveelheden van een rechtstreeks vergelijkbare soort.

(17) Vervolgens onderzocht de Commissie of de binnenlandse verkoop van iedere soort in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden; hiertoe stelde zij de verhouding vast van de winstgevende binnenlandse verkoop tot de totale binnenlandse verkoop van de soort in kwestie. Indien de hoeveelheden LAECs die verkocht werden tegen netto verkoopprijzen die gelijk waren aan of hoger lagen dan de berekende productiekosten (winstgevende verkoop) meer bedroegen dan 80 % van de totale verkochte hoeveelheden werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs die berekend werd als het gewogen gemiddelde van de prijzen van de volledige binnenlandse verkoop die tijdens het onderzoektijdvak had plaatsgevonden. Indien de met winst verkochte hoeveelheden LAECs niet meer dan 80 % maar wel meer dan 10 % van de totale verkochte hoeveelheden vertegenwoordigden werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs die berekend werd als het gewogen gemiddelde van de prijzen van uitsluitend de winstgevende verkoop.

(18) In dergelijke gevallen werd de normale waarde voor iedere soort gebaseerd op de door onafhankelijke afnemers, op de binnenlandse markt van het exporterende land, in het kader van normale handelstransacties betaalde of te betalen prijzen zoals bepaald in artikel 2, lid 1, van de basisverordening.

(19) Indien de met winst verkochte hoeveelheden LAECs minder dan 10 % van de totale verkochte hoeveelheden vertegenwoordigden, werd de binnenlandse prijs niet als een geschikte basis voor de vaststelling van de normale waarde beschouwd.

(20) In dergelijke gevallen werd er de voorkeur aan gegeven de normale waarde samen te stellen in plaats van de binnenlandse prijzen van andere producenten/exporteurs te gebruiken. Door het grote aantal verschillende soorten was het niet mogelijk te vergelijken met identieke of soortgelijke soorten die door de andere producent/exporteur werden verkocht.

(21) Bijgevolg werd de normale waarde, overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening, samengesteld door aan de productiekosten van de uitgevoerde soorten een redelijk percentage toe te voegen voor verkoopkosten, algemene en administratieve uitgaven alsmede een redelijke winstmarge. Hiertoe onderzocht de Commissie of de verkoopkosten en de algemene en de administratieve uitgaven alsmede de geboekte winst voor elk van de betrokken producenten/exporteurs op de binnenlandse markt betrouwbare gegevens vormden. De werkelijke binnenlandse verkoopkosten en de algemene en administratieve uitgaven werden betrouwbaar geacht indien de op de binnenlandse markt door het betrokken bedrijf verkochte hoeveelheden als representatief werden beschouwd (zie overweging 14).

De werkelijke winstmarge op de binnenlandse markt werd gebruikt indien het aantal LAECs dat verkocht werd tegen nettoverkoopprijzen die boven de berekende productiekosten lagen, meer bedroeg dan 10 % van de totale door het betrokken bedrijf in het binnenland verkochte hoeveelheden. Dit was voor alle producenten/exporteurs het geval.

(22) Eén producent/exporteur verzocht om een correctie van de productiekosten in verband met de aanloopkosten voor nieuwe machines. Dit bedrijf voerde aan dat de nieuwe machines niet de verwachte productiecapaciteit bereikten, hetgeen zou blijken uit de directe kosten van grondstoffen, arbeid, afschrijving en algemene bedrijfskosten.

Uit het onderzoek bleek dat dit argument betrekking had op de normale vervanging van oude machines die afgeschreven werden volgens de gewone boekhoudmethode. Bovendien werd vastgesteld dat de installatie van de nieuwe machines niet gepaard ging met een lage bezettingsgraad van de productiecapaciteit omdat een aanloopperiode niet kon worden aangetoond. Bijgevolg werd geconcludeerd dat in dit opzicht geen correctie kon worden toegestaan.

(23) Dezelfde producent/exporteur verzocht om een correctie van de productiekosten voor de proefproductie van een nieuw soort condensator. Hij voerde aan dat geen rekening mocht worden gehouden met de kosten van deze productie omdat deze kosten geen nauwkeurige maatstaf opleverden om de werkelijke kosten bij commerciële productie op volle toeren te beoordelen.

Er kon worden aangetoond dat deze kosten verband hielden met de productie van een nieuwe soort condensator die in het onderzoek aan bod kwam. De bedoelde kosten waren in feite kosten voor onderzoek en ontwikkeling. De Commissie sloeg alle kosten voor onderzoek en ontwikkeling die tijdens het onderzoektijdvak waren ontstaan en betrekking hadden op het onderzochte product om over de productiekosten. Gezien de aard van kosten voor onderzoek en ontwikkeling - normaliter komen zij de huidige en de toekomstige verkoop van producten ten goede - werd deze aanpak zowel uit economisch als uit boekhoudkundig oogpunt, als de meest geschikte beschouwd, aangezien de kosten voor onderzoek en ontwikkeling die in eerdere perioden waren ontstaan, ook de huidige productie ten goede kwamen. Bijgevolg kon het verzoek om een correctie niet worden aanvaard.

(24) Bovendien verzocht de betrokken producent/exporteur om een correctie van de productiekosten in verband met de gecontroleerde afschrijvingskosten. Hij voerde aan dat de methode die voor de berekening van de afschrijving was gebruikt, door de belastingautoriteiten niet werd aanvaard en dat de gecontroleerde afschrijvingskosten derhalve dienden te worden vervangen door de afschrijvingskosten die gebruikt werden voor de belastingen.

Dit verzoek moest worden afgewezen omdat de afschrijvingskosten in de gecontroleerde rekeningen van de producent/exporteur vastgesteld waren volgens de in het betrokken land algemeen aanvaarde boekhoudkundige principes en een redelijk beeld gaven van de kosten in verband met de productie en de verkoop van het betrokken product. Bovendien bleek uit het onderzoek dat de afschrijvingsmethoden die in de gecontroleerde rekeningen waren gebruikt van oudsher werden aangewend. Om deze reden maakte de Commissie geen gebruik van de gerapporteerde cijfers, hoewel deze voor de belastingen aanvaardbaar waren, maar paste zij de normale afschrijvingsmethode toe van de producent/exporteur.

(25) Beide producenten/exporteurs kochten van verbonden bedrijven een aanzienlijk deel van de grondstoffen die bij de productie van condensatoren worden gebruikt. De producenten/exporteurs voerden aan dat de prijzen die de bedrijven elkaar aanrekenden, gebruikt moesten worden bij de berekening van de productiekosten omdat deze verkoop plaatsvond tegen marktprijzen, en winst omvatte. Bij de voorlopige maatregelen werden deze tussen de bedrijven aangerekende prijzen gebruikt voor de berekening van de dumping. De Commissie heeft evenwel nog niet definitief vastgesteld of deze tussen de bedrijven aangerekende prijzen een betrouwbare basis kunnen vormen bij de berekening van de productiekosten; een definitieve conclusie wordt pas in het laatste stadium van het onderzoek getrokken.

Uitvoerprijs

(26) In alle gevallen waarin LAECs werden uitgevoerd naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap werd de uitvoerprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, d.w.z. op basis van de werkelijk betaalde of te betalen uitvoerprijzen.

(27) In de meeste gevallen werd de uitvoerprijs evenwel aangerekend aan een verbonden partij. In die gevallen werd de uitvoerprijs samengesteld overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening, d.w.z. op basis van de prijs waartegen de ingevoerde producten voor het eerst aan een onafhankelijke afnemer werden wederverkocht.

(28) In dergelijke gevallen vonden correcties plaats voor alle tussen de invoer en de wederverkoop ontstane kosten en voor de winsten teneinde een betrouwbare uitvoerprijs franco grens Gemeenschap te verkrijgen.

(29) Voor de winstmarge werd uitgegaan van de gegevens die door een aantal onafhankelijke invoerders in de Gemeenschap werden verstrekt; zij werd voorlopig op gemiddeld iets meer dan 5 % van de omzet vastgesteld.

Vergelijking

(30) Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te waarborgen, werd, in de vorm van correcties, terdege rekening gehouden met verschillen die de vergelijkbaarheid van de prijzen beïnvloeden, overeenkomstig artikel 2, lid l, van de basisverordening.

Handelsstadium

(31) Een producent/exporteur verzocht om een correctie voor verschillen in handelsstadium op basis van artikel 2, lid 10, letter ii), onder d), van de basisverordening. De producent/exporteur voerde aan dat een verbonden bedrijf, op de binnenlandse markt, bepaalde taken op zich nam die op de uitvoermarkt verricht worden door de Europese verkoopfilialen van deze producent/exporteur. Het bedrijf voerde aan dat bij de samenstelling van de uitvoerprijs, ingevolge artikel 2, lid 9, van de basisverordening, bepaalde kosten die voor rekening komen van de verbonden verkoopfilialen in de Gemeenschap worden afgetrokken van de prijs die door de eerste onafhankelijke afnemer wordt betaald en dat deze kosten niet worden afgetrokken van de prijs op de binnenlandse markt, waardoor de samengestelde uitvoerprijs in een ander handelsstadium wordt vastgesteld dan de normale waarde. Volgens de producent/exporteur is wegens dit verschil in handelsstadium tussen de binnenlandse prijs en de prijs op de uitvoermarkt derhalve een correctie van de normale waarde noodzakelijk om een billijke vergelijking tussen normale waarde en uitvoerprijs mogelijk te maken.

In dit verband moet het volgende worden opgemerkt. Het opnieuw samenstellen van de uitvoerprijs door de kosten af te trekken die voor rekening kwamen van de verbonden importeurs brengt de prijs van een verkoop aan de eerste onafhankelijke afnemer op het niveau van een prijs tussen niet verbonden ondernemingen, franco grens Gemeenschap. In dit geval werd vastgesteld dat de wederverkoopprijs van de verbonden importeurs gesitueerd moest worden op het niveau van de prijs die werd aangerekend aan distributeurs of aan bedrijven die de condensatoren gebruiken bij de productie van elektronische goederen, m.a.w. verwerkende bedrijven. Er werd geen prijsverschil vastgesteld tussen deze twee verkoopkanalen. Het aftrekken van de kosten die ontstaan bij verkoop aan de twee categorieën van afnemers levert een uitvoerprijs op die in de distributieketen dichter bij de prijs van de fabrikant ligt. Wat de binnenlandse markt betreft, voerde de producent/exporteur aan dat de handelsmaatschappij waarmee zijn bedrijf verbonden was, voor zijn verkoop dezelfde verkoopkanalen gebruikte als in de Gemeenschap: distributeurs en bedrijven die condensatoren verwerken. De producent/exporteur wees er evenwel zelf op dat de distributeurs op de binnenlandse markt en de onafhankelijke distributeurs op de markt van de Gemeenschap niet echt met elkaar konden worden vergeleken, aangezien laatstgenoemde groep eigenlijk meer een groep van detailhandelaren was.

Bovendien bleek uit het onderzoek ter plaatse, zoals hierboven reeds werd medegedeeld, dat de betrokken exporterende producent een groot gedeelte van zijn binnenlandse verkoop niet had opgegeven (zie overweging 13 hierboven). Derhalve kon de Commissie de prijzen van deze verkoop en het handelsstadium waarin deze verkoop had plaatsgevonden niet verifiëren en kon zij evenmin voldoende nagaan of de beweringen van de producent/exporteur in verband met de handelsstadia van de binnen- en de buitenlandse verkoop juist waren.

In artikel 2, lid 10, letter ii), onder d), van de basisverordening is bepaald dat wanneer een bestaand verschil in handelsstadium tussen de uitvoermarkt en de binnenlandse markt niet kan worden gekwantificeerd bij ontstentenis van de relevante stadia op de binnenlandse markt van het uitvoerende land, een speciale correctie kan worden toegepast. Hoewel de producent/exporteur zijn verzoek om een correctie in verband met het handelsstadium alsmede bovenstaande opmerkingen niet met de nodige bewijzen kon staven, erkent de Commissie dat het handelsstadium op de binnenlandse markt mogelijk niet helemaal overeenstemt met dat op de uitvoermarkt en dat de opnieuw samengestelde uitvoerprijs in de distributieketen dichter bij de prijs van de producent ligt. Om hier rekening mee te houden en om de prijzen zoveel mogelijk op een passend niveau te vergelijken, corrigeerde de Commissie de normale waarde met l0 % van de brutowinstmarge van de producent/exporteur in kwestie.

Kredietkosten

(32) Een producent/exporteur verzocht om een correctie van de normale waarde in verband met kredietkosten. Uit het onderzoek bleek dat de bedragen van de kredietkosten abnormaal hoog waren doordat tussen de bedrijven een buitengewoon hoge interestvoet werd toegepast. Een correctie werd derhalve slechts toegepast op basis van de interestvoet voor leningen op korte termijn die in de gecontroleerde rekeningen van de betrokken producent/exporteur werden aangetroffen.

(33) Andere correcties werden toegestaan voor verschillen in invoerheffingen, in kosten voor vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing, en in kortingen en commissies in de gevallen waarin deze correcties in aanmerking konden worden genomen en gerechtvaardigd waren, d.w.z. wanneer een aanvraag binnen de hiertoe vastgestelde termijn werd ingediend en de betrokken partij kon aantonen dat het beweerde verschil gevolgen had voor de prijzen en de vergelijkbaarheid van deze prijzen.

Dumpingmarge

(34) Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de gewogen gemiddelde normale waarde vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs per soort.

(35) Uit de hierboven beschreven vergelijking bleek dat er sprake was van dumping. De voorlopige dumpingmarges, uitgedrukt als een percentage van de invoerprijs Cif grens Gemeenschap, bedragen:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Dumpingmarge voor bedrijven die geen medewerking verleenden

(36) Voor de bedrijven die geen medewerking verleenden aan het onderzoek werd een dumpingmarge vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens.

Omdat het algemene niveau van medewerking hoog lag, werd het passend geacht de dumpingmarge voor de bedrijven die geen medewerking verleenden vast te stellen op het niveau van de hoogste dumpingmarge die werd vastgesteld voor een producent/exporteur die wel aan het onderzoek medewerkte. Er is geen reden om aan te nemen dat een producent die geen medewerking aan het onderzoek verleende lagere dumpingprijzen zou hebben toegepast. Deze aanpak werd ook noodzakelijk geacht om te voorkomen dat het niet medewerken zou worden beloond en een kans zou worden geboden om het recht te ontwijken.

Deze dumpingmarge, uitgedrukt als een percentage van de invoerprijs Cif grens Gemeenschap, bedraagt: 25,5 %.

Thailand

(37) Geen enkel bedrijf beantwoordde de vragenlijst voor producenten/exporteurs.

Omdat de producenten/exporteurs in Thailand geen medewerking aan het onderzoek verleenden, diende de dumpingmarge overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening te worden vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens. In dit verband moet erop gewezen worden dat de beschikbare gegevens beperkt waren. Voor de prijzen bij uitvoer uit Thailand waren slechts statistische gegevens beschikbaar voor een ruimer assortiment. Omdat dit product bovendien gewoonlijk door de binnenlandse producenten rechtstreeks aan verwerkende bedrijven, en niet via handelaren, verkocht wordt, konden geen betrouwbare gegevens over de prijzen op de Thaise binnenlandse markt worden verkregen. De enige gegevens die de Commissie ter beschikking werden gesteld, waren de gegevens in de klacht. Er werd derhalve, in het kader van de voorlopige bevindingen, besloten deze gegevens te gebruiken om de dumping vast te stellen.

(38) Op deze basis bedraagt de dumpingmarge, uitgedrukt als een percentage van de invoerprijs Cif grens Gemeenschap: 39,5 %.

D. BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

Productie van de Gemeenschap

(39) Vier grote producenten van LAECs, namelijk Philips, BHC Aerovox Ltd (Verenigd Koninkrijk), Vishay Roederstein GmbH (Duitsland) en Siemens-Matsushita Components GmbH & Co. KG (Duitsland), en enkele kleine tot middelgrote producenten zijn in de Gemeenschap gevestigd.

(40) Eén van de grote producenten, Siemens-Matsushita Components GmbH & Co. KG (München, Duitsland), is een joint venture tussen een Duits en een Japans bedrijf en is met één van de exporterende producenten in de VS verbonden. Derhalve werd deze producent van de bedrijfstak van de Gemeenschap uitgesloten overeenkomstig artikel 4, lid 1, van de basisverordening omdat hij door zijn band met de producent in de VS beschermd was tegen de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping. Er zij op gewezen dat deze producent ook van de bedrijfstak van de Gemeenschap was uitgesloten in de twee vorige procedures in verband met LAECs.

(41) Sommige producenten/exporteurs voerden aan dat één van de klagende producenten van de Gemeenschap, namelijk Philips, niet tot de bedrijfstak van de Gemeenschap kon worden gerekend omdat een ander bedrijf van de Philips-groep, namelijk Philips Consumer Electronics BV, tijdens het onderzoektijdvak LAECs uit de VS had ingevoerd.

Uit het onderzoek bleek dat Philips Consumer Electronics BV, het bedrijf dat ongeveer 40 % van de productie van Philips afnam en van oudsher de grootste afnemer van laatstgenoemd bedrijf was, tijdens het onderzoektijdvak LAECs uit de VS had ingevoerd als componenten voor het vervaardigen van zijn eigen elektronische producten. Er kon worden vastgesteld dat de ingevoerde LAECs door Philips Consumer Electronics BV uitsluitend als componenten voor zijn eigen productie van elektronische producten werden gebruikt en nooit op de markt van de Gemeenschap werden doorverkocht.

De keuze van Philips Consumer Electronics BV om bepaalde LAECs voor een deel bij exporteurs in de VS aan te kopen, was mogelijk doordat de Philips-groep in verschillende winstcentra is ingedeeld die alle onafhankelijk zijn en vrij hun materialen kunnen betrekken bij ongeacht welke producent die de beste marktvoorwaarden biedt. Deze keuze impliceerde niet dat de primaire interesse van Philips was verschoven van productie naar invoer.

Om deze redenen werd geoordeeld dat de invoer door Philips Consumer Electronics BV beschouwd kan worden als een perfect aanvaardbare zakelijke beslissing omdat het bedrijf de tegen dumpingprijzen ingevoerde producten slechts in beperkte hoeveelheden invoerde en voor het grootste gedeelte van zijn behoeften verder een beroep bleef doen op zijn moederbedrijf. Deze invoer werd beschouwd als een commerciële maatregel die noodzakelijk was totdat er op de markt van de Gemeenschap opnieuw billijke concurrentievoorwaarden golden.

Derhalve werd geconcludeerd dat er geen aanvaardbare redenen waren om Philips van de bedrijfstak van de Gemeenschap uit te sluiten. Tot dezelfde conclusie kwam men in de overwegingen 10 tot 12 van Verordening (EEG) nr. 1451/92 van de Commissie (7), tot instelling van voorlopige antidumpingrechten op de invoer van LAECs van oorsprong uit Japan.

(42) Eén van de exporterende producenten voerde voorts aan dat Philips van de bedrijfstak van de Gemeenschap moest worden uitgesloten omdat het bedrijf verbonden is met een producent in de VS, namelijk North American Philips, die bij de productie van LAECs is betrokken.

Uit gegevens die de Commissie ter beschikking werden gesteld, bleek dat North American Philips slechts voor de Noord-Amerikaanse markt produceerde en dat deze producent geen LAECs naar de Gemeenschap uitvoerde tijdens het onderzoektijdvak.

Derhalve concludeerde de Commissie dat Philips niet van de bedrijfstak van de Gemeenschap moest worden uitgesloten.

(43) Uitgaande van bovenstaande gegevens werd besloten dat de bedrijfstak van de Gemeenschap bestaat uit alle bedrijven in de Gemeenschap die LAECs vervaardigen, met uitzondering van Siemens-Matsushita Components GmbH & Co. KG (Duitsland). Deze bedrijven worden hierna "de producenten van de Gemeenschap" genoemd.

Bedrijfstak van de Gemeenschap

(44) Zoals hierboven werd medegedeeld, werd de klacht actief ondersteund door twee producenten van de Gemeenschap. Eén van deze klagende producenten, BHC Aerovox Ltd, kon evenwel de vereiste gegevens niet binnen de vastgestelde termijn indienen en werd derhalve van de bedrijfstak van de Gemeenschap uitgesloten.

(45) Een andere grote producent in de Gemeenschap, Vishay Roederstein GmbH (Duitsland), steunde de klacht eveneens, maar vulde de vragenlijst van de Commissie niet in.

(46) Een kleine tot middelgrote producent van de Gemeenschap, Trobo SA (Spanje) steunde de klacht, maar verstrekte de Commissie geen volledige gegevens. De overige kleine tot middelgrote producenten van de Gemeenschap meldden zich niet.

(47) Daarom werd de situatie van de enige klagende producent in de Gemeenschap die medewerking verleende, namelijk Philips, onderzocht. Dit bedrijf nam 41 % van de totale geraamde productie van het onderzochte product in de Gemeenschap voor zijn rekening en vertegenwoordigde bijgevolg het grootste gedeelte van de productie van de Gemeenschap ingevolge artikel 5, lid 4, van de basisverordening. Daarom zal hieronder naar deze producent worden verwezen als "de bedrijfstak van de Gemeenschap" in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

E. SCHADE

Voorafgaande opmerkingen

(48) Geografisch gezien, bestreek het onderzoek de Gemeenschap in haar samenstelling ten tijde van de inleiding van de procedure, d.w.z. de Gemeenschap van vijftien lidstaten.

(49) Bij het onderzoek naar schade waarvan de bedrijfstak van de Gemeenschap te lijden zou hebben gehad, dient rekening te worden gehouden met de bestaande antidumpingmaatregelen die werden ingesteld in 1992 en in 1994 met betrekking tot de invoer van het betrokken product uit Japan, de Republiek Korea en Taiwan. Zoals hierboven werd medegedeeld worden deze maatregelen, in de vorm van antidumpingrechten, momenteel opnieuw onderzocht.

Verbruik in de Gemeenschap

(50) Voor de berekening van het verbruik werden de volgende hoeveelheden samengeteld: de verkoop in de Gemeenschap door de bedrijfstak van de Gemeenschap, de geraamde verkoop in de Gemeenschap door andere producenten van de Gemeenschap en door het bedrijf dat van de bedrijfstak van de Gemeenschap werd uitgesloten, en de verkoop van de in de Gemeenschap ingevoerde hoeveelheden.

(51) Voor de ingevoerde hoeveelheden werd rekening gehouden met het feit dat de GN-code waaronder de LAECs worden ingedeeld, ook betrekking heeft op andere soorten condensatoren waarop deze procedure niet van toepassing is en dat de statistieken van Eurostat derhalve geen exacte cijfers van de totale invoer van het betrokken product konden opleveren.

Voor de uit de betrokken landen ingevoerde hoeveelheden werd uitgegaan van een raming van de bedrijfstak van de Gemeenschap; deze werd gecorrigeerd om rekening te houden met de geverifieerde gegevens die werden verstrekt door de exporterende producenten in de betrokken landen die aan het onderzoek hadden meegewerkt en door de importeurs in de Gemeenschap.

(52) Uitgaande van deze gegevens bleek dat het verbruik van de Gemeenschap tussen 1993 en 1995 steeg van 70,7 miljoen stuks tot 89,2 miljoen stuks en vervolgens daalde tot 82,5 miljoen stuks tijdens het onderzoektijdvak. Het totale verbruik steeg met 17 % gedurende de onderzochte periode.

Invoer op de markt van de Gemeenschap uit de betrokken landen

Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer met dumping

(53) De Commissie ging na of de invoer van LAECs uit de VS en Thailand cumulatief moest worden beoordeeld overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening.

(54) Eén van de exporterende producenten die aan het onderzoek had meegewerkt, verzette zich tegen deze cumulatieve beoordeling en voerde aan dat de stijging van de invoer uit Thailand gedurende de onderzochte periode veel belangrijker was geweest dan de stijging van de invoer uit de VS, en dat LAECs uit Thailand in de Gemeenschap werden verkocht tegen prijzen die aanzienlijk onder de prijzen van LAECs uit de VS lagen.

(55) De Commissie onderzocht deze argumenten en hield daarbij rekening met de voorwaarden van artikel 3, lid 4, van de basisverordening, volgens welke de gevolgen van invoer uitsluitend cumulatief worden beoordeeld indien wordt vastgesteld:

- dat de dumpingmarge voor het uit elk land ingevoerde product meer dan minimaal is in de zin van artikel 9, lid 3, en dat de uit elk land ingevoerde hoeveelheid niet te verwaarlozen is;

en

- dat een cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer, gezien de concurrentieverhoudingen tussen de ingevoerde producten onderling en tussen de ingevoerde producten en het soortgelijk product uit de Gemeenschap, opportuun is.

(56) Op deze basis werden de volgende voorlopige conclusies getrokken:

- Zoals werd aangegeven in de overwegingen 35 en 37 waren de dumpingmarges die werden vastgesteld voor de twee betrokken landen meer dan minimaal, en zoals werd aangegeven in overweging 58 konden de naar de Gemeenschap uit deze landen ingevoerde hoeveelheden niet als verwaarloosbaar worden beschouwd.

- Wat de concurrentieverhoudingen betreft, bleek uit het onderzoek dat LAECs die uit de betrokken landen werden ingevoerd, bij onderzoek per soort, soortgelijk waren in al hun essentiële fysische en technische kenmerken en bijgevolg onderling verwisselbaar waren. Bijgevolg werd vastgesteld dat deze LAECs met elkaar en met het door de bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigde soortgelijk product concurreerden, aangezien deze producten ook via vergelijkbare verkoopkanalen werden verkocht.

(57) Gezien bovenstaande overwegingen, oordeelde de Commissie dat aan alle criteria van artikel 3, lid 4, van de basisverordening was voldaan. De invoer uit de betrokken landen werd derhalve cumulatief beoordeeld.

De met dumping ingevoerde hoeveelheden en marktaandeel

(58) De gecumuleerde hoeveelheden met dumping in de Gemeenschap ingevoerde LAECs uit de VS en Thailand stegen met 51 % gedurende de gehele onderzochte periode, d.w.z. van 11 miljoen stuks in 1993 tot 16,9 miljoen stuks in 1995 en bleven vervolgens stabiel op 16,6 miljoen stuks gedurende het onderzoektijdvak. Het gecumuleerde marktaandeel van deze invoer steeg van 15,6 % in 1993 tot 20,2 % gedurende het onderzoektijdvak, hetgeen neerkomt op een stijging met 4,6 percentpunten.

Prijzen van de ingevoerde producten

(59) Uit het onderzoek bleek dat de gemiddelde verkoopprijzen van de met dumping uit de betrokken landen ingevoerde producten gedurende de gehele onderzochte periode beduidend onder de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap lagen.

(60) Om de prijsonderbieding vast te stellen, vond, per soort, een vergelijking plaats van de prijzen die door de betrokken producenten/exporteurs werden aangerekend aan niet verbonden importeurs in de Gemeenschap of, in de gevallen waarin dit van toepassing was, van de prijzen die door de importeurs die met de producenten/exporteurs verbonden waren, werden aangerekend aan de eerste onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap met de prijzen die door de bedrijfstak van de Gemeenschap aan onafhankelijke afnemers werden aangerekend.

(61) Voor de vergelijking per soort werden de volgende criteria toegepast: de capaciteit, de nominale spanning, de bedrijfstemperatuur en de uiteindelijke vormgeving. Het zijn hoofdzakelijk deze criteria die invloed hebben op de verkoopprijzen en op de aankoopbeslissing van de klant. In de gevallen waarin, op basis van bovenstaande criteria, geen uitgevoerde en in de Gemeenschap vervaardigde soorten werden gevonden, die identiek waren, werden sterk gelijkende soorten gebruikt.

(62) De twee Amerikaanse producenten/exporteurs voerden aan dat ook rekening moest worden gehouden met de afmetingen van de LAECs bij vergelijking van de ingevoerde met de door de bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigde soorten omdat de kosten van een LAEC rechtstreeks verband zouden houden met de afmetingen ervan.

De gegevens die nodig waren om dit argument te onderzoeken, werden pas in een laat stadium van de procedure ter beschikking van de Commissie gesteld. Uit een eerste onderzoek van deze gegevens bleek dat de onderbiedingsniveaus voor soortgelijke soorten vergelijkbaar waren, ongeacht of er met de afmetingen van de LAECs rekening werd gehouden. Voor de voorlopige vaststelling van de onderbieding werd derhalve geen rekening gehouden met de afmetingen van de LAECs. Deze kwestie zal evenwel verder worden onderzocht.

(63) Voor de invoer uit de VS werd gebruik gemaakt van de transacties van de producenten/exporteurs die aan het onderzoek medewerkten of, in de gevallen waarin dat nodig was, van de transacties van de met de producenten/exporteurs verbonden importeurs. Deze transacties vertegenwoordigden een groot gedeelte van de totale invoer uit de VS in de Gemeenschap, zoals deze door Eurostat werd opgegeven. Wat Thailand betreft, werden de prijzen van de met dumping ingevoerde producten, wegens het uitblijven van medewerking van de exporterende producenten in dat land, vastgesteld aan de hand van de beschikbare gegevens; deze bestonden uit de aankoopprijzen voor LAECs uit Thailand voor de twee niet verbonden importeurs in de Gemeenschap die aan het onderzoek medewerkten.

(64) Voor de verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap vond de prijsvergelijking wegens het grote aantal verschillende soorten LAECs plaats op basis van een selectie van transacties die ongeveer 70 % van de verkoop van alle soorten LAECs door de bedrijfstak van de Gemeenschap vertegenwoordigde.

(65) De in aanmerking genomen verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden, in de gevallen waarin dat nodig was, gecorrigeerd tot het stadium af-fabriek. Voor de vergelijking van de verkoopprijzen bij uitvoertransacties waarbij rechtstreeks aan niet verbonden afnemers werd verkocht, werden de verkoopprijzen van de producenten/exporteurs ook gecorrigeerd zodat rekening werd gehouden met de betaalde invoerrechten, met de kosten die na de invoer waren ontstaan en met winst. Alle prijzen werden, na aftrek van alle kortingen en rabatten, en in een vergelijkbaar handelsstadium vergeleken.

(66) Aan de hand van deze vergelijking werden de volgende gewogen gemiddelde prijsonderbiedingen vastgesteld, uitgedrukt als een percentage van de prijzen van de producenten van de Gemeenschap:

- VS: tussen 0 % en 25 %, gemiddeld 9 %;

- Thailand: tussen 0 % en 41 %, gemiddeld 12 %.

Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

Door de bedrijfstak van de Gemeenschap verkochte hoeveelheden

(67) De hoeveelheden die de bedrijfstak van de Gemeenschap op de markt van de Gemeenschap verkocht, stegen tussen 1993 en 1995 van indexcijfer 100 tot indexcijfer 118, maar daalden vervolgens tot indexcijfer 88 gedurende het onderzoektijdvak; dit komt neer op een algemene daling met 12 % gedurende de onderzochte periode.

Marktaandeel

(68) Vergelijking van de ontwikkeling van de verkochte hoeveelheden met die van het verbruik in de Gemeenschap bracht aan het licht dat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde van indexcijfer 100 in 1993 tot indexcijfer 75 gedurende het onderzoektijdvak.

Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad van de productiecapaciteit

(69) De productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap steeg tussen 1993 en 1995 van indexcijfer 100 tot indexcijfer 123 en daalde vervolgens tot indexcijfer 98 gedurende het onderzoektijdvak. Dit komt neer op een algemene daling van de productie met 2 % gedurende de onderzochte periode. Deze productie daalde evenwel met bijna 20 % tussen 1995 en het onderzoektijdvak; tijdens deze periode werd de bovenstaande stijging tot nul herleid.

(70) De capaciteit steeg met 21 % tussen 1993 en 1995, bleef stabiel in de loop van 1996 en steeg vervolgens nogmaals met 15 % tijdens het onderzoektijdvak. Er zij op gewezen dat de stijging van de capaciteit tussen 1993 en 1995 parallel liep met de ontwikkeling van het zichtbare verbruik op de markt van de Gemeenschap tijdens die periode. De stijging van de capaciteit tijdens het onderzoektijdvak was het gevolg van de ontwikkeling van een nieuwe soort zogenaamde "radiale" LAECs.

(71) Rekening houdend met de ontwikkeling van de productie en van de capaciteit, steeg de bezettingsgraad van de productiecapaciteit tussen 1993 en 1994 van indexcijfer 100 naar indexcijfer 109; hierna daalde deze bezettingsgraad geleidelijk tot indexcijfer 72 gedurende het onderzoektijdvak.

Voorraden

(72) De ontwikkeling van de voorraden van de bedrijfstak van de Gemeenschap verliep onregelmatig. De voorraden stegen tussen 1993 en 1995 van indexcijfer 100 tot indexcijfer 168 en daalden vervolgens in 1996 tot een index van ongeveer 125; vervolgens stegen zij opnieuw gedurende het onderzoektijdvak tot indexcijfer 252. Het aantal dagen dat de voorraad van de bedrijfstak van de Gemeenschap strekte, verdriedubbelde bijna tijdens de onderzochte periode.

Evolutie van de prijzen

(73) De gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap bij verkoop aan niet verbonden partijen stegen tussen 1993 en het onderzoektijdvak met 44 %. Gedurende dezelfde periode stegen de gemiddelde prijzen bij uitvoer uit de VS en Thailand respectievelijk met 49 % en 58 %. Ondanks deze stijging onderboden de prijzen uit de betrokken exporterende landen de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap gedurende het onderzoektijdvak in aanzienlijke mate. Bij de beoordeling van deze cijfers dient men voor ogen te houden dat het verbruik van het betrokken product aanzienlijk steeg tussen 1993 en het onderzoektijdvak, dat de evolutie van de gemiddelde verkoopprijzen sterk afhankelijk is van het assortiment en dat de prijsontwikkeling op de markt van de Gemeenschap werd beïnvloed door de vroeger ingestelde antidumpingmaatregelen.

Rentabiliteit

(74) De financiële resultaten van de bedrijfstak van de Gemeenschap, uitgedrukt als een percentage van de nettoverkoop, kwamen neer op een verlies van bijna 6 % in 1993. Deze resultaten verbeterden vervolgens en in 1995 registreerde de bedrijfstak van de Gemeenschap een winst van ongeveer 7 %. Na 1995 verslechterde de situatie evenwel aanzienlijk en men stelde vast dat de productie van bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak ongeveer kostendekkend was.

Er zij op gewezen dat de stijging van de rentabiliteit tussen 1993 en 1995 zich voordeed in de tijdspanne die meteen volgde op de instelling van de antidumpingmaatregelen op de invoer van bepaalde LAECs uit Japan (1992) en uit Taiwan en de Republiek Korea (1994). De periode waarin de stijging van de rentabiliteit zich voordeed, viel ook samen met een periode van groeiende verkoop, zowel wat de hoeveelheden als wat de waarde betreft, en van stijgende productie.

Anderzijds moet de dalende rentabiliteit na 1995 in verband worden gebracht met de dalende verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap, die een aanmerkelijke daling van de productie en van de bezettingsgraad van de productiecapaciteit met zich meebracht. Hieruit vloeide vervolgens een stijging van de kosten per stuk voort. Het aandeel van de vaste kosten in de productiekosten per stuk steeg en de andere kosten, zoals de verkoopkosten en de algemene en administratieve uitgaven, stegen eveneens ten gevolge van de moeilijke marktomstandigheden.

Investeringen

(75) De jaarlijkse investeringen van de bedrijfstak van de Gemeenschap stegen tussen 1993 en 1996 van indexcijfer 100 tot indexcijfer 576. De investeringen werden tijdens het onderzoektijdvak gestaakt.

Werkgelegenheid

(76) De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde voor het betrokken product gedurende de onderzochte periode met 26 % omdat ten gevolge van de dalende financiële resultaten na 1995 enerzijds gestreefd werd naar een hoger rendement en anderzijds een algemene herstructurering werd doorgevoerd.

Productiviteit

(77) De productiviteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap, gemeten als de productie per tewerkgestelde persoon, steeg tussen 1993 en 1995 van indexcijfer 100 tot indexcijfer 128, hoofdzakelijk ten gevolge van de daling van de werkgelegenheid en de stijging van de productie. De productiviteit daalde na 1995, ten gevolge van de sterke daling van de productie maar steeg opnieuw tijdens het onderzoektijdvak na een nieuwe daling van de werkgelegenheid. In het algemeen steeg de productiviteit gedurende de onderzochte periode met 26 %.

Conclusie

(78) Uit het onderzoek bleek dat de bedrijfstak van de Gemeenschap te lijden had van een sterke prijsdruk gedurende de onderzochte periode ten gevolge van de invoer uit de VS en Thailand, die in steeds grotere hoeveelheden in de Gemeenschap binnenkwam en waarvan de prijzen de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak met percentages tot 25 % respectievelijk 41 % onderboden. Bovendien zag de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn verkoop, marktaandeel en productie aanzienlijk dalen op een ogenblik waarop de vraag op de markt van de Gemeenschap toenam (+17 %).

(79) Bovendien was de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, na een verbetering tussen 1993 en 1995, onbevredigend en beslist ontoereikend om de investeringen en onderzoek en ontwikkeling op hetzelfde peil te handhaven, aangezien de productie tijdens het onderzoektijdvak net kostendekkend was. Opvallend was vooral dat schadelijke dumping van de VS en Thailand werd vastgesteld op een ogenblik waarop de bedrijfstak zich van dumping in het verleden herstelde.

(80) Tenslotte daalde ook de werkgelegenheid gedurende de gehele onderzochte periode voortdurend.

(81) In het algemeen kon worden vastgesteld dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap sterk verslechterde in de latere jaren van de onderzochte periode (1995 tot aan het eind van het onderzoektijdvak).

(82) Op basis van bovenstaande analyse heeft de Commissie voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 1, van de basisverordening.

F. OORZAAK VAN DE SCHADE

Voorafgaande opmerkingen

(83) De Commissie onderzocht of de aanmerkelijke schade waarvan de bedrijfstak van de Gemeenschap te lijden had, veroorzaakt werd door invoer met dumping uit de betrokken landen, dan wel of andere factoren deze schade hadden teweeggebracht.

In dit verband wordt eraan herinnerd dat de Commissie bij vorige verordeningen met betrekking tot de invoer van LAECs in de Gemeenschap reeds vaststelde dat de markt van de Gemeenschap voor dit product doorzichtig en prijsgevoelig is. Dit heeft tot gevolg dat het beschikbaar zijn van ingevoerde producten tegen lage dumpingprijzen op deze markt meteen waarneembare gevolgen voor de algemene situatie van deze markt heeft.

Gevolgen van de invoer met dumping

(84) Uit het onderzoek is gebleken dat de daling van de verkoop, van het marktaandeel en van de productie, waarvan de bedrijfstak van de Gemeenschap gedurende de onderzochte periode te lijden had, samenviel met een sterke stijging van de met dumping uit de betrokken landen ingevoerde hoeveelheden en van het marktaandeel dat hierdoor werd opgelopen. Tijdens de onderzochte periode stegen de ingevoerde hoeveelheden immers met 51 %, terwijl het hierdoor opgeslorpte marktaandeel met bijna 5 procentpunten toenam, van indexcijfer 100 in 1993 tot indexcijfer 129 gedurende het onderzoektijdvak. Terzelfder tijd daalde de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 12 %, terwijl zijn marktaandeel daalde van indexcijfer 100 in 1993 tot indexcijfer 75 gedurende het onderzoektijdvak.

(85) Bovendien werd vastgesteld dat de prijzen van de invoer uit de betrokken landen de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijk onderboden. Zoals hierboven werd uiteengezet, heeft een neerwaartse druk op de prijzen, gezien de prijsgevoeligheid van de markt, vaak onmiddellijke gevolgen voor de markt.

(86) In verband met de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap mag niet uit het oog worden verloren dat de bedrijfstak aan het begin van de onderzochte periode nog steeds aan het herstellen was van dumping die in het verleden bij de invoer van bepaalde LAECs uit Japan, Taiwan en de Republiek Korea had plaatsgevonden en verlies maakte.

In 1994 en 1995 verbeterde de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Deze verbetering viel ook samen met de instelling van antidumpingmaatregelen op de invoer van LAECs uit Japan, Taiwan en de Republiek Korea. Tijdens deze periode kon de bedrijfstak van de Gemeenschap, met name door een toenemende vraag op de markt van de Gemeenschap zijn verkochte hoeveelheden en zijn prijzen verhogen. De bedrijfstak van de Gemeenschap vergrootte ook zijn productie en productiviteit en verlaagde zijn productiekosten en verkoopkosten. Hierdoor kon de bedrijfstak van de Gemeenschap in 1995 winst boeken.

Vanaf 1995 verslechterde de rentabiliteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap opnieuw, ondanks een stijging van de gemiddelde verkoopprijzen die vergelijkbaar was met de stijging van de gemiddelde verkoopprijzen van de ingevoerde producten. Deze daling was hoofdzakelijk het gevolg van een daling van de verkoop; de dalende verkoop leidde tot een daling van de productie en hieruit vloeide een daling van de bezettingsgraad van de productiecapaciteit en, tot 1996, een daling van de productiviteit voort. De verkoopkosten per stuk stegen eveneens ten gevolge van de moeilijkheden waarmee de bedrijfstak van de Gemeenschap te kampen had bij het op de markt brengen van zijn producten.

(87) Bovendien kon de bedrijfstak van de Gemeenschap niet voldoende profiteren van de gevolgen van de bovenstaande antidumpingmaatregelen omdat het herstel van billijke handelsvoorwaarden en het herstel van de bedrijfstak van de in het verleden veroorzaakte schade vanaf 1995 werden ondermijnd door de invoer met dumping uit de VS en Thailand. Deze invoer bleef stabiel, wat de hoeveelheden betreft, tussen 1995 en het onderzoektijdvak ondanks een daling van het verbruik, zodat het marktaandeel steeg. Er zij op gewezen dat de meeste in de VS en in Thailand gevestigde producenten/exporteurs verbonden zijn met Japanse producenten van LAECs.

(88) Tot slot moet erop gewezen worden dat de werkgelegenheid ten gevolge van verslechterende financiële resultaten en herstructureringen gedurende de onderzochte periode voortdurende daalde.

Andere factoren

(89) De Commissie onderzocht of de aanmerkelijke schade waarvan de bedrijfstak van de Gemeenschap te lijden had, kon zijn teweeggebracht door andere factoren dan invoer met dumping. Zij onderzocht vooral de evolutie van het verbruik op de markt van de Gemeenschap, de prestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap en zijn marketingbeleid alsmede de evolutie en de gevolgen van de invoer uit derde landen die in deze procedure niet aan bod komen.

Verbruik in de Gemeenschap

(90) Eén van de producenten/exporteurs die aan het onderzoek medewerkten, voerde aan dat de daling van de verkoop waarvan de bedrijfstak van de Gemeenschap na 1995 te lijden had, te wijten was aan algemene baisse op de markt van de LAECs.

Er zij op gewezen dat het verbruik in de Gemeenschap daalde met 8 % tussen 1995 en het onderzoektijdvak en dat de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap gedurende dezelfde periode daalde met 25 %; de daling van de verkoop was dus veel groter dan die van het verbruik in de Gemeenschap. Bovendien bleef de gecumuleerde invoer met dumping uit de VS en Thailand tussen 1995 en het onderzoektijdvak, wat de hoeveelheden betreft, gehandhaafd op het niveau van 1995, maar het marktaandeel dat door deze invoer in beslag werd genomen, steeg.

Prestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(91) Sommige producenten/exporteurs voerden aan dat de schade waarvan de bedrijfstak van de Gemeenschap te lijden had, niet te wijten was aan invoer met dumping maar het gevolg was van de algemeen zwakke prestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap. In dit verband werden vooral de volgende opmerkingen gemaakt:

(92) Er werd aangevoerd dat de producenten/exporteurs rendabeler werkten en productiever waren dan de bedrijfstak van de Gemeenschap en dat dit voordeel, dat zich in de productiekosten deed gevoelen, deze producenten/exporteurs in staat stelde LAECs tegen lagere prijzen te verkopen.

Ook indien in het midden wordt gelaten of de betrokken producenten/exporteurs werkelijk kostenvoordelen genoten, moet toch, zoals hierboven werd medegedeeld, worden benadrukt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap, ten gevolge van de stijgende invoer tegen dumpingprijzen uit de landen waarop dit onderzoek betrekking heeft, niet ten volle gebruik heeft kunnen maken van zijn productiecapaciteit en aanmerkelijke schade leed. Daarom wordt geoordeeld dat de dumpingpraktijken van deze producenten/exporteurs, zelfs indien bepaalde kostenvoordelen worden erkend, de bedrijfstak van de Gemeenschap schade hebben berokkend.

(93) Voorts werd aangevoerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap minder ver stond, wat de vernieuwing en de verkleining van het product betreft, vergeleken met de producenten/exporteurs in de betrokken landen en dat het assortiment van de bedrijfstak van de Gemeenschap, ten gevolge van deze achterstand, niet zo volledig was als het assortiment van de exporterende producenten; hierdoor werden de producten van de bedrijfstak van de Gemeenschap minder aantrekkelijk voor de afnemers.

De Commissie vergeleek de assortimenten die werden aangeboden door de partijen die aan het onderzoek medewerkten. De vergelijking bracht aan het licht dat de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak een ruim productenassortiment aanbood, dat qua fysische en technische kenmerken, toepassingen en gebruik, in grote mate vergelijkbaar was met het assortiment van de producenten/exporteurs en dat ook dit assortiment miniatuurformaten omvatte. Er werd ook vastgesteld dat de bedrijfstak van de Gemeenschap, zoals in deze bedrijfstak gebruikelijk is, "speciale" of "op de klant afgestemde" modellen kon vervaardigen die beantwoordden aan specifieke behoeften van specifieke afnemers. Tenslotte werd vastgesteld dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aan het begin van het onderzoektijdvak nieuwe reeksen miniatuurformaten op de markt bracht die grotendeels vergeleken konden worden met de ingevoerde verkleinde versies.

(94) Tot slot voerden de producenten/exporteurs aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap LAECs verkocht met een te lange levensduur. Deze te lange levensduur resulteerde in beduidend hogere verkoopprijzen dan die van de betrokken producenten/exporteurs.

De resultaten van het onderzoek hebben aangetoond dat de bedrijfstak van de Gemeenschap LAECs vervaardigde volgens de specificaties van zijn klanten. Bovendien werd vastgesteld dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap in de catalogus opgegeven levensduur niet altijd gebaseerd was op de criteria die door de producenten/exporteurs werden gehanteerd omdat er verschillende manieren zijn om de levensduur van LAECs uit te drukken (bijvoorbeeld "total load life" (totale levensduur in geladen toestand), "test life" (levensduur zoals in een proef vastgesteld), "endurance" (duurzaamheid) enz.) die alle afhangen van de criteria die voor het meten worden gebruikt. In dit verband werden geen bewijzen verstrekt waarmee werd aangetoond dat de zogenaamd te lange levensduur van de producten van de bedrijfstak van de Gemeenschap kon worden toegeschreven aan een andere factor dan uiteenlopende criteria om de levensduur te meten. Daarom kan het argument niet als bewezen worden beschouwd en kunnen de beweringen van deze producenten/exporteurs bijgevolg niet worden aanvaard.

Marketingbeleid

(95) Eén van de producenten/exporteurs die medewerking aan het onderzoek verleenden, voerde aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn marketingbeleid toespitste op verwerkende bedrijven, en andere verkoopkanalen, met name distributeurs verwaarloosde. Voorts werd aangevoerd dat de verwerkende bedrijven in het algemeen een sterkere neerwaartse druk op de prijzen uitoefenen, hetgeen de verliezen van de bedrijfstak van de Gemeenschap verklaarde.

Er werd evenwel vastgesteld dat de bedrijfstak van de Gemeenschap een groot gedeelte van zijn productie aan distributeurs verkocht. Bovendien konden geen verschillen worden vastgesteld tussen de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap en die van de producenten/exporteurs aan verwerkende bedrijven en aan distributeurs. Dit argument kon derhalve niet worden aanvaard.

Invoer uit andere derde landen

(96) Men stelde vast dat het totale marktaandeel van de invoer uit derde landen waarop deze procedure geen betrekking heeft, steeg met 4 procentpunten gedurende de onderzochte periode. De Commissie onderzocht vooral de invoer uit Japan, de Republiek Korea en Taiwan, die ongeveer 90 % van de invoer uit andere landen dan de VS en Thailand tijdens het onderzoektijdvak en vrijwel de totale bovenvermelde stijging van het marktaandeel bij invoer uit andere derde landen voor hun rekening namen.

(97) Voor de invoer van LAECs uit Japan, de Republiek Korea en Taiwan gelden momenteel antidumpingmaatregelen die opnieuw worden onderzocht.

Aangezien het gecumuleerde marktaandeel van de Japanse, Koreaanse en Taiwanese invoer gedurende de onderzochte periode steeg van 35 % tot 38,9 % en aangezien werd vastgesteld dat de gemiddelde verkoopprijzen van deze invoer de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap onderboden, kan niet worden uitgesloten dat deze invoer bijdroeg tot de schade waarvan de bedrijfstak van de Gemeenschap, ondanks de geldende antidumpingmaatregelen, te lijden had.

Conclusie

(98) Hoewel niet kan worden uitgesloten dat een deel van de invoer uit andere derde landen en de recente daling van het verbruik in de Gemeenschap kunnen hebben bijgedragen tot het verlies aan marktaandeel en de weinig rooskleurige situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, is uit het onderzoek ook gebleken dat deze factoren het oorzakelijk verband tussen de invoer waarop dit onderzoek betrekking heeft en de aanmerkelijke schade waarvan de bedrijfstak van de Gemeenschap te lijden had, niet teniet kunnen doen.

Deze conclusie lijkt vooral gewettigd, gezien de daling van de verkoop en het verlies aan marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap gedurende een periode dat de vraag in de Gemeenschap in het algemeen steeg; terzelfder tijd werd een opmerkelijke stijging van de uit de VS en Thailand ingevoerde hoeveelheden, tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap onderboden, vastgesteld. Bijgevolg mag worden gesteld dat de bedrijfstak van de Gemeenschap op het ogenblik dat deze bedrijfstak probeerde te herstellen van dumpingpraktijken die in het verleden bij invoer uit derde landen hadden plaatsgevonden, niet kon profiteren van de gestegen vraag op de markt van de Gemeenschap en evenmin van de schaalvoordelen die uit de verkoop van grotere hoeveelheden zouden zijn voortgevloeid indien de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn marktaandeel had kunnen handhaven. Bovendien daalde de gemiddelde rentabiliteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap ten gevolge van deze dalende verkoop na 1995 opnieuw en dit gold ook voor de werkgelegenheid en de investeringen. Derhalve wordt geconcludeerd dat de invoer met dumping uit de betrokken landen de bedrijfstak van de Gemeenschap gedurende de onderzochte periode aanmerkelijke schade berokkende.

G. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

Voorafgaande opmerkingen

(99) Op basis van de ingediende gegevens onderzocht de Commissie of er, ondanks de vaststellingen in verband met dumping en schade, dwingende redenen waren om te concluderen dat het in dit geval niet in het belang van de Gemeenschap was om maatregelen in te stellen.

Hiertoe ging de Commissie de gevolgen na van de instelling en van de niet-instelling van maatregelen voor alle bij de procedure betrokken partijen.

Verzameling van gegevens

(100) Om de gevolgen van de momenteel geldende maatregelen te beoordelen, verzocht de Commissie alle bekende belanghebbende partijen, waaronder bepaalde toeleveringsbedrijven, de producenten van de Gemeenschap, importeurs/distributeurs en de verwerkende bedrijven om gegevens. Van de toeleveringsbedrijven werden geen antwoorden ontvangen.

Bedrijfstak van de Gemeenschap

Aard en structuur van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(101) Wij herinneren eraan dat, hoewel de bedrijfstak van de Gemeenschap uitsluitend bestaat uit Philips, andere producenten in de Gemeenschap, namelijk grote en kleine tot middelgrote ondernemingen over de meeste lidstaten verspreid zijn.

Terwijl de grote producenten deel uitmaken van internationaal verspreide groepen, bestaan de kleinere producenten van de Gemeenschap grotendeels uit kleine tot middelgrote familiebedrijven.

(102) Antwoorden op de vragenlijst in verband met het belang van de Gemeenschap werden uitsluitend verstrekt door de bedrijfstak van de Gemeenschap en door een kleinere in Spanje gevestigde producent die zich voorstander van de instelling van antidumpingmaatregelen verklaarde.

Levensvatbaarheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(103) Uit het onderzoek is gebleken dat de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, die van dumping in het verleden aan het herstellen was, tussen 1993 en 1995 aanmerkelijk verbeterde, vooral als gevolg van door de bedrijfstak van de Gemeenschap doorgevoerde herstructurering en rationalisering. De groeiende vraag en een algemene prijsstijging in de Gemeenschap vielen samen met de instelling van antidumpingmaatregelen in 1992 en 1994. De bedrijfstak bewees ook zijn technologische inzet door in 1996 een nieuw assortiment, de zogenaamde "radiale" LAECs, en in 1996 alsmede omstreeks het begin van het onderzoektijdvak zeer kleine LAEC-soorten in te voeren. Dit bewijst dat de bedrijfstak van de Gemeenschap nog steeds levensvatbaar is, op voorwaarde dat billijke concurrentievoorwaarden worden hersteld. Na 1995 verslechterde de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap opnieuw ten gevolge van de invoer met dumping en de hieruit voortvloeiende daling van de verkochte hoeveelheden, het marktaandeel en de productie. Aan het eind van het onderzoektijdvak wezen de financiële resultaten van de bedrijfstak van de Gemeenschap erop dat de productie net kostendekkend was, hetgeen niet toereikend is om een degelijke opbrengst uit de gecumuleerde investeringen en uit onderzoek en ontwikkeling te verzekeren.

Gevolgen van de bestaande maatregelen

(104) In verband met de antidumpingmaatregelen die momenteel van toepassing zijn op de invoer van LAECs uit Japan, Taiwan en de Republiek Korea moet erop gewezen worden dat de bedrijfstak van de Gemeenschap, van 1993 tot 1995, m.a.w. de periode waarin deze maatregelen werden ingesteld, zijn financiële situatie kon verbeteren, dankzij met name een stijging van de verkoopprijs en van de verkochte hoeveelheden. Gedurende deze periode bleef het gecumuleerde marktaandeel van de invoer uit bovenvermelde landen stabiel op 35 %.

(105) Na 1995 bleef het gecumuleerde marktaandeel van de invoer uit Taiwan en de Republiek Korea stabiel. De uit Japan ingevoerde hoeveelheden en het relatieve marktaandeel dat hierdoor in beslag werd genomen, stegen ondanks een daling van het verbruik in de Gemeenschap. Het moet evenwel benadrukt worden dat de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van LAECs uit Japan betrekking hadden op een kleiner assortiment LAECs dan het assortiment waarop onderhavige procedure in verband met de invoer uit de VS en Thailand betrekking heeft. Daardoor konden de Japanse producenten/exporteurs verder een aantal soorten LAECs op de markt van de Gemeenschap verkopen zonder antidumpingrechten te betalen.

Gevolgen van de instelling of van de niet-instelling van maatregelen op de invoer uit de VS en Thailand

(106) Terwijl de bedrijfstak van de Gemeenschap aan het herstellen was van schadelijke dumping die in het verleden had plaatsgevonden, werd de bedrijfstak geconfronteerd met de gevolgen van de invoer met dumping uit de VS en Thailand.

Indien dergelijke invoer met dumping verder kan plaatsvinden, zal de bedrijfstak van de Gemeenschap te kampen krijgen met een verdere verslechtering van zijn reeds verzwakte positie; hierdoor wordt de kans op een gedeeltelijke of volledig verdwijning zeer groot. Hierdoor zou de Gemeenschap minstens één belangrijk bedrijf verliezen, hetgeen een verlies aan onderzoek en ontwikkeling en aan werkgelegenheid tot gevolg zou hebben. En belangrijker nog: gezien de omvang van de bedrijfstak van de Gemeenschap, zou één en ander de toekomstige concurrentievoorwaarden kunnen beïnvloeden.

(107) Anderzijds heeft de ervaring met de geldende maatregelen voor Japan, Taiwan en de Republiek Korea geleerd dat redelijkerwijs mag worden verwacht dat de bedrijfstak van de Gemeenschap, indien maatregelen worden ingesteld, in staat zal zijn zijn verkoop (hoeveelheden) en zijn marktaandeel en bijgevolg zijn productie en de bezettingsgraad van zijn productiecapaciteit te verhogen. Dit zou dan weer leiden tot aanzienlijk lagere kosten per stuk en tot een verbetering van de financiële situatie van de bedrijfstak.

Mogelijke gevolgen van de instelling van maatregelen voor de producenten/exporteurs

(108) Slechts twee importeurs in de Gemeenschap, die niet verbonden waren met producenten/exporteurs, werkten aan het onderzoek mede. Zij voerden aan dat de instelling van maatregelen in het kader van onderhavige procedure schadelijke gevolgen zou hebben voor de importeurs van het betrokken product in de Gemeenschap.

(109) Uit het onderzoek bleek dat LAECs voor deze beide niet verbonden importeurs slechts een kleine bijdrage leverden tot hun omzet en winst. Derhalve wordt geconcludeerd dat de instelling van maatregelen in het kader van deze procedure, onder de huidige omstandigheden, en bij gebrek aan andere onderbouwde argumenten, slechts zeer beperkte gevolgen zou hebben.

Mogelijke gevolgen van de instelling van maatregelen voor de bedrijven die het betrokken product verwerken

(110) Er werden twee categorieën van verwerkende bedrijven vastgesteld:

- de producenten van elektrische voedingen; deze elektrische voedingen worden dan in consumentenelektronica verwerkt,

- de fabrikanten van afgewerkte elektronische goederen.

(111) De bedrijfstak die elektrische voedingen vervaardigt, stelt volgens de beschikbare gegevens ongeveer 12 000 mensen te werk en heeft een totale omzet van ongeveer 1,5 miljard ECU. Er werden standpunten ontvangen van een aantal bedrijven die een aandeel van ongeveer 9 % in de totale omzet en werkgelegenheid van de bedrijfstak hebben en waarvan het verbruik van LAECs gedurende het onderzoektijdvak volgens de beschikbare gegevens ongeveer 5 % van het totale verbruik in de Gemeenschap bedroeg. Deze bedrijven waren ten zeerste bezorgd over de instelling van maatregelen in het kader van deze procedure. Zij voerden aan dat de instelling van maatregelen zou resulteren in een aanzienlijke verhoging van de aankoopkosten, hetgeen een groot aantal bedrijven ertoe zou kunnen verplichten hun productie buiten de Gemeenschap te vestigen en dat zou met een aanzienlijk verlies aan werkgelegenheid gepaard gaan.

(112) Uit het onderzoek van de gegevens is gebleken dat de kosten van een LAEC ongeveer 4 % bedragen van de totale kosten van een apparaat voor elektrische voeding. Er werd ook vastgesteld dat de gewogen gemiddelde rentabiliteit, uitgedrukt als een percentage van de nettoverkoop, van de bedrijven die gegevens indienden tijdens het onderzoektijdvak meer dan 18 % bedroeg.

(113) De Commissie erkent dat de bedrijfstak van de consumentenelektronica sterk concurrerend is en dat iedere kostenverlaging haar belang heeft, maar toch moet worden onderstreept dat de lagere prijzen die door de producenten/exporteurs in de betrokken landen werden gehanteerd het gevolg zijn van onbillijke handelspraktijken die de bedrijfstak van de Gemeenschap schade en nadeel berokkenen. Bovendien werden geen gegevens verstrekt waaruit bleek dat producenten van elektrische voedingen hun productie buiten de Gemeenschap vestigden ten gevolge van de maatregelen die waren ingesteld op de invoer uit Japan, de Republiek Korea en Taiwan.

(114) Wat de fabrikanten van consumentenelektronica betreft, deelde één grote producent van producten voor systeemhulp mede dat de instelling van antidumpingmaatregelen voor LAECs zou resulteren in hogere aankoopkosten en derhalve invloed kon hebben op zijn productie in de Gemeenschap. Uit het onderzoek naar het belang van de Gemeenschap in het kader van de vorige procedures in verband met LAECs bleek evenwel dat de kosten van een LAEC zelden meer dan 1 % bedragen van de totale kosten van een afgewerkt product voor de consument. In het kader van deze procedure werden de Commissie geen gegevens verstrekt die deze bevinding tegenspreken.

(115) Daarom wordt geconcludeerd dat de gevolgen voor de verwerkende bedrijven van de eventuele instelling van rechten op LAECs als verwaarloosbaar kunnen worden beschouwd, gezien het lage aandeel van de kosten van condensatoren in de totale kosten van het eindproduct. Er zij op gewezen dat dezelfde conclusie werd getrokken in alle andere eerdere antidumpingprocedures met betrekking tot de invoer van LAECs.

Conclusie in verband met het belang van de Gemeenschap

(116) De omvang van de stijging van de invoer uit de VS en Thailand gedurende de onderzochte periode en het feit dat de producenten/exporteurs op de markt van de Gemeenschap de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap constant en aanzienlijk onderboden, en marktaandeel op de bedrijfstak van de Gemeenschap veroverden, maakt het aannemelijk dit deze trend zich bij het uitblijven van maatregelen zal voortzetten en dat de schade die de producenten van de Gemeenschap wordt berokkend, nog zal verergeren.

(117) Verwacht mag worden dat de gevolgen van de instelling van maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat zullen stellen zijn rentabiliteit te verbeteren; deze verbetering zou bereikt worden door een stijging van de productie, met de hieruit voortvloeiende gunstige gevolgen voor de concurrentievoorwaarden op de markt van de Gemeenschap en de verminderde kansen op sluitingen en achteruitgang van de werkgelegenheid. Als ander gunstig gevolg voor de producenten van de Gemeenschap wordt verwacht dat zij zullen kunnen investeren en onderzoek en ontwikkeling zullen kunnen financieren zodat zij hun concurrentievermogen op de markt zullen kunnen vergroten.

(118) Voor de verwerkende bedrijven en de distributeurs zouden de verwachte prijsverhogingen slechts beperkte nadelen opleveren.

(119) Bij het afwegen van alle belangen heeft de Commissie vooral rekening gehouden met het feit dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zou kunnen verdwijnen indien de onbillijke handelspraktijken van de producenten/exporteurs geen halt wordt toegeroepen en dan zouden de voordelen op halflange termijn voor de verwerkende bedrijven, met name het bevoorraad worden tegen lage prijzen, kunnen verdwijnen. Het verdwijnen van één belangrijke producent van de Gemeenschap zou zeer waarschijnlijk de totale concurrentie op de markt van de Gemeenschap beïnvloeden.

(120) Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen dwingende reden is om geen voorlopige rechten in te stellen.

H. VOORLOPIG RECHT

Prijs die de schade opheft

(121) Nadat werd vastgesteld dat de invoer met dumping de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft berokkend en dat maatregelen niet tegen het belang van de Gemeenschap indruisen, dienen maatregelen te worden ingesteld op een niveau dat voldoende hoog is om de schade die door deze invoer is teweeggebracht op te heffen zonder dat de vastgestelde dumpingmarges worden overschreden.

(122) Het opheffen van dergelijke schade vereist dat de prijzen van de invoer met dumping worden verhoogd tot op een niveau dat niet schadelijk is.

Voor de berekening van de noodzakelijke prijsverhoging, m.a.w. van de schademarge, oordeelde de Commissie dat de prijzen van de met dumping ingevoerde producten vergeleken moesten worden met verkoopprijzen die niet alleen de totale productiekosten van de bedrijfstak van de Gemeenschap weerspiegelen, maar ook de verkoopkosten, de algemene en administratieve uitgaven en een redelijk bedrag voor winst omvatten.

Op deze basis werden de gewogen gemiddelde uitvoerprijzen voor de productsoorten die gebruikt werden voor de vaststelling van de prijsonderbieding in het onderzoektijdvak vergeleken met de werkelijke gewogen gemiddelde verkoopprijzen die door de bedrijfstak van de Gemeenschap werden aangerekend en die, eventueel, werden verhoogd zodat zij de productiekosten plus een winstmarge van 12 % op de omzet dekten. De exportprijzen die werden gebruikt en de correcties die met het oog op deze vaststellingen werden aangebracht, waren dezelfde als die beschreven in de overwegingen 60 tot 65.

De winstmarge van 12 % werd met het oog op de voorlopige vaststellingen beschouwd als de meest geschikte; deze winstmarge werd gebruikt voor de vaststelling van de schademarge bij de vorige procedure met betrekking tot de invoer van LAECs uit Japan. De Commissie kon na het onderzoek in het kader van de vorige procedure geen gewijzigde omstandigheden op de markt van de Gemeenschap vaststellen die een wijziging van het winstniveau konden rechtvaardigen.

Bovendien zij erop gewezen dat de winstmarge lager ligt dan de gemiddelde winstmarges van de betrokken producenten/exporteurs die medewerking aan het onderzoek hadden verleend.

(123) Voor de exporterende producenten in de VS die niet aan het onderzoek medewerkten, werd de schademarge vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens, d.w.z. op basis van de hoogste schademarge die werd vastgesteld voor bedrijven die wel medewerking verleenden.

(124) Voor de producenten/exporteurs in Thailand waarvan er geen enkele medewerking verleende, werd de schademarge gebaseerd op de gegevens die verstrekt werden door de niet verbonden importeurs in de Gemeenschap die wel medewerking verleenden. Bovendien werd de hoogste vastgestelde schademarge toegepast op het gedeelte van de invoer dat niet voor rekening kwam van deze niet verbonden importeurs die medewerking verleenden. Op deze basis werd vervolgens een totale gewogen gemiddelde schademarge berekend voor de totale betrokken Thaise invoer.

Resultaten van de berekening

(125) Bovenstaande vergelijking bracht de volgende schademarges voor de producenten/exporteurs, uitgedrukt als een percentage van de nettoprijs, CIF grens Gemeenschap, aan het licht:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Voorlopig antidumpingrecht

(126) In het licht van bovenstaande opmerkingen wordt geoordeeld dat voorlopige antidumpingrechten moeten worden ingesteld op het niveau van de vastgestelde dumpingmarges; zij mogen echter niet meer bedragen dan de schademarges die zijn vastgesteld in overweging 125 hierboven. De voorgestelde voorlopige antidumpingrechten (uitgedrukt in percentages van de prijs Cif grens Gemeenschap, vóór inklaring) bedragen:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

I. RECHTEN VAN DE BELANGHEBBENDE PARTIJEN

(127) Met het oog op een vlotte afhandeling dient te worden vastgesteld binnen welke termijn de belanghebbende partijen die zich binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijn meldden, hun standpunten schriftelijk kunnen indienen en kunnen verzoeken te worden gehoord. Bovendien dient erop gewezen te worden dat de bevindingen in het kader van deze verordening voorlopig zijn en eventueel opnieuw moeten worden onderzocht met het oog op een definitief recht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op de invoer van grote elektrische aluminiumcondensatoren met een niet-vast elektrolyt en een CV-product (capaciteit vermenigvuldigd met nominale spanning) van 8 000 tot 550 000 micro-coulomb (ìC), en met een voltage van 160 V of meer, ingedeeld onder GN-code ex 8532 22 00 (Taric-codes: 8532 22 00 11; 8532 22 00 13; 8532 22 00 91 en 8532 22 00 93) uit de Verenigde Staten van Amerika en Thailand.

2. Het voorlopige antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedraagt voor producten uit:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bovenstaande percentages zijn niet van toepassing op de producten die door onderstaande bedrijven worden vervaardigd; op de producten van deze bedrijven zijn de volgende antidumpingrechten van toepassing:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. Tenzij anders is aangegeven, zijn de voor douanerechten van kracht zijnde bepalingen op dit recht van toepassing.

4. Het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap van het in lid 1 bedoelde product is afhankelijk van het stellen van een waarborg gelijk aan het bedrag van het voorlopige recht.

Artikel 2

Overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen de partijen die zichzelf bekendmaakten binnen de termijn die in het bericht van inleiding is gespecificeerd, hun standpunten schriftelijk bekendmaken en verzoeken te worden gehoord door de Commissie binnen 15 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Ingevolge artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen de partijen die zich bekendmaakten binnen de termijn die was opgegeven in het bericht van inleiding, commentaar uitbrengen op de toepassing van de onderhavige verordening binnen één maand na de datum van inwerkingtreding ervan.

Artikel 3

Artikel 1 van deze verordening is voor een periode van 6 maanden van toepassing.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 augustus 1998.

Voor de Commissie

Leon BRITTAN

Vice-Voorzitter

(1) PB L 56 van 6. 3. 1996, blz. 1.

(2) PB L 128 van 30. 4. 1998, blz. 18.

(3) PB C 363 van 29. 11. 1997, blz. 2.

(4) PB L 353 van 3. 12. 1992, blz. 1.

(5) PB L 152 van 18. 6. 1994, blz. 1.

(6) PB C 365 van 3. 12. 1997, blz. 5 en PB C 107 van 7. 4. 1998, blz. 4.

(7) PB L 152 van 4. 6. 1992, blz. 22.