Home

1999/296/EG: Beschikking van de Raad van 26 april 1999 tot wijziging van Beschikking 93/389/EEG inzake een bewakingssysteem voor de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen in de Gemeenschap

1999/296/EG: Beschikking van de Raad van 26 april 1999 tot wijziging van Beschikking 93/389/EEG inzake een bewakingssysteem voor de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen in de Gemeenschap

1999/296/EG: Beschikking van de Raad van 26 april 1999 tot wijziging van Beschikking 93/389/EEG inzake een bewakingssysteem voor de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen in de Gemeenschap

Publicatieblad Nr. L 117 van 05/05/1999 blz. 0035 - 0038


BESCHIKKING VAN DE RAAD

van 26 april 1999

tot wijziging van Beschikking 93/389/EEG inzake een bewakingssysteem voor de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen in de Gemeenschap

(1999/296/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 S, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag(3),

(1) Overwegende dat alle lidstaten en de Gemeenschap partij zijn bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), waardoor alle partijen vanaf de inwerkingtreding ervan op 21 maart 1994 gehouden zijn nationale inventarislijsten op te stellen van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van alle broeikasgassen die niet onder het Protocol van Montreal vallen, en die lijsten periodiek bij te werken, openbaar te maken en ter beschikking van de conferentie van de partijen te stellen, met gebruikmaking van vergelijkbare, door de conferentie van de partijen overeen te komen methoden;

(2) Overwegende dat alle partijen op grond van dat verdrag gehouden zijn nationale en, indien van toepassing, regionale programma's op te stellen die maatregelen bevatten ter beperking van klimaatverandering, toegespitst op antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van alle broeikasgassen die niet onder het Protocol van Montreal vallen, alsmede deze programma's uit te voeren, openbaar te maken en regelmatig bij te werken;

(3) Overwegende dat op de eerste Conferentie van de partijen bij het UNFCCC is besloten dat de in bijlage I bij het genoemde verdrag vermelde partijen het secretariaat jaarlijks een nationale inventaris van de emissies per bron en de verwijderingen per put dienen voor te leggen en dat bij de opstelling van de overeenkomstig het verdrag door hen in te dienen rapporten gebruik dient te worden gemaakt van de richtsnoeren voor nationale inventarissen inzake broeikasgassen en de technische richtsnoeren voor de evaluatie van effecten op het gebied van klimaatverandering en daaruit voortvloeiende aanpassingen, zoals goedgekeurd door de intergouvernementele werkgroep inzake klimaatverandering;

(4) Overwegende dat Beschikking 93/389/EEG(4) moet worden gewijzigd om het bewakingsproces bij te stellen, met name de bewaking na 2000 van de beperking en de vermindering van emissies van broeikasgassen en de toepassing daarvan op alle antropogene emissies van broeikasgassen die niet onder het Protocol van Montreal vallen, teneinde enerzijds de verplichtingen in het kader van het UNFCCC na te komen, en anderzijds rekening te houden met het Protocol van Kyoto bij het UNFCCC, dat op de derde conferentie van de partijen bij het UNFCCC op 10 december 1997 is aangenomen;

(5) Overwegende dat het van fundamenteel belang is nauwkeurig en regelmatig te evalueren welke vorderingen zijn gemaakt met de verwezenlijking van de verbintenissen van de Gemeenschap uit hoofde van het UNFCCC en het Protocol van Kyoto bij dat verdrag;

(6) Overwegende dat de Gemeenschap het bewakingssysteem beschouwt als een essentieel instrument voor de evaluatie van die vorderingen;

(7) Overwegende dat het Protocol van Kyoto bepaalt dat de partijen bij bijlage I tegen 2005 aantoonbare vooruitgang moeten hebben geboekt bij het verwezenlijken van hun uit het protocol voortvloeiende verplichtingen;

(8) Overwegende dat de bij Beschikking 93/389/EEG vastgestelde bepalingen inzake het bewakingssysteem ook moeten worden toegepast op de antropogene emissies per bron en de verwijdering per put van alle broeikasgassen die niet onder het Protocol van Montreal vallen; dat het bewakingsproces telkens opnieuw moet worden bijgesteld om rekening te houden met verdere besluiten in het kader van het Protocol van Kyoto;

(9) Overwegende dat wordt erkend dat het indienen van de bij Beschikking 93/389/EEG voorgeschreven inventarissen vóór de uiterste datum van 31 juli voor alle lidstaten problemen oplevert;

(10) Overwegende dat de Raad in zijn zitting van 22 en 23 juni 1995 opnieuw heeft bevestigd dat de Gemeenschap vastbesloten is haar bij het Raamverdrag aangegane verbintenissen na te komen en dat hij zijn conclusies van 29 oktober 1990, 15 en 16 december 1994 en 9 maart 1995 heeft bevestigd;

(11) Overwegende dat Beschikking 93/389/EEG bijgevolg dient te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

De artikelen 1 tot en met 8 van Beschikking 93/389/EEG worden vervangen door:

"Artikel 1

Bij deze beschikking wordt een mechanisme ingesteld voor:

- de bewaking van de antropogene emissies in de lidstaten, van alle broeikasgassen die niet onder het Protocol van Montreal vallen; en

- de evaluatie van de vorderingen bij het nakomen van de verbintenissen ten aanzien van deze emissies.

Artikel 2

Nationale programma's

1. De lidstaten ontwerpen, publiceren en geven uitvoering aan nationale programma's voor de beperking en/of vermindering van hun antropogene emissies per bron en de uitbreiding van de verwijdering per put van alle broeikasgassen die niet onder het Protocol van Montreal vallen, met als doel bij te dragen tot:

- de stabilisering van de CO2 -emissies tegen 2000 op het niveau van 1990 in de Gemeenschap in haar geheel, ervan uitgaande dat andere belangrijke landen soortgelijke verbintenissen aangaan, en met dien verstande dat lidstaten waarin het aanvankelijk energieverbruik op een betrekkelijk laag niveau ligt en de per hoofd van de bevolking of op een andere geschikte basis gemeten emissies daardoor laag zijn, recht hebben op CO2-doelstellingen en/of -strategieën die overeenkomen met hun economische en sociale ontwikkeling, onverminderd de verbetering van het energierendement van hun economische activiteiten, zoals overeengekomen in de Raadszittingen van 29 oktober 1990 en 13 december 1991, alsmede 15 en 16 december 1994;

- de nakoming door de Gemeenschap van de uit hoofde van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en het Protocol van Kyoto aangegane verbintenissen betreffende de beperking en/of vermindering van de emissies van alle broeikasgassen die niet onder het Protocol van Montreal vallen;

- transparante en nauwgezette bewaking van de reële en geraamde vorderingen van de lidstaten, mede via de bijdrage van de communautaire maatregelen, bij het leveren van overeengekomen nationale bijdragen tot datgene waartoe de Gemeenschap zich uit hoofde van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en het Protocol van Kyoto heeft verbonden.

Deze programma's worden periodiek bijgesteld.

2. Elke lidstaat neemt in zijn nationale programma het volgende op:

a) ramingen van het effect, tussen het referentiejaar en het jaar 2000, van beleidsinitiatieven en maatregelen op emissies en verwijderingen en de verwerking daarvan in de prognoses voor CO2 en andere broeikasgassen die niet onder het Protocol van Montreal vallen, zulks in overeenstemming met de rapporteringseisen uit hoofde van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering;

b) met betrekking tot ten minste de zes in bijlage A bij het Protocol van Kyoto vermelde broeikasgassen (kooldioxide (CO2), methaan (CH4) distikstofoxide (N2O), fluorkoolwaterstoffen (HFK's), perfluorkoolwaterstoffen (PFK's) en zwavelhexafluoride (SF6));

- zijn antropogene emissies van kooldioxide, methaan en distikstofoxide in het referentiejaar 1990, bepaald overeenkomstig artikel 3, lid 1,

- zijn antropogene emissies van fluorkoolwaterstoffen, perfluorkoolwaterstoffen en zwavelhexafluoride in het referentiejaar 1990 en/of 1995, bepaald overeenkomstig artikel 3, lid 1,

- de inventarissen van zijn antropogene emissies per bron en verwijdering per put, bepaald overeenkomstig artikel 3, lid 1;

- nadere gegevens, per gas en per sector, over de sinds het referentiejaar uitgevoerde of toegezegde nationale beleidsinitiatieven en maatregelen die een aanzienlijke bijdrage leveren tot zijn inspanningen om de emissies van de broeikasgassen te verminderen en de putten verder te ontwikkelen, met inbegrip van het doel van de maatregelen, de in het kader van de maatregelen gebruikte beleidsinstrumenten, de stand van zaken rond de uitvoering van het beleid of van de maatregel, alsmede, waar mogelijk, tussentijdse cijfers om de op het gebied van beleid en maatregelen geboekte vooruitgang te meten,

- genomen of voorgenomen maatregelen voor de uitvoering van de communautaire wetgeving en beleidsmaatregelen terzake,

- ramingen van het effect van het beleid en de maatregelen op de emissies en de verwijdering, en verwerking van die ramingen in de prognoses voor:

i) de emissies van de broeikasgassen die zijn vermeld in bijlage A bij het Protocol van Kyoto tussen het referentiejaar en de periode 2008-2012, en

ii) voorzover mogelijk, de emissies van de broeikasgassen die zijn vermeld in bijlage A bij het Protocol van Kyoto tussen het referentiejaar en het jaar 2005,

volgens de procedure van artikel 8, op basis van gestandaardiseerde procedurele richtsnoeren, met inbegrip van kwantitatieve informatie over de belangrijkste, bij de opstelling van de prognoses gehanteerde uitgangspunten en de aan de ramingen ten grondslag liggende methodiek,

- een beoordeling van de economische gevolgen van deze maatregelen, voor zover mogelijk;

c) informatie over de volgende gassen: koolmonoxide (CO), stikstofoxiden (NOx) en vluchtige organische verbindingen behalve methaan (NMVOS), en zwaveloxiden, overeenkomstig de rapporteringseisen volgens het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, met inbegrip van:

- gegevens over de emissies,

- een beschrijving van de genomen of overwogen beleidsinitiatieven en maatregelen ter beperking en/of vermindering van de emissies van die gassen,

- voorzover mogelijk, geregelde emissieprognoses zoals vastgesteld volgens de procedure van artikel 8, op basis van gestandaardiseerde procedurele richtsnoeren, met inbegrip van kwantitatieve informatie over de belangrijkste uitgangspunten en de aan de ramingen ten grondslag liggende methodiek.

Artikel 3

Inventarissen en mededeling van gegevens

1. De lidstaten bepalen hun antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van de broeikasgassen die niet onder het Protocol van Montreal vallen, zoals gespecificeerd in artikel 2, lid 2, volgens de methodieken die door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) zijn aanvaard en door de Conferentie van de partijen zijn goedgekeurd. Die methodieken worden zo nodig volgens de procedure van artikel 8 herzien, zodat ten volle rekening kan worden gehouden met toekomstige besluiten van de Conferentie van de partijen.

2. De lidstaten brengen jaarlijks, uiterlijk op 31 december, verslag uit aan de Commissie over hun antropogene CO2-emissies en de CO2-verwijderingen per put in het voorafgaande kalenderjaar.

De lidstaten delen ook jaarlijks de gegevens mee die in de nationale inventaris zijn opgenomen met betrekking tot de emissies per bron en de verwijderingen per put van de andere in artikel 2, lid 2, vermelde broeikasgassen. Uiterlijk op 31 december dienen zij bij de Commissie hun definitieve gegevens over het voorvorige kalenderjaar in, samen met de verlopen gegevens voor het vorige kalenderjaar.

Uiterlijk op 31 december brengen de lidstaten voorts verslag uit over de meest recente prognoses inzake de emissies per bron en de verwijderingen per put van de broeikasgassen die zijn vermeld in bijlage A bij het Protocol van Kyoto voor het tijdvak 2008-2012, en voor zover mogelijk, voor het jaar 2005.

De Commissie neemt verdere maatregelen ter bevordering van de vergelijkbaarheid en de transparantie van de nationale inventarissen en verslagen.

3. De Commissie stelt in samenwerking met de lidstaten en op basis van de door hen verstrekte informatie inventarissen op van de antropogene emissies van broeikasgassen en de verwijdering per put in de Gemeenschap. Zij verstrekt deze op overeenkomstig lid 2 verkregen informatie gebaseerde inventarissen vóór 1 maart aan alle lidstaten.

Artikel 4

Evaluatieprocedures en -methodes

De Commissie stelt volgens de procedure van artikel 8 procedures en methoden vast voor de evaluatie van de nationale programma's als bedoeld in artikel 6, alsmede de frequentie waarmee de lidstaten die programma's moeten bijstellen.

Artikel 5

Evaluatie van de nationale programma's en de stand van de emissies in de Gemeenschap

1. Binnen drie maanden na de kennisgeving van deze beschikking zenden de lidstaten, voor zover zulks nog niet is gebeurd, hun bestaande nationale programma's en de bijgestelde versie van de reeds toegezonden programma's aan de Commissie toe.

Toekomstige nationale programma's en de bijstellingen daarvan worden binnen drie maanden na de vaststelling toegezonden aan de Commissie.

2. De Commissie zendt de ingekomen nationale programma's, binnen één maand na ontvangst door naar de overige lidstaten.

3. De Commissie evalueert de nationale programma's, teneinde na te gaan of de vorderingen in de Gemeenschap in haar geheel toereikend zijn om te waarborgen dat de in artikel 2, lid 1, bedoelde verbintenissen worden nagekomen.

4. Binnen zes maanden na ontvangst van de nationale programma's brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de resultaten van haar evaluatie.

Het Europees Milieuagentschap verleent de Commissie waar nodig zijn steun bij de opstelling van dit verslag, met inachtneming van zijn jaarlijks werkprogramma.

Artikel 6

Evaluatie van de geboekte vooruitgang

De Commissie evalueert in overleg met de lidstaten jaarlijks of de reële en geraamde vorderingen van de lidstaten, mede via de bijdrage van de communautaire maatregelen, voor het nakomen van de verbintenissen van de Gemeenschap krachtens het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en het Protocol van Kyoto, toereikend zijn om te verzekeren dat de Gemeenschap en haar lidstaten op weg zijn naar de nakoming van hun verbintenissen, en brengt aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit aan de hand van de krachtens de artikelen 2, 3 en 5 ontvangen informatie. Het verslag van de Commissie wordt ook ter beschikking van het Europees Parlement en de Raad gesteld wanneer de door de lidstaten verstrekte gegevens onvolledig zijn. De Commissie kan in dat geval, in overleg met de betrokken lidstaat, de beste gegevens in het verslag opnemen die ter beschikking staan.

Artikel 7

Andere broeikasgassen

(geschrapt)

Artikel 8

Comitologie

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

3. a) De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast indien zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité.

b) Indien de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad drie maanden na de indiening van het voorstel geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.".

Artikel 2

Deze beschikking treedt in werking op 1 mei 1999.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Luxemburg, 26 april 1999.

Voor de Raad

De voorzitter

J. FISCHER

(1) PB C 120 van 18.4.1998, blz. 22.

(2) PB L 89 van 19.3.1997, blz. 7.

(3) Advies van het Europees Parlement van 18 september 1997 (PB C 304 van 6.10.1997, blz. 109), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 16 juni 1998 (PB C 333 van 30.10.1998, blz. 38) en beschikking van het Europees Parlement van 9 februari 1999 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(4) PB L 167 van 9.7.1993, blz. 31.