Home

1999/329/EG: Beschikking van de Commissie van 12 april 1999 inzake een procedure op grond van de artikelen 85 en 86 van het EG-Verdrag en de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst (Zaken nrs. IV/D-1/30.373 - P&I Clubs- IGA en IV/D-1/37.143 - P&I Clubs-pooling-overeenkomst) (kennisgeving geschied onder nummer C(1999) 221) (Voor de EER relevante tekst)

1999/329/EG: Beschikking van de Commissie van 12 april 1999 inzake een procedure op grond van de artikelen 85 en 86 van het EG-Verdrag en de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst (Zaken nrs. IV/D-1/30.373 - P&I Clubs- IGA en IV/D-1/37.143 - P&I Clubs-pooling-overeenkomst) (kennisgeving geschied onder nummer C(1999) 221) (Voor de EER relevante tekst)

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 12 april 1999

inzake een procedure op grond van de artikelen 85 en 86 van het EG-Verdrag en de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst

(Zaken nrs. IV/D-1/30.373 - P& I Clubs-IGA en IV/D-1/37.143 - P& I Clubs-pooling-overeenkomst)

(kennisgeving geschied onder nummer C(1999) 221)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(1999/329/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte,

Gelet op Verordening nr. 17 van 6 februari 1962, eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag(1), laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden, inzonderheid op de artikelen 6 en 8,

Gezien de formele aanmeldingen overeenkomstig artikel 4 van Verordening nr. 17 op 18 juni 1981 en 27 juli 1984 met het oog op een negatieve verklaring en/of vrijstelling van de International Group Agreement, het verzoek van 20 februari 1995 om verlenging van de op 16 december 1985 verleende vrijstelling en de formele aanmeldingen met het oog op vrijstelling van 7 juli 1998 van International Group Pooling Agreement en van 21 oktober 1998 van International Group Agreement,

Gezien de bekendmakingen overeenkomstig artikel 19, lid 3, van Verordening nr. 17 op 14 augustus 1998(2) betreffende de International Group Pooling Agreement en van 21 oktober 1998(3) betreffende de International Group Agreement,

Na raadpleging van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities,

Overwegende hetgeen volgt:

A. DE FEITEN

1. INLEIDING

(1) Deze zaak betreft de verenigbaarheid met de mededingingsregels van het EG-Verdrag en de EER-Overeenkomst van twee binnen de International Group of P& I Clubs, hierna ook "IG" genoemd, gesloten overeenkomsten namelijk de International Group Pooling Agreement, hierna "pooling-overeenkomst" genoemd en de International Group Agreement, hierna ook "IGA" genoemd.

(2) De IGA was oorspronkelijk in 1981 bij de Commissie aangemeld. De Commissie verleende daarop aan de groep een formele vrijstelling voor een periode van tien jaar. Deze liep in februari 1995 af en de IG diende een verzoek in tot verlenging van de vrijstelling.

(3) In juni 1997 richtte de Commissie een mededeling van punten van bezwaar tot de IG, op grond van de overweging dat zowel de pooling-overeenkomst als de IGA in strijd waren met de mededingingsregels van het EG-Verdrag. Aan deze mededeling van punten van bezwaar was een klacht tegen de pooling-overeenkomst voorafgegaan van de Greek Shipping Co-operation Committee (GSCC), een te Londen gevestigde scheepvaartorganisatie die zaken behartigt in verband met schepen die in laatste instantie in Griekse handen zijn.

(4) Na de mededeling van de punten van bezwaar besloot de IG haar overeenkomsten te wijzigen om aan de mededingingsregels van de Gemeenschap en van de EER te voldoen. In juli 1998 meldde zij een gemeenschappelijke versie van de pooling-overeenkomst aan, en in oktober 1998 van de IGA. Zij zullen in werking treden in februari 1999.

2. DE PARTIJEN

(5) De Protection & Indemnity Clubs (P& I Clubs) zijn onderlinge verenigingen zonder winstoogmerk, die aan hun leden, de reders, aansprakelijkheidsverzekeringen aanbieden. Elk van de P& I Clubs wordt geleid door een raad van bestuur, die de leden vertegenwoordigt, maar het dagelijkse bestuur is in handen van beroepsbestuurders, die door de raad van bestuur zijn in aangesteld.

(6) De Internationale Groep (IG) van P& I Clubs is een wereldwijde vereniging van P& I Clubs. Negentien P& I Clubs zijn er lid van (zeven uit het Verenigd Koninkrijk, vier uit Bermuda, drie uit Luxemburg, twee uit Noorwegen, één uit de Verenigde Staten, één uit Japan en één uit Zweden).

3. DE MARKT VOOR AANSPRAKELIJKHEIDSVERZEKERINGEN

(7) Rechtstreekse zeeverzekering kan in twee grote categorieën worden onderverdeeld: de eerste betreft de verzekering van de risico's van schade aan de schepen (casco, machines enz.), welke gewoonlijk wordt ondergebracht commerciële verzekeraars. De tweede wordt Protection & Indemnity (P& I) verzekering genoemd en dekt contractuele aansprakelijkheid en aansprakelijkheid jegens derden; deze risico's worden traditioneel verzekerd door onderlinge redersverenigingen, de P& I Clubs.

(8) Protection & Indemnity is een algemeen concept dat de verzekering behelst van verschillende soorten risico's: lichamelijke schade of overlijden van bemanningsleden, passagiers en derden; schade aan schepen ten gevolge van aanvaringen; andere schade aan eigendommen van derden (zoals haveninstallaties); vervuiling; schade aan vracht en andere kosten (zoals bergingskosten). De meeste P& I-verzekeraars bieden in een enkel contract dekking voor al deze risico's.

(9) Ongeveer 89 % van de mondiale tonnenmaat en bijna 100 % van de Europese tonnenmaat is verzekerd door de P& I Clubs die lid zijn van de IG. Op dit ogenblik bieden zij dekking voor een bedrag van ongeveer 3,9 miljard EUR (4,25 miljard USD).

(10) De mondiale marktaandelen van de afzonderlijke P& I Clubs van de IG variëren van 16,3 % (UK Mutual) tot minder dan 1 % (American Club). In de onderstaande tabel worden voor elk van de P& I Clubs de verzekerde tonnenmaat en het marktaandeel in het verzekeringsjaar 1998/1999 weergegeven(4).

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(11) De resterende tonnenmaat wordt verzekerd door kleine onafhankelijke onderlinge P& I-verenigingen of door commerciële zeeverzekeraars, of is in het geheel niet tegen P& I-risico's verzekerd. Onafhankelijke onderlinge P& I-verenigingen concentreren zich doorgaans op specifieke types schepen, zoals vrachtschepen voor droge lading, kust- of vissersvaartuigen en bieden een laag niveau van P& I-dekking. De grootste van deze verzekeraars zijn de Ocean Marine onderlinge verenigingen.

(12) Sommige P& I Clubs die lid zijn van de IG, bieden onafhankelijk verzekeringen aan voor specifieke types schepen. Shipowners Mutual Protection, bijvoorbeeld, bracht in 1996 alle vissersvaartuigen buiten de IG-regelingen en biedt voor deze schepen thans dekking tot 500 miljoen USD.

(13) Sommige commerciële verzekeraars, zoals Lloyds Syndicates, Southern Seas (Chubb Insurance), Terra Nova en HIH, bieden eveneens rechtstreekse P& I-verzekeringen aan. Hun marktaandeel is momenteel verwaarloosbaar.

4. DE OVEREENKOMSTEN

4.1. De pooling-overeenkomst

(14) De pooling-overeenkomst is in wezen een overeenkomst voor het omslaan van schadevorderingen over onderlinge verenigingen. Het doel ervan is, schadevorderingen op één club boven een bepaald bedrag evenredig over alle P& I Clubs te verdelen. De oorspronkelijke overeenkomst werd in 1899 gesloten tussen zes in het Verenigd Koninkrijk gevestigde P& I Clubs. Sindsdien is zij herhaaldelijk gewijzigd en zijn nieuwe clubs toegetreden.

(15) Slechts achttien P& I Clubs zijn bij de pooling-overeenkomst aangesloten. Het overblijvende lid van de IG, SMP (met zetel in Luxemburg), neemt er indirect aan deel, doordat het herverzekerd is door een van de andere clubs.

4.1.1. De overeenkomst voor het omslaan van schadevorderingen

(16) De overeenkomst voor het omslaan van schadevorderingen voorziet in verschillende tranches van dekking.

a) De eerste 4,57 miljoen EUR (5 miljoen USD) van elke vordering komt ten laste van de club waarvan het lid de schade heeft veroorzaakt. Dit staat bekend als de "franchise" van de club. De meeste vorderingen op de clubs vallen geheel binnen deze tranche (99 % in aantal en 82 % in waarde voor de periode 1985-1995).

b) Het bedrag van een vordering boven 4,57 miljoen EUR (5 miljoen USD) tot 27,42 miljoen EUR (30 miljoen USD) wordt overeenkomstig de pooling-overeenkomst omgeslagen over de clubs. Van 1985 tot 1995 vielen ongeveer 20 vorderingen per jaar binnen deze tranche.

c) Het bedrag van een vordering boven 27,42 miljoen EUR (30 miljoen USD) tot 1,8 miljard EUR (2 miljard USD) wordt gedekt door het algemene herverzekeringscontract van de groep voor grote verliezen (General Excess Loss Reinsurance Contract), dat door de clubs collectief is gesloten met commerciële verzekeraars. Slechts een of twee vorderingen per jaar vallen binnen deze tranche.

d) Het bedrag van een vordering boven het bedrag van de herverzekering voor grote verliezen tot ongeveer 3,9 miljard EUR (4,25 miljard USD) wordt overeenkomstig de pooling-overeenkomst opnieuw over de clubs omgeslagen. Dit staat bekend als de "overspill". Tot dusver heeft een vordering nog nooit deze tranche bereikt.

(17) De omschrijving "tot ongeveer" 3,9 miljard EUR (4,25 miljard USD) voor het maximum van de overspill behoeft wellicht enige toelichting. Dit maximum is inderdaad geen vast bedrag. Wanneer zich een "overspill"-vordering voordoet, moet elk lid maximaal 2,5 % bijdragen van de maximale schadevergoeding die het zou moeten betalen op grond van artikel 6, lid 1, onder b), van de Internationale Overeenkomst van 1976 inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen (artikel 14.2 van de pooling-overeenkomst). Dit artikel stelt een aantal maximumbedragen vast voor de vergoeding door een reder bij een enkele ramp. Deze bedragen zijn gebaseerd op de tonnenmaat van het betrokken schip(5). Het bedrag van 3,9 miljard EUR (4,25 miljard USD) wordt bereikt door optelling van 2,5 % van de maximale aansprakelijkheidsbedragen voor elk van de schepen die door de bij pooling-overeenkomst aangesloten P& I Clubs zijn verzekerd.

(18) In de franchise-tranche wordt, zoals gezegd, de gehele schade vergoed door de club waarvan het lid de schade heeft veroorzaakt. In de andere tranches worden de vorderingen over de clubs omgeslagen volgens telkens verschillende regels.

a) Tussen 4,57 miljoen EUR (5 miljoen USD) en 27,42 miljoen EUR (30 miljoen USD) worden de vorderingen omgeslagen overeenkomstig het aandeel van elke club in het totale aantal vorderingen, de totale verzekerde tonnenmaat en het totale bedrag aan bijdrage-opvragingen (vaste en aanvullende). Elk van deze drie factoren is bepalend voor 1/3 van het uiteindelijke percentage (daarom wordt deze methode ook de "1/3 formule" genoemd). Op deze formule worden echter twee correcties toegepast. Ten eerste is er een correctie op grond van de verhouding tussen schade en de betaalde premies, waarbij er rekening mee wordt gehouden of de betrokken club in het verleden meer of minder bijdragen heeft ontvangen dan zij aan de andere leden daadwerkelijk heeft bijgedragen. Ten tweede wordt aan de club waartegen een vordering tussen 18,3 miljoen EUR (20 miljoen USD) en 27,42 miljoen EUR (30 miljoen USD) wordt gericht, een boete van 20 % opgelegd (artikel 10.1 en aanhangsel VI van de pooling-overeenkomst).

b) De kosten van het algemene herverzekeringscontract van de groep voor grote verliezen worden over de clubs omgeslagen in verhouding tot de door elke club verzekerde tonnenmaat. Het te betalen tarief per ton hangt evenwel af van het type schepen. Voor schepen die in het verleden aanleiding hebben gegeven tot vorderingen die dit niveau bereiken, geldt een hoger tarief per ton. Concreet hebben tankers aanleiding gegeven tot 80 % van de vorderingen die dit niveau hebben bereikt; daarom liggen hun tarieven per ton veel hoger.

c) Een "overspill"-vordering zou over de clubs worden omgeslagen in verhouding tot hetgeen de clublimiet van elke club afzonderlijk bijdraagt tot het totaal van alle clublimieten, dat volgens de in overweging 17 uiteengezette methode wordt berekend.

(19) In gevallen van "overspill"-vorderingen is elke club hoe dan ook gerechtigd van haar bijdrage de bedragen af te trekken die bij haar leden niet "economisch inbaar" zijn (artikel 14.3 van de pooling-overeenkomst). Een comité van deskundigen zal in geval van meningsverschil tussen de clubs vaststellen welke bedragen niet "economisch inbaar" zijn (artikel 15 van de pooling-overeenkomst). Deze bepaling beperkt de mate waarin de clubs voor een vordering kunnen worden aangesproken en voorkomt dat clubs sommen moeten betalen die zij nooit volledig kunnen innen.

4.1.2. Het gemeenschappelijke minimumdekkingsniveau

(20) Zoals uiteengezet (zie punt 16), zijn alle leden van de P& I Clubs die aan de pooling deelnemen, verplicht bij te dragen om vorderingen tot ongeveer 3,9 miljard EUR (4,25 miljard USD) te kunnen omslaan.

(21) Vóór 20 februari 1998 was dit bedrag vastgesteld op ongeveer 16,5 miljard EUR (18 miljard USD), dat wil zeggen 20 % van de maximumschadevergoeding overeenkomstig de Internationale Overeenkomst van 1976 inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen. In de mededeling van punten van bezwaar heeft de Commissie het standpunt ingenomen dat dit hoge minimumdekkingsniveau in strijd was met artikel 85, omdat het clubs ervan weerhield te concurreren door lagere dekkingsniveaus dan ongeveer 16,5 miljard EUR (18 miljard USD) aan te bieden, waarnaar een aanzienlijke vraag bestond. De Commissie beschouwde deze overeenkomst betreffende een hoog gemeenschappelijk dekkingsniveau tevens als een misbruik van de collectieve machtspositie van de P& I Clubs, dat erin bestond dat de op de verzekeringsmarkt beschikbare keuze van dekkingsniveau ten nadele van de consument werd beperkt.

(22) Naar aanleiding van de mededeling van punten van bezwaar zijn de IG-clubs overeengekomen het gemeenschappelijke minimumdekkingsniveau te verlagen van ongeveer 16,5 miljard EUR (18 miljard USD) tot 3,9 miljard EUR (4,25 miljard USD).

(23) De IG heeft voorts een wijziging in de pooling-overeenkomst aangemeld, die verduidelijkt dat het de P& I Clubs vrij staat buiten de pooling-overeenkomst om, hogere dekkingsniveaus aan te bieden dan het gemeenschappelijke minimumdekkingsniveau en aldus door het aanbieden van die niveaus onderling te concurreren (wijziging van artikel 5 van aanhangsel III van de pooling-overeenkomst). Het staat de clubs tevens vrij buiten de pooling-overeenkomst om, individueel lagere dekkingniveaus aan te bieden.

4.1.3. Goedkeuring van de clubvoorwaarden

(24) De pooling-overeenkomst bevat ook een aantal bepalingen die geen betrekking hebben op de methode om schadevorderingen over de P& I Clubs om te slaan, maar die er toch rechtstreeks verband mee houden. De verzekeringspolissen ("voorwaarden") van elke club dienen te worden goedgekeurd door de andere leden van de pooling-overeenkomst (artikel 16 van de pooling-overeenkomst). In feite kan drievierde van de P& I Clubs besluiten de voordelen van de pooling te onthouden aan P& I Clubs waarvan de voorwaarden en de boekhoudkundige methoden niet door hen zijn goedgekeurd.

4.1.4. Regels inzake herverzekering

(25) De pooling-overeenkomst bevat tevens de regels die een club in acht moet nemen die aan een derde - onderlinge dan wel commerciële - verzekeraar een herverzekering wil aanbieden.

(26) Oorspronkelijk bevatte de pooling-overeenkomst alleen objectieve voorwaarden waaraan onderlinge verzekeraars moesten voldoen aan wie de P& I Clubs herverzekering wilden aanbieden. Over voorwaarden voor commerciële verzekeraars werd niets gezegd. Dit zou het de IG mogelijk hebben gemaakt te discrimineren tussen commerciële verzekeraars, door slechts aan sommige van hen herverzekering aan te bieden. Daarenboven bevatte de pooling-overeenkomst geen procedurevoorschriften om ervoor te zorgen dat de P& I Clubs aan de voor onderlinge verzekeraars vastgestelde objectieve voorwaarden zouden voldoen. Daarom heeft de Commissie in de mededeling van punten van bezwaar het standpunt ingenomen, dat in de pooling-overeenkomst objectieve criteria en geschikte procedures ontbraken volgens welke een club aan een derde verzekeraar herverzekering kon aanbieden. Dit vormde een inbreuk op artikel 86 van het EG-Verdrag.

(27) De IG heeft wijzigingen in de desbetreffende regels aangemeld (wijzigingen in aanhangsel X van de pooling-overeenkomst). De voorgestelde wijzigingen houden in, dat elke club die herverzekering aan een derde verzekeraar wil aanbieden, een aanvraag bij de IG moet indienen. De partijen bij de pooling-overeenkomst moeten dan nagaan of de derde verzekeraar aan bepaalde voorwaarden voldoet. Sommige van die voorwaarden zijn algemeen en sommige gelden specifiek voor onderlinge dan wel commerciële verzekeraars. De algemene voorwaarden houden in, dat de verzekeraar financieel gezond moet zijn, dat de door hem geboden P& I-dekking vergelijkbaar moet zijn met die welke door de P& I Clubs wordt geboden en dat hij een billijke bijdrage moet leveren aan schadevorderingen op de pool en aan de premies voor het herverzekeringscontract voor grote verliezen. Wanneer het een onderlinge maatschappij betreft (die niet wordt begunstigd door wetten in zijn land, die reders in dat land in hun vrije keuze van verzekeraar beperken), moet de verzekeraar daarenboven werken als een echte onderlinge, zonder winstoogmerk, moeten zijn ervaring en beleid inzake de behandeling van schadevorderingen verenigbaar zijn met die van de P& I Clubs en moet hij zich houden aan de regels van de IGA. Wanneer het een commerciële verzekeraar betreft (die wordt begunstigd door wetten in zijn land, die de vrije keuze van verzekeraar voor reders in dat land beperken), moet de club die als herverzekeraar optreedt verantwoordelijk zijn voor de afhandeling van de schadevorderingen en voor de vaststelling, namens de verzekeraar, van de premies voor de reders op een onderlinge-verzekeringsbasis.

(28) Wat de procedure betreft, dient een subcommissie van de IG binnen 30 dagen na ontvangst van alle relevante informatie een aanbeveling te doen omtrent de aanvraag (de termijn kan tijdens de vernieuwingsperiode worden verlengd met nog eens 30 dagen). De clubs stemmen vervolgens op basis van de aanbeveling. Indien de beslissing ongunstig is, moet de verzekeraar aan wie de herverzekering wordt geweigerd daarvan binnen tien dagen na de stemming schriftelijk in kennis worden gesteld, met opgaaf van de redenen voor de weigering. De verzekeraar kan tegen die weigering in beroep gaan. Het beroep wordt behandeld door drie scheidsrechters, die zich erover uitspreken of de clubs de genoemde voorwaarden op een redelijke wijze hebben toegepast. De partijen wijzen binnen veertien dagen na de indiening van het verzoek tot arbitrage elk één scheidsrechter aan. De derde wordt door deze beiden aangewezen binnen tien dagen na hun eigen aanstelling; het moet een ervaren jurist zijn, gespecialiseerd in handels- en verzekeringszaken. De scheidsrechters stellen hun eigen procedures vast en behandelen de zaak met bekwame spoed. Zij geven een schriftelijke, met redenen omklede beslissing. Hun beslissing is bindend.

4.2. De International Group Agreement (IGA)

(29) Oorspronkelijk was de IGA een herenakkoord tussen de clubs, dat ten doel had een aantal regels vast te stellen omtrent de wijze waarop aan een reder die reeds lid was van een andere club, een offerte voor P& I-dekking kon worden gedaan. In het begin van de jaren tachtig werd de IGA een schriftelijke overeenkomst tussen alle leden van de IG. In deze overeenkomst zijn regels vastgelegd waaraan de partijen bij de pooling-overeenkomst zich moeten houden. De hoofdkenmerken ervan worden in de overwegingen 30-40 beschreven.

4.2.1. De procedure voor offertes

(30) De IGA beperkt de vrijheid van de P& I Clubs aan reders voor die bij andere clubs verzekerde schepen, tarieven aan te bieden om hen als klant te winnen. Het premietarief is de bijdrage die voor een schip wordt betaald ter dekking van de diverse kosten van de schuldvorderingen die door de P& I Club die het schip verzekert, worden gedragen, dat wil zeggen de kosten van schadevorderingen beneden het franchiseniveau die de club moet betalen, de kosten van vorderingen die op grond van de pooling-overeenkomst met andere clubs moeten worden gedeeld, de kosten van herverzekering en, in sommige gevallen, een specifieke vergoeding voor de beheerskosten van de club. Deze bijdrage wordt bij de aanvang van het polisjaar begroot en wordt doorgaans in termijnen betaald: bij het begin van het polisjaar betaalt de reder voor ieder schip een eerste bijdrage (bijdragevoorschot). De reder moet later (doorgaans drie jaar later) verdere bedragen (aanvullende bijdragen) betalen, wanneer de in totaal door de club te betalen schadevergoedingen, beheerskosten en beleggingsopbrengsten voor dat jaar bekend zijn.

(31) De IGA schrijft voor, dat wanneer een offerte wordt gedaan om een schip met ingang van de eerstvolgende 20 februari te verzekeren (het polisjaar neemt een aanvang op 20 februari en elke overgang van de ene naar de andere club gaat daarom steeds op die datum in), een club nooit een lager tarief mag opgeven dan het tarief dat door de club waarbij het schip op dat ogenblik verzekerd is (de "holding club"), wordt berekend, tenzij een door de nieuwe club bijeengeroepen commissie van deskundigen het tarief van de holding club onredelijk hoog acht. De commissie bestaat uit drie leden: één voor elke rechtstreeks betrokken club en een onafhankelijke deskundige die door de IG wordt aangewezen.

(32) Op verzoek van de Commissie werd in 1985 een nieuwe procedure ingevoerd: een club (de "nieuwe club") kan een lager tarief opgeven dan het door de holding club toegepaste tarief, indien zij vóór 30 september een bindende overeenkomst met de reder sluit en de holding club daarvan binnen drie dagen in kennis stelt. Ingeval de holding club van oordeel is dat het tarief van de nieuwe club onredelijk laag is, kan zij bij een commissie van deskundigen in beroep gaan.

(33) In de mededeling van punten van bezwaar van 2 juni 1997 werd het standpunt ingenomen dat deze procedures strijdig waren met artikel 85 van het EG-Verdrag omdat zij de clubs ervan weerhielden onderling te concurreren inzake de premietarieven en niet onmisbaar waren voor de goede werking van de pooling-overeenkomst. De in 1985 ingevoerde nieuwe procedure had de onderlinge concurrentie klaarblijkelijk niet in voldoende mate doen toenemen. In de eerste jaren werden in september weliswaar verscheidene pogingen gedaan offertes te doen voor het verzekeren van schepen, maar slechts in één geval is de procedure daadwerkelijk gebruikt om van de ene naar een andere club over te gaan. De laatste jaren is de procedure geheel in onbruik geraakt(6).

(34) Thans heeft de IG een wijziging van de procedure voor offertes aangemeld, waarvan de werkingssfeer wordt beperkt. Vanaf 20 februari 1999 zal de procedure voor offertes voor het volgende polisjaar niet langer van toepassing zijn op alle kostenelementen van een P& I Club, zoals thans het geval is, doch slechts op de kosten van de vorderingen en de herverzekering. Dit betekent dat de interne beheerskosten van de club voortaan buiten de procedure voor offertes vallen.

(35) In de gewijzigde procedure voor offertes blijven de clubs vrij ofwel een specifieke prijs te berekenen voor hun beheerskosten (door deze als een afzonderlijke kostenfactor op te nemen in het aan het begin van het jaar opgegeven tarief), ofwel deze in het algemeen uit hun beleggingsopbrengsten te financieren en later in de aanvullende bijdragen door te berekenen. In beide gevallen is de procedure voor offertes van de IGA van toepassing op het tarief zonder beheerskosten. In het eerste geval stelt de gewijzigde procedure voor offertes een nieuwe club met lagere beheerskosten in staat een lagere prijs op te geven, hetgeen direct zijn weerslag heeft op het niveau van het bijdragevoorschot dat door de reder moet worden betaald. In het tweede geval, wanneer de nieuwe club in haar premietarief geen specifiek bedrag voor beheerskosten opneemt, zal de gewijzigde procedure voor offertes de reders nog steeds ten goede komen, aangezien zij door van club te veranderen zullen kunnen profiteren van eventuele lagere beheerskosten die de nieuwe club naar verwachting zal maken in het polisjaar waarin zij overstappen. De IG verwacht dat de wijziging van de procedure voor offertes in de praktijk in de meeste gevallen zal resulteren in de tweede mogelijkheid, omdat de meeste clubs er de voorkeur aan zullen geven een tarief op te geven waarin geen specifiek bedrag voor beheerskosten is opgenomen.

(36) De gewijzigde procedure voor offertes zal worden aangevuld met bepalingen die de doorzichtigheid van de hoogte van de beheerskosten van elke P& I Club moeten vergroten. De clubs moeten elk jaar hun gemiddelde uitgavenniveau over vijf jaar berekenen, waarbij het niveau van de beheerskosten wordt uitgedrukt als een percentage van de opgetelde opbrengsten uit premies en uit beleggingen. Dit cijfer moet worden bekendgemaakt in de gepubliceerde jaarstukken van elke club en moet zowel door de nieuwe club als door de holding club worden medegedeeld telkens wanneer een club een offerte doet voor de verzekering van een schip dat bij een andere club is verzekerd.

(37) Bij de berekening van het gemiddelde uitgavenpercentage worden de beheerskosten en beleggingsopbrengsten bepaald overeenkomstig de toepasselijke communautaire richtlijnen inzake boekhouding, met name Richtlijn 91/674/EEG van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen(7). Onder beheerskosten worden verstaan, alle uitgaven voor de exploitatie van een club (met uitzondering van uitgaven in verband met de afhandeling van schadevorderingen en potentiële vorderingen); zij omvatten commissie- en makelaarslonen, andere acquisitiekosten en afschrijvingen. Onder beleggingsopbrengsten worden verstaan, alle al dan niet gerealiseerde vermogens- en koerswinsten en -verliezen die gedurende het boekjaar zijn gemaakt, na aftrek van de daarmee verband houdende uitgaven.

4.2.2. Offertes voor tankers

(38) De IGA bevat bijzondere regels voor offertes voor tankers. In de eerste plaats beveelt de IG aan, dat elk jaar een redelijke minimumvoorziening wordt aangelegd voor vorderingen in verband met tankers, die op grond van de pooling-overeenkomst dienen te worden omgeslagen. In de tweede plaats wordt in de IGA uitdrukkelijk voorgeschreven, dat bij offertes voor tankers op eerlijke wijze en in voldoende mate rekening moet worden gehouden met alle relevante kostenfactoren (artikel 6.2) en wordt in een procedure voorzien die het clubs mogelijk maakt acceptatie van verzekering voor een tanker door een andere club voor te leggen aan een commissie van deskundigen. In dat geval beslist de commissie of de club op eerlijke wijze en in voldoende mate met alle relevante kostenfactoren rekening heeft gehouden (artikel 12.4). Een dergelijke voorlegging aan een commissie van deskundigen heeft sinds 1985 slechts eenmaal plaatsgevonden.

(39) De IG heeft thans een wijziging aangemeld, die ervoor moet zorgen dat deze regel in overeenstemming is met de eerder voorgestelde wijzigingen van de offerteprocedure. Vanaf het begin van het volgende boekjaar zal de IGA voorschrijven, dat bij offertes voor tankers op eerlijke wijze en in voldoende mate rekening moet worden gehouden met alle relevante kostenfactoren, behalve met interne beheerskosten.

4.2.3. Bijdragen bij uittreding

(40) Wanneer een reder zijn club verlaat, is hij verplicht zijn deel te dragen van de schadevergoedingen waarvoor de club is aangesproken in de jaren waarin hij lid was, zelfs indien het bedrag van die vergoedingen op het ogenblik van zijn uittreding nog niet vaststaat. Sinds 1985 laat de IGA de reder de keuze tussen twee mogelijkheden: een bankgarantie of een bijdrage bij uittreding die door de club wordt vastgesteld. Indien hij die bijdrage onredelijk hoog acht, kan hij zich wenden tot een commissie van deskundigen, die wordt samengesteld zoals hiervoor (in overweging 31) is beschreven.

5. DE PROCEDURE

(41) In juni 1981 meldde de internationale groep van P& I Clubs een aantal van haar afspraken bij de Commissie aan. Alleen de IGA en enkele aan de pooling-overeenkomst gehechte nevenovereenkomsten, zoals de herverzekeringsovereenkomsten (thans opgenomen in aanhangsel X van de pooling-overeenkomst, zie overweging 25) waren in deze aanmelding begrepen. De pooling-overeenkomst zelf werd niet aangemeld.

(42) Na een voorlopig onderzoek kwam de Commissie tot het oordeel dat de aangemelde overeenkomsten een aantal bepalingen bevatten die niet konden worden vrijgesteld op grond van artikel 85, lid 3. In februari 1983 leidde zij dan ook een procedure in en zond zij de aanmelders een mededeling van punten van bezwaar, voorafgaand aan een beschikking op grond van artikel 15, lid 6, van Verordening nr. 17, waarbij het voordeel van de vrijstelling van geldboeten werd ingetrokken. In december 1983 voegden de Unie van Griekse reders en de Greek Shipping Cooperation Committee (GSCC) zich in de procedure door een formele klacht tegen de IGA in te dienen.

(43) In juli 1984 heeft de Commissie punten van bezwaar meegedeeld met betrekking tot de grond van de zaak, waarin zij stelde dat sommige bepalingen van de IGA inbreuk maakten op artikel 85, lid 1, en niet voldeden aan de voorwaarden voor vrijstelling op grond van artikel 85, lid 3. Na ingrijpende wijzigingen (bijvoorbeeld de invoering van de "30 september"-procedure) werd een nieuwe IGA gesloten, die van kracht werd in februari 1985. Deze nieuwe overeenkomst werd aangemeld en bij Beschikking 85/615/EEG van de Commissie van 16 december 1985 (P& I Clubs)(8) werd een vrijstelling voor tien jaar verleend.

(44) De internationale groep van P& I Clubs verzocht in februari 1995 om verlenging van die vrijstelling. Met het oog op het onderzoek in deze zaak werd in juli 1995 in het Publicatieblad een bericht bekendgemaakt waarin derden werden uitgenodigd hun opmerkingen kenbaar te maken(9). Bezwaren werden geuit door de GSCC, die in december 1995 besloot haar opmerkingen om te zetten in een formele klacht. Op een later tijdstip werden ook opmerkingen ontvangen van Ocean Marine, een onafhankelijke onderlinge P& I-maatschappij, en van de Unie van Griekse reders (UGR).

(45) Op 2 juni 1997 heeft de Commissie tot de IG een mededeling van punten van bezwaar gericht, volgens welke zowel de pooling-overeenkomst als de IGA strijdig waren met de communautaire mededingingsregels. De IG antwoordde op 14 september 1997 en een mondelinge behandeling vond plaats op 27 april 1998. Behalve de IG namen de GSCC, de UGR en Ocean Marine hieraan deel.

(46) Op 7 juli 1998 meldde de IG de pooling-overeenkomst aan, zoals deze was gewijzigd ten gevolge van onderhandelingen met de Commissie. Op 14 augustus 1998 publiceerde de Commissie een mededeling ingevolge artikel 19, lid 3, van Verordening nr. 17, waarin zij aangaf voornemens te zijn een gunstige houding aan te nemen ten aanzien van de aangemelde pooling-overeenkomst.

(47) Op 24 september 1998 gaf de IG de Commissie formeel te kennen dat zij voornemens was een aantal wijzigingen aan te melden die in de IGA zouden worden aangebracht. Op grond daarvan publiceerde de Commissie op 21 oktober 1998 een kennisgeving ingevolge artikel 19, lid 3, van Verordening nr. 17 betreffende de gewijzigde IGA. Op diezelfde datum meldde de IG de wijzigingen op de IGA aan.

(48) Opgemerkt moet worden dat het Europees Parlement grote belangstelling voor deze zaak heeft getoond. Op 22 januari 1996 stelde de heer B. Cassidy drie schriftelijke vragen(10). De heer K. Von Wogau stelde in de zitting van 15 maart 1996(11) een mondelinge vraag (0-0053/96) en ten slotte werd op 27 maart 1996(12) zelfs een resolutie aangenomen, volgens welke een ramp met een schade van 20 miljard USD "de P& I Clubs als zodanig in gevaar brengt" en waarin de Commissie werd verzocht "verschillende oplossingen voor dit probleem te onderzoeken" die "het beginsel dat de vervuiler betaalt volledig dien[en] te respecteren", en "de kwestie van vrijstelling op grond van artikel 85, lid 3, van het EG-Verdrag in het licht van de conclusies van dit onderzoek te behandelen". Ten slotte stelde de heer Cassidy in januari 1998 een andere schriftelijke vraag (E-0213/98)(13) en werd door de heer F. Wijsenbeek in de zitting van 11 mei 1998 een mondelinge vraag (nr. 077) gesteld (H-0410/98).

B. BEOORDELING

1. ARTIKEL 85

(49) Volgens artikel 85, lid 1, van het EG-Verdrag zijn alle overeenkomsten tussen ondernemingen die de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden en ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt beperkt, verboden. Dergelijke overeenkomsten kunnen evenwel worden vrijgesteld indien zij voldoen aan de voorwaarden van artikel 85, lid 3.

1.1. Overeenkomst tussen ondernemingen

(50) De pooling-overeenkomst en de IGA zijn overeenkomsten tussen de P& I Clubs. Zij moeten worden beschouwd als ondernemingen zonder winstoogmerk, die een economische activiteit uitoefenen. Zij concurreren immers onderling en met andere ondernemingen met winstoogmerk in bepaalde segmenten van het P& I-verzekeringsbedrijf.

(51) Het Hof van Justitie heeft in het arrest Fedetab van 29 oktober 1980(14) reeds vastgesteld, dat organisaties zonder winstoogmerk als ondernemingen in de zin van artikel 85, lid 1, kunnen worden beschouwd (zaken 209-215 en 218/78, Van Landewyck tegen Commissie, r.o. 88).

1.2. Omschrijving van de markt

(52) Elke beperking van de mededinging in de zin van artikel 85, lid 1, van het EG-Verdrag dient te worden beoordeeld in de context van een relevante markt. Hieronder worden de voor de beoordeling van deze zaak relevante markten, zowel de geografische als de productmarkt, omschreven.

1.2.1. Productmarkt

Analyse van de vraagzijde

(53) Aan de vraagzijde kan de zeeverzekering duidelijk worden onderverdeeld in twee onderscheiden productmarkten: casco- en P& I-verzekering. Deze dekken verschillende behoeften en worden traditioneel door de reders afzonderlijk bekeken: zij nemen een cascoverzekering bij commerciële verzekeraars, maar richten onderlinge verenigingen op om hun P& I-risico's te delen. Scheepscascoverzekeringen zijn door de Commissie reeds als een afzonderlijke markt erkend in Beschikking 93/3/EEG van de Commissie (Lloyd's Underwriters' Association en Institute of London Underwriters)(15).

(54) P& I-verzekering zou, eveneens bekeken van de vraagzijde, theoretisch kunnen worden ingedeeld in zeer specifieke segmenten, naar gelang van het type schepen dat wordt verzekerd (tankers, vissersvaartuigen, vrachtschepen voor droge lading enz.), de aard van de schade (materiële schade, milieuschade, door de bemanning geleden schade enz.) of zelfs het niveau van de dekking (onbeperkt, beperkt tot een bepaald maximumbedrag). In feite is een niet-gestandaardiseerde verzekering zoals de onderhavige een maatproduct, dat aan de kenmerken van de verzekerde wordt aangepast.

(55) Casco- en P& I-verzekering moet eveneens van zeeherverzekering worden onderscheiden. De vraag naar elk van deze typen verzekering is immers verschillend: in de eerste twee gevallen komt de vraag van de reders, terwijl deze in het derde geval uitgaat van de beroepsverzekeraars. Zeeherverzekering wordt in den regel verstrekt door gespecialiseerde herverzekeraars, maar in sommige gevallen ook door P& I-verzekeraars. De P& I Clubs bieden met name aan kleine onafhankelijke onderlinge maatschappijen herverzekering aan.

Analyse van de aanbodzijde

(56) Aan de aanbodzijde dient allereerst te worden nagegaan, of de vereisten voor het aanbieden van P& I-verzekering vergelijkbaar zijn met die voor het aanbieden van andere soorten verzekering en andere verzekeraars dus in staat zouden zijn op korte termijn met het aanbieden van P& I-verzekeringen te beginnen. Indien dat het geval zou zijn, zou de productmarkt moeten worden uitgebreid tot deze andere soorten verzekeraars. Op wettelijk gebied bestaan er voor ondernemingen die reeds andere schadeverzekeringen aanbieden, geen noemenswaardige belemmeringen om de P& I-markt te betreden. Twee andere soorten belemmeringen zijn echter van grotere betekenis.

(57) Om te beginnen vereist P& I-verzekering bepaalde kenmerken die andere verzekeringsondernemingen niet op korte termijn kunnen ontwikkelen. Deze kenmerken betreffen in hoofdzaak de technische kennis van de P& I-risico's, een uitgebreid net van vertegenwoordigers in de belangrijkste wereldhavens, die efficiënt P& I-schadevorderingen kunnen behandelen, en een geperfectioneerde afdeling voor de schadeafhandeling.

(58) Ten tweede, wat nog veel belangrijker is, spelen schaalvoordelen zeer sterk bij het verstrekken van een hoog niveau van P& I-verzekering. In het algemeen is het hele verzekeringsbedrijf altijd een kwestie van schaalgrootte. Om een verzekering te kunnen aanbieden voor een bepaald type risico moet een verzekeraar een minimumaantal eenheden bestrijken. Dit minimumaantal eenheden maakt een voldoende spreiding van de risico's mogelijk om de grilligheid van de schadevorderingen te verminderen, dat wil zeggen om er zeker van te zijn dat de vorderingen een vast patroon volgen (dat normaal kan worden vastgesteld door observatie van het verleden). Met andere woorden, wanneer de verzekeraar dit minimumaantal eenheden verzekert, is het zeer waarschijnlijk dat hij niet met onverwachte vorderingen zal worden geconfronteerd omdat de frequentie en omvang van de schadevorderingen dezelfde patronen als in het verleden zullen volgen.

Doorgaans ligt het minimumaantal in verhouding hoger bij risico's die het karakter van een ramp hebben (d.w.z. risico's met een grote omvang maar een lage frequentie) dan bij normale risico's.

(59) Op het gebied van P& I-verzekering is de vereiste minimumschaal om dekking te kunnen bieden groot in verhouding tot de totale omvang van de markt. Schaalvoordelen vormen met andere woorden een aanzienlijke belemmering voor de toegang tot de markt. Om de vereiste minimumschaal te bereiken zou een verzekeraar immers grote kosten moeten maken die niet kunnen worden terugverdiend indien de marktpenetratie zou mislukken (zgn. verzonken kosten). Wanneer hij eenmaal de markt heeft betreden, moet een verzekeraar aan alle vorderingen voldoen die voortkomen uit de polissen die hij heeft afgesloten. De nietterugverdiende kosten zijn gelijk aan het verschil tussen de geïnde premies, die worden berekend volgens de in het verleden vastgestelde patronen, en de uitbetalingen op schadevorderingen. Indien de minimumschaal niet wordt bereikt (d.w.z. indien de marktpenetratie mislukt), kan dit verschil zeer groot zijn, daar de vorderingen zeer grillig zijn (doordat de verwachte patronen niet worden gevolgd). Deze algemene stelling omtrent schaalvoordelen op het gebied van P& I-verzekering blijft geldig wanneer het aangeboden dekkingsniveau lager ligt, al neemt het belang ervan in dat geval uiteraard af.

(60) De combinatie van deze beide belemmeringen weerhoudt de meeste schadeverzekeraars en de meeste gespecialiseerde herverzekeraars ervan, zich op de markt voor P& I-verzekering te begeven. Scheepscascoverzekeraars kunnen waarschijnlijk echter wel hun deskundigheid en voorzieningen voor de afhandeling van vorderingen ontwikkelen om, gemakkelijker dan andere soorten verzekeraars, P& I-risico's te dekken. Voor lagere niveaus van P& I-dekking, waarbij de schaalvoordelen minder belangrijk zijn, zouden zij actief kunnen zijn op de P& I-markt. Een minderheid onder hen biedt ook daadwerkelijk P& I-verzekering aan tot een niveau van ongeveer 459 miljoen EUR (500 miljoen USD).

(61) Wat de markt voor herverzekering van rechtstreekse P& I-verzekeraars betreft, zijn de schaalvoordelen de belangrijkste belemmering voor de toegang tot de markt. Wettelijke of technische belemmeringen spelen geen noemenswaardige rol. Bijgevolg kunnen niet alleen de P& I Clubs herverzekering aanbieden aan andere P& I-verzekeraars, maar ook zeeherverzekeraars die een minimumomvang halen. In de praktijk verstrekken zeeherverzekeraars aan onafhankelijke onderlinge P& I-verzekeraars lage niveaus van herverzekeringsdekking, en aan de P& I Clubs herverzekering tot 1,8 miljard EUR (2 miljard USD). Herverzekering voor hogere dekkingsniveaus kan momenteel alleen door de P& I Clubs worden verstrekt.

1.2.2. Geografische markt

(62) De markt voor zeeverzekering van contractuele aansprakelijkheid en schade aan derden is een wereldmarkt. Reders zien er over het algemeen op toe, dat hun vloot verzekerd is tegen de best mogelijke voorwaarden die door P& I Clubs worden aangeboden, ongeacht waar die clubs gevestigd zijn. In de praktijk verstrekken zowel de internationale groep van P& I Clubs als de meeste kleine onafhankelijke P& I-verzekeraars dekking voor schepen die in allerlei landen over de hele wereld geregistreerd zijn. De markt voor P& I-herverzekering is eveneens een wereldmarkt.

1.2.3. Conclusie

(63) Geconcludeerd kan worden, dat P& I-verzekering één enkele mondiale productmarkt vormt. De substitueerbaarheid met andere zeeverzekeringsproducten is, zowel uit het oogpunt van de vraag als van het aanbod, gering. Er is slechts een beperkte mate van substitueerbaarheid aan de aanbodzijde met scheepscascoverzekeraars voor lage niveaus van P& I-verzekering (tot 459 miljoen EUR (500 miljoen USD)), op welk gebied onafhankelijke onderlinge P& I-maatschappijen en commerciële verzekeraars eveneens actief kunnen zijn.

(64) Op het gebied van P& I-herverzekering moet worden onderscheiden naar gelang van het niveau van de geboden dekking. Tot een niveau van ongeveer 1,8 miljard EUR (2 miljard USD) kan P& I-herverzekering worden beschouwd als een onderdeel van de ruimere wereldmarkt voor zeeherverzekering. Voor hogere dekkingsniveaus bereiken de zeeherverzekeraars momenteel evenwel niet de vereiste minimumomvang om P& I-herverzekering aan te bieden. P& I-verzekering voor een hoger dekkingsniveau dan ongeveer 1,8 miljard EUR (2 miljard USD) moet bijgevolg als een afzonderlijke markt worden beschouwd.

1.3. Beperking van de mededinging

1.3.1. De pooling-overeenkomst

(65) Een overeenkomst inzake het omslaan van schadevorderingen, zoals de pooling-overeenkomst, houdt in dat de partijen afspraken hebben over een aantal aspecten van hun verzekeringsactiviteit. Het is immers eigen aan elke overeenkomst inzake het omslaan van schadevorderingen dat de leden op zijn minst gezamenlijk de polisvoorwaarden en het geboden dekkingsniveau vaststellen. Deze afspraken beletten de leden in het kader van de overeenkomst voor het omslaan van schadevorderingen verschillende verzekeringsproducten aan te bieden.

(66) Een dergelijke overeenkomst kan niet als strijdig met de mededinging worden beschouwd, althans wanneer het omslaan van de schadevorderingen althans noodzakelijk is om de leden in staat te stellen een soort verzekering aan te bieden dat zij alleen niet zouden kunnen aanbieden. Er kan immers geen beperking van de mededinging zijn wanneer de leden van de pool geen werkelijke of potentiële concurrenten zijn omdat zij de door de pool gedekte risico's niet alleen kunnen verzekeren. Integendeel, een dergelijke omslag van de schadevorderingen zal de mededinging eerder bevorderen, doordat hij verscheidene verzekeraars die geen dekking kunnen verlenen, in staat stelt hun krachten te bundelen en een nieuwe marktdeelnemer in het leven te roepen.

(67) Voorzover de omslag van schadevorderingen geen inbreuk vormt op artikel 85, lid 1, vallen de beperkingen die de leden van de pool worden opgelegd en die onmisbaar zijn voor de goede werking van de overeenkomst tot omslag van schadevorderingen, niet onder artikel 85, lid 1. Zij moeten als aanvullend op of inherent aan de omslag van schadevorderingen worden aangemerkt (zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van Justitie van 15 december 1994 in zaak C-250/92, Gøttrup-Klim/Dansk Landbrugs Grovvareselskab(16), waarin het Hof verklaarde dat de beperkingen die noodzakelijk zijn voor de goede werking van een coöperatie niet onder het verbod van artikel 85, lid 1, vallen).

1.3.1.1. Onmisbaarheid van de omslag van schadevorderingen in de IG van P& I Clubs

(68) Hieronder wordt geanalyseerd of de omslag van schadevorderingen binnen de IG van P& I Clubs, welke betrekking heeft op ongeveer 89 % van de wereldscheepstonnage, noodzakelijk is om de P& I Clubs in staat te stellen P& I-verzekeringen aan te bieden tot een bedrag van 3,9 miljard EUR (4,25 miljard USD), zoals zij thans doen. De conclusie zal zijn dat de afspraken van de IG omtrent het omslaan van vorderingen inderdaad noodzakelijk zijn om het huidige dekkingsniveau aan te bieden, omdat de vereiste minimumomvang om een dergelijke dekking te kunnen aanbieden alleen kan worden bereikt door meer dan 50 % van de mondiale tonnage te verzekeren. Er is dan ook geen ruimte voor een tweede levensvatbare verstrekker van een dergelijke dekking.

(69) Zoals uiteengezet in de overwegingen 58 en 59, spelen schaalvoordelen in het verzekeringsbedrijf een belangrijke rol. Om een verzekering voor een bepaald type risico te kunnen aanbieden, moet men een minimumaantal eenheden verzekeren. Dit minimumaantal eenheden kan worden bereikt door een enkele verzekeraar of door verscheidene verzekeraars die overeenkomen een bepaald soort risico gezamenlijk te verzekeren. Dit is het geval bij medeverzekerings- of medeherverzekeringspools van commerciële verzekeraars, maar ook bij overeenkomsten inzake het omslaan van schadevorderingen over onderlinge verenigingen, zoals de onderhavige overeenkomst.

(70) In den regel kan de vereiste minimumomvang om een bepaald type verzekering te kunnen aanbieden, rechtstreeks worden geraamd door analyse van de marktaandelen van de verzekeraars die daadwerkelijk alleen dit type verzekering aanbieden. Op de P& I-verzekeringsmarkt zijn, zoals reeds uiteengezet in de overwegingen 11 tot en met 13, zeer weinig verzekeraars actief die niet tot de IG behoren. Daarenboven bieden deze onafhankelijke verzekeraars (Ocean Marine, met een marktaandeel van ongeveer 2 %, is de grootste) een relatief laag niveau van P& I-dekking aan, doorgaans tot ongeveer 459 miljoen EUR (500 miljoen USD). Zij zijn dan ook niet geschikt als vergelijkingselement om de minimumomvang te bepalen die noodzakelijk is om P& I-dekking aan te bieden tot ongeveer 3,9 miljard EUR (4,25 miljard USD).

(71) In gevallen waarin de minimumomvang om één bepaald niveau van verzekering aan te bieden niet rechtstreeks kan worden geraamd omdat er geen verzekeraars zijn die deze verzekering onafhankelijk aanbieden, moet gebruik worden gemaakt van indirecte methoden. De minimumomvang kan indirect worden geraamd door analyse van de beschikbaarheid van herverzekering voor verzekeraars met verschillende marktaandelen. Het maximumniveau van herverzekering dat een P& I Club kan verkrijgen, zal gewoonlijk immers het maximumdekkingsniveau bepalen dat de betrokken club onafhankelijk kan aanbieden.

(72) Aangaande het maximumniveau van herverzekering dat onafhankelijke P& I-verzekeraars kunnen verkrijgen, werden inlichtingen ingewonnen bij toonaangevende zeeverzekeringsmakelaars in Londen en bij de belangrijkste herverzekeraars van de IG. Uit al hun antwoorden bleek dat 30 % van de mondiale tonnage toereikend zou zijn om herverzekering tot 1,38 miljard EUR (1,5 miljard USD) te verkrijgen, terwijl 45 % toereikend zou zijn voor herverzekering tot 1,8 miljard EUR (2 miljard USD), maar dat meer dan 50 % vereist is voor bedragen boven 2,75 miljard EUR (3 miljard USD) en dat er dus slechts ruimte is voor één marktdeelnemer die een dergelijke dekking aanbiedt. Dit betekent dat de omslag van de schadevorderingen over de P& I Clubs, zoals die thans bestaat, op zichzelf concurrentiebevorderend is.

(73) Theoretisch zou kunnen worden gesteld, dat herverzekering voor hogere dekkingsniveaus beschikbaar zou moeten zijn voor schepen die een kleiner risico vormen. In dit verband werd aan de makelaars en herverzekeraars gevraagd wat het maximumniveau van herverzekering zou zijn voor een hypothetische club die geen tankers of passagiersschepen zou verzekeren, de twee soorten schepen die in het verleden aanleiding hebben gegeven tot de grootste vorderingen. Uit de ingekomen antwoorden blijkt dat de herverzekeringslimieten voor een dergelijke hypothetische club dezelfde zouden zijn als voor clubs die alle soorten schepen verzekeren.

(74) Gelet op het in de overwegingen 72 en 73 beschreven bewijsmateriaal moet worden geconcludeerd dat de overeenkomst van de IG voor het omslaan van schadevorderingen de enige beschikbare mogelijkheid is om dekking tot ongeveer 3,9 miljard EUR (4,25 miljard USD) aan te bieden. Het staat dan ook buiten kijf dat alle beperkingen die onmisbaar zijn voor de goede werking van de regeling betreffende het omslaan van schadevorderingen ("inherente beperkingen") als verenigbaar met artikel 85, lid 1, van het EG-Verdrag moeten worden beschouwd.

1.3.1.2. Aan de pooling-overeenkomst inherente beperkingen

1.3.1.2.1. Het minimumdekkingsniveau

(75) Zowel in de klacht van de GSCC als in de mededeling van punten van bezwaar werd gesteld dat de bepaling in de vorige versie van de pooling-overeenkomst volgens welke alle clubs slechts één dekkingsniveau zouden aanbieden (tot 16,5 miljard EUR (18 miljard USD)) niet onmisbaar was voor de goede werking van de pooling-overeenkomst en de mededinging beperkte. Deze bepaling stond immers eraan in de weg, dat clubs aan reders andere dekkingsniveaus zouden aanbieden. Zij belette met andere woorden dat individuele reders over het dekkingsniveau konden onderhandelen dat zij gelet op de aard van het risico dat hun vloot vertegenwoordigde, echt wensten of nodig hadden.

(76) Thans is de pooling-overeenkomst gewijzigd om duidelijk te maken dat het de P& I Clubs vrij staat hogere dekkingsniveaus dan het gezamenlijk overeengekomen niveau van omstreeks 3,9 miljard EUR (4,25 miljard EUR) aan te bieden. De gewijzigde versie van de pooling-overeenkomst schrijft derhalve niet langer één enkel dekkingsniveau voor, maar alleen een minimum-dekkingsniveau, dat gezamenlijk door alle partijen bij de overeenkomst moet worden aangeboden. Niets staat de clubs derhalve nog in de weg om hogere dekkingsniveaus aan te bieden. Evenmin wordt hun belet individueel lagere dekkingsniveaus aan te bieden.

(77) In feite kan een overeenkomst voor het omslaan van schadevorderingen niet naar behoren functioneren zonder dat ten minste één dekkingsniveau moet worden aangeboden waarover alle leden overeenstemming hebben bereikt. Geen enkel lid zou immers bereid zijn mee te betalen voor vorderingen die door andere clubs in de pool worden gebracht, wanneer het bedrag daarvan hoger is dan dat van de vorderingen die het zelf kan inbrengen. Dit kan wel in een commerciële pool omdat alle leden gewoon premies aan de pool betalen, en deze variëren naar gelang van de verleende dekking. In een overeenkomst voor het omslaan van schadevorderingen die is gesloten tussen onderlinge maatschappijen die geen premies berekenen, is er daarentegen geen werkbare methode om leden die grotere vorderingen inbrengen, te dwingen de anderen te vergoeden.

(78) Dit betekent niet dat de clubs die lid zijn van de IG zichzelf de mogelijkheid hebben ontzegd, collectief andere dekkingsniveaus aan te bieden. Alle leden, of een aantal ervan die vorderingen tot een hoger niveau willen omslaan, kunnen bijkomende bijzondere overeenkomsten sluiten om hogere dekking te bieden, zonder afbreuk te doen aan het overeengekomen minimumdekkingsniveau dat op grond van de overeenkomst inzake het omslaan van schadevorderingen moet worden geboden. In de mededeling van punten van bezwaar werd verwezen naar schriftelijk bewijsmateriaal waaruit bleek dat de IG in het verleden de haalbaarheid van verscheidene van deze systemen had besproken. Overigens hebben verscheidene P& I Clubs in hun antwoord op verzoeken om inlichtingen de technische uitvoerbaarheid van dergelijke systemen erkend.

(79) Geconcludeerd moet worden dat de bepaling betreffende het gemeenschappelijke dekkingsniveau geen beperking van de mededinging in de zin van artikel 85, lid l, inhoudt. De clubs zijn immers alleen overeengekomen, door middel van de overeenkomst inzake het omslaan van schadevorderingen, die een noodzakelijk instrument is voor de werking van een dergelijk systeem, een minimumdekkingsniveau aan te bieden. Zij blijven vrij, individueel of samen met andere clubs elk dekkingsniveau aan te bieden dat zij passend achten.

1.3.1.2.2. Gezamenlijke goedkeuring van voorwaarden en de boekhoudkundige praktijken

(80) De pooling-overeenkomst bevat een bepaling volgens welke de voorwaarden die gelden voor de verzekeringspolissen van elke club, door drievierde van de leden van de pooling-overeenkomst moeten worden goedgekeurd. Deze bepaling staat eraan in de weg dat de P& I Clubs door middel van de overeenkomst inzake het omslaan van schadevorderingen andere polisvoorwaarden aanbieden.

(81) Zoals elke medeverzekerings- of medeherverzekeringspool kan een overeenkomst inzake het omslaan van schadevorderingen echter slechts naar behoren functioneren indien alle leden het eens zijn over de voorwaarden die elk van hen in zijn polissen opneemt. Geen enkel lid mag er immers toe worden gedwongen bij te dragen aan het verlenen van verzekeringsdekking op polisvoorwaarden waarmee hij niet heeft ingestemd. De bepaling in de pooling-overeenkomst dat de verzekeringspolissen ("voorwaarden") van elke club door de andere leden van de pool moeten worden goedgekeurd, kan derhalve als noodzakelijk voor de werking van de afspraken van de IG inzake het omslaan van schadevorderingen worden beschouwd.

1.3.1.2.3. De gezamenlijke herverzekering

(82) Zoals uiteengezet in overweging 16, wordt elk schadebedrag boven 27,4 miljoen EUR (30 miljoen USD) en beneden 1,8 miljard EUR (2 miljard USD) gedekt door het algemene herverzekeringscontract van de groep voor grote verliezen (General Excess Loss Reinsurance Contract). Dit herverzekeringscontract is overeenkomstig artikel 12 van de pooling-overeenkomst door de clubs gezamenlijk gesloten met commerciële herverzekeraars. Dit is een overeenkomst inzake gezamenlijke herverzekering.

(83) Gezamenlijke aankoop van goederen kan als strijdig met artikel 85, lid 1, worden beschouwd. In Beschikking 80/917/EEG (National Sulphuric Acid Association)(17) kwam de Commissie tot de bevinding dat een aankooppool voor de gezamenlijke aankoop van zwavel, die was opgezet door een vereniging waarvan alle Britse fabrikanten van zwavelzuur lid waren, mededingingbeperkend was. In die zaak verkreeg de collectieve aankoopovereenkomst onder meer vrijstelling omdat zij een vaste aanvoer van zwavel waarborgde in tijden van schaarste en omdat de leden van de pool niet verplicht waren uitsluitend door middel van de pool in hun zwavelbehoeften te voorzien.

(84) Het gezamenlijk afsluiten van een herverzekeringspolis is in den regel niet inherent aan de werking van een overeenkomst inzake het omslaan van schadevorderingen, omdat elk lid van een dergelijke overeenkomst zijn eigen aandeel in de vorderingen onafhankelijk zou kunnen herverzekeren. In het onderhavige geval is het echter bewezen (zie de overwegingen 72 tot en met 74), dat de meeste clubs zonder de gezamenlijke polis geen herverzekering hadden kunnen verkrijgen tot het niveau dat thans is verkregen. Er is immers een minimumomvang van meer dan 50 % van de mondiale tonnage vereist om een dergelijke dekking te kunnen bieden, en de grootste P& I Club dekt momenteel slechts 16,34 % daarvan (zie overweging 10). De conclusie moet dan ook zijn, dat gezamenlijke herverzekering noodzakelijk is, wil de IG dekking tegen de huidige voorwaarden bieden. Het herverzekeringscontract valt derhalve niet onder het verbod van artikel 85, lid 1.

1.3.2. De International Group Agreement (IGA)

1.3.2.1. De regels inzake bijdragen bij uittreding

(85) Zoals in overweging 27 van Beschikking 85/615/EEG werd gesteld, geven de methoden voor de berekening van de bijdragen bij uittreding "op zichzelf niet tot duidelijke beperkingen aanleiding (...) maar zouden zij kunnen worden gebruikt om de beperkingen op de overschakeling tussen Clubs te versterken. Deze regels zouden zelfs kunnen worden gebruikt om de mogelijkheid voor een exploitant om gebruik te maken van de gelegenheid om naar betere tarieven van een andere club te zoeken, verder te beperken. Het bedrag van een vergoeding bij uittreding dat door de holding club wordt berekend zou in feite een middel kunnen worden tot afschrikking van het overgaan van de ene club naar de andere".

(86) In ieder geval zijn de regels inzake uittredingsverzoeken inherent aan de goede werking van de pooling-overeenkomst. Zij zijn immers noodzakelijk om te voorkomen dat een reder die een club heeft verlaten, zich aan de betaling van bedragen onttrekt die hij nog aan zijn vroegere club verschuldigd is om schadegevallen te dekken die zich hebben voorgedaan toen hij nog lid was, maar die bij zijn vertrek nog niet waren afgewikkeld. Deze regels zijn niet onevenredig aan het beoogde doel: er wordt alleen een bankgarantie verlangd (een daadwerkelijke betaling is niet vereist zolang de schadevergoeding niet vaststaat) en de betrokkene heeft steeds het recht het bedrag van de bijdrage bij uittreding aan te vechten voor een onafhankelijke commissie van deskundigen.

1.3.2.2. De regels inzake offertes voor vaartuigen

(87) De procedures voor het doen van offertes voor vaartuigen beperkt de vrijheid van de P& I Clubs om met de premietarieven te concurreren om de klandizie van vaartuigen. Vóór de wijziging van de IGA had de beperking op de tariefconcurrentie betrekking op het gehele premiebedrag. Na de wijzigingen van de IGA, staat het de clubs vrij een offerte te maken voor het deel van de premie dat de beheerskosten dekt, maar zij blijven aan beperkingen onderworpen bij de vaststelling van de overige elementen van de premie. De "20 februari-procedure" belet P& I Clubs immers een lagere offerte dan de holding club te doen voor de tariefelementen die niet als beheerskosten worden beschouwd, tenzij een commissie van deskundigen van oordeel is dat het tarief van de holding club voor die premie-elementen onredelijk hoog is.

(88) De premie-elementen waarvoor de offertemogelijkheden van de clubs beperkt zijn, zijn die welke betrekking hebben op de kosten van de vorderingen die door de clubs zullen moeten worden betaald. De offerteprocedure heeft immers zowel betrekking op de kosten van vorderingen die over de clubs worden omgeslagen (d.w.z. de vorderingen tussen 4,57 miljoen EUR (5 miljoen USD) en 27,4 miljoen EUR (30 miljoen USD), vermeerderd met de kosten van herverzekering) als op de kosten die individueel door elke club worden gedragen (d.w.z. de vorderingen tot 4,57 miljoen EUR (5 miljoen USD), de zogenoemde franchise).

1.3.2.2.1. Inherent karakter van de beperking

(89) Elke overeenkomst voor het omslaan van schadevorderingen veronderstelt een zekere mate van discipline bij de deelnemers aan die overeenkomst met betrekking tot de tarieven die overeenkomen met de kosten die zij delen. Geen enkele club zou immers bereid zijn vorderingen te verdelen met een andere club die voor de dekking van diezelfde vorderingen een lagere premie berekent. Geen enkele klant zou bij de eerste club willen blijven, aangezien hij weet dat hij bij de tweede club precies dezelfde dekking krijgt - die ook door alle P& I Clubs wordt verleend - als bij de eerste, maar voor een lagere premie.

(90) In het onderhavige geval delen de P& I Clubs vorderingen tussen 4,57 miljoen EUR (5 miljoen USD) en 27,4 miljoen EUR (30 miljoen USD), hebben zij gezamenlijk een herverzekering voor hogere bedragen tot 1,8 miljard EUR (2 miljard USD) en zouden zij, ingeval een nog hogere vordering zich zou voordoen (een zogenaamde "overspill"-vordering), de kosten daarvan delen tot een bedrag van 3,9 miljard EUR (4,25 miljard USD). Het is dus noodzakelijk dat zij afspreken een zekere discipline in acht te nemen om de tarieven vast te stellen op een niveau dat in overeenstemming is met deze kosten. Deze discipline wordt bereikt door de offerteprocedure en, voor tankers, door de aanbeveling betreffende de kosten van de over de pool te verdelen vorderingen.

(91) Deze regels zijn niet onevenredig aan de beoogde doeleinden. De offerteprocedure laat het immers aan de holding club over om het passende tarief vast te stellen en beoogt alleen te voorkomen dat een andere club waarmee de schadevorderingen worden gedeeld een lager bod kan doen door de kosten van de vorderingen lager in te schatten. Alleen voor tankers gaat de IG een stap verder en beveelt zij jaarlijks een niet-bindend tarief aan voor de kosten van de vorderingen die in het kader van de pooling-overeenkomst moeten worden omgeslagen. Deze specifieke regel valt te verklaren door de specifieke kenmerken van schadegevallen met tankers (die doorgaans het karakter hebben van een ramp, d.w.z. dat zij zelden voorkomen, maar aanleiding geven tot zeer grote schadevergoedingen wanneer zij voorkomen).

(92) De gewijzigde offerteprocedure heeft echter eveneens betrekking op bepaalde kosten die niet over de clubs worden omgeslagen, namelijk de kosten van de franchise (dit wil zeggen de kosten van vorderingen beneden 4,57 miljoen EUR (5 miljoen USD)). Voor deze kosten gaat de offerteprocedure verder dan strikt noodzakelijk is om de regeling voor het omslaan van schadevorderingen te handhaven. Voor niet-omgeslagen kosten is het immers niet nodig te voorkomen dat de clubs elkaar onderbieden. Clubs die erin slagen deze kosten lager te houden dan die van hun concurrenten, moeten een lagere premie kunnen berekenen. Prijsconcurrentie met betrekking tot het franchisegedeelte van de tarieven kan de regeling voor het omslaan van de schadevorderingen niet in gevaar brengen.

(93) Bijgevolg kan worden geconcludeerd dat de offerteprocedure, voorzover zij betrekking heeft op het gedeelte van de premie dat vorderingen dekt die binnen de franchise vallen, niet inherent is aan de overeenkomst voor het omslaan van schadevorderingen.

1.3.2.2.2. Merkbare invloed van de beperking

(94) Aangezien de P& I Clubs ongeveer 89 % van de wereldmarkt voor P& I-verzekering voor hun rekening nemen en er zeer weinig concurrentie komt van buiten het systeem, heeft elke beperking van de prijsconcurrentie tussen de clubs een merkbare invloed op de wereldmarkt voor P& I-verzekering.

(95) Na de wijziging van de IGA zal prijsconcurrentie mogelijk zijn met betrekking tot het gedeelte van de premie dat de beheerskosten moet dekken. Dit betekent echter niet, dat een beperking met betrekking tot het gedeelte van de premie dat de kosten van vorderingen beneden de franchisegrens dekt, geen merkbare invoed heeft op de concurrentie tussen de clubs. De franchisevorderingen bedragen immers 82 % in waarde en 99 % in aantal van alle schadevorderingen waarvoor de IG dekking verleent (zie overweging 16).

(96) De beperking geldt weliswaar slechts voor een jaar. Het jaar nadat een reder naar een andere club is overgestapt, kan de nieuwe club immers lagere tarieven aanbieden dan die welke zij verplicht was het eerste jaar aan te bieden. Maar hieruit kan niet worden afgeleid dat de beperking geen merkbare invloed zou hebben. Precies op het ogenblik waarop een reder overweegt van club te veranderen, kan deze club een concurrentievoordeel behalen door een lagere premie aan te bieden en heeft zij dus een stimulans om dit te doen, en niet een jaar later.

(97) Evenmin kan staande worden gehouden dat de "20 februari-procedure" geen merkbare invloed op de mededinging zou hebben, omdat er een alternatieve procedure is, de "30 september-procedure", die clubs de mogelijkheid biedt een lager tarief te bieden dan dat van de holding club. Weliswaar geloofde de Commissie in 1985, toen de "30 september-procedure" werd ingevoerd, dat dit het geval was, maar de ervaring heeft uitgewezen dat deze procedure niet tot de verwachte resultaten heeft geleid. Er is namelijk slechts eenmaal met succes gebruik van gemaakt om van de ene naar een andere club over te gaan (zie overweging 33).

(98) In feite is het niet verbazingwekkend dat de "30 september-procedure" geen afdoende oplossing is gebleken. Hiervoor zijn twee redenen. Ten eerste kan zij alleen vijf maanden vóór de vervaldatum van de verzekering worden gebruikt. Dit is zonder meer te vroeg voor een club om een degelijke offerte te doen (het is bijvoorbeeld te vroeg om rekening te kunnen houden met het niveau van de herverzekeringspremies op dat ogenblik). Ten tweede, indien de holding club de onafhankelijke commissie van deskundigen verzoekt na te gaan of de berekende premie onredelijk laag is en de commissie van oordeel is dat dat inderdaad het geval is, is de straf voor de club die de betrokken offerte heeft gedaan bijzonder streng: zij verliest voor het betrokken schip gedurende twee hele jaren elke aanspraak op herverzekering door de andere clubs.

1.3.2.3. Regels inzake de minimumkosten voor tankers

(99) De IG doet jaarlijks een aanbeveling betreffende het bedrag van de voorziening die de clubs in hun premieberekening moeten opnemen voor de kosten die schadevorderingen ten gevolge van ongevallen met tankers voor de pool zouden kunnen meebrengen (zie de overwegingen 38 en 39). Hoewel deze aanbeveling niet bindend is, kunnen de clubs op grond van de IGA elke door een andere club gedane premieofferte voor tankers waarin volgens hen geen toereikende voorziening voor alle kostenelementen van de schadevorderingen is opgenomen, aan een commissie voorleggen. Wanneer de commissie van oordeel is dat dat inderdaad het geval is, verliest de club gedurende twee jaar het voordeel van de pool. De zware sanctie die verbonden is aan het oordeel van de commissie dat de prijsofferte geen toereikende voorziening voor alle kostenelementen van de schadevordering bevat, weerhoudt de clubs ervan echt van de aanbeveling af te wijken.

(100) Voorzover de aanbeveling eveneens betrekking heeft op de "franchisekosten", dient zij, om dezelfde redenen als uiteengezet in de overwegingen 88 tot en met 97, als een merkbare beperking van de mededinging te worden beschouwd, die niet inherent is aan de werking van de pooling-overeenkomst.

1.3.3. Gevolgen voor de handel tussen lidstaten

(101) De IG-regelingen hebben merkbare gevolgen voor de handel tussen lidstaten. Om te beginnen zijn de P& I Clubs die lid zijn van de IG, gevestigd in meer dan één lidstaat en in derde landen. Voorts verzekeren de leden van de IG schepen uit alle lidstaten en uit derde landen. In feite is zelfs bijna de gehele vloot uit de Gemeenschap bij de IG verzekerd.

1.3.4. Conclusie: beperkingen van de mededinging op de markt voor P& I verzekering

(102) Geconcludeerd moet worden dat zowel de offerteprocedure als de aanbeveling inzake de minimumkosten voor tankers, voorzover zij van toepassing zijn op de franchisekosten, beperkingen van de mededinging inhouden. Deze beperkingen hebben merkbare ongunstige gevolgen voor de mededinging op de wereldmarkt voor P& I-verzekering en hebben een aanzienlijke ongunstige invloed op de handel tussen lidstaten. Zij vallen derhalve onder het verbod van artikel 85, lid 1, van het EG-Verdrag.

1.4. Vrijstelling uit hoofde van artikel 85, lid 3

1.4.1. Toepasselijkheid van de groepsvrijstelling voor verzekeringen

(103) Betoogd is, dat de pooling-overeenkomst en de IGA onder de definitie van medeherverzekeringsovereenkomsten vallen als bedoeld in artikel 10, lid 2, onder b), van Verordening (EEG) nr. 3932/92 van de Commissie van 21 december 1992 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen van overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de verzekeringssector(18). In dit artikel wordt een medeherverzekeringsgroep gedefinieerd als een groep die bestaat uit verzekeringsondernemingen, teneinde onderling alle of een deel van hun verplichtingen betreffende een bepaalde categorie risico's te herverzekeren.

(104) In feite is het uit de communautaire rechtspraak niet duidelijk geworden, of de groepsvrijstelling voor verzekeringen ook geldt voor overeenkomsten tussen onderlinge verzekeringsmaatschappijen inzake het omslaan van schadevorderingen, maar in het onderhavige geval behoeft dit vraagstuk niet te worden opgelost, daar de IG-regelingen niet aan alle door de groepsvrijstelling gestelde voorwaarden voldoen. Met name is het marktaandeel van de leden aanzienlijk hoger dan de voorgeschreven 15 %.

1.4.2. Individuele vrijstelling

(105) Zelfs indien de IG-regelingen niet onder de defmitie van een medeherverzekeringsgroep als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3932/92 vallen, kan een individuele vrijstelling worden verleend voor de met artikel 85, lid 1, strijdige bepalingen van deze regelingen, te weten de offerteprocedure en de regels inzake de minimumkosten voor tankers voorzover deze van toepassing zijn op de franchisekosten.

1.4.2.1. Bevordering van de economische vooruitgang

(106) Zoals eerder uiteengezet (zie overweging 72), moet een verzekeraar, om P& I-verzekeringen te kunnen bieden tot een bedrag van 3,9 miljard EUR (4,25 miljard USD) bij de huidige kosten, een marktaandeel hebben van meer dan 50 %. Dit is met name nodig om niet het slachtoffer van bijzonder grillige schadevorderingen te worden en om voldoende herverzekering te kunnen verkrijgen. Geen enkele verzekeraar heeft alleen een zo groot marktaandeel en bijgevolg is pooling van het risico door meer verzekeraars die samen een marktaandeel van meer dan 50 % hebben de enig mogelijke werkwijze voor de bedrijfstak om op dit ogenblik een dergelijke dekking te kunnen bieden. De IG-regelingen dragen derhalve bij tot de economische vooruitgang, doordat zij ervoor zorgen dat op de verzekeringsmarkt dekking tot 3,9 miljard EUR (4,25 miljard USD) wordt aangeboden.

(107) De beschikbaarheid van dekking tot een bedrag van 3,9 miljard EUR (4,25 miljard USD) is een rechtstreeks voordeel voor de reders. Door die dekking te bieden voldoet de IG aan het grootste van de wereldwijde vraag naar P& I-verzekering en maakt de IG het mogelijk dat zeevervoer en andere activiteiten op zee kunnen worden beoefend met een afdoende verzekeringsdekking voor contractuele aansprakelijkheid en aansprakelijkheid jegens derden.

(108) De eindverbruikers van de diensten van reders, zowel passagiers als vervoerders van goederen, profiteren eveneens van de beschikbaarheid van dat dekkingsniveau. Zonder de pooling-overeenkomst zou immers over het algemeen geen verzekering voor een zo hoog bedrag beschikbaar zijn en zouden sommige van deze klanten waarschijnlijk niet door de reder kunnen worden vergoed. Hetzelfde geldt voor alle andere derden die buitencontractuele schade kunnen lijden die door een reder is veroorzaakt (bijvoorbeeld verontreiniging van de zee).

1.4.2.2. Onmisbaarheid van de beperking

(109) Voorzover de offerteregels en de regels inzake de minimumkosten voor tankers van toepassing zijn op bepaalde kosten die niet over de clubs worden omgeslagen, met name de franchisekosten (dit wil zeggen de kosten van vorderingen beneden 4,57 miljoen EUR (5 miljoen USD)), zijn deze, zoals reeds uiteengezet in de overwegingen 88 tot en met 99, niet inherent aan de overeenkomst voor het omslaan van schadevordering.

(110) In het onderhavige geval erkent de Commissie evewel dat het wellicht niet doenlijk - en in ieder geval ingwikkeld en omslachtig - zou zijn een geschikte methode uit te werken om te bereiken dat de offerteregels en de regels inzake de minimumkosten voor tankers daadwerkelijk uitsluitend van toepassing zijn op de kosten die op grond van de pooling-overeenkomst worden omgeslagen en niet op de "franchisekosten".

(111) Bij de berekening van de premie voor een schip maakt een club immers een globale beoordeling van het risico dat aan het schip verbonden is. Zij maakt met andere woorden een inschatting van de frequentie en de omvang van de schadevorderingen die het betrokken schip voor de club zou kunnen meebrengen. Indien de offerteprocedure of de regels inzake de minimumkosten voor tankers uitsluitend van toepassing zouden zijn op de elementen van de premie die de omgeslagen kosten moeten dekken, zou de club verplicht zijn kunstmatig een afzonderlijke en verschillende inschatting te maken van de kans dat het betrokken schip aanleiding zou geven tot vorderingen beneden 4,57 miljoen EUR (5 miljoen USD). Aangezien risicobeoordeling gebaseerd is op subjectieve parameters (bijvoorbeeld de veiligheidsmaatregelen op het schip, de opleiding van de bemanning enz.), zou het voor een club gemakkelijk zijn de beoordeling te manipuleren door het relatieve belang van de franchisekosten lager in te schatten en aan de omgeslagen kosten een relatief hoger belang toe te kennen. Aangezien de franchise-kosten buiten de offerteprocedure zouden blijven, zou de club haar tarief dienovereenkomstig kunnen verlagen en dit in de concurrentie als een argument kunnen uitspelen om klanten aan te lokken. Met betrekking tot tankers zou de club, aangezien het belang van de omgeslagen kosten kunstmatig zou worden opgetrokken, terzelfdertijd de aanbeveling inzake de minimumkosten kunnen naleven.

(112) Elk instrument om dergelijke manipulaties te voorkomen zou moeten voorzien in een nauwgezet toezicht op de risicobeoordeling door de clubs. Met name zou in detail moeten worden nagegaan of een hogere dan wel lagere inschatting van de kans dat er schadevorderingen beneden het franchiseniveau worden ingediend neerkomt op een onredelijke premieberekening. Gezien het subjectieve element dat bij risicobeoordeling een rol speelt, zou een dergelijke controle zeer gecompliceerd en tijdrovend zijn. De te maken afweging zou veel gecompliceerder zijn dan de taken die thans aan de commissie van deskundigen zijn toevertrouwd, waarbij alleen wordt verlangd dat wordt nagegaan of de door een club gemaakte risicobeoordeling in haar geheel redelijk is, zonder elk van de elementen afzonderlijk te bezien. Indien de franchise buiten de offerteprocedure zou blijven, zou daarenboven het aantal controversiële offertes en derhalve ook het aantal aan de commissie voorgelegde zaken drastisch toenemen. Het blijkt niet haalbaar aan de bestaande onafhankelijke commissie van deskundigen of aan een daartoe op te richten nieuw orgaan de taak toe te wijzen een groot aantal controversiële en in ruime mate subjectieve premieberekeningen op een coherente wijze en binnen redelijke termijnen te onderzoeken.

1.4.2.3. Niet-uitschakeling van de mededinging

(113) De offerteprocedure of de regels inzake de minimumkosten voor tankers schakelen de mededinging op de markt voor P& I-verzekering niet uit. Ondanks het feit dat IG 89 % van de wereldmarkt voor P& I-verzekering dekt, is er mededinging tussen de P& I Clubs.

(114) De concurrentie tussen P& I Clubs onderling met betrekking tot de elementen van de premie die de kosten van schadevorderingen dekken (de elementen waarvoor de offerteprocedure geldt) is een zeer belangrijke parameter voor de mededinging, maar niet de enige. Het staat de clubs vrij te concurreren met betrekking tot andere parameters dan de prijs (bijvoorbeeld de kwaliteit van de dienstverlening bij de afhandeling van schadevorderingen) en met betrekking tot het deel van de premie dat de beheerskosten moet dekken. Er is immers een reële mogelijkheid tot vermindering van de beheerskosten, en derhalve van het deel van de premie dat daarop is gebaseerd. Een dergelijke vermindering kan worden bereikt door het uitspelen van schaalvoordelen, een efficiënt bestuur en druk op de bestuurders om de winstmarges te beperken (er zij aan herinnerd dat de clubbestuurders over het algemeen onafhankelijke ondernemingen zijn die winst willen maken). Indien clubs ervoor kiezen de beheerskosten niet als een specifiek onderdeel in de premies te verrekenen, maar deze uit hun beleggingsopbrengsten te financieren (zie overweging 35), zou de concurrentie nog kunnen spelen, aangezien een verlaging van de beheerskosten tot lagere aanvullende bijdragen voor de reders zou leiden.

(115) Daarenboven zal het opnemen van regels ter bevordering van de doorzichtigheid (zie overweging 36) in de gewijzigde IGA bijdragen tot een verscherping van de concurrentie met betrekking tot de beheerskosten. Door alle clubs te verplichten hun gemiddelde uitgavenniveau over vijf jaar te publiceren, waarbij het niveau van de beheerskosten wordt uitgedrukt als een percentage van de opgetelde opbrengsten uit premies en uit beleggingen, kunnen de reders de efficiëntie van de verschillende clubs vergelijken met betrekking tot het gedeelte van de premie dat de clubs vrij kunnen vaststellen, en hun keuze daardoor laten bepalen.

1.4.3. Conclusie

(116) Uit hetgeen in de vorige overwegingen is uiteengezet, kan worden geconcludeerd dat zowel de offerteprocedure als de aanbeveling inzake de minimumkosten voor tankers, voorzover zij van toepassing zijn op de franchisekosten, in strijd zijn met artikel 85, lid 1, maar aan alle voorwaarden van artikel 85, lid 3, voldoen en derhalve voor een individuele vrijstelling in aanmerking komen. Zij kunnen immers als onmisbaar worden beschouwd om de economische vooruitgang en de voordelen voor de verbruikers, die uit de pooling-overeenkomst voortvloeien, te bereiken en zij schakelen de mededinging op de markt voor P& I-verzekering niet uit.

(117) De offerteprocedures en de aanbeveling inzake de minimumkosten voor tankers, voorzover deze van toepassing zijn op de franchisekosten, dienen slechts voor een vrijstelling in aanmerking te komen, zolang de pooling-overeenkomst noodzakelijk blijft om de P& I Clubs in staat te stellen de minimumomvang te bereiken die het hun mogelijk maakt een dekkingsniveau te verschaffen dat zij alleen niet zouden kunnen aanbieden (zie overweging 72).

De Commissie zal optreden om de bij deze beschikking gegeven vrijstelling overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Verordening nr. 17 in te trekken wanneer de leden van de IG gezamenlijk een marktaandeel hebben dat groter is dan tweemaal de minimumomvang die economisch vereist is om het op enig ogenblik in de IG overeengekomen dekkingsniveau te verschaffen. In dat geval zouden immers twee martktdeelnemers kunnen ontstaan en zou de pooling-overeenkomst niet langer als noodzakelijk worden beschouwd om de minimumomvang te bereiken. Daarbij moet worden verduidelijkt dat de minimumomvang overeenstemt met het marktaandeel dat noodzakelijk is om redelijkerwijs te verzekeren dat dekking kan worden verleend tegen een kostprijs voor schadevorderingen per ton die vergelijkbaar is met de kostprijs voor schadevorderingen per ton die voor de leden van de IG geldt.

2. ARTIKEL 86 VAN HET EG-VERDRAG

(118) Overeenkomstig artikel 86 is het verboden, voorzover de handel tussen lidstaten daardoor ongunstig kan worden beïnvloed, dat een of meer ondernemingen misbruik maken van een machtspositie op de gemeenschappelijke markt of op een wezenlijk deel daarvan.

2.1. Machtspositie

(119) Het Hof van Justitie (arrest in zaak 85/76, Hoffmann-La Roche/Commissie(19), punten 38 en 39) heeft een machtspositie als volgt omschreven: "een economische machtspositie welke een onderneming in staat stelt de instandhouding van een daadwerkelijke mededinging in de relevante markt te verhinderen, en het haar mogelijk maakt zich, jegens haar concurrenten, haar afnemers en, uiteindelijk, de consumenten in belangrijke mate onafhankelijk te gedragen. Zulk een positie sluit, anders dan een monopolie of quasi-monopolie, het bestaan van een zekere mededinging niet uit, doch stelt het betrokken bedrijf in staat de voorwaarden waaronder bedoelde mededinging zich zal ontwikkelen, zo al niet te bepalen, dan toch aanmerkelijk te beïnvloeden en biedt haar in ieder geval ruimschoots - en zonder dat zulks haar nadeel berokkent - de gelegenheid zich bij haar gedrag aan de concurrentie niet gelegen te laten liggen.".

(120) Een machtspositie kan worden ingenomen door een enkele onderneming of door een groep van ondernemingen. Het Gerecht van eerste aanleg heeft verklaard dat er een collectieve machtspositie is wanneer "twee of meer onafhankelijke economische eenheden op een specifieke markt door zodanige economische banden zijn verenigd, dat zij hierdoor tezamen ten opzichte van de andere ondernemingen op de markt een machtspositie bezitten" (arrest in gevoegde zaken T-68/89, T-77/89 en T-78/89, Società Italiana Vetro e.a./Commissie(20)). Dit werd onlangs door het Gerecht van eerste aanleg herhaald in zijn arrest van 8 oktober 1996 (in gevoegde zaken T-24/93, T-25/93, T-26/93 en T-28/93, (Compagnie Maritime Belge tegen Commissie(21)) dat Beschikking 93/82/EEG van de Commissie (CEWAL)(22) bevestigde waarin het bestaan van een collectieve machtspositie werd vastgesteld in een zaak van scheepvaartconferences, nadat hetzelfde al was vastgesteld in Beschikking 92/262/EEG (Frans-Westafrikaanse rederscomités)(23).

(121) De P& I Clubs die lid van de IG zijn, zijn onafhankelijke eenheden die door sterke economische banden zijn verenigd en die hierdoor tezamen een machtspositie bezitten op de wereldmarkt voor P& I-verzekering en op de wereldmarkt voor P& I-herverzekering voor niveaus hoger dan ongeveer 1,8 miljard EUR (2 miljard USD) (zie de overwegingen 52 tot en met 64 voor een beschrijving van de relevante markt).

(122) De P& I Clubs die lid van de IG zijn, hebben een overeenkomst voor het omslaan van schadevorderingen gesloten, die sterke economische banden tussen hen schept: zij betalen tot een zeker niveau elk een deel van de door hun leden ingebrachte schadevorderingen, zij volgen welomschreven gemeenschappelijke procedures voor het aanbieden van verzekering aan leden van andere P& I Clubs, zij verschaffen zich gezamenlijk herverzekering, zij stellen in onderlinge overeenstemming de polisvoorwaarden voor hun leden vast en zij werken samen met betrekking tot vele andere aspecten van de P& I-verzekering. Door af te spreken gemeenschappelijke polisvoorwaarden toe te passen en meer bepaald één enkel dekkingsniveau aan te bieden, volgen zij bovendien een eenvormige gedragslijn op de markt.

(123) Deze collectieve positie van de IG is duidelijk een machtspositie. Het Hof van Justitie heeft verklaard (arrest in zaak C-62/86, AKZO Chemie BV/Commissie(24), punt 60, en Hoffmann-La Roche, punt 41): "al moet aan de marktaandelen van markt tot markt een verschillende betekenis worden toegekend, het mag ervoor worden gehouden dat zeer aanzienlijke marktaandelen, uitzonderingsomstandigheden daargelaten, op zichzelf reeds het bewijs van een machtspositie leveren".

(124) In de zaak AKZO voegde het Hof hieraan toe: "Dit is het geval bij een marktaandeel van 50 %". Bijgevolg kan op basis van de marktaandelen alleen worden gesteld dat de IG, die ongeveer 89 % van de wereldvloot verzekert, een machtspositie inneemt op alle wereldmarkten voor P& I-verzekering waarop zij aanwezig is.

(125) In zijn arrest in de zaak Hoffman-La Roche (punt 42) overwoog het Hof van Justitie voorts, dat een groot verschil tussen het marktaandeel van een onderneming en de marktaandelen van haar naaste concurrenten eveneens een relevante factor is om te bepalen in weke mate eerstgenoemde onderneming marktmacht bezit. Het is duidelijk dat in casu het verschil tussen de marktaandelen van de IG en die van haar concurrenten zeer aanzienlijk is.

(126) Bovendien wordt in de onderhavige zaak de conclusie dat de IG aanzienlijke marktmacht bezit, nog meer kracht bijgezet door andere factoren waarop in het arrest Hoffmann-La Roche (punt 42) reeds werd gewezen. Ten eerste is de IG in staat alle niveaus van P& I-dekking aan te bieden, hetgeen haar concurrenten niet kunnen. Ten tweede heeft zij, doordat zij reeds een goede 100 jaar P& I-verzekering aanbiedt, ruime ervaring opgedaan en een gevestigde reputatie verworven. En ten derde is zij over de gehele wereld aanwezig met een uitgebreid net van correspondenten. Dankzij al deze troeven, en haar grote marktaandeel, bezit de IG onmiskenbaar een machtspositie en kan zij zich in grote mate onafhankelijk van haar concurrenten gedragen.

2.2. Misbruik van machtspositie

(127) In de mededeling van punten van bezwaar werd gesteld dat de regelingen van de IG tot twee verschillende misbruiken van machtspositie leidden, namelijk een beperking van het aangeboden dekkingsniveau en de verstrekking van herverzekering op discriminerende voorwaarden. In de overwegingen 129 tot en met 133 wordt uiteengezet dat, gezien de wijzigingen die in de pooling-overeenkomst zijn aangebracht, niet langer kan worden gesteld dat de regelingen van de IG tot een misbruik van machtspositie leiden. Dit sluit niet uit dat de IG of haar leden, tezamen handelend, zich door hun gedrag op de markt aan misbruik van de collectieve machtspositie van de IG schuldig zouden kunnen maken. Dit is echter niet het onderwerp van deze beschikking, waarin alleen de aangemelde regelingen worden beoordeeld.

2.2.1. Misbruiken bestaande in uitbuiting. Beperking van de op de markt aangeboden producten

(128) Met de afspraak over één enkel dekkingsniveau heeft de IG haar klanten uitgebuit door één enkel verzekeringsproduct aan te bieden, waardoor een zeer aanzienlijk deel van de vraag onbevredigd bleef. Dit vormde een misbruik in de zin van artikel 86, tweede alinea, onder b), van het EG-Verdrag. Er zij evenwel aan herinnerd dat het niet aan de Commissie staat te beslissen tot welk niveau de IG dekking zou moeten verlenen. De Commissie kan in deze kwestie slechts optreden, indien duidelijk en onomstotelijk vaststaat dat aan een zeer aanzienlijk deel van de vraag een dienst wordt onthouden waaraan klaarblijkelijk behoefte bestaat, en dat de IG dus daadwerkelijk haar machtspositie uitbuit op een wijze die misbruik oplevert.

(129) Dit is niet langer het geval. Ten eerste is, zoals reeds uiteengezet (zie overweging 76), de pooling-overeenkomst in die zin verduidelijkt dat daarin nu is bepaald dat het de P& I Clubs vrijstaat individueel hogere of lagere dekkingsniveaus aan te bieden en daartoe desgewenst regelingen inzake samenwerking te treffen.

(130) Ten tweede blijft, sinds de IG het nieuwe gemeenschappelijke minimumdekkingsniveau van ongeveer 3,9 miljard EUR (4,25 miljard USD) heeft aangenomen, geen aanzienlijk deel van de vraag onbevredigd. De meeste redersorganisaties over de gehele wereld hebben hun opvatting hierover aan de Commissie kenbaar gemaakt en hebben niet geklaagd over het nieuwe dekkingsniveau. Slechts een deel van de vloot die zich in Griekse handen bevindt en in haar geheel ongeveer l5 % van de mondiale tonnenmaat bedraagt, blijft ontevreden over het nieuwe dekkingsniveau.

(131) Deze conclusie wordt kracht bijgezet door het feit dat, objectief bezien, niet kan worden gesteld dat het nieuwe dekkingsniveau niet aan de behoeften van de klanten voldoet. Betoogd werd dat, mocht zich een "overspill"-vordering voordoen, een groot deel van de scheepvaartindustrie failliet zou gaan wanneer zij zou trachten in de vergoeding van de schade bij te dragen tot het vroegere dekkingsniveau van ongeveer 16,5 miljard EUR (18 miljard USD) (er zij op gewezen dat de kosten van een "overspill"-vordering niet in de door de P& I Clubs berekende premies zijn ingecalculeerd; de leden van de P& I Clubs behoeven slechts in de kosten van een dergelijke schadevordering bij te dragen ingeval zij zich zou voordoen). Dit kan niet het geval zijn met de nieuwe, lagere dekkingslimiet van ongeveer 3,9 miljard EUR (4,25 miljard USD).

(132) Er bestaan voldoende aanwijzingen voor de redelijke verwachting dat de scheepvaartindustrie een vordering tot 3,9 miljard EUR (4,25 miljard USD) zou aankunnen. Ten eerste kan uit de ervaring met grote schadevorderingen in het verleden worden afgeleid dat de volledige schadevergoeding niet in één jaar zal moeten worden betaald, maar over een periode van verscheidene jaren, afhankelijk van de snelheid waarmee de vorderingen worden afgewikkeld. Ten tweede beschikken sommige clubs over belangrijke reserves, die kunnen worden gebruikt om een deel van hun aandeel in de schadevergoeding bij een "overspill"-vordering te betalen (op 20 februari 1997 bedroegen deze reserves ongeveer 0,9 miljard EUR); hierdoor zou de last voor de individuele reders worden verlicht. Ten derde is bij gebeurtenissen in het verleden (zoals de oliecrisis van de jaren zeventig) de scheepvaartindustrie hoe dan ook in staat gebleken kostenstijgingen in dezelfde orde van grootte als bij een "overspill"-vordering het hoofd te bieden. En ten slotte zouden de kosten van een dergelijke vordering voor de meeste schepen slechts een vrij gering percentage (minder dan 10 %) van hun jaarlijkse exploitatiekosten uitmaken, zodat het niet erg waarschijnlijk is dat een dergelijke vordering voor die schepen het faillissement zou betekenen.

(133) Op grond van het bovenstaande wordt geoordeeld dat de regels inzake het gemeenschappelijke minimumdekkingsniveau niet langer een inbreuk op artikel 86 van het EG-Verdrag opleveren.

2.2.2. Misbruiken bestaande in uitsluiting. Verstrekking van herverzekering op discriminerende voorwaarden

(134) Volgens de pooling-overeenkomst kunnen onafhankelijke P& I-verzekeraars herverzekering van een van de leden van de IG verkrijgen, indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan. In de mededeling van punten van bezwaar werd gesteld dat in de pooling-overeenkomst geen objectieve en niet-discriminerende voorwaarden waren opgenomen aan de hand waarvan moest worden beslist of commerciële P& I-verzekeraars herverzekering van de leden van de pool konden verkrijgen (de in de overeenkomst opgenomen voorwaarden werden wel als objectief beschouwd voor onafhankelijke onderlinge P& I-verzekeraars). Bovendien waren in de pooling-overeenkomst geen procedurevoorschriften opgenomen aan de hand waarvan (zowel commerciële als onderlinge) onafhankelijke P& I- verzekeraars konden nagaan of de regels van de IG inzake herverzekering juist werden toegepast, waartoe onder meer had moeten worden voorzien in de verplichting de afwijzing van de aanvraag om herverzekering schriftelijk en met redenen omkleed ter kennis van de betrokkene te brengen, en in de mogelijkheid beroep in te stellen.

(135) Het ontbreken van objectieve voorwaarden en procedurele waarborgen in de pooling-overeenkomst werd beschouwd als een misbruik van machtspositie in de zin van artikel 86 van het EG-Verdrag. Zoals eerder uiteengezet, is de IG immers op het ogenblik de enige marktdeelnemer die P& I-dekking tot ongeveer 3,9 miljard EUR (4,25 miljard USD) aanbiedt, en kan geen enkele onafhankelijke verzekeraar alleen de minimumomvang bereiken die noodzakelijk is om een dergelijke dekking te kunnen aanbieden. Bovendien kunnen onafhankelijke verzekeraars door hun geringe marktaandeel geen herverzekering voor hoge P& I-dekking verkrijgen. De IG had bijgevolg gemakkelijk de mededinging kunnen vervalsen door niet aan de hand van objectieve voorwaarden te beslissen aan welke onafhankelijke verzekeraars zij herverzekering zou verstrekken.

(136) Zoals reeds uiteengezet (zie overwegingen 27 en 28), heeft de IG nu objectieve voorwaarden voor het verstrekken van herverzekering aan commerciële verzekeraars in de overeenkomst opgenomen en heeft zij een passende procedure ingevoerd waardoor een onafhankelijke P& I-verzekeraar die bij de IG een aanvraag om herverzekering heeft ingediend, zich er tijdig van kan vergewissen dat het onderzoek naar de inachtneming van die voorwaarden correct verloopt. De IG zal zich namelijk binnen 30 dagen na ontvangst van alle relevante informatie over de aanvraag moeten uitspreken (deze termijn kan tijdens de verlengingsperiode met nog eens 30 dagen worden verlengd). Wanneer de beslissing ongunstig is, moet de verzekeraar waaraan herverzekering wordt geweigerd schriftelijk van de redenen voor die weigering in kennis worden gesteld. De verzekeraar zal tegen die weigering beroep kunnen instellen. Op grond van het voorgaande wordt geoordeeld dat de regels inzake herverzekering voor onafhankelijke P& I-verzekeraars niet langer een inbreuk op artikel 86 van het EG-Verdrag kunnen opleveren.

3. ARTIKELEN 53 EN 54 VAN DE OVEREENKOMST BETREFFENDE DE EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

(137) Volgens artikel 53 van de EER-Overeenkomst zijn alle overeenkomsten tussen ondernemingen welke de handel tussen de overeenkomstsluitende partijen ongunstig kunnen beïnvloeden en ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op het door deze Overeenkomst bestreken grondgebied wordt beperkt, verboden.

(138) Volgens artikel 56, lid 1, van de EER-Overeenkomst beslist de Commissie van de Europese Gemeenschappen over de gevallen waarop artikel 53 van deze Overeenkomst van toepassing is, indien de betrokken overeenkomst de handel tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt en de omzet van de betrokken ondernemingen op het grondgebied van de EVA minder dan 33 % van hun omzet in de EER bedraagt.

(139) In de onderhavige zaak bedraagt de omzet van de P& I Clubs op het grondgebied van de EVA minder dan 33 % van hun omzet in de EER. Het staat bijgevolg aan de Commissie te beoordelen of de IG inbreuk op artikel 53 van de EER-Overeenkomst heeft gemaakt. Te dien einde gelden alle argumenten die in deze beschikking met betrekking tot artikel 85 zijn ontwikkeld, in deze zaak ook voor artikel 53 van de EER-Overeenkomst.

(140) Volgens artikel 54 van de EER-Overeenkomst is het verboden dat een of meer ondernemingen misbruik maken van een machtspositie op het door deze Overeenkomst bestreken grondgebied of op een wezenlijk deel daarvan.

(141) Volgens artikel 56, lid 2, van de EER-Overeenkomst beslist de Commissie over gevallen waarop artikel 54 van deze Overeenkomst van toepassing is, indien er zowel binnen het rechtsgebied van de Gemeenschap als binnen dat van de EVA-staten een machtspositie bestaat en indien de omzet van de betrokken onderneming binnen het rechtsgebied van de EVA-staten minder dan 33 % van haar omzet in de EER bedraagt.

(142) In de onderhavige zaak hebben de P& I Clubs in de gehele wereld een collectieve machtspositie en bedraagt hun omzet in de EVA-staten minder dan 33 % van hun omzet in de gehele EER. Het staat bijgevolg aan de Commissie te beslissen of zij inbreuk op artikel 54 van de EER-Overeenkomst hebben gemaakt. Te dien einde gelden alle argumenten die in deze beschikking met betrekking tot artikel 86 zijn ontwikkeld, in deze zaak ook voor artikel 54 van de EER-Overeenkomst,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Op grond van de haar bekende feiten heeft de Commissie geen redenen op grond van artikel 85, lid l, van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst op te treden met betrekking tot de gewijzigde pooling-overeenkomst en de International Group Agreement ("IGA"), met uitzondering van de regels betreffende de offerteprocedures en de minimumkosten voor tankers, voorzover deze van toepassing zijn op de franchisekosten.

Artikel 2

Op grond van de haar bekende feiten heeft de Commissie geen redenen op grond van artikel 86 van het EG-Verdrag en artikel 54 van de EER-Overeenkomst op te treden met betrekking tot de pooling-overeenkomst en de IGA, beide zoals gewijzigd.

Artikel 3

Het bepaalde in artikel 85, lid 1, van het EG-Verdrag en in artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst wordt overeenkomstig artikel 85, lid 3, van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst buiten toepassing verklaard voor de regels betreffende de offerteprocedures en de minimumkosten voor tankers, die in de IGA, zoals gewijzigd, zijn opgenomen, voorzover deze van toepassing zijn op de franchisekosten. Deze vrijstelling geldt vanaf 20 februari 1999, de datum waarop de laatste aangemelde wijzigingen in de pooling-overeenkomst en in de IGA van kracht worden, tot 20 februari 2009.

Artikel 4

De International Group of P& I Clubs ("IG") stelt de Commissie jaarlijks in kennis van elke wijziging in en/of toevoeging aan de aangemelde overeenkomst alsook van de sluiting van enige andere overeenkomst binnen de groep.

De IG dient voorts jaarlijks bij de Commissie een verslag in, waarin wordt uiteengezet of de pooling-overeenkomst noodzakelijk blijft om de P& I Clubs in staat te stellen het dekkingsniveau te verschaffen dat zij op dat tijdstip zijn overeengekomen. In dit verslag worden gedetailleerde gegevens verstrekt over de evolutie van de markten voor P& I-verzekering en P& I-herverzekering. Aangaande de rechtstreekse P& I-verzekering worden in het verslag de marktaandelen en de dekkingsniveaus van zowel de IG als elk van haar leden vermeld alsmede ramingen van de marktaandelen en de dekkingsniveaus van andere verzekeraars. Aangaande de P& I-herverzekering worden in het verslag gegevens verstrekt over de structuur van het Group General Excess Loss Reinsurance Contract, het algemene herverzekeringscontract van de groep voor grote verliezen, (tranches van herverzekering; betaalde premies; deelnemende herverzekeraars, met vermelding van ieders aandeel) alsmede ramingen van de aan andere P& I-verzekeraars verleende dekkingsniveaus.

Ten slotte verstrekt de IG jaarlijks gedetailleerde statistische informatie over de werking van de offerteprocedures en van de regels inzake offertes voor tankers.

Artikel 5

Deze beschikking is gericht tot: The International Group of P& I Clubs 78 Fenchurch Street London EC3M 4BT United Kingdom

Gedaan te Brussel, 12 april 1999.

Voor de Commissie

Karel VAN MIERT

Lid van de Commissie

(1) PB 13 van 21.2.1962, blz. 204/62.

(2) PB C 256 van 14.8.1998, blz. 2.

(3) PB C 322 van 21.10.1998, blz. 31.

(4) De tabel geeft geconsolideerde bedragen voor Standard (Londen, Europa en Bermuda), Steamship Mutual (Londen, Europa en Bermuda) en Skuld (Noorwegen en Bermuda).

(5) Artikel 6, lid 1, onder b), bevat een tabel, waarin de bedragen variëren van 50000 USD voor een schip van 500 bruto registerton tot 5,5 miljoen USD voor een schip van 170000 bruto registerton.

(6) Gebruik van de "30 september"-procedure: 1986: 8 offertes, geen overgang; 1987: 3 offertes, één overgang; 1988: geen offertes; 1989: geen gegevens beschikbaar; 1990: 13 offertes, geen overgang; 1991: 34 offertes, geen overgang; 1992: 86 offertes, geen overgang; 1993: één offerte, geen overgang; 1994: geen offertes.

(7) PB L 374 van 31.12.1991, blz. 7.

(8) PB L 376 van 31.12.1985, blz. 2.

(9) PB C 181 van 15.7.1995, blz. 16.

(10) PB C 122 van 25.4.1990, blz. 32.

(11) Bijlage PB 4-478 van 15.3.1996, blz. 299.

(12) PB C 117 van 22.4.1996, blz. 20.

(13) PB C 304 van 2.10.1998, blz. 54.

(14) Jurispr. 1980, blz. 3125.

(15) PB L 4 van 8.1.1993, blz. 26.

(16) Jurispr. 1994, blz. I-5641.

(17) PB L 260 van 3.10.1980, blz. 24.

(18) PB L 398 van 31.12.1992, blz. 7.

(19) Jurispr. 1979, blz. 461.

(20) Jurispr. 1992, blz. II-1403.

(21) Jurispr. 1996, blz. II-1201.

(22) PB L 34 van 10.2.1993, blz. 20.

(23) PB L 134 van 18.5.1992, blz. 1.

(24) Jurispr. 1991, blz. I-3359.