1999/679/EG: Beschikking van de Commissie van 26 mei 1999 betreffende steunmaatregelen van Duitsland ten gunste van Dow/Buna SOW Leuna Olefinverbund GmbH (BSL) (kennisgeving geschied onder nummer C(1999) 1469) (Voor de EER relevante tekst) (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)
1999/679/EG: Beschikking van de Commissie van 26 mei 1999 betreffende steunmaatregelen van Duitsland ten gunste van Dow/Buna SOW Leuna Olefinverbund GmbH (BSL) (kennisgeving geschied onder nummer C(1999) 1469) (Voor de EER relevante tekst) (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 26 mei 1999
betreffende steunmaatregelen van Duitsland ten gunste van Dow/Buna SOW Leuna Olefinverbund GmbH (BSL)
(kennisgeving geschied onder nummer C(1999) 1469)
(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)
(Voor de EER relevante tekst)
(1999/679/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 88, lid 2, eerste alinea,
Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, inzonderheid op artikel 62, lid 1, onder a),
Na de andere belanghebbenden overeenkomstig genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen kenbaar te maken(1) en gezien deze opmerkingen,
Overwegende hetgeen volgt:
I. PROCEDURE
(1) Bij haar Beschikking 96/545/EG van 29 mei 1996 betreffende het voornemen van Duitsland tot verlening van steun aan Buna GmbH, Sächsische Olefinwerke GmbH, Leuna-Werke GmbH, Leuna-Polyolefine GmbH en BSL Polyolefinverbund GmbH(2) heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan steun voor een totaalbedrag van 9,5 miljard DEM voor de privatisering van Dow/Buna SOW Leuna Olefinverbund GmbH (BSL).
(2) Bij brief van 8 september 1997 heeft de Duitse regering twee nieuwe contractuele overeenkomsten (derde en vierde wijzigingsovereenkomst) tot wijziging van de privatiseringsovereenkomst aangemeld.
(3) De Commissie heeft Duitsland bij schrijven van 3 februari 1998 in kennis gesteld van haar besluit van 10 december 1997 om ten aanzien van de steunmaatregelen die zij bij Beschikking 96/545/EG had goedgekeurd, de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag opnieuw in te leiden. Duitsland antwoordde hierop bij schrijven van 3 maart 1998. Bij schrijven van 1 april 1998 verzocht de Commissie om aanvullende inlichtingen, waarop zij bij schrijven van 9 juni en 19 juni 1998 antwoorden ontving.
(4) Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure werd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt(3). De Commissie heeft alle overige belanghebbenden aangemaand hun opmerkingen over de onderhavige steunmaatregelen kenbaar te maken.
(5) Op 17 juni 1998 vond een bijeenkomst tussen de Commissie en de Duitse autoriteiten plaats teneinde de Commissie inzage te geven in de tussen BSL en Hoechst gesloten overeenkomsten.
(6) De opmerkingen van andere belanghebbenden werden bij schrijven van 29 juni 1998 aan Duitsland toegezonden. Bij brief van 4 augustus 1998 maakte Duitsland zijn opmerkingen ten aanzien hiervan kenbaar.
(7) Bij brief van 4 september 1998 stelde de Commissie nadere vragen, waarop zij bij brief van 29 september 1998 antwoord ontving.
(8) Op 3 november 1998 vond een bijeenkomst met de Duitse autoriteiten plaats.
(9) Op 2 december 1998 stelde de Commissie nog meer vragen en zond Duitsland een studie van een onafhankelijke deskundige over de energieleveringsovereenkomsten toe met het verzoek om opmerkingen.
(10) Bij schrijven van 6 januari en 15 maart 1999 zond Duitsland zijn antwoord toe en deelde tevens een reeks wijzigingen mee.
II. GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE STEUNMAATREGELEN
(11) Op 10 december 1997 besloot de Commissie om ten aanzien van de steun ten belope van 9,5 miljard DEM voor BSL, waaraan zij in haar eindbeschikking van 29 mei 1996 haar goedkeuring had gehecht, de procedure van artikel 88, lid 2, opnieuw in te leiden. De steun was bestemd voor de privatisering van BSL, de opvolger van drie van de grootste conglomeraten van de chemische industrie in de voormalige Duitse Democratische Republiek.
(12) De Commissie verleende op 29 mei 1996 haar goedkeuring voorzover aan verschillende voorwaarden werd voldaan, zoals met name de verplichting voor Duitsland om de Commissie in kennis te stellen van iedere afwijking van de privatiseringsovereenkomst, overeenkomstig artikel 93, lid 3 (thans: artikel 88, lid 3), van het EG-Verdrag.
(13) Begin september 1997 zond Duitsland de Commissie twee nieuwe contractuele overeenkomsten (derde en vierde wijzigingsovereenkomst) tussen Dow en de Bundesanstalt für vereinigungsbedingte Sonderausgaben (BvS) tot wijziging van de privatiseringsovereenkomst. Deze wijzigingsovereenkomsten hadden betrekking op aanpassingen aan de op te richten of te moderniseren installaties. Het totale steunbedrag van 9,5 miljard DEM bleef weliswaar ongewijzigd, maar beide aanpassingen leidden tot ingrijpende wijzigingen in de capaciteit en de steunbetalingen, die van invloed zijn op de verhouding tussen capaciteit en uitgekeerde staatssteun, die door de Commissie in haar beschikking van 29 mei 1996 was goedgekeurd voor de afzonderlijke, door BLS te verrichten investeringen.
(14) Bovendien heeft de Commissie vernomen dat in de nieuwe energieleveringsovereenkomst die tussen BSL en VKR (VEBA) werd gesloten overeenkomstig de voorwaarde in de beschikking van de Commissie van 29 mei 1996, een aanzienlijk hogere prijs wordt berekend voor de herstructureringsperiode (waarvoor compensatie door de BvS van een negatieve cash flow is voorzien) dan voor de latere jaren.
(15) Ten tijde van haar besluit van 10 december 1997 om de procedure opnieuw in te leiden was de Commissie zich ervan bewust dat het totale steunbedrag van 9,5 miljard DEM onveranderd zou blijven door de wijzigingsovereenkomsten.
(16) Desalniettemin betwijfelde zij zeer of de wijzigingen in de productiecapaciteit in het kader van de herstructurering van BSL, die in de derde en vierde wijzigingsovereenkomst zijn vastgelegd, nog onder de beschikking van de Commissie van 29 mei 1996 vallen. Er kan bijgevolg niet worden uitgesloten dat de capaciteitsvergrotingen nadelige gevolgen zouden hebben voor de concurrentie en het handelsverkeer tussen de lidstaten.
(17) De in de wijzigingsovereenkomsten genoemde aanpassingen betreffen de volgende installaties:
(18) Voor de upgrading van de kraakinstallatie werd een verhoging van de productiecapaciteit voor chemisch zuivere etheen tot 60 kt/jaar voorzien. Deze etheen is nodig voor de productie van ethylbenzeen en verder stroomafwaarts, styreen.
(19) In dit verband zou de Commissie graag vernemen of de investering die in de kraakinstallatie werd gedaan, nog met de informatie overeenstemt die Duitsland voorafgaand aan Beschikking 96/545/EG had gegeven. Met name zou zij moeten weten of de verhoging van de productie van chemisch zuivere etheen van invloed zal zijn op de totale capaciteit van de kraakinstallatie of dat deze zich binnen de grenzen van de totale capaciteit situeert.
(20) Er werd besloten de capaciteit van de benzeenfabriek te verhogen tot 320 kt/jaar. De aanvankelijk geplande capaciteit bedroeg 120 kt/jaar, doch in de loop van de eerste procedure van de Commissie overeenkomstig artikel 88, lid 2, werd die reeds verhoogd tot 200 kt/jaar. Beschikking 96/545/EG was op deze capaciteit gebaseerd. De in de vierde wijzigingsovereenkomst geplande capaciteitsverhoging bracht extra kosten ten belope van 50 miljoen DEM met zich.
(21) Bij de wederinleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, zag de Commissie niet in waarom de extra investering in het kader van de goedgekeurde steunmaatregelen diende te worden gefinancierd. De benzeen werd weliswaar niet in de handel gebracht maar in de anilinefabriek van BSL gebruikt, maar er diende bedacht te worden dat de aniline stellig wel in de handel zou worden gebracht. Bovendien hadden verschillende anilinefabrikanten herhaaldelijk hun bezwaren tegen de anilinefabriek kenbaar gemaakt aan de Commissie. Het viel daarom te betwijfelen of de bijkomende steun voor investeringen ten belope van circa 50 miljoen DEM wel verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.
(22) In het herstructureringsplan werd een capaciteitsverhoging van de butadieenfabriek van 45 tot 120 kt/jaar opgenomen ter vervanging van de in Beschikking 96/545/EG goedgekeurde propaantank van 45 miljoen DEM, die in het gewijzigde herstructureringsplan niet langer noodzakelijk was. De butadieen zou ter plaatse in de nieuwe installatie voor oplossingselastomeren verbruikt worden. Voor de butadieenfabriek was 90 miljoen DEM uitgetrokken.
(23) Ook wat dit aangaat had de Commissie ernstige twijfels of een financiering van de kosten van de uitbreiding van de butadieenfabriek ten belope van 90 miljoen DEM door de BvS nog strookte met het strikt noodzakelijke minimum aan herstructureringssteun die bij Beschikking 96/545/EG was goedgekeurd.
(24) De uitbreiding van de ethylbenzeenlstyreeninstallatie werd in het herstructureringsplan opgenomen in plaats van de compensatie voor structurele nadelen ("Strukturschwächenausgleich"), waarmee de Commissie niet kon instemmen. De capaciteit van deze installatie zou worden verhoogd van 200 tot 280 kt/jaar. Beide producten worden ter plaatse verbruikt. In de vierde wijzigingsovereenkomst was vastgelegd dat een bedrag van 33 miljoen DEM aan investeringskosten niet door de BvS zou worden gedragen. De totale kosten zouden 75 miljoen DEM boven de oorspronkelijke raming liggen.
(25) De Commissie had ernstige twijfels omtrent de steun voor deze investering, en wel om de volgende redenen: in de eerste plaats was de oorspronkelijke capaciteit van 200 kt/jaar kennelijk hoger dan die welke bij de Commissie was gemeld in het kader van de procedure van artikel 88, lid 2, en in de tweede plaats was het de vraag of het bedrag van 33 miljoen DEM daadwerkelijk overeenstemde met de kosten voor de capaciteitsverhoging, aangezien de kosten voor de installatie 75 miljoen DEM hoger zouden uitvallen dan in de oorspronkelijke raming was voorzien.
(26) Voor de LDPE-installatie in Leuna werd voortaan gesproken van een capaciteit van 160 in plaats van 145 kt/jaar. De Commissie vroeg derhalve naar de reden voor deze wijziging en met name of ook de investering werd gewijzigd.
(27) Volgens de derde wijzigingsovereenkomst zou de Mitteldeutsche Erdölraffinerie MIDER (de voormalige Leuna 2000) 10,5 miljoen DEM bijdragen voor de aanleg van de pijpleiding naar Rostock. Ofschoon hierdoor het aandeel van de BvS met hetzelfde bedrag zou worden verminderd, bleef het totale steunplafond onveranderd.
(28) Deze participatie van MIDER in de pijpleiding naar Rostock ten belope van 10,5 miljoen DEM hield kennelijk in dat het voor andere investeringen beschikbare steunbedrag hoger werd. De Commissie was van mening dat het totale steunbedrag met 10,5 miljoen DEM verminderd diende te worden, temeer daar MIDER zelf aanzienlijke steun ontving en haar participatie bijgevolg moest worden gelijkgesteld met een toekenning van steun in het kader van andere regelingen.
(29) De capaciteit van de door Hoechst voor BSL te bouwen acrylzuur- en acrylesterinstallaties zou lager zijn dan oorspronkelijk geraamd, doch aanzienlijk meer kosten. In de vierde wijzigingsovereenkomst was voor de participatie van de BvS in deze investering een plafond van 390 miljoen DEM vastgesteld. Tevens werd hierin bepaald dat de overeenkomsten tussen BSL en Hoechst, waarin de Commissie pas op 10 december 1997 inzage kreeg, zowel betrekking hadden op de exploitatie als de bouw van de installaties en dat een aanmoedigingspremie voor Hoechst was voorzien.
(30) In verband hiermee koesterde de Commissie de vrees dat Hoechst in het genot zou kunnen komen van steun die voor BSL was goedgekeurd.
(31) Wat betreft de EDC-installatie waren er discrepanties in de cijfers. In bijlage 7 bij de oorspronkelijke privatiseringsovereenkomst werd gesproken over een capaciteit van 276 kt/jaar, terwijl in de vierde wijzigingsovereenkomst hiervoor een cijfer van 532 kt/jaar werd genoemd. In dit verband wenste de Commissie te vernemen of de investering in de kraakinstallatie nog in overeenstemming was met de inlichtingen die Duitsland voorafgaand aan Beschikking 96/545/EG had verstrekt.
(32) Ten aanzien van de steun ten belope van 327 miljoen DEM voor investeringen in ftaalzuur-, weekmakers- en dispersie-installaties, die geen integraal onderdeel vormden van BSL, respectievelijk voor investeringen in vervangingsinstallaties, werd in de vierde wijzigingsovereenkomst verduidelijkt welke installaties stilgelegd en welke in bedrijf zouden worden gehouden; de investeringen in deze laatste bedroegen slechts 28 miljoen DEM, terwijl voor het resterende bedrag van 299 miljoen DEM in de overeenkomst de volgende vervangende installaties waren voorzien voor een totale kostprijs van 432 miljoen DEM: een koolwaterstofharsinstallatie met een capaciteit van 15 kt/jaar, een syndiotactische polystyreeninstallatie van 36 kt/jaar, een installatie voor oplossingselastomeren van 60 kt/jaar en een PCHE-installatie van 23 kt/jaar.
(33) De Commissie heeft de steun weliswaar goedgekeurd, maar kon echter niet instemmen met de mogelijkheid van dergelijke vervangingsinvesteringen, waarover niets bekend was, en derhalve keurde zij alleen steun goed voor de ftaalzuur-, weekmakers- en dispersie-installaties.
(34) De Commissie stond minder afwijzend tegenover deze vervangende investeringen omdat in de privatiseringsovereenkomst uitdrukkelijk in de mogelijkheid van dergelijke investeringen was voorzien en een aanzienlijk deel van de daardoor ontstane kosten niet door de BvS werden gefinancierd. Zij kon evenwel niet uitsluiten dat deze vervangende investeringen tot sectorale moeilijkheden zouden leiden en de handel tussen de lidstaten ongunstig zouden beïnvloeden op een wijze die niet in overeenstemming is met het gemeenschappelijk belang. Zij achtte het daarom nuttig om de nieuwe procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ook van toepassing te verklaren op dit punt en andere belanghebbenden aan te manen hun opmerkingen te maken over mogelijke nadelige gevolgen van de vervangingsinvesteringen.
(35) Ten slotte waren er volgens de Commissie aanwijzingen dat de energieleveringsovereenkomsten, die na Beschikking 96/545/EG tussen VKR en BSL waren gesloten, steunelementen bevatten. In deze beschikking werd steun voor de energielevering uitdrukkelijk uitgesloten, aangezien de Commissie dergelijke steun als bedrijfssteun beschouwde die in geen geval kon worden goedgekeurd. Bovendien werd in artikel 5 van de Beschikking van 29 mei 1996 bepaald dat Duitsland geen verdere steun voor de herstructurering van BSL mag verlenen buiten hetgeen bij deze beschikking is toegestaan.
(36) De nieuwe energieleveringsovereenkomsten werden voor een periode van 19 jaar (tot 31 december 2014) gesloten. Voor de resterende duur van de herstructureringsperiode (tot 31 mei 2000), waarin overeenkomstig de privatiseringsovereenkomst de verliezen door de BvS gedekt worden, werden in de leveringsovereenkomsten prijzen voorzien die aanzienlijk hoger lagen dan de gemiddelde prijzen voor de levering van elektriciteit en warmte. Voor de periode na de herstructurering, wanneer eventuele verliezen van BSL door Dow zelf moeten worden gedragen, waren in de overeenkomsten energieprijzen vastgesteld die aanvankelijk ver onder de gemiddelde prijzen lagen en die daarna jaarlijks geleidelijk zouden worden verhoogd totdat zij in het jaar 2014 het gemiddelde prijsniveau zouden hebben bereikt.
(37) De bezwaren van de Commissie hadden betrekking op de aanzienlijke verschillen in de prijzen die BSL tijdens en na de herstructureringsperiode zou moeten betalen. Dit prijsverschil leek kunstmatig te zijn en er kon niet worden uitgesloten dat met de zeer hoge energieprijs tijdens de herstructureringsperiode, waarin eventuele verliezen door de BvS zouden worden gedekt, de aanzienlijk lagere energieprijzen na deze periode zouden worden gesubsidieerd.
(38) Voorts twijfelde de Commissie eraan of steun voor de levering van energie werkelijk uitgesloten was, aangezien met de overname van een deel van de financiering van de elektriciteitscentrale van VKR door BSL, die voor [...] door de BvS zou worden gecompenseerd, de energieprijzen zo konden worden beïnvloed dat VKR ontlast zou worden van uitgaven die zij anders zelf voor haar rekening had moeten nemen.
III. OPMERKINGEN VAN ANDERE BELANGHEBBENDEN
(39) Er werden opmerkingen ontvangen van drie andere belanghebbenden, te weten één van het Verenigd Koninkrijk, één van een Portugese anilinefabrikant en een derde van BSL zelf. Deze kunnen als volgt worden samengevat:
(40) Het Verenigd Koninkrijk deelde de bezwaren van de Commissie ten aanzien van de gevolgen die de, in de wijzigingsovereenkomsten vastgelegde, aanpassingen zouden kunnen hebben op het handelsverkeer en de concurrentie op de gemeenschappelijke markt. Het gaf in het bijzonder uiting aan zijn vrees voor de gevolgen voor de Europese petrochemische markt, waarop volgens hen een te groot aanbod bestaat.
(41) De Portugese anilinefabrikant deelde mee dat hij de bezwaren van de Commissie op alle punten volledig deelt en erop vertrouwt dat de Commissie bij de afsluiting van de procedure van artikel 88, lid 2, het juiste besluit zal treffen.
(42) BSL rechtvaardigde hoofdzakelijk zijn opvatting dat noch de aanpassingen van het herstructureringsprogramma noch de energieleveringsovereenkomsten steunelementen omvatten. Voorts werd betoogd dat het totale bedrag van de steun niet was gestegen. Ten slotte werd gewezen op de negatieve gevolgen die de nieuwe procedure van artikel 88, lid 2, zou hebben op nieuwe investeringen in de vestigingsplaats van BSL, en werd de Commissie verzocht haar onderzoek zo snel mogelijk af te sluiten.
IV. OPMERKINGEN VAN DUITSLAND
(43) Als reactie op het besluit van de Commissie om de procedure van artikel 88, lid 2, in te leiden, verstrekte Duitsland naar aanleiding van de in het kader van de procedure gestelde vragen de volgende relevante informatie:
A. Wijzigingen in de productiecapaciteit
(44) Met betrekking tot de upgrading van de kraakinstallatie voerde Duitsland aan dat het bij de productie van chemisch zuivere etheen om een technologie van Dow gaat. Chemisch zuivere etheen kan uitsluitend voor de vervaardiging van ethylbenzeen, en nergens anders voor, worden gebruikt. Met name kan het niet voor de productie van polyolefinen worden gebruikt.
(45) Volgens de inlichtingen van Duitsland is het in de bedrijfstak gebruikelijk om de capaciteit van een kraakinstallatie te bepalen aan de hand van de capaciteit ervan voor de etheenproductie. De productie van chemisch zuivere etheen in deze kraakinstallatie is niet van invloed op de totale capaciteit van de installatie, die nog altijd 450 kt/jaar bedraagt, zoals de Commissie in haar Beschikking 96/545/EG heeft goedgekeurd.
(46) Ten aanzien van de capaciteitsverhoging van de benzeenfabriek van 200 tot 320 kt/jaar, waarvoor de Commissie het niet gerechtvaardigd achtte dat de kosten van een vervangingsinvestering van 50 miljoen DEM door de BvS werden gefinancierd, voerde Duitsland met name aan dat de vervangingskosten slechts 30,5 miljoen DEM bedroegen. De thans geplande fabriek met een capaciteit van 320 kt/jaar zou 180,5 miljoen DEM kosten, terwijl een fabriek met een capaciteit van 200 kt/jaar 150 miljoen DEM zou hebben gekost. Als bewijs hiervoor legde Duitsland een door een onafhankelijke deskundige opgestelde studie voor waarin diens inlichtingen werden bevestigd aan de hand van een vergelijking van de kosten voor een fabriek met een capaciteit van 320 kt/jaar en een met een capaciteit van 200 kt/jaar.
(47) Ten aanzien van de door de BvS uit te keren aanvullende steun van 30,5 miljoen DEM voor de kosten van de capaciteitsverhoging verplichtte Duitsland zich ertoe te garanderen dat de tussen BvS en BSL gesloten privatiseringsovereenkomst zou worden gewijzigd om een participatie van de BvS in de financiering van de capaciteitsverhoging uit te sluiten.
(48) Ten aanzien van de capaciteitsverhoging van de butadieenfabriek van 45 tot 120 kt/jaar beklemtoonde Duitsland dat deze verhoging niet te danken was aan een uitbreiding van de bestaande fabriek maar aan de bouw van een volledig nieuwe butadieenfabriek ter vervanging van de bestaande fabriek. Voorts deelde Duitsland mee dat de propaantank waarvoor de Commissie in haar Beschikking 96/545/EG de toekenning van steun had goedgekeurd teneinde BSL in staat te stellen structurele nadelen te verhelpen, niet zou worden gebouwd.
(49) In een latere fase van de procedure verplichtte Duitsland zich ertoe ervoor te zorgen dat de privatiseringsovereenkomst zou worden gewijzigd teneinde de financiering van de butadieenfabriek volledig buiten het herstructureringsprogramma te laten vallen, dat wil zeggen dat financiering van de bouw van deze fabriek door de BvS wordt uitgesloten.
(50) Deze wijziging zou niets afdoen aan de gerechtvaardigheid van de steun die door de Commissie in Beschikking 96/545/EG is goedgekeurd met het doel structurele nadelen te verhelpen. In dit verband gaf Duitsland een beschrijving van twee aanvullende infrastructuurprojecten, die enerzijds ertoe zouden bijdragen de structurele zwakheden te verhelpen van de over drie verschillende industriegebieden verdeelde installaties van de onderneming, bijvoorbeeld door niet de propaantank te bouwen, en die anderzijds niet tot een verhoging van de productiecapaciteit zouden leiden en derhalve ook niet van invloed zouden zijn op de markt.
(51) Het ging daarbij om de volgende infrastructuurprojecten:
(52) De aanleg van een pijpleiding tussen de kraakinstallatie in Böhlen en die in Litvinov in de Tsjechische Republiek(4) die voor het vervoer van verschillende producten en voor de opslag van deze producten in de zouttunnel van Teutschenthal verbruikt zou kunnen worden. Deze pijpleiding zou een grotere flexibiliteit bij de productie en het verbruik van koolwaterstofmonomeren mogelijk maken en bovendien kostenbesparend en milieuvriendelijk zijn, aangezien aldus de onderhavige producten niet per spoor of over de weg hoeven te worden vervoerd. Ook andere producenten dan BSL kunnen gebruik maken van de pijpleiding en deze kan volgens Duitsland bijdragen tot de ontwikkeling van de chemische driehoek op de standplaats Böhlen/Schkopau. De totale kosten van deze pijpleiding zouden 90 miljoen DEM belopen.
(53) De aanleg van een verbindingsweg tussen de fabrieken in Schkopau en de autoweg A 38, met inbegrip van parkeerruimte op het terrein van BSL, waardoor het vrachtwagenverkeer een rechtstreekse verbinding met de autoweg zou krijgen en niet meer door de steden Halle en Merseburg zou hoeven te rijden. Volgens de inlichtingen van Duitsland zal iedereen gebruik kunnen maken van de straat en van de parkeergelegenheid. Door deze maatregel zou het plaatselijke verkeer worden ontlast en zou bovendien tijdwinst kunnen worden geboekt bij het vervoer van de producten. De kosten van deze maatregel zouden 8 miljoen DEM bedragen.
(54) Duitsland wees erop dat door deze aanvullende infrastructuurmaatregelen de uitkering van steun ter overwinning van structurele tekortkomingen, zoals door de Commissie goedgekeurd bij Beschikking 96/545/EG, nog altijd gerechtvaardigd was(5). Tegelijkertijd zou de bijdrage van de BvS voor de vervanging van de propaantank en de upgrading van de oude butadieenfabriek, die eveneens bij Beschikking 96/545/EG was goedgekeurd, tot hetzelfde bedrag beperkt blijven. Bijgevolg zouden de steunplafonds van 386 miljoen DEM die tussen de BvS en BSL waren overeengekomen voor projecten tot verhelping van structurele tekorten, die door de Commissie waren goedgekeurd en waarvoor BSL reeds vooruitbetalingen ontvangen had, volledig in acht worden genomen.
(55) Ten aanzien van het door de Commissie geuite bezwaar dat de oorspronkelijke capaciteit van de ethylbenzeen/styreenfabriek van 200 kt/jaar hoger was dan in het kader van de eerste procedure van artikel 88, lid 2, was meegedeeld, erkende Duitsland dat deze capaciteit destijds niet uitdrukkelijk was medegedeeld. De Commissie was echter wel in kennis gesteld van de bouwkosten van 175 miljoen DEM, die precies zouden overeenstemmen met de kosten van een installatie met een capaciteit van 200 kt/jaar. Bovendien zou deze capaciteit in de structuur van het totale complex, zoals door de Commissie goedgekeurd, passen. Bijgevolg zou er geen sprake zijn van extra capaciteit.
(56) Ter weerlegging van de twijfel van de Commissie of de kosten voor de capaciteitsuitbreiding van deze installatie van 200 tot 280 kt/jaar, zoals in de vierde wijzigingsovereenkomst vastgelegd, inderdaad slechts 33 miljoen DEM zouden bedragen, aangezien de hele installatie blijkbaar 75 miljoen DEM meer dan oorspronkelijk gepland kost, diende Duitsland een door een onafhankelijke deskundige opgestelde studie in. In deze studie werd bevestigd dat de extra kosten tot 33 miljoen DEM beperkt blijven. Duitsland wees er voorts op dat een participatie van de BvS in de financiering van deze extra investeringskosten uitgesloten was.
(57) Ten aanzien van de capaciteit van de LDPE-fabriek in Leuna, die 160 kt/jaar in plaats van 145 kt/jaar zou bedragen, voerde Duitsland aan dat er in dit geval geen wijzigingen waren aangebracht. De capaciteitsverhoging, die minder dan 10 % zou bedragen, zou alleen terug te voeren zijn op een doeltreffender gebruik van de fabriek.
(58) Ten aanzien van de participatie van MIDER van 10,5 miljoen DEM beklemtoonde Duitsland dat deze uitsluitend de kosten van een bijkomende investering zou dekken, die noodzakelijk zou zijn opdat MIDER de pijpleiding kan gebruiken en olie kan vervoeren. Deze bijkomende investeringskosten betreffen reinigings-, meet- en analysestations alsmede de aanpassing van de pijpleiding aan ruwe olie en de ventiel- en pompstations. Deze bijkomende investering zou uitsluitend door MIDER gefinancierd worden.
(59) Een verlaging van de bijdrage van de BvS aan het totale herstructureringsprogramma zou niet noodzakelijk zijn aangezien de omvang van het oorspronkelijke pijpleidingsproject geenszins zou zijn veranderd.
(60) Aangezien de Commissie onvoldoende was geïnformeerd over de tussen BSL en Hoechst gesloten overeenkomsten in verband met de door Hoechst voor BSL te bouwen acrylzuur- en acryleeninstallaties, en zij vreesde dat Hoechst in het genot zou kunnen komen van steun die zij voor BSL had toegestaan, stelde Duitsland haar in staat deze overeenkomsten grondig te onderzoeken.
(61) Ten aanzien van de discrepanties in de getallen betreffende de EDC-installatie betoogde Duitsland dat er geen extra capaciteit zou ontstaan. De totale capaciteit die tijdens beide fasen zou worden geschapen, werd in bijlage 13.1 van de oorspronkelijke, door de Commissie goedgekeurde privatiseringsovereenkomst vermeld, waarin in punt 3.3.1 een totale capaciteit van 531 kt/jaar werd genoemd. Met de nieuwe bijlage 7 bij de vierde wijzigingsovereenkomst, waarin sprake is van een capaciteit van 532 kt/jaar, zou de situatie alleen maar worden verduidelijkt.
(62) Ten aanzien van de goedgekeurde steun voor vervangingsinvesteringen ten belope van 327 miljoen DEM in installaties die geen integraal deel van BSL vormden (bijvoorbeeld de ftaalzuur-, weekmakers- en dispersie-installaties) beklemtoonde Duitsland dat deze vervangingsinvesteringen geen sectorale problemen veroorzaken. Dit zou bevestigd worden door het feit dat ten aanzien hiervan geen opmerkingen van andere belanghebbenden waren binnengekomen. Bovendien voerde Duitsland aan dat de totale investering voor dit project met 460 miljoen DEM werd verhoogd maar dat de bijdrage van de BVS van 276,3 miljoen DEM ongewijzigd bleef, waardoor het eigen aandeel van BSL in de financiering van dit project aanzienlijk zou stijgen.
B. De energieleveringsovereenkomsten
(63) Ten aanzien van de door BSL betaalde bijdrage [...] voor de bouw van de elektriciteitscentrale ("Baukostenzuschuss") voerde Duitsland aan dat het in Duitsland heel gebruikelijk was dat een grote afnemer als BSL een bijdrage levert aan de kosten van een centrale, die uiteindelijk hoofdzakelijk voor hem wordt gebouwd. Een dergelijke deelneming wordt in de Duitse energiewet zelfs aangemoedigd.
(64) Met betrekking tot de vraag of de nieuwe energieleveringsovereenkomsten steunelementen bevatten gezien het enorme verschil tussen de prijzen voor de periode tot het jaar 2000 en de overeengekomen periode daarna, voerde Duitsland aan dat deze prijzen realistisch en niet kunstmatig opgedreven zijn. Ter staving van deze bewering legde het een door een deskundige opgestelde studie voor die deze opvatting steunt.
(65) Desalniettemin stemde Duitsland erin toe dat de Commissie een onafhankelijke deskundige opdracht gaf een studie te verrichten naar de energieleveringsovereenkomsten en de daarmee samenhangende vraagstukken.
(66) In deze studie werden de volgende conclusies getrokken:
(67) Ten aanzien van de bijdrage [...] werd in de studie vastgesteld dat deze als een deel van de negatieve cashflow werd behandeld, waarvoor BSL tijdens de herstructureringsperiode compensatie ontvangt, en dat deze niet doorwerkte in de berekening van de energieprijzen voor deze periode. In de studie werd de conclusie getrokken dat het rechtmatig was om deze betaling als herstructureringskosten aan te merken aangezien deze kosten ontstonden uit de vermindering van de behoefte van BSL aan thermische energie, die zich ten opzichte van de oorspronkelijke raming sedert de bouw van de centrale in 1993 had gewijzigd, waardoor aanpassingen aan de warmte- en elektriciteitsinstallaties op de standplaats van VKR en BSL noodzakelijk werden. Een eigen financiële bijdrage van grootgebruikers zou in Duitsland gebruikelijk zijn en zelfs in § 6 van de Duitse energiewet zijn voorzien, en derhalve kenmerkend zijn voor overeenkomsten met nieuwe energieafnemers in Duitsland.
(68) Ten aanzien van de prijzen voor energieleveranties kwam de studie voor de periode van 1 april 1996 tot 31 mei 2000, waarin BSL een betrekkelijk hoge prijs per kWh behaalt, tot de conclusie dat deze prijzen boven de hoogste totale kosten (brandstofkosten + exploitatie- en instandhoudingskosten + investeringskosten) voor een kolencentrale liggen, maar dat de effecten van liberalisering van de elektriciteitsmarkt nog niet merkbaar waren, dat wil zeggen dat er geen andere stroomleveranciers waren en dat BSL evenmin in staat was een eigen centrale te exploiteren en dat VKR tijdens de herstructureringsperiode zijn monopolistische positie als leverancier aan BSL kon uitbuiten om in deze periode een aanzienlijk groter deel van zijn feitelijke kosten uit het verleden terug te krijgen dan daarna, en dat deze prijzen niet afwijken van die welke voor zeer grote industriële afnemers in de nieuwe Duitse deelstaten verwacht worden voor deze periode.
(69) Voor de periode na de herstructurering, dat wil zeggen van 1 juni 2000 tot 31 december 2014, waarin BSL een beduidend lagere prijs voor energieleveranties moet betalen, komt de studie tot de conclusie dat zowel bij een geliberaliseerde energiemarkt waarop de elektriciteitsprijs door de markt en niet door VKR wordt bepaald als in het geval dat BSL een eigen installatie voor de opwekking van stroom en warmte bouwt, de door BSL te betalen prijs overeenkomt met de prijzen die bij beide opties zouden moeten worden betaald.
(70) Tot besluit werd in de studie nagegaan of een overeenkomst, zoals die tussen VKR en BSL, op een normale, commerciële grondslag berust, onafhankelijk van de mogelijke invloed van staatssteun op een van de betrokken ondernemingen.
(71) De eerste conclusie was dat VKR er geen belang bij kon hebben om de dekking van zijn feitelijke kosten uit het verleden over een langere periode uit te strekken dan thans het geval is. Dit zou voor VKR een tweeledig risico hebben betekend: enerzijds was het mogelijk dat BSL als onderneming niet tijdens de hele looptijd van de overeenkomst zou blijven bestaan, en anderzijds zou BSL - vermoedelijk gesteund door de Duitse regelgevende instantie - kunnen besluiten om contractbreuk te plegen wanneer de concurrentie op de markt toeneemt. Beide risico's vormden voor VKR een sterke stimulans om extra financiële lasten te verhalen tijdens een periode waarin hij de facto nog een monopoliepositie had.
(72) Rekening houdend met bovenstaande overwegingen wees volgens de studie de tweefasenstructuur van de overeenkomst er niet noodzakelijkerwijs op dat BSL erop uit was te profiteren van staatssteunregelingen. Bovendien stemde het tijdstip van de wijziging overeen met beide interpretaties in hoeverre de partijen destijds konden voorzien wanneer VKR zijn monopoliepositie zou verliezen, zowel in verband met het voorziene tijdstip van de liberalisering van de markt als het tijdstip voor de bouw van een nieuwe centrale. En tenslotte zou BSL niet in staat zijn geweest de monopoliepositie van VKR aan te vechten bij de Duitse regelgevende instantie, aangezien hij niet bij machte zou zijn geweest om aan de hand van vergelijkbare prijzen voor andere industriële afnemers en met het oog op de liberalisering van de markt aan te tonen dat er sprake was van discriminatie.
(73) De studie kwam derhalve tot de slotsom dat de energieleveringsovereenkomsten geen steunelementen bevatten.
(74) Ten aanzien van de opmerkingen van andere belanghebbenden bracht Duitsland het volgende standpunt naar voren:
(75) In antwoord op de opmerkingen van het Verenigd Koninkrijk bestreed Duitsland de opvatting dat er sprake was van een te groot aanbod op de petrochemiemarkt. Het voerde aan dat het standpunt van het Verenigd Koninkrijk wellicht beïnvloed was door het feit dat BP enkele van zijn installaties in het Verenigd Koninkrijk heeft gesloten. Het besluit om deze installaties te sluiten was reeds geruime tijd geleden genomen en was niet beïnvloed door de marktsituatie. Deze mening wordt bevestigd door het feit dat BP zelf als belanghebbende geen opmerkingen in het kader van deze procedure heeft toegezonden.
(76) Met betrekking tot de opmerkingen van de Portugese anilinefabrikant merkte Duitsland op dat deze niet om een specifiek antwoord vroegen aangezien hierin niets meer werd gezegd dan in de opmerkingen van de Commissie.
(77) Er werd geen commentaar op de opmerkingen van BSL ontvangen.
V. BEOORDELING VAN DE STEUNMAATREGELEN
(78) Bij de beoordeling van de hier op te helderen punten dient te worden bedacht dat de Commissie tot hernieuwde inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, heeft besloten in verband met steun die in het kader van de privatisering van BSL wordt uitgekeerd, aangezien zij betwijfelt of de aanpassingen in de derde en vierde wijzigingsovereenkomsten nog steeds stroken met de constateringen van de Commissie in Beschikking 96/545/EG. Daarom is het onderzoek van de Commissie niet bedoeld om vast te stellen of deze aanpassingen steunmaatregelen behelzen in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag die op grond van artikel 87, leden 2 en 3, van het EG-Verdrag, voor een vrijstelling in aanmerking kunnen komen. De Commissie moet deze aanpassingen juist toetsen aan Beschikking 96/545/EG, te meer daar het totale bedrag van de hierbij goedgekeurde steun nog altijd 9,5 miljard DEM bedraagt.
(79) Bovendien moet worden bedacht dat er bij het onderzoek door de Commissie naar de capaciteitsverhogingen moet worden nagegaan dat de BvS hiervoor niet meer steun betaalt dan de Commissie bij Beschikking 96/545/EG heeft toegestaan; er hoeft niet te worden nagegaan of deze capaciteitsverhogingen verenigbaar zijn met de staatssteunregels. De steun die voor de herstructurering van BSL was toegestaan, was uitsluitend bedoeld om een minimale industriële basis te helpen scheppen die ertoe moest bijdragen verdere investeringen aan te trekken, en bijgevolg de daarmee samenhangende verdere uitbreiding van de productiecapaciteit. Dit wordt zowel in Beschikking 96/545/EG alsook in het besluit van 10 december 1997 bevestigd. Onder hoofdstuk IV, punt 13.4, van Beschikking 96/545/EG heeft de Commissie uitdrukkelijk vastgesteld dat "Dow en BSL, naast de investeringsplannen verbonden met het herstructureringsprogramma, tot het jaar 2010 verdere investeringen ten bedrage van 1250 miljoen DEM nastreven, teneinde de duurzame economische levensvatbaarheid, groei en concurrentiekracht van het chemische complex te waarborgen". Onder punt 9.1 van het besluit van 10 december 1997 heeft de Commissie uitdrukkelijk het volgende verklaard : "elke nieuwe wijziging die tot een toename van de productiecapaciteit... leidt,... moet derhalve door de onderneming zelf worden gefinancierd". De Commissie heeft aldus uitdrukkelijk ingestemd met verdere investeringen en capaciteitsverhogingen op voorwaarde dat deze investeringen door BSL zelf worden gefinancierd. Daarom diende de Commissie bij dit onderzoek na te gaan of de capaciteitsverhogingen bij BSL niet door de BvS worden gefinancierd.
(80) Op de twee te onderzoeken gebieden (wijzigingen in de productiecapaciteit en de energieleveringsovereenkomsten) is in het kader van de procedure van artikel 88, lid 2, het volgende gebleken.
A. Wijzigingen in de productiecapaciteit
(81) Ten aanzien van de upgrading van de kraakinstallatie is in de loop van de procedure gebleken dat de productie van chemisch zuivere etheen in de kraakinstallatie van BSL niet van invloed is op de totale capaciteit van de installatie, die bepaald wordt door haar capaciteit voor de productie van etheen en die nog altijd 450 kt/jaar bedraagt, zoals de Commissie in Beschikking 96/545/EG had toegestaan(6). Derhalve wordt in dit opzicht geen inbreuk op deze beschikking gemaakt.
(82) Ten aanzien van de capaciteitsverhoging van de benzeenfabriek van 200 tot 320 kt/jaar, waarvoor de Commissie niet inzag waarom de aanvullende investering van 50 miljoen DEM in het kader van de goedgekeurde steunmaatregelen diende te worden gefinancierd, maar veeleer van mening was dat deze extra kosten door de investeerder zelf moesten worden gedragen, wees Duitsland erop dat deze kosten slechts 30,5 miljoen DEM bedragen. Bovendien zegde Duitsland toe ervoor te zorgen dat de privatiseringsovereenkomst tussen de BvS en BSL door middel van een nieuwe wijzigingsovereenkomst in die zin wordt aangepast dat een deelneming van de BvS in de extra kosten voor de capaciteitsuitbreiding wordt uitgesloten.
(83) Aldus zal BSL voor dit project niet meer steun ontvangen dan bij Beschikking 96/545/EG is toegestaan.
(84) Voor de capaciteitsverhoging van de butadieenfabriek van 45 tot 120 kt/jaar door de bouw van een volledig nieuwe butadieenfabriek, ter vervanging van de oude fabriek, wordt geen steun betaald door de BvS. Duitsland waarborgt dit door zich ertoe te verplichten de privatiseringsovereenkomst aan te vullen met een clausule waarbij iedere bijdrage van de BvS aan de financiering van dit project wordt uitgesloten. Wat dit aangaat is er derhalve geen sprake van een inbreuk op Beschikking 96/545/EG.
(85) Met betrekking tot de ethylbenzeenl/styreenfabriek toonde Duitsland in beide gevallen aan dat de oorspronkelijke capaciteit die in het kader van de eerste procedure van artikel 88, lid 2, aan de Commissie was meegedeeld, 200 kt/jaar bedroeg en dat de kosten voor de uitbreiding van de capaciteit van deze eenheid van 200 tot 280 kt/jaar beperkt blijven tot slechts 33 miljoen DEM. Aangezien in de vierde wijzigingsovereenkomst is vastgelegd dat de BvS geen bijdrage levert aan deze extra kosten, zou deze capaciteitsuitbreiding uitsluitend door BSL worden gefinancierd. Derhalve wordt voor dit project alleen bij Beschikking 96/545/EG goedgekeurde steun uitgekeerd.
(86) Met betrekking tot de capaciteit van de LDPE fabriek in Leuna, waarvoor thans een cijfer van 160 kt/jaar in plaats van 145 kt/jaar wordt genoemd, blijkt uit de ingediende informatie dat er aan dit project niets is gewijzigd en dat de capaciteitsverhoging van minder dan 10 % het resultaat is van een doeltreffender gebruik van deze fabriek. Derhalve is er geen sprake van een "werkelijke" capaciteitsuitbreiding en derhalve ook niet van een afwijking van Beschikking 96/545/EG.
(87) De deelneming van MIDER van 10,5 miljoen DEM aan de pijpleiding naar Rostock dekt uitsluitend de kosten van de extra investering die nodig is opdat MIDER de pijpleiding kan gebruiken en olie kan vervoeren. Deze extra investering betreft reinigings-, meet- en analysestations alsmede de aanpassing van de pijpleiding aan ruwe olie en de ventiel- en pompstations. Deze extra investering wordt uitsluitend door MIDER gefinancierd. Bijgevolg treedt er geen wijziging op in de omvang van het oorspronkelijke pijpleidingproject. Derhalve strookt het project nog altijd met Beschikking 96/545/EG(7).
(88) Met betrekking tot de overeenkomsten die tussen BSL en Hoechst zijn gesloten inzake de bouw van acrylzuur- en acrylesterinstallaties staat vast dat de totale investeringskosten van 365 miljoen DEM die in de oorspronkelijke door de Commissie goedgekeurde overeenkomst waren voorzien, zijn gestegen. Er zij evenwel aan herinnerd dat de Commissie de procedure geopend heeft om na te gaan of Hoechst in het genot zou kunnen komen van de steun die voor dit project moet worden uitgekeerd. Dit diende te worden uitgesloten. Met een tussen BSL en Hoechst overeengekomen systeem van stimulansen moet worden verzekerd dat de prijs die Hoechst krijgt, overeenstemt met zijn uitgaven. Aangezien Hoechst beloond wordt indien hij onder een bepaalde bovengrens blijft, is het in het belang van de onderneming om de kosten laag te houden. Op grond van deze regeling zouden er slechts geringe veranderingen in de totale investering optreden. Bovendien moet in aanmerking worden genomen dat de totale capaciteit zal dalen ten opzichte van de oorspronkelijke raming, dat het altijd moeilijk is om de werkelijke kosten van een nieuw project voor 100 % te voorspellen en dat de totale bijdrage van de BvS aan de investering slechts licht zal wijzigen. Soortgelijke schommelingen zijn ook waarneembaar bij de andere investeringsprojecten van BSL. Voorts bevatten de overeenkomsten tussen BSL en Hoechst clausules op grond waarvan op verzoek van de BvS een controle van de boekhouding kan worden verricht. Derhalve kan de wijziging op grond van Beschikking 96/545/EG worden aanvaard.
(89) Ten aanzien van de EDC-installatie heeft Duitsland duidelijk aangegeven dat er geen extra capaciteit zal ontstaan. De totale capaciteit die tijdens de twee fasen van het herstructureringsprogramma wordt geschapen, is in bijlage 13.1, van de oorspronkelijke, door de Commissie goedgekeurde privatiseringsovereenkomst aangegeven. Hierin wordt in punt 3.3.1 een totale capaciteit van 531 kt/jaar genoemd. Met de nieuwe bijlage 7 bij de vierde wijzigingsovereenkomst, waarin een capaciteit van 532 kt/jaar is voorzien, wordt de situatie alleen maar verduidelijkt. Derhalve wordt er geen inbreuk gemaakt op Beschikking 96/545/EG.
(90) Met betrekking tot de steun die is goedgekeurd voor vervangende investeringen ten belope van 327 miljoen DEM(8), is in de loop van de procedure van artikel 88, lid 2, gebleken, zoals de Commissie reeds bij de inleiding ervan had aangenomen, dat deze investeringen nauwelijks sectorale moeilijkheden zullen veroorzaken. Van de andere belanghebbenden, die voor de Commissie de enige aanleiding waren om deze investeringen bij haar onderzoek te betrekken, werden geen opmerkingen dienaangaande ontvangen. Bovendien wordt eraan herinnerd dat de totale investering in dit project tot 460 miljoen DEM is opgelopen, terwijl de bijdrage van de BvS nog altijd 276,3 miljoen DEM bedraagt. Derhalve zal het eigen aandeel van Dow in de financiering van deze nieuwe investeringsprojecten stijgen.
B. Energieleveringsovereenkomsten
(91) De studie die in opdracht van de Commissie door een onafhankelijke deskundige is opgesteld en waarbij de redenen voor de prijsverschillen bij de energieleveringen grondig werden onderzocht, komt tot de conclusie dat de energieleveringsovereenkomsten tussen VKR en BSL niet noodzakelijkerwijs een spill-over-effect zullen hebben of aanleiding geven tot de veronderstelling dat staatssteun die voor andere doeleinden is toegekend, oneigenlijk wordt gebruikt. Bovendien wordt in de studie vastgesteld dat de bijdrage van BSL aan de bouw van de centrale een gangbare praktijk in Duitsland is en zelfs in de Duitse energiewet is voorzien.
(92) Bijgevolg houden de energieleveringsovereenkomsten geen steunelementen in.
C. De twee aanvullende infrastructuurprojecten
(93) Ervan uitgaande dat Duitsland de aangekondigde aanpassingen van de derde en vierde wijzigingsovereenkomst zal vastleggen in een vijfde wijzigingsovereenkomst, komt de Commissie in het licht van het voorgaande tot de conclusie dat voor geen van de punten ten aanzien waarvan de procedure van artikel 88, lid 2, opnieuw was ingeleid, inbreuk is gemaakt op Beschikking 96/545/EG. Voor één punt dat niet uitdrukkelijk in Beschikking 96/545/EG werd behandeld, moet de Commissie evenwel nog nagaan of dit eveneens onder de beschikking valt. Het gaat hier om de financiering van de beide infrastructuurprojecten door de BvS, die in de plaats komt van haar participatie in de butadieenfabriek en in de niet-gerealiseerde bouw van de propaantank, die als onderdeel van verschillende projecten door de Commissie werd goedgekeurd in Beschikking 96/545/EG, teneinde BSL te helpen structurele nadelen te overwinnen. Derhalve moet worden nagegaan of de twee infrastructuurprojecten beantwoorden aan de motivering voor deze verschillende projecten waarvoor de Commissie steunmaatregelen ten belope van in totaal 384 miljoen DEM goedgekeurd heeft en vooruitbetalingen van de BvS aan BSL plaatsgevonden hebben.
(94) BSL zal stellig de voornaamste begunstigde van beide infrastructuurprojecten zijn. Anderzijds zullen ook andere ondernemingen hiervan flink profiteren. BSL is niet de enige fabrikant binnen de nieuwe chemiedriehoek in Schkopau. Een pijpleiding die ook ter beschikking staat van andere fabrikanten in deze regio, kan bijdragen tot de ontwikkeling van het hele industriegebied. Dit geldt eveneens voor een rechtstreekse autowegaansluiting. Beide projecten kunnen er derhalve toe bijdragen om de ongetwijfeld aanwezige structurele tekortkomingen van de betreffende vestigingsplaatsen te verhelpen. Voorts dient rekening te worden gehouden met het feit dat deze twee infrastructuurprojecten in de plaats komen van een ander infrastructuurproject, te weten de niet-gebouwde propaantank, waarvoor de Commissie in Beschikking 96/545/EG steun had goedgekeurd. De gevolgen van de beide infrastructuurprojecten voor de markt zullen zeker niet negatiever zijn dan die van de door de Commissie toegestane tank. De door de Commissie toegestane bijdrage van de BvS van 384 miljoen DEM voor dit onderdeel van het herstructureringsprogramma zal niet stijgen, doch onveranderd blijven. Dit betekent dat de Commissie geen goedkeuring hoeft te verlenen voor de toekenning van extra overheidsmiddelen maar alleen voor de wijziging van de bestemming van reeds goedgekeurde steun, die meteen na Beschikking 96/545/EG in de vorm van vooruitbetalingen ter beschikking van BSL is gesteld.
VI. CONCLUSIE
(95) Uit de procedure van artikel 88, lid 2, is gebleken dat er geen extra steun ten gunste van BSL wordt verleend, dat de uit te keren steun overeenkomt met het bedrag en beperkt is tot de capaciteit die door de Commissie op 29 mei 1996 werd goedgekeurd. Voorts werd vastgesteld dat de energieleveringsovereenkomsten geen steunelementen bevatten. De Commissie komt derhalve tot de slotsom dat de geringe afwijkingen van de oorspronkelijke privatiseringsovereenkomst verenigbaar zijn met de principes die in Beschikking 96/545/EG zijn vastgelegd,
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
De derde en vierde wijzigingsovereenkomst die tussen Dow/Buna SOW Leuna Olefinverbund GmbH (BSL) en de Bundesanstalt für vereinigungsbedingte Sonderausgaben (BvS) zijn gesloten, zijn in overeenstemming met Beschikking 96/545/EG, waarbij steun voor de privatisering van BSL werd toegestaan mits aan de in artikel 2 vervatte voorwaarden zou worden voldaan.
Artikel 2
1. Duitsland dient een wijzigingsovereenkomst in waarin is vastgelegd dat:
a) de BvS niet zal deelnemen aan de financiering van de kosten van de capaciteitsverhoging van de benzeenfabriek ten belope van 30,5 miljoen DEM en dat
b) de financiering van de butadieenfabriek volledig buiten het herstructureringsprogramma wordt gehouden, dat wil zeggen dat de BvS de bouw van deze fabriek niet meer financiert.
2. Binnen een maand na sluiting van de vijfde wijzigingsovereenkomst zal hiervan een kopie aan de Commissie worden toegezonden.
Artikel 3
De in Beschikking 96/545/EG vastgelegde bepalingen en voorwaarden blijven gelden. Dit geldt in het bijzonder voor de verplichting van Duitsland om de Commissie halfjaarlijkse verslagen over de vorderingen bij de herstructurering en over de door de BvS uitgekeerde steun te doen toekomen.
Artikel 4
Duitsland stelt de Commissie binnen twee maanden na de datum van kennisgeving van deze beschikking in kennis van de maatregelen die zijn getroffen om aan deze beschikking gevolg te geven.
Artikel 5
Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.
Gedaan te Brussel, 26 mei 1999.
Voor de Commissie
Karel VAN MIERT
Lid van de Commissie
(1) PB C 128 van 25.4.1998, blz. 13.
(2) PB L 239 van 19.9.1996, blz. 1.
(3) Zie voetnoot 1.
(4) Deze kraakinstallatie is geen eigendom van Dow, maar van Unipetrol, een onderneming van de Tsjechische staat, waarvan de privatisering op handen is.
(5) Zie hoofdstuk IV, punt 9.
(6) Zie hoofdstuk III, punt 3, van Beschikking 96/545/EG.
(7) Zie hoofdstuk IV, punt 6.9, van Beschikking 96/545/EG.
(8) Zie punt 9.1 van het besluit van de Commissie van 10 december 1997. Deze investeringen worden in punt 8.1.2 van de door de Commissie goedgekeurde privatiseringsovereenkomst genoemd.