Verordening (EG) nr. 603/1999 van de Raad van 15 maart 1999 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van bindtouw van polypropyleen van oorprong uit Polen, de Tsjechische Republiek en Hongarije en tot definitieve inning van het voorlopig ingestelde recht
Verordening (EG) nr. 603/1999 van de Raad van 15 maart 1999 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van bindtouw van polypropyleen van oorprong uit Polen, de Tsjechische Republiek en Hongarije en tot definitieve inning van het voorlopig ingestelde recht
VERORDENING (EG) Nr. 603/1999 VAN DE RAAD van 15 maart 1999 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van bindtouw van polypropyleen van oorprong uit Polen, de Tsjechische Republiek en Hongarije en tot definitieve inning van het voorlopig ingestelde recht
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1),
inzonderheid op artikel 9, lid 4,
Gezien het voorstel dat de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité heeft ingediend,
Overwegende hetgeen volgt:
A. VOORLOPIGE MAATREGELEN
(1) Bij Verordening (EG) nr. 2107/98 van de Commissie (2) (hierna de "verordening voorlopig recht" genoemd) werden voorlopige rechten ingesteld op de invoer van bindtouw van polypropyleen van oorsprong uit Polen, de Tsjechische Republiek, Hongarije en Saudi-Arabië. Alle medewerkende Hongaarse exporterende producenten en één medewerkende Tsjechische exporterende producent boden prijsverbintenissen aan die bij de verordening voorlopig recht en bij Verordening (EG) nr. 2649/98 werden aanvaard.
B. DAAROPVOLGENDE PROCEDURE
(2) Nadat de voorlopige maatregelen waren ingesteld diende een aantal exporterende producenten en importeurs van het betrokken product schriftelijk opmerkingen in. Partijen die hiertoe een verzoek hadden ingediend werden in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord.
(3) Sedert de publicatie van de verordening voorlopig recht is de Commissie alle informatie die zij nodig achtte voor haar definitieve conclusies blijven verzamelen en verifiëren en voerde zij onderzoek uit ten kantore van de volgende ondernemingen:
a) Klagende communautaire producenten
- Pippo Tuote Oy, Outokumpu, Finland
- Irish ropes, Kildare, Ierland
b) Exporterende producent
WKI Isoliertechnik Spolska z.o.o., Weltyn, Polen
(4) De partijen werden op de hoogte gebracht van de essentiële feiten en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was de instelling van definitieve antidumpingrechten aan te bevelen alsmede de definitieve inning van de bedragen die uit hoofde van het voorlopig recht waren zekergesteld. Tevens werd een termijn bepaald waarbinnen zij na deze bekendmaking opmerkingen konden indienen.
(5) De mondeling en schriftelijk ingediende opmerkingen van de belanghebbende partijen werden in overweging genomen en, waar van toepassing, werd hiermee rekening gehouden in de definitieve conclusies.
C. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
(6) Omdat geen nieuwe informatie werd ingediend werden de voorlopige conclusies, zoals uiteengezet in de overwegingen 6 tot en met 8 van de verordening voorlopig recht bevestigd.
D. DUMPING
1. Polen
a) Medewerking
(7) Zoals beschreven in overweging 9 van de verordening voorlopig recht waren de antwoorden van twee ondernemingen op de vragenlijst onbruikbaar voor het onderzoek omdat aan de hand van de verstrekte informatie de normale waarde en de uitvoerprijzen niet nauwkeurig konden worden vastgesteld. Nadat de voorlopige maatregelen waren goedgekeurd verzochten deze twee ondernemingen de onnauwkeurigheden in hun eerdere antwoorden te mogen corrigeren en alsnog in aanmerking te mogen komen voor een verificatie.
(8) Eén van deze ondernemingen voerde aan dat zij een kleine onderneming was met slechts een beperkte exportactiviteit tijdens het onderzoektijdvak en beperkte hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan de eisen van het onderzoek. Dit verzoek voor een verificatie achteraf kon niet worden aanvaard omdat, zoals reeds duidelijk was gemaakt toen de onderneming op de hoogte werd gebracht van het feit dat zij onvoldoende medewerking had verleend, dit discriminatie zou inhouden ten aanzien van andere ondernemingen die zich wel de inspanning hadden getroost om naar behoren mee te werken. Voorts was de onderneming op de hoogte gebracht van de gevolgen van niet-medewerking en meer dan eens in de gelegenheid gesteld om de onnauwkeurigheden in haar antwoorden op de vragenlijst te corrigeren.
(9) De andere onderneming verklaarde dat zij ten onrechte van de veronderstelling was uitgegaan dat zij op een ander niveau actief was dan alle overige Poolse ondernemingen die betrokken waren bij het onderzoek omdat zij hoofdzakelijk bindtouw vervaardigde in het kader van de regeling voor passieve veredeling waarbij op de communautaire markt gekochte grondstoffen in Polen werden verwerkt tot eindproducten alvorens naar de Gemeenschap te worden uitgevoerd. Als gevolg van deze bijzondere situatie had de onderneming ten onrechte gemeend niet betrokken te zijn bij het antidumpingonderzoek als zodanig en had zij aanvankelijk de vragenlijst dan ook niet volledig beantwoord. De Commissie was van oordeel dat wanneer zij deze onderneming zou toestaan aanvullende informatie in te dienen dit, gezien de bijzondere situatie van de onderneming in vergelijking met de overige Poolse producenten, geen discriminatie zou inhouden ten opzichte van andere ondernemingen die hun medewerking hebben verleend. De onderneming werd derhalve in de gelegenheid gesteld de nodige informatie in te dienen die vervolgens werd geverifieerd. De resultaten hiervan worden uiteengezet in de overwegingen 13 en 15.
(10) Een derde onderneming die zich pas bekendmaakte nadat de verordening voorlopig recht was gepubliceerd vroeg of zij alsnog kon meewerken aan de procedure. Dit verzoek werd afgewezen omdat de termijn voor beantwoording van de vragenlijst reeds lang was verstreken.
b) Normale waarde
(11) Twee ondernemingen betwistten de winstmarge die de Commissie had gebruikt voor de berekening van de normale waarden en stelden een lagere winstmarge voor. Eén onderneming voerde aan dat bij de berekening van de normale waarde geen rekening was gehouden met het feit dat de winstmarges in de bindtouwsector aan de lage kant zijn en sterk onderhevig zijn aan seizoen- en klimaatschommelingen. Als alternatief stelde deze onderneming voor uit te gaan van de marge van alle activiteiten van de onderneming, met inbegrip van andere producten dan de producten die werden onderzocht. De andere onderneming betoogde dat zij als relatief nieuwe producent van bindtouw niet over de middelen beschikte om het bestaande niveau van de verkoopprijzen op de markt te beïnvloeden en zo de hogere marge te verkrijgen waarvan de Commissie was uitgegaan.
De Commissie is van oordeel dat de winstmarge die was gebruikt voor de berekening van de normale waarde correct was vastgesteld, overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening, d.w.z. de gewogen gemiddelde winstmarge op de verkoop van de enige medewerkende Poolse exporterende producent die voldoende hoeveelheden van het soortgelijk product in het normale handelsverkeer op de binnenlandse markt had verkocht. Deze verzoeken konden derhalve niet worden aanvaard.
(12) Bij het nieuw onderzoek van de berekeningen werd besloten dat een aanpassing voor technische kenmerken bij de berekening van de normale waarde voor drie Poolse exporterende producenten niet was vereist (zie overweging 18).
(13) De verkoop van bindtouw op de Poolse binnenlandse markt van de onderneming WKI Isoliertechnik Spolska z.o.o. (hierna "WKI" genoemd) was over het algemeen representatief, d.w.z. deze vertegenwoordigde 5 % of meer van de naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheden. De afzonderlijke soorten bindtouw die naar de Gemeenschap werden uitgevoerd kwamen echter niet overeen met die welke op de binnenlandse markt werden verkocht. De normale waarde werd derhalve berekend, overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening. De normale waarde werd evenals bij de overige medewerkende Poolse producenten berekend op basis van de productiekosten in Polen (inclusief verkoop-, algemene en administratieve - VA& A-kosten) vermeerderd met een redelijk bedrag voor winst. De eigen VA& A-kosten van de onderneming werden gebruikt. De winstmarge werd overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder a) van de basisverordening berekend aan de hand van de winstmarge die was vastgesteld voor de enige medewerkende producent in Polen die voldoende hoeveelheden van het soortgelijk product tijdens normale handelstransacties op de binnenlandse markt had verkocht.
c) Prijs bij uitvoer, vergelijking en dumpingmarge
(14) Na de bekendmaking van de definitieve conclusies van de Commissie, signaleerde een onderneming een tikfout in de berekening van haar dumpingmarge. De berekening werd opnieuw nagetrokken en de fout werd rechtgezet. De Poolse exporterende producenten hebben hierover geen opmerkingen ingediend. Na de berekeningen opnieuw te hebben onderzocht zijn de dumpingmarges als volgt vastgesteld:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
(15) Alle verkooptransacties van het betrokken product op de communautaire markt van WKI vonden plaats met verbonden afnemers in de Gemeenschap. De prijzen bij uitvoer werden derhalve overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening berekend op basis van de prijs waartegen de ingevoerde producten voor het eerst werden doorverkocht aan een onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap. Voor deze onderneming werd de gewogen gemiddelde normale waarde per soort van het betrokken product vergeleken met de gewogen gemiddelde prijs bij uitvoer, overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening. De gewogen gemiddelde dumpingmarge bedraagt, uitgedrukt als een percentage van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
(16) Omdat de omvang van de invoer van de medewerkende Poolse exporterende producenten, met inbegrip van WKI, is gestegen van minder dan 70 % tot meer dan 90 %, werd de dumpingmarge voor de overige ondernemingen in Polen herzien. De herziene residuele dumpingmarge die nu is vastgesteld op het niveau van de hoogste dumpingmarge voor een medewerkende onderneming in Polen, bedraagt, uitgedrukt als een percentage van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring 46 %.
2. Tsjechische Republiek
a) Normale waarde
(17) Een van de twee Tsjechische exporterende producenten voerde aan dat de normale waarde was berekend voor verschillende soorten bindtouw die waren verkocht op de binnenlandse markt. Volgens deze onderneming had de normale waarde voor deze soorten derhalve gebaseerd moeten worden op de overeenkomstige verkoopprijzen op de binnenlandse markt. Dit verzoek kon echter niet worden aanvaard omdat de op de binnenlandse markt verkochte producten over het algemeen niet overeenkwamen met die welke verkocht werden voor de uitvoer en in de weinige gevallen waarin dit wel het geval zou zijn vond dergelijke verkoop niet plaats tijdens normale handelstransacties.
(18) Dezelfde onderneming zette vraagtekens bij een kleine aanpassing voor technische kenmerken die de Commissie had uitgevoerd in de verordening voorlopig recht bij de berekening van de normale waarde. Na deze argumenten zorgvuldig te hebben onderzocht werd vastgesteld dat de aanpassing uiteindelijk niet kon worden gerechtvaardigd en werden de berekeningen dienovereenkomstig gecorrigeerd.
(19) Tot slot voerde dezelfde onderneming aan dat de winstmarge die de Commissie had gebruikt voor de berekening van de normale waarde te hoog was en niet overeenstemde met de werkelijke situatie in de bindtouwsector waar de winstmarges lager waren. In dit verband moet erop worden gewezen dat de winstmarges werden berekend overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening op grond van de winst die was verkregen op de binnenlandse verkoop van het soortgelijk product door de betrokken producent. Het verzoek werd derhalve afgewezen en de voorlopige conclusies worden bevestigd.
b) Prijs bij uitvoer
(20) Er werden geen opmerkingen ontvangen.
c) Vergelijking
(21) Beide Tsjechische ondernemingen vroegen om een aanpassing van het handelsniveau omdat de binnenlandse verkoop volgens hen voor eindgebruikers was bestemd terwijl de verkoop bij uitvoer naar distributeurs ging. Dit kan echter niet met bewijsmateriaal worden gestaafd. Bij één onderneming werd inderdaad vastgesteld dat de verkoop bij uitvoer alsmede de verkoop op de binnenlandse markt voor eindgebruikers was bestemd; in het geval van de andere onderneming bleek een belangrijk deel van de verkoop op de binnenlandse markt bestemd te zijn voor distributeurs en kon de onderneming niet aantonen dat er consequente en duidelijke verschillen waren met betrekking tot de functies en de prijzen van de verkoper voor de verschillende handelsniveaus op die markt. Deze verzoeken konden derhalve niet worden aanvaard.
(22) Eén onderneming voerde aan dat exporttransacties waren vergeleken met binnenlandse transacties van een aanzienlijk geringere omvang, hetgeen normaal gesproken hogere verkoopprijzen zou betekenen. De binnenlandse verkoop bleek echter voldoende representatief en had plaatsgevonden tijdens normale handelstransacties zodat een billijke vergelijking mogelijk was overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening. Het simpele feit dat de hoeveelheid die gemiddeld per transactie op de binnenlandse markt werd verkocht kleiner was dan de gemiddelde hoeveelheid die per transactie voor uitvoer werd verkocht wordt onvoldoende geacht voor een aanpassing van de normale waarde.
d) Dumpingmarge
(23) Na een herziening van de berekeningen luiden de dumpingmarges als volgt:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
De residuele dumpingmarge wordt vastgesteld op 24,8 %.
3. Hongarije
a) Normale waarde
(24) Eén onderneming maakte bezwaar tegen de methode die de Commissie had gebruikt om de normale waarde te berekenen. De VA& A-kosten met betrekking tot de dochteronderneming van deze onderneming zouden volgens haar niet mogen worden meegerekend bij de berekening van de normale waarde omdat de dochteronderneming zich met een andere verkoopactiviteit bezighield. Onderzoek wees echter uit dat het grootste deel van de verkoop van bindtouw op de binnenlandse markt via deze dochteronderneming had plaatsgevonden. Omdat de verkoop van bindtouw op de binnenlandse markt vanzelfsprekend VA& A-kosten met zich bracht moest hier dan ook rekening mee worden gehouden bij de berekening van de kosten van de dochteronderneming. Bij het vaststellen van de VA& A-kosten van de moederonderneming dient derhalve rekening te worden gehouden met deze kosten. De voorlopige bevindingen worden derhalve bevestigd.
(25) Eén andere onderneming voerde aan dat de productiekosten die zij had ingediend voor een specifiek soort bindtouw voor één maand hoger waren dan in de overige maanden en derhalve buiten beschouwing moesten blijven. De onderneming kon hiervoor echter geen bevredigende verklaring geven en het verzoek werd derhalve afgewezen.
b) Prijs bij uitvoer, vergelijking en dumpingmarge
(26) Ten aanzien van de vaststelling van de prijs bij uitvoer, de vergelijking en de dumpingmarge zoals uiteengezet in de verordening voorlopig recht werden geen opmerkingen ontvangen. De voorlopige bevindingen met betrekking tot de dumpingmarges worden derhalve als volgt bevestigd:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
De residuele dumpingmarge blijft 33,3 %.
4. Saudi-Arabië
(27) Op grond van de conclusies inzake de schadedrempel (zie overweging 71) werd geen definitieve vaststelling gedaan inzake dumping ten aanzien van de enige medewerkende exporterende producent.
E. COMMUNAUTAIRE BEDRIJFSTAK
(28) Gezien het ontbreken van nieuwe informatie worden de voorlopige conclusies zoals uiteengezet in overweging 35 van de verordening voorlopig recht bevestigd.
F. SCHADE
1. Algemeen
(29) Gezien de conclusies inzake de schadedrempel (zie overweging 71) werd de invoer uit Saudi-Arabië uitgesloten van het schadeonderzoek.
2. Communautair verbruik
(30) Bij het vaststellen van het totaal zichtbaar verbruik op de communautaire markt werd de totale verkoop van de communautaire bedrijfstak alsmede de verkoop van de overige niet-medewerkende communautaire producenten op de communautaire markt toegevoegd aan de invoer op dezelfde markt.
De hoeveelheid van de ingevoerde producten werd met het oog op de definitieve conclusies, vastgesteld op basis van de gecorrigeerde Eurostat-cijfers zoals uiteengezet in overweging 36 van de verordening voorlopig recht. De Commissie bleef haar onderzoek voortzetten nadat het voorlopig recht was ingesteld en verkreeg en verifieerde nieuwe gegevens. Dit leidde tot een verandering van het zichtbaar verbruik voor de periode in kwestie (d.w.z. de periode tussen 1994 en het onderzoektijdvak) als gevolg van de aangepaste invoercijfers die hoofdzakelijk betrekking hadden op Polen. Op deze basis steeg het communautair verbruik van 40 231 ton in 1994 tot 51 788 ton in 1996 waarna het relatief stabiel bleef en tijdens het onderzoektijdvak 51 288 ton bereikte, hetgeen een totale stijging van 27 % betekent over de periode in kwestie.
3. Concurrentieverstorend gedrag
(31) De Poolse exporterende producenten bleven na de bekendmaking aanvoeren dat de berekening van de prijsonderbiedingsmarges alsmede de conclusies inzake andere schadefactoren, oorzakelijk verband en het belang van de Gemeenschap, naar aanleiding van twee onderzoeken die door de Commissie zouden zijn ingesteld inzake concurrentieverstorende praktijken van de communautaire producenten van polypropyleenkorrels en de communautaire producenten van bindtouw niet meer klopten.
(32) De Poolse exporterende producenten konden niet met bewijsmateriaal aantonen dat er sprake was van onderling afgestemde gedragingen voor grondstoffen en bindtouw. Hoewel het onderzoek naar definen en polydefinen, zoals polypropyleen, in 1995 werd gestart (zaak IV/E-35.765) leverde dit niets op en werd deze zaak gesloten. De Commissie stelde vast dat voor bindtouw geen officiële klacht was ingediend en dat er evenmin sprake was van een hangende klacht.
(33) De Poolse exporterende producenten voerden verder aan dat besprekingen hadden plaatsgevonden tussen de communautaire producenten en de Poolse exporterende producenten hetgeen op zich als concurrentieverstorend gedrag kan worden bestempeld. Dit overleg vond echter plaats in het kader van de textielovereenkomst, zoals daarin was bepaald.
(34) In het licht van het bovenstaande werd geconcludeerd dat de genoemde argumenten ongegrond waren.
4. Omvang van de met dumping ingevoerde producten en marktaandeel ervan
a) Cumulatie
(35) Omdat voor de overige drie landen, d.w.z. de Tsjechische Repbuliek, Hongarije en Polen geen nieuwe informatie werd ontvangen worden de conclusies zoals vervat in overweging 37 van de verordening voorlopig recht, bevestigd.
b) Omvang, waarde en marktaandeel van de invoer uit de betrokken exportlanden
(36) De omvang van de invoer uit de drie overige betrokken landen steeg van 5 264 ton in 1994 tot 14 147 ton tijdens het onderzoektijdvak, hetgeen neerkomt op een stijging van 169 %.
(37) Wat betreft het marktaandeel gebaseerd op het totale communautair verbruik, steeg de marktpenetratie van de met dumping ingevoerde producten uit de drie betrokken landen qua omvang van 13 % in 1994 tot 27,6 % tijdens het onderzoektijdvak d.w.z. met 111 %.
c) Prijzen van de met dumping ingevoerde producten
(38) De vergelijking wees uit dat prijsonderbiedingsmarges (berekend op basis van een vergelijking van de gewogen gemiddelden) uitgedrukt als een percentage van de gemiddelde verkoopprijzen van de communautaire bedrijfstak als volgt uiteenliepen: voor Polen van 4,7 % tot 16,3 % met een totaal gewogen gemiddelde van 11,9 %, voor de Tsjechische Republiek van 16,1 % tot 19,2 % met een totaal gewogen gemiddelde van 16,1 % en voor Hongarije van 16,9 % tot 21,4 % met een totaal gewogen gemiddelde van 18,2 %.
(39) Een Hongaarse exporterende producent voerde aan dat de Commissie bij haar berekening van onderbieding rekening zou moeten houden met de prijs waartegen deze onderneming polypropyleenkorrels in Hongarije had gekocht. Dit argument moet worden afgewezen omdat in een prijsonderbiedingsanalyse de daadwerkelijke invoerprijzen in de Gemeenschap uit de desbetreffende landen worden vergeleken met de werkelijke prijzen van de communautaire bedrijfstak.
5. Situatie van de communautaire bedrijfstak
(40) Zoals uiteengezet in overweging 3 bleef de Commissie na de publicatie van de verordening voorlopig recht alle informatie die zij nodig achtte voor haar definitieve conclusies verzamelen en verifiëren en voerde zij onderzoek uit ten kantore van de communautaire producenten van het betrokken product. Dit leidde tot de conclusies inzake schade-indicatoren die aanmerkelijk verschilden van die welke in de verordening voorlopig recht waren opgenomen. Voor alle duidelijkheid worden de schade-indicatoren hieronder beschreven:
a) Productie, capaciteit en capaciteitsbenutting
(41) De productie van de communautaire bedrijfstak steeg tijdens de betrokken periode van 28 877 ton in 1994 tot 33 557 ton in het onderzoektijdvak. Dit betekent een totale stijging van 16 %. De productie steeg minder snel dan het communautair verbruik dat tijdens de betrokken periode met 27 % steeg.
(42) Op basis van de in overweging 43 van de verordening voorlopig recht beschreven methode steeg de capaciteit van 42 232 ton in 1994 tot 46 484 ton tijdens het onderzoektijdvak d.w.z. met 10 %. Deze stijging kwam overeen met de verwachtingen ten aanzien van de groei van de markt. De capaciteitsbenutting vertoonde tijdens de betrokken periode een lichte stijging van 68,4 % in 1994 tot 72,2 % in het onderzoektijdvak.
b) Hoeveelheden
(43) De hoeveelheden die de communautaire bedrijfstak op de communautaire markt verkocht stegen tijdens de betrokken periode van 24 840 ton in 1994 tot 26 796 ton in het onderzoektijdvak. Dit komt neer op een totale stijging van 8 %.
c) Marktaandeel
(44) Het marktaandeel van de communautaire bedrijfstak daalde van 61,7 % in 1994 tot 58,3 % in 1995, 57,7 % in 1996 en 52,2 % tijdens het onderzoektijdvak. Het totale verlies aan marktaandeel bedroeg tussen 1994 en het onderzoektijdvak 9,5 percentpunten.
d) Voorraden
(45) De voorraden stegen aanzienlijk tussen 1994 en het onderzoektijdvak, namelijk met 42 %.
e) Gemiddelde verkoopprijs en prijsontwikkeling
(46) De gewogen gemiddelde prijzen van het betrokken product dat door de communautaire bedrijfstak op de communautaire markt werd verkocht fluctueerden gedurende de betrokken periode en stegen in totaal met 11 %.
f) Winstgevendheid
(47) De winstgevendheid van de communautaire bedrijfstak, daalde, uitgedrukt als een percentage van de nettoverkoop, van een gewogen gemiddelde winst van 3,5 % in 1994 tot 1,3 % in het onderzoektijdvak. De financiële situatie ging sterk achteruit vanaf 1995, d.w.z. van een winst van 13,4 % tot een winst van 1,3 % in het onderzoektijdvak.
g) Investeringen
(48) De jaarlijkse investeringen van de communautaire bedrijfstak stegen over de gehele lijn van 1,17 miljoen ECU in 1994 tot 1,29 miljoen ECU in het onderzoektijdvak, met een piek van 3,26 miljoen ECU in 1996. Dit betekent een totale stijging van 11 % tijdens de betrokken periode.
h) Werkgelegenheid
(49) De werkgelegenheid steeg van 590 arbeidsplaatsen in 1994 tot 722 in 1995. Sedert 1995 daalde de werkgelegenheid in de communautaire bedrijfstak tot 669 arbeidsplaatsen, d.w.z. met 7,3 %.
i) Opmerkingen inzake schade
(50) De belanghebbende partijen voerden aan dat de situatie van de communautaire bedrijfstak als stabiel of goed kan worden bestempeld. De daling van het marktaandeel en de winstgevendheid tijdens de betrokken periode zou geen schade-indicator kunnen zijn omdat dit werd gecompenseerd door een verbetering van andere schade-indicatoren.
Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening kan één enkele schadefactor op zich niet noodzakelijkerwijze doorslaggevend zijn voor de situatie van de communautaire bedrijfstak. In dit geval is men van oordeel dat de volgende schade-indicatoren zoals communautaire productie, capaciteitsbenutting, verkoop, verkoopprijzen, investeringen, werkgelegenheid tijdens het onderzoektijdvak geen negatieve trend vertoonden.
De hier beschreven situatie dient dan ook te worden gezien in het licht van de toename van het communautaire verbruik die reeds lang een stijgende lijn laat zien. Tijdens het onderzoektijdvak daalde de productie minder snel dan het communautaire verbruik. Ondanks de stijging van de productiviteit tijdens hetzelfde tijdvak leed de communautaire bedrijfstak een belangrijk verlies met betrekking tot haar marktaandeel op een moment waarop het communautair verbruik met 27 % was gestegen. De financiële resultaten van de communautaire bedrijfstak toonden vanaf 1995 verder een belangrijke achteruitgang met winsten die daalden van 13,4 % tot 1,3 % van de nettoverkoop in het onderzoektijdvak. Verder ondervond de communautaire bedrijfstak aanmerkelijke prijsdruk van de met dumping ingevoerde producten gedurende de gehele betrokken periode, waarbij de prijsonderbieding opliep tot 21,4 % tijdens het onderzoektijdvak.
(51) De exporterende producenten betoogden dat de werkgelegenheid was gestegen. Na een stijging in 1996 liet de werkgelegenheid tijdens het onderzoektijdvak echter weer een dalende lijn zien. Wat de investeringen betreft moet worden opgemerkt dat één communautaire producent te maken kreeg met een fabrieksbrand en in 1996 gedwongen was zijn productiemachines te vervangen. Dit is één van de redenen voor de toegenomen investeringen tijdens het betrokken tijdvak.
6. Conclusie inzake schade
(52) Omdat geen andere argumenten werden ingediend met betrekking tot de situatie van de communautaire bedrijfstak en in het licht van het bovenstaande wordt de conclusie bevestigd dat de communautaire bedrijfstak aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 1, van de basisverordening, zoals uiteengezet in de overwegingen 36 tot en met 51 van de verordening voorlopig recht.
G. OORZAAK VAN DE SCHADE
1. Gevolgen van de invoer met dumping
(53) Gezien de conclusies inzake cumulatie zoals uiteengezet in overweging 35, werden de bevindingen ten aanzien van de hoeveelheden en het marktaandeel van de met dumping ingevoerde producten uit de betrokken landen dienovereenkomstig gewijzigd. De met dumping ingevoerde hoeveelheden afkomstig uit Polen, de Tsjechische Republiek en Hongarije stegen tussen 1994 en het onderzoektijdvak aanzienlijk (169 %). Tussen 1994 en 1995 steeg de hoeveelheid met dumping ingevoerde producten in de Gemeenschap met 62 % en tussen 1996 en het onderzoektijdvak deed zich een verdere belangrijke stijging voor. Dit had tot gevolg dat het gecumuleerde totale marktaandeel van de invoer uit de drie exporterende landen steeg van 13,1 % in 1994 tot 27,6 % in het onderzoektijdvak, dit wil zeggen met 14,5 percentpunten. Het marktaandeel van de communautaire bedrijfstak daarentegen daalde met 9,5 percentpunten tussen 1994 en het onderzoektijdvak. De communautaire bedrijfstak verloor tussen 1996 en 1997 alleen al 5,4 percentpunten qua marktaandeel, de periode waarin de stijging van de invoer uit de betrokken exportlanden bijzonder belangrijk werd.
(54) De prijzen van de met dumping ingevoerde producten onderboden bovendien de prijzen van de communautaire bedrijfstak tijdens de gehele betrokken periode in aanzienlijke mate, met inbegrip van de periode vanaf 1995 zodat neerwaartse druk werd uitgeoefend op de verkoopprijzen van de communautaire bedrijfstak.
De daling van de winstgevendheid in de communautaire bedrijfstak tussen 1995 en het onderzoektijdvak hield derhalve duidelijk verband met de onder druk staande verkoopprijzen in die periode hetgeen samenviel met het tijdstip waarop de invoer met dumping met belangrijke prijsonderbieding plaatsvond.
(55) Eén exporterende producent voerde aan dat de door hem uitgevoerde hoeveelheden naar de Gemeenschap dusdanig klein waren in vergelijking met het communautair verbruik van het betrokken product tijdens het onderzoektijdvak dat zij nauwelijks enige schade hadden kunnen toebrengen aan de communautaire bedrijfstak. Dit argument moest worden afgewezen omdat de hoeveelheid door één individuele onderneming uitgevoerde producten niet relevant is voor het vaststellen van de omvang van de schade die werd berokkend aan de communautaire bedrijfstak omdat de schade wordt beoordeeld voor landen in hun geheel en niet met betrekking tot afzonderlijke ondernemingen.
2. Gevolgen van andere factoren
a) Algemeen
(56) De medewerkende exporterende producenten betoogden dat eventuele aanmerkelijke schade die was geleden door de communautaire bedrijfstak niet kon worden toegeschreven aan de invoer van oorsprong uit de drie betrokken landen.
Volgens hen was de winstgevendheid van de communautaire bedrijfstak tussen 1995 en het onderzoektijdvak gedaald als gevolg van de prijsinflatie van grondstoffen die waren betaald door de communautaire bedrijfstak. Een eventuele daling van de winstgevendheid in deze periode zou volgens hen te wijten zijn aan de gestegen vaste kosten, met name de afschrijvingskosten en de interest in verband met de aanzienlijke investeringen van de communautaire bedrijfstak.
In overweging 58 van de verordening voorlopig recht had de Commissie het argument met betrekking tot de prijzen van de grondstoffen reeds weerlegd door te stellen dat de communautaire bedrijfstak zijn prijzen niet voldoende kon verhogen als gevolg van de belangrijke prijsonderbieding die was geconstateerd voor de invoer uit de betrokken exportlanden.
(57) Wat betreft de gevolgen van de investeringen van de communautaire bedrijfstak voor de winstgevendheid was de Commissie van oordeel dat deze van marginaal belang waren voor de productiekosten van de communautaire bedrijfstak tijdens de betrokken periode, hoofdzakelijk omdat eventuele kosten met betrekking tot deze nieuwe investeringen worden gecompenseerd door een verhoogde productiviteit en een algemene verlaging van andere algemene en administratieve kosten.
b) Andere invoer
(58) Met betrekking tot de gevolgen van de invoer uit andere landen werden geen opmerkingen ontvangen. De bevindingen en conclusies inzake de gevolgen van de invoer uit andere landen dan Polen, de Tsjechische Republiek en Hongarije voor de nadelige situatie van de communautaire bedrijfstak, zoals beschreven in overweging 54 van de verordening voorlopig recht worden bevestigd.
c) Europaovereenkomsten
(59) De Hongaarse exporterende producenten voerden aan dat de Commissie bij haar voorlopige conclusies geen onderscheid had gemaakt tussen de groei van de invoer die was veroorzaakt door dumping en de groei van de invoer die het gevolg was van de tenuitvoerlegging van de Europaovereenkosmt die leidde tot een verbeterde toegang tot de communautaire markt.
De Europaovereenkomst is weliswaar duidelijk gericht op het tot stand brengen van preferentiële handelsbetrekkingen met Hongarije, door middel van de geleidelijke afschaffing van invoerrechten op bindtouw van 9 % tot 0 %, maar betekent niet dat de Gemeenschap geen stappen kan ondernemen wanneer sprake is van onbillijke handelspraktijken. De prijsonderbieding en dumping die in dit onderzoek werden vastgesteld voor de drie betrokken landen kunnen niet worden verklaard door de verlaging van de eerder geldende rechten. Onder deze omstandigheden wordt de geleidelijke afschaffing van het recht onvoldoende geacht om het oorzakelijk verband te verbreken tussen de invoer met dumping en de aanmerkelijke schade die werd geleden door de communautaire bedrijfstak.
Dit argument kon derhalve niet worden aanvaard.
d) Gevolgen van de ontmanteling van de Multivezelovereenkomst (MVO)
(60) De Poolse exporterende producenten voerden aan dat de Commissie bij haar voorlopige conclusies geen rekening had gehouden met het feit dat de ontmanteling van de MVO zou leiden tot een verlies van marktaandeel en deels een verklaring zou vormen voor de prijssuppressie die de communautaire bedrijfstak ondervond.
Tijdens het onderzoektijdvak was de invoer uit Polen onderworpen aan contingenten overeenkomstig de textielovereenkomst tussen de Gemeenschap en Polen. De relevante contingenten voor 1995, 1996 en 1997 bedroegen achtereenvolgens 5 281, 5 545 en 5 823 ton. Poolse exporterende producenten benutten de hun voor 1995 en 1996 toegekende contingenten niet volledig. Alleen tijdens het onderzoektijdvak maakten de exporterende producenten uit Polen volledig gebruik van hun contingenten. De stijging van de invoer van oorsprong uit Polen viel samen met de dumping.
De stijging van de uitvoer naar de Gemeenschap als zodanig berokkende dan ook geen schade aan de communautaire bedrijfstak, maar wel het feit dat deze uitvoer plaatsvond met schadelijke dumping, zoals werd vastgesteld in het onderzoek. Voorts vond de ontmanteling van het contingentsysteem overeenkomstig de MVO plaats in 1998, dit wil zeggen na het onderzoektijdvak.
De ontmanteling van de MVO lijkt in dit geval dan ook niet terzake te doen.
e) Gevolgen van slechte weersomstandigheden
(61) Een aantal exporterende producenten voerden aan dat de schade die de communautaire bedrijfstak had geleden niet het gevolg was van de met dumping ingevoerde producten uit de betrokken landen maar van de kostenstijging die voortvloeide uit het verbruik dat als gevolg van slechte weersomstandigheden zou zijn teruggelopen.
Het verbruik op de communautaire markt bleek tijdens het onderzoektijdvak echter te zijn gestegen toen de invoer met dumping van producten uit de betrokken landen met 169 % was toegenomen ondanks de weersomstandigheden. Het is duidelijk dat de communautaire bedrijfstak marktaandeel verloor als gevolg van de toename van invoer met dumping en niet als gevolg van de slechte weersomstandigheden.
f) Overcapaciteit van de communautaire bedrijfstak
(62) Een aantal betrokken partijen betoogde dat de schade die de communautaire bedrijfstak had geleden niet zozeer het gevolg was van de invoer met dumping maar van overcapaciteit.
Tijdens het onderzoek werd vastgesteld dat de communautaire productie onvoldoende was om de communautaire markt van bindtouw te voorzien. Het argument met betrekking tot de overcapaciteit dient dan ook te worden afgewezen.
g) Structurele veranderingen in de bindtouwmarkt
(63) Dezelfde belanghebbende partijen voerden aan dat de communautaire bedrijfstak de geleidelijke verschuiving op de markt van fijn bindtouw naar netten en van medium dik naar zwaarder bindtouw niet had opgemerkt. De verschuiving van medium bindtouw naar zwaarder bindtouw had volgens hen verder rechtstreekse gevolgen voor de totale hoeveelheden die werden verkocht omdat minder zwaar bindtouw dan medium bindtouw nodig is om hetzelfde gewicht te produceren.
Het is inderdaad waar dat zich tijdens het onderzoektijdvak een verschuiving voordeed op de communautaire markt voor bindtouw. De communautaire bedrijfstak had zich aan deze verschuiving aangepast en zijn positie op de markt voor zwaar bindtouw verstevigd, met name door te investeren in de vervanging van oude machines. Voorts dient te worden opgemerkt dat het verbruik tijdens het onderzoektijdvak toenam zodat het argument met betrekking tot de gevolgen voor het tonnage van de verschuiving van medium bindtouw naar zwaar bindtouw moet worden afgewezen.
3. Conclusie inzake oorzakelijk verband
(64) In het licht van het bovenstaande kan weliswaar niet worden uitgesloten dat een aantal andere factoren eveneens negatieve gevolgen zou kunnen hebben gehad voor de situatie van de communautaire bedrijfstak maar deze waren niet van die aard dat het >
REFERENTIE NAAR EEN FILM>
oordzakelijke verband werd verbroken tussen de schade die werd geleden door de communautaire bedrijfstak en de invoer met dumping van oorsprong uit de betrokken landen. Omdat geen nieuwe informatie werd ingediend wordt de conclusie dat de gecombineerde gevolgen van de invoer van bindtouw van oorsprong uit Polen, de Tsjechische Republiek en Hongarije, afzonderlijk genomen, aanmerkelijke schade hebben veroorzaakt aan de communautaire bedrijfstak, derhalve bevestigd.
De Commissie kwam tot deze conclusie met name gezien het verlies aan marktaandeel van de communautaire bedrijfstak, dat gepaard ging met een daling van de winstgevendheid die samenviel met een stijging van de verkochte hoeveelheden en het marktaandeel van de met dumping ingevoerde producten tegen prijzen die de prijzen van de communautaire bedrijfstak voortdurend onderboden.
H. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP
(65) De conclusie inzake het communautair belang in de verordening voorlopig recht zou volgens de belanghebbenden niet gestaafd zijn met feitelijk bewijsmateriaal. De Commissie zou volgens hen geen rekening hebben gehouden met de gevolgen van antidumpingmaatregelen voor de importeurs om haar conclusies inzake het belang van de Gemeenschap te staven.
De Commissie heeft echter contact opgenomen met alle haar bekende importeurs. Zij ontving slechts beknopte antwoorden van algemene strekking. Bovengenoemde partijen dienden geen gefundeerde aanvullende opmerkingen in nadat de voorlopige maatregelen waren goedgekeurd.
(66) Omdat geen van de afnemers had gereageerd ging de Commissie ervan uit dat de gevolgen van een eventuele verwachte prijsstijging gezien de hoogte van het voorgestelde recht beperkt zouden zijn. Instelling van maatregelen zal leiden tot herstel van daadwerkelijke mededinging zodat de communautaire bedrijfstak in staat zal worden gesteld het verloren gegane marktaandeel terug te winnen en zijn winstgevendheid te verbeteren.
(67) De in de overwegingen 66 tot en met 67 van de verordening voorlopig recht uiteengezette bevindingen worden derhalve bevestigd.
I. DEFINITIEVE MAATREGELEN
1. Definitieve maatregelen
a) Schademarge
(68) Een Hongaarse exporterende producent betoogde dat zijn exportprijzen hadden moeten worden aangepast voor de beoordeling van de schademarge om rekening te houden met het verschil in de grondstofprijzen voor de Hongaarse en voor de communautaire bedrijfstak.
Zoals uiteengezet in overweging 70 van de verordening voorlopig recht werd de schademarge echter bepaald op basis van de productiekosten van de communautaire bedrijfstak vermeerderd met een redelijk winstbedrag. Eventuele verschillen in de productiekosten tussen de Hongaarse en de communautaire bedrijfstak zijn in dit verband derhalve irrelevant.
(69) Om het niveau van de definitieve maatregelen vast te stellen was men van oordeel dat de prijzen van de met dumping ingevoerde producten zouden moeten worden verhoogd tot een peil waarop de schade wordt opgeheven. De vereiste prijsverhoging of schademarge werd bepaald op basis van een vergelijking van de gewogen gemiddelde exportprijzen voor de soorten bindtouw die werden gebruikt bij het bepalen van de prijsonderbieding op het niveau cif grens Gemeenschap, met de feitelijke gewogen gemiddelde productiekosten van de communautaire bedrijfstak vermeerderd met een winstmarge van 5 %. Deze winstmarge werd beschouwd als de winstgevendheid die waarschijnlijk zou worden bereikt wanneer de schadelijke dumping zou zijn opgeheven en waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat het betrokken product door de belanghebbende partijen als een basisproduct wordt beschouwd.
(70) Voor elk van de medewerkende exporterende producenten werd een schademarge vastgesteld, uitgedrukt als een percentage van de cif-waarde van hun uitvoer naar de Gemeenschap.
(71) Nadat de voorlopige conclusies bekend waren gemaakt werden opmerkingen ingediend met betrekking tot de methode die was gebruikt voor het vaststellen van de schademarge voor de exporterende producent in Saudi-Arabië.
Volgens hem had de Commissie in haar berekeningen een specifiek soort bindtouw moeten opnemen die vrijwel de gehele verkoop van Saudi-Arabië naar de UK-markt vertegenwoordigt. De Commissie onderzocht dit argument en was van oordeel dat opneming van deze verkoop van de exporterende producent van Saudi-Arabië naar de UK-markt de berekeningen meer representatief zou maken. De Commissie herzag haar berekeningen dienovereenkomstig en maakte gebruik van dezelfde methode als uiteengezet in overweging 70 van de verordening voorlopig recht.
Op basis van deze methode kwam de Commissie tot de conclusie dat de herziene schademarge voor de enige exporterende producent uit Saudi-Arabië (Synthec) minimaal was en voor twee Poolse exporterende producenten PAT Defalin s.a. en Terplast sp z.o.o. 27 % en 6,1 %. De schademarge voor WKI Isoliertechnik Spolska z.o.o. Weltyn bedraagt 15,7 %. De schademarges voor de overige exporterende producenten blijven ongewijzigd.
(72) Gezien het bovenstaande wordt voorgesteld definitieve antidumpingrechten in te stellen op de invoer van bindtouw van oorsprong uit de Tsjechische Republiek, Hongarije en Polen. Ten aanzien van de invoer uit Saudi-Arabië wordt voorgesteld om naar analogie van artikel 9, lid 3, van de basisverordening de procedure te beëindigen zonder maatregelen in te stellen.
(73) Overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening wordt voor alle exporterende producenten het voorgestelde recht gebaseerd op de schademarge of de dumpingmarge, indien deze laatste lager is. Dit geldt eveneens voor de residuele rechten. Voor de definitieve conclusies vertegenwoordigen de Poolse medewerkende producenten nu meer dan 90 % van de totale Poolse uitvoer. Er werd dan ook een residueel recht berekend waarbij werd uitgegaan van het hoogste recht voor een individuele medewerkende exporterende producent in Polen.
b) Vorm en hoogte van de definitieve maatregelen
(74) Uitgaande van bovenstaande conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en communautair belang is de Commissie van oordeel dat antidumpingmaatregelen moeten worden ingesteld om de handelsverstorende gevolgen van schadelijke dumping teniet te doen en daadwerkelijke concurrentievoorwaarden op de communautaire markt te herstellen.
(75) Definitieve maatregelen dienen de vorm te krijgen van ad-valoremrechten, en de hoogte dient voor de medewerkende ondernemingen afzonderlijk te worden vastgesteld. Voor ondernemingen die prijsverbintenissen hebben aangeboden is deze vorm aanvaardbaar. Deze verbintenissen brengen de definitieve conclusies van het onderzoek ten aanzien van de minimumprijzen tot uitdrukking en zijn aanvaard bij Besluit 1999/215/EG van de Commissie (3).
c) Verbintenissen
(76) Zoals vermeld in overweging 72 en volgende, van de verordening voorlopig recht hebben de medewerkende exporterende producenten in Hongarije verbintenissen aangeboden die zijn aanvaard door de Commissie.
(77) Nadat de voorlopige antidumpingmaatregelen waren goedgekeurd bood één medewerkende Tsjechische exporterende producent (Juta a.s.) een prijsverbintenis aan de Commissie aan, overeenkomstig 8, lid 1, van basisverordening. De Commissie was van oordeel dat de door deze exporterende producent aangeboden verbintenis aanvaardbaar was en wijzigde, na overleg met het Raadgevend Comité, de verordening voorlopig recht dienovereenkomstig bij Verordening (EG) nr. 2649/98 van de Commissie (4). Nadat de Commissie haar definitieve conclusies bekend had gemaakt, boden de andere Tjsechische medewerkende onderneming en een Poolse onderneming eveneens verbintenissen aan die aanvaardbaar werden geacht. De aanvaarding van deze verbintenissen door de Commissie is nu geconsolideerd in Besluit 1999/215/EG.
2. Inning van de voorlopige rechten
(78) Vijf andere Poolse producenten boden eveneens een verbintenis aan, waarbij zij in tegenstelling tot de verbintenissen die werden aanvaard van andere producenten in deze procedure, zelf konden bepalen of zij al dan niet in het kader van de verbintenis wensen uit te voeren. De Commissie wees deze verbintenissen af op grond van het feit dat de ondernemingen zo de optie zouden hebben gehad om hogergeprijsde producten uit te voeren in het kader van de verbintenis terwijl het recht zou worden toegepast op de lager geprijsde producten. De minimumprijs die voor elke productgroep op basis van een driemaandelijks gewogen gemiddelde in acht moet worden genomen heeft tot doel ervoor te zorgen dat alle verkooptransacties plaatsvinden tegen een niet-schadelijke prijs. Wanneer toestemming zou worden gegeven voor verkoop buiten het kader van de verbintenis, zou deze doelstelling niet kunnen worden bereikt.
(79) In het licht van de ernstige schade die is geleden door de communautaire bedrijfstak wordt het nodig geoordeeld de bedragen die zijn zekergesteld uit hoofde van de voorlopige antidumpingrechten die werden ingesteld bij Verordening (EG) nr. 2107/98, definitief te innen ten bedrage van de definitief ingestelde rechten.
J. BEËINDIGING VAN DE PROCEDURE TEN AANZIEN VAN SAUDI-ARABIË
(80) Gezien de conclusies van het definitief onderzoek wordt de procedure betreffende de invoer van oorsprong uit Saudi-Arabië bij Besluit 1999/215/EG beëindigd zonder dat maatregelen worden ingesteld. De uit hoofde van voorlopige antidumpingrechten zekergestelde bedragen dienen derhalve te worden vrijgegeven,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van bindtouw van polypropyleen dat momenteel wordt ingedeeld onder GN-code NC ex 5607 41 00 (Taric-code 5607 41 00*10), van oorsprong uit Polen, de Tsjechische Republiek en Hongarije.
2. Het definitief antidumpingrecht dat van toepassing is bij de invoer van het betrokken product op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedraagt:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
3. Tenzij anders bepaald zijn de voor douanerechten en andere douanepraktijken van kracht zijnde bepalingen op dit recht van toepassing.
Artikel 2
1. Niettegenstaande het in artikel 1 bepaalde is het definitief antidumpingrecht niet van toepassing op de invoer van bindtouw van polypropyleen dat wordt vervaardigd en rechtstreeks wordt uitgevoerd of gefactureerd aan een importbedrijf in de Gemeenschap door de in lid 2 specifiek vermelde ondernemingen die prijsverbintenissen hadden aangeboden die de Commissie heeft aanvaard.
2. Bij de aangifte van producten die worden ingevoerd in het kader van aangeboden en aanvaarde verbintenissen dienen de volgende aanvullende Taric-codes te worden vermeld:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Artikel 3
1. De uit hoofde van Verordening (EG) nr. 2107/98 voorlopig zeker gestelde bedragen met betrekking tot de invoer van oorsprong uit de in artikel 1 vermelde landen worden tegen het definitief recht geïnd.
2. De uit hoofde van Verordening (EG) nr. 2107/98 ten aanzien van de invoer van oorsprong uit Saudi-Arabië zekergestelde bedragen worden vrijgegeven.
3. Artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2107/98 wordt ingetrokken.
Artikel 4
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 15 maart 1999.
Voor de Raad
De Voorzitter
W. MÜLLER
(1) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 905/98 (PB L 128 van 30.4.1998, blz. 18).
(2) PB L 267 van 2.10.1998, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2649/98 van de Commissie (PB L 335 van 10.12.1998, blz. 41).
(3) Zie bladzijde 34 van dit Publicatieblad.
(4) PB L 335 van 10. 12. 1998, blz. 41.