Home

Verordening (EG) nr. 1796/1999 van de Raad van 12 augustus 1999 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van stalen kabels uit de Volksrepubliek China, Hongarije, India, Mexico, Polen, Zuid-Afrika en Oekraïne, tot definitieve inning van het op deze invoer ingestelde voorlopige antidumpingrecht en tot beëindiging van de antidumpingprocedure in verband met deze invoer uit de Republiek Korea

Verordening (EG) nr. 1796/1999 van de Raad van 12 augustus 1999 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van stalen kabels uit de Volksrepubliek China, Hongarije, India, Mexico, Polen, Zuid-Afrika en Oekraïne, tot definitieve inning van het op deze invoer ingestelde voorlopige antidumpingrecht en tot beëindiging van de antidumpingprocedure in verband met deze invoer uit de Republiek Korea

VERORDENING (EG) Nr. 1796/1999 VAN DE RAAD

van 12 augustus 1999

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van stalen kabels uit de Volksrepubliek China, Hongarije, India, Mexico, Polen, Zuid-Afrika en Oekraïne, tot definitieve inning van het op deze invoer ingestelde voorlopige antidumpingrecht en tot beëindiging van de antidumpingprocedure in verband met deze invoer uit de Republiek Korea

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap(1), en met name op artikel 9 en artikel 10, lid 2,

Gelet op het voorstel dat door de Commissie na overleg met het raadgevend comité werd ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A. VOORLOPIGE MAATREGELEN

(1) Bij Verordening (EG) nr. 362/1999(2) (hierna "verordening voorlopig recht" genoemd) stelde de Commissie een voorlopig antidumpingrecht in op de invoer in de Gemeenschap van stalen kabels uit de Volksrepubliek China (VRC), India, Mexico, Zuid-Afrika en Oekraïne en aanvaardde zij verbintenissen die door bepaalde exporteurs in Hongarije en Polen werden aangeboden.

B. LATERE PROCEDURE

(2) Na het instellen van het voorlopig antidumpingrecht werden de belanghebbenden die hierom verzochten, in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Ze werden op de hoogte gebracht van de essentiële gegevens en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was aan te bevelen een definitief antidumpingrecht in te stellen en bedragen die voor het voorlopige recht als zekerheid waren gesteld, ten belope van het bedrag van het definitief recht definitief te innen. De belanghebbenden werd ook een termijn toegestaan binnen welke zij hun standpunten in verband met deze bekendmakingen konden meedelen.

(3) De mondelinge en de schriftelijke commentaren van de belanghebbenden werden onderzocht en waar nodig werden de definitieve bevindingen dienovereenkomstig aangepast.

C. PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1. Product

(4) Er zij aan herinnerd dat in overweging 7 van de verordening voorlopig recht het product werd omschreven als stalen kabels, gesloten kabels daaronder begrepen, met uitzondering van roestvrijstaten kabels met een maximale afmeting der dwarsdoorsnede van meer dan 3 mm (hierna, om industriële terminologie te gebruiken, staalkabels of "SK" genoemd).

(5) Er werd aangevoerd dat SK dienen te worden ingedeeld in twee afzonderlijke producten naar gelang van de toepassing, namelijk kabels voor algemene en kabels voor specifieke toepassingen.

(6) De bewering dat SK moeten worden ingedeeld in twee verschillende producten, namelijk SK voor algemene en SK voor specifieke toepassingen, bleek niet te kloppen. Er werd vastgesteld dat een ruim assortiment van verschillende soorten SK door de exporterende producenten werd vervaardigd en dat alle SK dezelfde fundamentele fysische kenmerken vertoonden (de staaldraden vormen strengen; de strengen worden rond een kern gewikkeld en er is de kern zelf). Alle SK vertonen ook dezelfde fundamentele technische kenmerken (alle hebben een aantal draden die de streng vormen en een aantal strengen die de kabel vormen, hebben een bepaalde diameter en vertonen een bepaalde constructie).

(7) De verschillende soorten SK kunnen worden ingedeeld in een aantal productgroepen op basis van hun fysische en technische eigenschappen. De SK die tot het bovenste segment en die welke tot het onderste segment van het assortiment behoren, zijn duidelijk niet onderling verwisselbaar; de soorten die behoren tot segmenten die dichter bij elkaar liggen, zijn wel onderling verwisselbaar. Er werd geconcludeerd dat SK van verschillende groepen enigszins samenvallen en enigszins met elkaar in concurrentie treden. Gezien deze overlappingen, konden in het assortiment SK geen duidelijke scheidingslijnen worden getrokken. Deze conclusie strookt met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen(3).

(8) Aangezien alle SK dezelfde fundamentele fysische en technische kenmerken bleken te vertonen en hetzelfde gebruik kenden, werd het volgende geconcludeerd: ondanks verschillen tussen de SK-soorten van het onderste en het bovenste segment van het assortiment, werden alle SK van het assortiment als één enkel product beschouwd omdat de producten van segmenten die dichter bij elkaar lagen met elkaar concurreerden.

2. Soortgelijk product

(9) Er zij aan herinnerd dat de Commissie in overweging 8 van de verordening voorlopig recht vaststelde dat de uit de betrokken landen ingevoerde SK en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Gemeenschap vervaardigde en verkochte SK soortgelijk waren, wat hun fundamentele fysische en technische kenmerken betreft. Er werd ook vastgesteld dat de in de Gemeenschap vervaardigde en de ingevoerde SK fundamenteel hetzelfde gebruik kenden en met elkaar concurreerden.

(10) Er werd aangevoerd dat de SK die door de producenten van de Gemeenschap werden vervaardigd en verkocht, niet vergeleken konden worden met die welke uit de betrokken landen werden ingevoerd. Er werd met name aangevoerd dat de producten die in de exporterende landen werden vervaardigd hoofdzakelijk de gewone SK waren, terwijl de producten die in de Gemeenschap werden vervaardigd de SK waren die voor specifieke toepassingen werden gebruikt. Voorts werd aangevoerd dat de producenten van de Gemeenschap voor de onderzochte periode meer zogenoemde specifieke productsoorten in hun assortiment hadden opgenomen, hetgeen bleek uit de stijging van hun prijzen per stuk.

(11) De volgende conclusies werden getrokken:

- Er werd vastgesteld dat de producenten van de Gemeenschap, net zoals de exporterende producenten, het volledige assortiment SK produceerden: dit wil zeggen dat zij zowel de specifieke als de gewone productsoorten produceerden.

- De overlapping tussen de producten die door de producenten van de Gemeenschap werden vervaardigd en die welke door de exporterende producenten werden vervaardigd, bleek uit de verkochte hoeveelheden van vergelijkbare SK-modellen (75 % van de door de exporterende producenten en 51 % van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap verkochte hoeveelheden). Deze overlapping kan ook worden vastgesteld aan de hand van het feit dat door de bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigde SK en de ingevoerde SK onder alle GN-codes worden teruggevonden.

(12) De voorlopige bevindingen dat door de Gemeenschap vervaardigde SK en ingevoerde SK soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 (hierna "de basisverordening" genoemd) worden derhalve bevestigd.

D. DUMPING

1. Normale waarde

1.1. Vaststelling van de normale waarde

(13) Een Indiase exporterende producent voerde aan dat de productiekosten voor het onderzoektijdvak (1 januari 1997 tot 31 maart 1998 - hierna het "OT" genoemd) vastgesteld moesten worden op basis van gegevens die betrekking hadden op de periode die aan het OT voorafging. Ingevolge artikel 6, lid 1, van de basisverordening wordt, met het oog op representatieve bevindingen in verband met dumping, een OT geselecteerd en hebben de onderzochte gegevens normaliter betrekking op dat OT. Er werden geen redenen opgegeven waarom het juister zou zijn gebruik te maken van productiekosten die betrekking hebben op de periode die aan het OT voorafging. Er kan vooral op gewezen worden dat de exporterende producent de productsoorten in kwestie ook tijdens het OT verder vervaardigde en verkocht. De bevindingen die gebaseerd waren op gegevens met betrekking tot het OT werden dus representatief geacht en het verzoek werd derhalve van de hand gewezen.

(14) De Zuid-Afrikaanse exporterende producent en een Indiase exporterende producent hadden bezwaren tegen de methode die gebruikt werd om de samengestelde normale waarde van het betrokken product vast te stellen.

(15) De Zuid-Afrikaanse exporterende producent voerde aan dat de methode voor de berekening van winst op de binnenlandse verkoop onbruikbaar was omdat alle binnenlandse transacties in aanmerking werden genomen inclusief de binnenlandse verkopen van SK aan de mijnindustrie. De Zuid-Afrikaanse exporterende producent voerde aan dat de winst op de binnenlandse verkoop van SK aan de mijnindustrie niet in aanmerking mocht worden genomen bij de berekening van de samengestelde normale waarde van de andere soorten staalkabels vanwege de specifieke eigenschappen van de voor de mijnbouw bestemde SK; deze producten worden namelijk niet naar de Gemeenschap uitgevoerd. Het betreft specifieke producten waarvoor een gesofistikeerde installatie vereist is en die verkocht worden met een ruime winstmarge.

(16) De Indiase exporterende producent wenste dat de binnenlandse verkoop van bepaalde productsoorten met een hoge waarde niet in aanmerking zouden worden genomen bij de berekening van de samengestelde normale waarde omdat bedoelde productsoorten zelden of nooit werden uitgevoerd tijdens het OT en de binnenlandse verkoop van deze productsoorten abnormaal hoge winsten opleverde waardoor het beeld van de gemiddelde winst op het betrokken product werd vertekend.

(17) Men stelde vast dat de Zuid-Afrikaanse SK voor de mijnindustrie en de Indiase productsoorten met een hoge waarde "soortgelijke producten" waren en dus met het onderzochte product konden worden vergeleken in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening. De winstmarge die werd gebruikt voor de samenstelling van de normale waarde, was derhalve op de juiste wijze vastgesteld overeenkomstig artikel 2, leden 3, 4 en 6, van de basisverordening, namelijk op basis van alle binnenlandse verkopen van het soortgelijk product in het kader van normale handelstransacties. In dit verband zij erop gewezen dat het voor de vaststelling van de winstmarge, overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening irrelevant is of de productsoorten in kwestie ook werden uitgevoerd naar de Gemeenschap zolang zij maar soortgelijke producten zijn in de zin van de basisverordening.

(18) Deze verzoeken werden derhalve van de hand gewezen.

(19) Als alternatief voor bovenstaand verzoek verzocht het Indiase bedrijf om berekening van de gemiddelde winst op basis van alle binnenlandse verkopen, dus de niet-winstgevende zowel als de winstgevende, en niet uitsluitend de winstgevende. Er zij in dit verband op gewezen dat het bedrag voor winst ingevolge artikel 2, lid 6, van de basisverordening moet worden gebaseerd op gegevens die betrekking hebben op de productie en de verkoop van het soortgelijk product op de binnenlandse markt van het exporterende land in het kader van normale handelstransacties. In dit verband kan de verkoop van een bepaalde productsoort onder de kostprijs bij de vaststelling van de winstmarge slechts in aanmerking worden genomen indien de zonder winst verkochte hoeveelheden van een bedoelde soort niet meer bedragen dan 20 % van de totale verkoop van deze soort of indien de gewogen gemiddelde verkoopprijs niet onder de gewogen gemiddelde kostprijs per eenheid ligt. Deze regel werd in acht genomen bij de vaststelling van de winstmarge en bijgevolg moest ook het voorgestelde alternatief van de hand worden gewezen.

(20) Aangezien geen ander commentaar met betrekking tot de normale waarde werd ingediend, werden de bevindingen van de overwegingen 9 tot en met 13 van de verordening voorlopig recht bevestigd.

1.2. Keuze van het analoge land voor de landen zonder markteconomie

(21) De Chinese en de Oekraïnse exporterende producenten betwistten de keuze van India als analoog land en wensten dat een ander analoog land dan het land dat in de verordening voorlopig recht was geselecteerd, werd gekozen. De Oekraïnse exporterende producent stelde voor de Republiek Korea te selecteren (hierna "Zuid-Korea" genoemd) omdat dit land een toegankelijke markt had.

(22) De argumenten die werden aangevoerd tegen de keuze van India als analoog land, werden zorgvuldig onderzocht en om de hierna volgende redenen werd besloten India niet langer als analoog land te kiezen. Bij gebrek aan derde landen met markteconomie waarop onderhavig onderzoek niet van toepassing was en die wensten mee te werken, werd geoordeeld dat Polen als analoog land de redelijkste keuze was voor de berekening van de normale waarde voor China en Oekraïne.

(23) Na de voorlopige bekendmakingen betwistten de Chinese en de Oekraïnse exporterende producenten ook de keuze van Polen als analoog land; zij beweerden dat Zuid-Korea geschikter zou zijn en verwezen in dit verband naar de invoerrechten en naar de omvang van en de concurrentie op de binnenlandse markt. Polen werd evenwel geschikt geacht vanwege de lage invoerrechten, de toegankelijkheid en de omvang van de binnenlandse markt, de concurrentie tussen lokale producenten en het feit dat Poolse SK het best met de Chinese en de Oekraïnse modellen konden worden vergeleken; deze vergelijking was de meest representatieve.

(24) Wat Zuid-Korea betreft, werd vastgesteld dat hoewel dit land ook lage invoerrechten hanteerde, zijn binnenlandse verkoop veel lager lag en vergelijkbaar was met de invoer in de Gemeenschap uit de Volksrepubliek China.

(25) Derhalve werd geoordeeld dat Polen als analoog land zowel voor Oekraïne als voor de Volksrepubliek China de redelijkste keuze was.

2. Uitvoerprijs

(26) Omdat geen commentaar met betrekking tot de uitvoerprijs werd ingediend, worden de bevindingen van de overwegingen 14 tot en met 17 van de verordening voorlopig recht bevestigd.

3. Vergelijking

(27) Eén Poolse exporterende producent herhaalde zijn verzoek om correcties van de normale waarde voor verschillen in kosten voor de aanleg van voorraden en de opslag van goederen tussen de binnenlandse verkoop en de verkoop bij uitvoer. Omdat er ten aanzien van de gevolgen van bovenstaande factoren voor de vergelijkbaarheid van de prijzen geen nieuwe bewijzen werden geleverd zoals wordt vereist in artikel 2, lid 10, onder k), van de basisverordening, werd het verzoek van de hand gewezen.

(28) Dezelfde Poolse exporterende producent en een Hongaarse exporterende producent herhaalden hun verzoek om correcties van de normale waarde voor verschillen in handelsstadium. Omdat nieuw bewijsmateriaal werd ingediend, werden de aanspraken opnieuw onderzocht en aanvaard omdat bewezen werd dat er een verschil was tussen het handelsstadium van de uitvoerprijs en dat van de normale waarde en dat dit verschil invloed had op de vergelijkbaarheid van de prijzen.

(29) Een Indiase exporterende producent diende een verzoek in om een correctie voor verschillen in handelsstadium omdat bij uitvoer uitsluitend werd verkocht aan de groothandel terwijl op de binnenlandse markt zowel aan de groothandel als aan eindgebruikers werd verkocht. De correctie werd toegestaan omdat het verzoek gerechtvaardigd was.

(30) Eén Poolse exporterende producent was het er niet mee eens dat voor de voorlopige bevindingen maandelijkse gemiddelde wisselkoersen werden gebruikt om de uitvoerprijs om te zetten in binnenlandse valuta. Deze exporterende producent voerde aan dat de wisselkoersen die werkelijk werden toegepast, hadden moeten worden gebruikt. In dit opzicht zij er op gewezen dat het gebruikelijk is dat de maandelijkse gemiddelde wisselkoersen worden gebruikt. Bovendien werd voor beide berekeningen de proef op de som genomen en werd vastgesteld dat de verschillen slechts marginaal waren en dat positieve verschillen werden geneutraliseerd door negatieve verschillen, dat met andere woorden geen van beide berekeningswijzen resulteerde in wisselkoersen die steeds hoger of steeds lager waren; de gevolgen waren onbeduidend voor de uiteindelijke dumpingmarge. Daarom werd besloten zoals gebruikelijk de maandelijkse gemiddelde wisselkoersen toe te passen.

(31) De Zuid-Afrikaanse exporterende producent verzocht om een correctie in verband met de wisselkoersen die op de uitvoerprijzen werden toegepast omdat een vergelijking van de laagste wisselkoers ten opzichte van de ecu tijdens het OT met de hoogste wisselkoers van 1999 aantoonde dat de ecu aanzienlijk was gedevalueerd.

(32) Overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder j), van de basisverordening werd dit verzoek van de hand gewezen omdat er tijdens het OT geen sprake was van duurzame veranderingen van de wisselkoersen die een correctie zouden hebben gerechtvaardigd. Bovendien zij er op gewezen dat de gemiddelde devaluatie van de ecu ten opzichte van de Zuid-Afrikaanse rand tijdens het OT zeer beperkt was.

(33) Aangezien geen ander commentaar met betrekking tot de vergelijking werd ingediend, werden de bevindingen van de overwegingen 17 tot en met 19 en 21 tot en met 23 van de verordening voorlopig recht bevestigd.

4. Dumpingmarges

4.1. Methode

(34) In het kader van het voorlopige onderzoek werd de uitvoer van SK door een Indiase exporterende producent die verkocht aan zijn verbonden importeur in de Gemeenschap, die de goederen later transformeerde, niet in aanmerking genomen voor de vaststelling van de dumping.

(35) Na de bekendmaking van de voorlopige bevindingen betwistte de Indiase exporterende producent deze aanpak. Hij wenste dat de bij de onderzochte uitvoertransacties vastgestelde dumping zou worden uitgedrukt als een percentage van de totale cif-prijs, en dus ook rekening werd gehouden met die exporttransacties die betrekking hadden op producten die later werden getransformeerd zoals hierboven omschreven. Tot staving van dit verzoek wees de exporterende producent erop dat antidumpingmaatregelen zouden worden toegepast op alle invoer van het betrokken product.

(36) Op dit verzoek kon niet worden ingegaan. Ten eerste zou het moeilijk geweest zijn om een betrouwbare uitvoerprijs samen te stellen voor die ingevoerde producten die later, na hun transformatie, werden doorverkocht. Ten tweede vertegenwoordigde de verkoop bij uitvoer die in aanmerking werd genomen voor de vaststelling van een dumpingmarge 80 % van alle verkoop bij uitvoer naar de Gemeenschap van de exporterende producent tijdens het OT. Dit werd als basis voor representatieve bevindingen ruimschoots toereikend geacht. Ten derde kon, aangezien de uitvoer van producten die later werden getransformeerd niet gebruikt kon worden bij de berekening van de dumping, deze uitvoer ook niet in aanmerking worden genomen bij de berekening van de dumpingmarge omdat de artificiële verlaging van de dumpingmarge de bevindingen vervalst zou hebben.

(37) Derhalve wordt de methode die gebruikt werd in het kader van de voorlopige bevindingen, ook wat de residuele marges betreft, en die is vastgesteld in de overwegingen 24 tot en met 26, bevestigd.

4.2. Niveau van de dumpingmarges

(38) De gewogen gemiddelde normale waarde per productsoort werd vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs, af fabriek, en in hetzelfde handelsstadium, overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening.

(39) Na nieuwe berekeningen, met name vanwege het feit dat voor de VRC en Oekraïne de normale waarden gebaseerd werden op de binnenlandse verkoop van de Poolse producenten, bedragen de definitieve dumpingmarges, uitgedrukt als een percentage van de cif-prijs grens Gemeenschap:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

E. BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

1. Productie van de Gemeenschap

(40) Bij gebrek aan nieuwe gegevens worden de voorlopige bevindingen van de overwegingen 34 tot en met 36 van de verordening voorlopig recht bevestigd.

2. Bedrijfstak van de Gemeenschap

(41) Naar aanleiding van commentaar die van belanghebbenden werd ontvangen, wordt de bedrijfstak van de Gemeenschap als volgt omschreven.

(42) 16 producenten van de Gemeenschap die de klagende partij vormen en vier producenten van de Gemeenschap die de klacht steunen en aan het onderzoek meewerkten, vormen "de bedrijfstak van de Gemeenschap" in de zin van artikel 4 van de basisverordening, namelijk:

- Bremer Drahtseilerei Lüling GmbH (Duitsland)

- Bridon International Limited (UK)

- BTS Drahtseile GmbH (Duitsland)

- Cables Y Alambres Especiales SA (Spanje)

- Casar Drahtseilwerk Saar GmbH (Duitsland)

- Cordoaria Oliveira SA (Portugal)

- Drahtseilerei Gustav Kocks GmbH (Duitsland)

- Holding FICADI (Frankrijk)

- Iscar Funi Metalliche (Italië)

- D. Koronakis SA (Griekenland)

- Metalcalvi Wire Ropes (Italië)

- Midland Wire Cordage Co. Ltd (UK)

- Randers Rebslaareri (Denemarken)

- Redaelli Tecnacordati SPA (Italië)

- Trefileurope (Frankrijk)

- Trenzas Y Cables S.L. (Spanje)

- Vereinigte Drahtseilwerke GmbH (Duitsland)

- Voest-Alpine Austria Draht GmbH (Oostenrijk)

- Vornbäumen-Stahlseile GmbH (Duitsland)

- Wadra GmbH (Duitsland).

3. Invoer door de bedrijfstak van de Gemeenschap

(43) Sommige belanghebbenden betwistten de berekening van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap ingevoerde hoeveelheden.

(44) Er zij op gewezen dat de gegevens met betrekking tot de invoer berusten op gegevens die de exporteurs in hun lijsten over de verkoop bij uitvoer verstrekten en dat deze gegevens terdege geverifieerd waren. Op deze wijze werd vastgesteld dat de invoer door de bedrijfstak van de Gemeenschap 4,4 % bedroeg van het verbruik tijdens het onderzoektijdvak.

(45) De vaststelling in het kader van de verordening voorlopig recht dat de voornaamste activiteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap, gezien het lage niveau van de invoer, de productie van SK bleef, wordt bevestigd. Bovendien bleek dat deze lagere invoer de producenten van de Gemeenschap niet tegen de schadelijke gevolgen van de dumping beschermde en leverde deze lagere invoer hun evenmin ongeoorloofd voordeel op.

F. SCHADE

1. Voorafgaande opmerkingen - het onderzoektijdvak

(46) Er werd aangevoerd dat het mede in aanmerking nemen van het jaar 1994 een vertekend beeld geeft van de schade omdat de invoer het hoogst was tussen 1994 en 1995 en de invoer uit de betrokken landen daarna stabiel bleef. Er werd ook aangevoerd dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap stabiel bleef van 1995 tot het OT. Daarom werd verzocht het tijdvak voor het onderzoek naar de schade te laten beginnen in 1995.

(47) Het doel van het onderzoek is het evalueren van de gevolgen van de invoer met dumping voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het OT. Met het oog op dit onderzoek worden de ontwikkelingen nagegaan van een aantal indicatoren; hierbij wordt gebruik gemaakt van de gegevens voor een aantal jaren die aan het OT voorafgaan. Het is derhalve niet relevant of 1994 dan wel 1995 als startpunt werd genomen om deze ontwikkelingen vast te stellen.

(48) Hoe het ook zij, er wordt gewezen op het volgende:

- hoewel de invoer uit de betrokken landen het hoogst was tussen 1994 en 1995, bleef deze invoer, in tegenstelling tot hetgeen wordt beweerd, na 1995 stijgen (+12 % tussen 1995 en het OT);

- de prijzen van de ingevoerde producten bleven behoorlijk onder die van de bedrijfstak van de Gemeenschap gedurende de gehele periode;

- de gevolgen van deze invoer voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap waren een aanmerkelijke daling van de rentabiliteit tussen 1994 en 1995 (van 1,3 % tot - 0,3 %), welke samenviel met een verlies aan marktaandeel (- 10 percentpunten). Zoals werd uitgelegd in de verordening voorlopig recht trachtte de bedrijfstak van de Gemeenschap marktaandeel te heroveren door de prijzen tussen 1995 en 1996 te laten dalen, hetgeen evenwel tot nog grotere verliezen leidde (van - 0,3 % tot - 0,7 %). Om deze verliezen te beperken, verhoogde de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn prijzen tussen 1996 en 1997 opnieuw. Dit ging evenwel ten koste van zijn marktaandeel, dat verder daalde;

- deze verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap was derhalve het gevolg van druk die zowel door de uit de betrokken landen ingevoerde hoeveelheden als door het lage niveau van de prijzen van deze ingevoerde producten werd uitgeoefend.

(49) Op grond van bovenstaande gegevens wordt derhalve geen rekening gehouden met de opmerking over het startpunt van het onderzoek.

(50) Derhalve was er van de periode waarvoor de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap werd onderzocht een degelijke evaluatie mogelijk die een nauwkeurig beeld geeft van de ontwikkeling van de markt voor SK in de Gemeenschap.

2. Cumulatie

2.1. Invoer uit Hongarije

(51) Eén exporterende producent voerde nogmaals aan dat de invoer uit Hongarije voor de beoordeling niet mocht worden gecumuleerd met de invoer uit de andere betrokken landen. Er werden evenwel geen nieuwe argumenten voorgelegd tot staving van dit verzoek om de invoer uit Hongarije niet cumulatief te beoordelen. Derhalve worden de redenen voor de cumulatieve beoordeling die zijn uiteengezet in overweging 47 van de verordening voorlopig recht bevestigd.

2.2. Invoer uit Mexico

(52) Eén exporterende producent voerde aan dat de invoer uit Mexico niet mocht worden gecumuleerd met de invoer uit de andere betrokken landen omdat de invoer uit Mexico als de minimis moest worden beschouwd. In dit verband werd erop gewezen dat het grootste gedeelte van de invoer uit Mexico afkomstig was van een importeur die verbonden was met een producent van de Gemeenschap en dat deze invoer niet in aanmerking mocht worden genomen bij de vaststelling van de uit Mexico ingevoerde hoeveelheden. De resterende invoer uit Mexico zou bijgevolg de minimis zijn en de invoer uit Mexico mocht derhalve niet worden gecumuleerd met andere invoer om de schade te evalueren.

(53) Er zij op gewezen dat wanneer wordt beoordeeld of de invoer uit een land de minimis is overeenkomstig artikel 9, lid 3, van de basisverordening, de totale uit dat land ingevoerde hoeveelheden in aanmerking worden genomen.

(54) De ingevoerde hoeveelheden die vermeld zijn in de overwegingen 45 en 48 van de verordening voorlopig recht worden derhalve bevestigd, namelijk 3 % van het verbruik tijdens het OT, en de bewering dat de invoer uit Mexico de minimis is, wordt van de hand gewezen.

3. Prijzen van de invoer met dumping

3.1. Vergelijking van de prijzen van de in de Gemeenschap vervaardigde producten met de prijzen van de producten die met dumping werden ingevoerd

(55) Er werd aangevoerd dat de elementen die gebruikt werden om SK, met het oog op de berekening van de onderbieding, in categorieën in te delen geen zinvolle en degelijke prijsvergelijking mogelijk maken. Meer bepaald werd betoogd dat de elementen die met het oog op de berekening van de onderbieding niet in aanmerking werden genomen (namelijk galvanisering, treksterkte, kern en bekleding) alsmede extra elementen die niet in de vragenlijst waren opgenomen (bijvoorbeeld de getolereerde diametervariatie, de elongatiefactor en de breeksterkte) belangrijke gevolgen hebben voor de prijzen. Er werd ook aangevoerd dat dezelfde indeling in categorieën gebruikt moest worden voor de berekening van de dumping en voor de berekening van de schade.

(56) De volgende conclusies werden getrokken:

- voor de berekening van de onderbieding werden de SK ingedeeld volgens het aantal draden en strengen in een kabel, het constructiepatroon van de kabel en de diameter daarvan. Deze elementen bleken bij de prijsbepaling van SK het belangrijkst. Andere elementen waarmee geen rekening werd gehouden bij de indeling, met het oog op de vaststelling van de onderbieding (namelijk galvanisering, treksterkte, kern en bekleding), bleken slechts secundaire gevolgen te hebben voor de prijzen op de markt van de Gemeenschap.

Bij de berekening van de onderbieding, waarbij SK werden ingedeeld zoals hierboven beschreven, bleken zowel voor de exporterende producenten als voor de bedrijfstak van de Gemeenschap een redelijk aantal van de door hen verkochte hoeveelheden in aanmerking te zijn genomen; derhalve werd ervan uitgegaan dat het resultaat zinvol en representatief was;

- rekening houden met extra elementen die niet in de vragenlijst waren opgenomen (namelijk de getolereerde diametervariatie, de elongatiefactor en de breeksterkte), werd niet nodig geacht omdat deze elementen grotendeels het gevolg waren van een combinatie van de belangrijkste elementen van SK die bij de indeling in categorieën reeds in aanmerking waren genomen. Er werd geoordeeld dat rekening houden met deze elementen geen nauwkeuriger prijsvergelijking opleverde, en er wel rekening mee houden de zaak voor alle betrokken partijen onnodig zou bemoeilijken;

- de indeling in categorieën die voor de berekening van de dumpingmarge werd gehanteerd, werd niet als een goed model beschouwd voor de berekening van de onderbieding omdat de indeling in categorieën voor de berekening van de dumping grotendeels neerkwam op een vergelijking van producten van het assortiment van één bedrijf, dit wil zeggen dat dezelfde of soortgelijke producten die door één en dezelfde producent werden vervaardigd en op twee verschillende markten werden verkocht, werden vergeleken. Bij de indeling voor de berekening van de onderbieding werd evenwel een vergelijking gemaakt tussen een groter aantal SK die door een groter aantal partijen werden verkocht. Derhalve werd geoordeeld dat de methode die reeds in de verordening voorlopig recht werd gebruikt, een redelijkere basis vormde voor het onderzoek naar de prijsonderbieding: deze methode houdt niet alleen rekening met de belangrijkste elementen voor de prijsbepaling; zij heeft, wat de verkoop betreft, ook betrekking op de grootste hoeveelheden;

- ten slotte werden geen belangrijke prijsverschillen vastgesteld tussen de verschillende soorten SK in één groep.

(57) De conclusie luidt dat de argumenten met betrekking tot de indeling in categorieën voor de berekening van de onderbieding van de hand worden gewezen.

3.2. Handelsstadium

(58) Sommige belanghebbenden voerden aan dat een correctie diende te worden toegepast op de verkoopprijzen om rekening te houden met een naar hun mening bestaand verschil in handelsstadium; in dit verband werd aangevoerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap verkocht aan eindgebruikers, terwijl de ingevoerde producten in het algemeen verkocht werden aan groothandelaren/distributeurs.

(59) Er werd vastgesteld dat de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap plaatsvond via verschillende verkoopkanalen, waaronder groothandelaren/distributeurs en eindgebruikers. Bovendien werden tussen de verschillende verkoopkanalen geen aanzienlijke en/of constante prijsverschillen vastgesteld.

(60) Het verzoek om een correctie in verband met een verschil in handelsstadium werd derhalve van de hand gewezen.

4. Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(61) Sommige exporterende producenten voerden aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap geen aanmerkelijke schade had geleden in de zin van artikel 3 van de basisverordening en baseerden zich hierbij op het feit dat de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, zijn capaciteit, prijzen, investeringen en productiviteit stabiel waren gebleven of waren verbeterd tussen 1994 en het OT.

4.1. Productie

(62) Er werd vastgesteld dat de productie tijdens de onderzochte periode stabiel was gebleven (+1 %); één en ander dient evenwel te worden gezien in samenhang met de stijgende voorraad (+30 %) en de daling van de verkochte hoeveelheden (- 9 %), zoals reeds werd vastgesteld in de overwegingen 58 tot en met 60 van de verordening voorlopig recht. Er wordt ook aan herinnerd dat het verbruik tijdens deze periode met 5 % steeg.

4.2. Capaciteit en investeringen

(63) De bevinding dat de stijging van de capaciteit die werd vastgesteld in de verordening voorlopig recht (+11 %) het gevolg was van investeringen ter vervanging van oude machines door machines met een hogere performance - zie overwegingen 59 en 65 van de verordening voorlopig recht - wordt bevestigd.

4.3. Rentabiliteit

(64) Sommige exporterende producenten vroegen zich af of de gecontroleerde rekeningen van de bedrijven konden worden gebruikt om de rentabiliteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap te berekenen, zoals in overweging 64 van de verordening voorlopig recht werd meegedeeld. Zij voerden aan dat de gecontroleerde rekeningen ook de verkoop omvatten van producten waarop dit onderzoek geen betrekking heeft en de periode waarop de rekeningen betrekking hebben, niet volledig overeenstemt met het OT.

(65) Men stelde vast dat sommige bedrijven gegevens konden verstrekken die specifiek op het product betrekking hadden; sommige andere bedrijven daarentegen hanteerden met betrekking tot de kosten geen systeem waarin de kosten van het onderzochte product afzonderlijk waren opgevoerd. Bij gebrek aan deze gegevens werd ervan uitgegaan dat de gecontroleerde rekeningen betrouwbare gegevens verstrekten over een groep producten (waaronder het betrokken product) die ten nauwste samenhingen en waarvoor de nodige gegevens met betrekking tot de rentabiliteit beschikbaar waren. Voor alle zes bedrijven van de steekproef is de productie van SK de hoofdactiviteit. De vervaardiging van andere producten door deze bedrijven (bijvoorbeeld roestvrijstalen kabels, kabels met een diameter van minder dan 3 mm, staaldraad en voorgespannen strengen) was in het algemeen met deze hoofdactiviteit verbonden en in het algemeen werden hierbij dezelfde grondstoffen en machines gebruikt en hetzelfde personeel ingezet.

(66) Het hanteren van de rentabiliteit voor 1997 in plaats van die voor het onderzoektijdvak werd redelijk geacht omdat 1997 grotendeels met het OT samenvalt; laatstgenoemde periode loopt namelijk van januari 1997 tot maart 1998.

(67) De slotsom is dat om bovenstaande redenen werd geoordeeld dat de gecontroleerde rekeningen een representatief en betrouwbaar beeld gaven van de rentabiliteit van het betrokken product overeenkomstig artikel 3, lid 8, van de basisverordening.

(68) Ten tijde van de verordening voorlopig recht beschikte één producent van de Gemeenschap wiens boekjaar in maart eindigde, slechts over voorlopige gegevens met betrekking tot de rentabiliteit. Sedertdien werden de definitieve gegevens ter beschikking gesteld en werd de rentabiliteit voor de bedrijfstak van de Gemeenschap opnieuw berekend; de nieuwe berekening leverde voor 1997 een rentabiliteit op van - 0,3 % die, zoals hierboven werd meegedeeld, representatief is voor het OT. De rentabiliteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde derhalve van +1,3 % in 1994 tot - 0,3 % in 1997.

4.4. Conclusie met betrekking tot de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(69) Sommige exporterende producenten voerden aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap goede resultaten had geboekt in de periode na 1995 en dat de bevinding dat hij aanmerkelijke schade had geleden derhalve onterecht was.

(70) Er zij aan herinnerd (zie "F.1. Voorafgaande opmerkingen") dat ongeacht of 1994 dan wel 1995 als startpunt voor het onderzoek naar de schade wordt genomen, de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap is verslechterd. Zelfs indien 1995 als startpunt werd genomen, daalden de productie, de verkochte hoeveelheden, de werkgelegenheid en de investeringen. De voorraden daarentegen stegen. Het marktaandeel bleef stabiel (het ging van 65,26 % naar 65,64 %) en de rentabiliteit bleef negatief (- 0,3 %).

(71) Hoe het ook zij, overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening moet het onderzoek naar de schade waarvan de bedrijfstak van de Gemeenschap te lijden had een beoordeling omvatten van alle economische factoren en kan geen van deze factoren op zich doorslaggevend zijn.

(72) Dit argument wordt derhalve van de hand gewezen.

4.5. Conclusie in verband met de schade

(73) De conclusie dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden, zoals werd meegedeeld in overweging 68 van de verordening voorlopig recht, wordt bevestigd.

G. OORZAKELIJK VERBAND

(74) Bij gebrek aan nieuwe gegevens worden de voorlopige bevindingen van de overwegingen 69 tot en met 85 van de verordening voorlopig recht bevestigd.

H. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

(75) Sommige partijen betwijfelen het oordeel over de gevolgen van de antidumpingmaatregelen voor de verwerkende bedrijven.

(76) Er zij aan herinnerd dat de verwerkende bedrijven die bij deze procedure betrokken zijn, de vragenlijst van de diensten van de Commissie niet hebben beantwoord (overweging 87 van de verordening voorlopig recht). Bovendien ontving de Commissie geen gegevens na de publicatie van de verordening voorlopig recht. In de conclusies van de verordening voorlopig recht werd erop gewezen dat de verwerkende bedrijven geen ernstige gevolgen van het instellen van de maatregelen zouden ondervinden. Deze conclusie werd door de verwerkende bedrijven niet betwist; zij wordt derhalve bevestigd.

(77) Een aantal belanghebbenden voerden aan dat de producenten van de Gemeenschap geen SK met een kleine diameter produceren en dat de antidumpingmaatregelen zouden leiden tot een tekort aan deze SK op de markt van de Gemeenschap. Er werd ook aangevoerd dat dit negatieve gevolgen zou hebben voor de werkgelegenheid van importeurs die momenteel SK met een kleine diameter in de Gemeenschap invoeren.

(78) Er zij aan herinnerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap het volledige assortiment SK, met inbegrip van SK met kleine diameters, produceert. De conclusie luidt dat het instellen van maatregelen niet tot een dusdanige prijsstijging zou leiden dat hierdoor op de markt van de Gemeenschap een tekort aan SK met een kleine diameter zou ontstaan. Er wordt ook bevestigd dat er een aantal andere leveranciers van SK zijn waarop de antidumpingmaatregelen niet van toepassing zijn (overweging 105 van de verordening voorlopig recht).

(79) Gezien bovenstaande overwegingen wordt geconcludeerd dat het instellen van definitieve maatregelen geen significante negatieve gevolgen zal hebben voor de handelaren in de Gemeenschap.

I. ANTIDUMPINGMAATREGELEN

1. Beëindiging van de procedure ten aanzien van Zuid-Korea

(80) Aangezien de conclusie van de overwegingen 24 et seq. van de verordening voorlopig recht luidt dat de dumpingmarge voor Zuid-Korea de minimis is en aangezien geen nieuwe argumenten werden ingediend tegen de beëindiging van de procedure met betrekking tot Zuid-Korea, wordt de procedure met betrekking tot de invoer uit Zuid-Korea hierbij beëindigd zonder instelling van maatregelen.

2. Schademarge

(81) Bij het bepalen van de hoogte van de definitieve maatregelen werd geoordeeld dat de prijzen van de met dumping ingevoerde producten verhoogd moesten worden tot een niet schadelijk niveau. Om de noodzakelijke prijsverhoging, of schademarge, te berekenen, werden de prijzen van de met dumping ingevoerde producten vergeleken met de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, welke met het geleden verlies en met een redelijk bedrag aan winst werden verhoogd. Er zij op gewezen dat, aangezien de rentabiliteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap opnieuw werd berekend en nu werd vastgesteld op - 0,3 % voor 1997 (zie punt 4.3 "Rentabiliteit"), bij de berekening van de onderbieding het element "verlies" dienovereenkomstig werd gewijzigd. Voor het overige wordt de methode voor de vaststelling van de schademarge die beschreven is in overweging 110 van de verordening voorlopig recht bevestigd.

3. Verbintenissen

(82) In een laat stadium van het onderzoek boden verschillende exporterende producenten in de Volksrepubliek China, Mexico en Oekraïne verbintenissen aan. Bovendien boden de exporterende producenten van India en Zuid-Afrika nieuwe prijsverbintenissen aan.

- De Volksrepubliek China omdat geen enkel bedrijf in deze landen een afzonderlijke behandeling werd toegestaan en de verbintenissen geen waarborgen van de Chinese autoriteiten met het oog op een doeltreffende controle bevatten, werden de verbintenissen onaanvaardbaar geacht.

- India (Usha Martin Industries & Usha Beltron Ltd), Mexico, Oekraïne en Zuid-Afrika: de betrokken exporterende producenten boden prijsverbintenissen aan die aanvaardbaar werden geacht.

(83) In overweging 112 et seq. van de verordening voorlopig recht werd vermeld dat verbintenissen werden aangeboden door de exporterende producenten in Hongarije en Polen en dat deze verbintenissen door de Commissie werden aanvaard. Deze verbintenissen werden gecorrigeerd om rekening te houden met de definitieve bevindingen van het onderzoek en met de hierin vastgestelde minimumprijzen.

4. Vorm en niveau van de definitieve maatregelen

(84) Definitieve maatregelen zouden de vorm moeten aannemen van rechten ad valorem, waarvan de percentages voor de meewerkende bedrijven afzonderlijk zijn vastgesteld. Gezien de hoge mate van medewerking die werd vastgesteld, werd ten aanzien van de niet meewerkende exporterende producenten het hoogste specifieke recht toegepast dat werd vastgesteld voor een exporteur in het betrokken land die wel medewerking verleende. Voor bedrijven die prijsverbintenissen hebben aangeboden die konden worden aanvaard, nemen de definitieve maatregelen de vorm aan van verbintenissen.

(85) Volgens artikel 9, lid 4, van de basisverordening werden de definitieve rechten beperkt tot de vastgestelde dumpingmarge indien de voor een bepaalde exporterende producent vastgestelde dumpingmarge lager lag dan de verhoging van de invoerprijs die nodig was om de schade op te heffen.

(86) Deze rechten, uitgedrukt als een percentage van de nettoprijs cif franco grens Gemeenschap vóór inklaring, bedragen:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(87) De afzonderlijke rechten die in deze verordening worden vastgesteld, berusten op de bevindingen van onderhavig antidumpingonderzoek. Zij zijn dus in overeenstemming met de situatie zoals die in het kader van dit onderzoek werd vastgesteld. Deze invoerrechten zijn bijgevolg uitsluitend van toepassing op de invoer van producten uit de betrokken landen die vervaardigd werden door de vermelde specifieke juridische entiteiten. Producten die door andere bedrijven zijn vervaardigd die niet specifiek zijn vermeld in het dispositief van deze verordening, inclusief verbonden bedrijven, komen niet in aanmerking voor deze percentages en op deze bedrijven wordt het residuele recht toegepast.

(88) Een verzoek om toepassing van deze afzonderlijke percentages (bijvoorbeeld na een wijziging van de naam van het bedrijf) dient onverwijld, vergezeld van alle terzake dienende gegevens, aan de Commissie te worden gericht; er dient vooral opgave te worden gedaan van wijzigingen in de productie en de binnenlandse en buitenlandse verkoop van het bedrijf die met die naamswijziging verband houden.

J. INNING VAN DE VOORLOPIGE RECHTEN

(89) Gezien de hoogte van de voor de exporterende producenten vastgestelde dumpingmarges en de ernst van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap is berokkend, dienen de bedragen die voor de voorlopige antidumpingrechten in het kader van de voorlopige verordening als zekerheid zijn gesteld, definitief te worden geïnd ten belope van het definitief ingestelde recht, tenzij het bedrag aan voorlopige antidumpingrechten lager lag, in welk geval dit bedrag in aanmerking moet worden genomen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van stalen kabels die momenteel worden ingedeeld onder de GN-codes ex 7312 10 82 (Taric-code 7312 10 82*10), ex 7312 10 84 (Taric-code 7312 10 84*10), ex 7312 10 86 (Taric-code 7312 10 86*10), ex 7312 10 88 (Taric-code 7312 10 88*10) en ex 7312 10 99 (Taric-code 7312 10 99*10) uit de Volksrepubliek China, Hongarije, India, Mexico, Polen, Zuid-Afrika en Oekraïne.

2. De definitieve antidumpingrechten die worden ingesteld op de invoer van de producten van onderstaande bedrijven en die worden toegepast op de nettoprijs cif franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedragen:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. Tenzij anders bepaald, zijn de voor douanerechten van kracht zijnde bepalingen op dit recht van toepassing.

Artikel 2

1. Niettegenstaande het bepaalde in artikel 1 is het definitieve recht niet van toepassing op de invoer van het in artikel 1, lid 1, omschreven product dat door de in lid 3 vermelde bedrijven van welke de Commissie bij Besluit 1999/572/EG tot aanvaarding van de verbintenissen die zijn aangeboden in het kader van de antidumpingprocedures betreffende de invoer van stalen kabels uit de Volksrepubliek China, Hongarije, India, de Republiek Korea, Mexico, Oekraïne, Polen en Zuid-Afrika(4) prijsverbintenissen heeft aanvaard, wordt vervaardigd en bij uitvoer rechtstreeks worden geleverd en gefactureerd aan een importeur in de Gemeenschap.

2. Wanneer een verzoek wordt ingediend om de goederen in het vrije verkeer te brengen in het kader van een verbintenis, geldt als voorwaarde voor vrijstelling van het recht dat een door één van de bedrijven van lid 3 opgestelde geldige rekening wordt overgelegd aan de douanediensten van de betrokken lidstaat in de vorm die is vastgesteld in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 362/1999. In het geval van het Oekraïns bedrijf zal bij de rekening een geldige exportvergunning, zoals uiteengezet in de bijlage, toegevoegd worden.

3. Goederen die worden ingevoerd in het kader van aangeboden verbintenissen die werden aanvaard, worden aangegeven onder de volgende aanvullende Taric-codes:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Artikel 3

Bij invoer van het in artikel 1, lid 1, omschreven product uit de Volksrepubliek China, Hongarije, India, Mexico, Polen, Zuid-Afrika en Oekraïne worden de bedragen die als zekerheid zijn gesteld voor de bij Verordening (EG) nr. 362/1999 ingestelde voorlopige antidumpingrechten, geïnd ten belope van de ingestelde definitieve rechten. Bedragen die als zekerheid zijn gesteld en die de definitieve antidumpingrechten overschrijden, worden vrijgegeven.

Artikel 4

De procedure met betrekking tot de invoer van het in artikel 1, lid 1, omschreven product uit de Republiek Korea wordt beëindigd.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 augustus 1999.

Voor de Raad

De voorzitter

T. HALONEN

(1) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 905/98 (PB L 128 van 30.4.1998, blz. 18).

(2) PB L 45 van 19.2.1999, blz. 1.

(3) Zaak C-175/87 (Matsushita Electric Industrial Co. Ltd v. Raad), Jurisprudentie 1992, blz. I-1409.

(4) Zie bladzijde 63 van dit Publicatieblad.

BIJLAGE

ELEMENTEN DIE MOETEN WORDEN OPGENOMEN IN DE EXPORTVERGUNNING BEDOELD IN ARTIKEL 2, LID 2

1. De Product Reporting Code Number (PRC) (het referentienummer van het product zoals opgegeven in de verbintenis die door de desbetreffende producerende exporteur is aangeboden), onder vermelding van de soort, het aantal strengen, het aantal draden per streng en de GN-code.

2. De exacte omschrijving van de producten, met inbegrip van:

- de Company Product Code (CPC),

- de GN-code,

- de aanvullende Taric-code die mag worden gebruikt om de gefactureerde goederen bij de douane aan de grenzen van de Gemeenschap vrij te maken,

- de hoeveelheid (in kilo),

- de toe te passen minimumprijs.

3. Het nummer van de rekening.

4. Het nummer van de exportvergunning en datum van uitgifte.

5. De naam van de importateur die de rechtstreekse ontvanger is van de factuur van het bedrijf.