Verordening (EG) nr. 2439/1999 van de Commissie van 17 november 1999 inzake de voorwaarden voor het verlenen van een vergunning voor toevoegingsmiddelen van de groep "bindmiddelen, verdunningsmiddelen en stollingsmiddelen" voor gebruik in diervoeding
Verordening (EG) nr. 2439/1999 van de Commissie van 17 november 1999 inzake de voorwaarden voor het verlenen van een vergunning voor toevoegingsmiddelen van de groep "bindmiddelen, verdunningsmiddelen en stollingsmiddelen" voor gebruik in diervoeding
Verordening (EG) nr. 2439/1999 van de Commissie van 17 november 1999 inzake de voorwaarden voor het verlenen van een vergunning voor toevoegingsmiddelen van de groep "bindmiddelen, verdunningsmiddelen en stollingsmiddelen" voor gebruik in diervoeding
Publicatieblad Nr. L 297 van 18/11/1999 blz. 0008 - 0012
VERORDENING (EG) Nr. 2439/1999 VAN DE COMMISSIE
van 17 november 1999
inzake de voorwaarden voor het verlenen van een vergunning voor toevoegingsmiddelen van de groep "bindmiddelen, verdunningsmiddelen en stollingsmiddelen" voor gebruik in diervoeding
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de diervoeding(1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1636/1999 van de Commissie(2), en met name op artikel 11,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) In kaoliniethoudende klei uit bepaalde mijnen in Duitsland zijn zeer hoge dioxinegehalten gevonden. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat het om een verontreiniging van geologische oorsprong zou kunnen gaan.
(2) In artikel 11 van Richtlijn 70/524/EEG is bepaald dat, als een lidstaat nadat de betrokken bepalingen zijn vastgesteld, op grond van nieuwe gegevens of een nieuwe beoordeling van bestaande gegevens constateert dat het gebruik van een in de richtlijn opgenomen toevoegingsmiddel een gevaar oplevert voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu, deze lidstaat de vergunning om dat toevoegingsmiddel te gebruiken tijdelijk kan schorsen.
(3) Verschillende lidstaten hebben het gebruik van verontreinigde kaoliniethoudende klei in voormengsels en diervoeders verboden.
(4) Krachtens artikel 3 bis, onder b), van Richtlijn 70/524/EEG mag voor een toevoegingsmiddel slechts een vergunning worden afgegeven als het, gelet op de gebruiksvoorwaarden, geen ongunstige gevolgen voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu heeft.
(5) Het gebruik van met dioxine verontreinigde diervoeders kan levensmiddelen van dierlijke oorsprong verontreinigen. Dioxines worden door erkende internationale organisaties aangemerkt als kankerverwekkend voor de mens. Deze organisaties bevelen aan maatregelen te nemen om de opname van dioxines via de voeding zoveel mogelijk te beperken.
(6) Het gebruik van verontreinigde toevoegingsmiddelen moet zoveel mogelijk worden vermeden.
(7) Bij gebrek aan passende wetenschappelijke gegevens kan geen volledige risico-evaluatie worden gemaakt. Aangezien dringend maatregelen moeten worden genomen om een onaanvaardbaar hoge mate van verontreiniging van diervoeders te voorkomen, moet, in afwachting van de resultaten van het bewakingsprogramma voor deze klei en van de risico-evaluatie, bij wijze van voorzorgsmaatregel worden bepaald dat het dioxinegehalte in kaoliniethoudende klei niet hoger mag liggen dan de bepaalbaarheidsgrens. Dit maximumgehalte kan worden herzien op grond van de resultaten van verder onderzoek en van het bewakingsprogramma.
(8) De in Duitsland geconstateerde verontreiniging van kaolien zou ook kunnen voorkomen bij andere toevoegingsmiddelen die krachtens Richtlijn 70/524/EEG als bindmiddel, verdunningsmiddel of stollingsmiddel mag worden gebruikt; gebleken is namelijk dat porseleinaarde - dat is door afzetting gevormde klei die naast kaoliniet andere mineralen bevat - uit een mijn in de Verenigde Staten ook van nature sterk verontreinigd is met dioxine van geologische oorsprong. Het is dienstig in het kader van het bewakingsprogramma deze toegestane toevoegingsmiddelen op de mogelijke aanwezigheid van dioxine te onderzoeken. Momenteel is alleen voor kaoliniethoudende klei een voorlopig maximumgehalte vastgesteld. Voor andere toevoegingsmiddelen dan kaoliniethoudende klei moet na afloop van een bepaalde periode de bepaalbaarheidsgrens als maximumgehalte gelden, tenzij intussen op basis van voldoende gegevens over de aanwezigheid van dioxine indien nodig een specifiek maximumgehalte is vastgesteld.
(9) De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor veevoeders,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De voorwaarden voor het verlenen van een vergunning voor toevoegingsmiddelen van de groep "Bindmiddelen, verdunningsmiddelen en stollingsmiddelen" die in de bijlage bij deze verordening zijn opgenomen, worden overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG vervangen door de voorwaarden die zijn vastgesteld in de bijlage bij deze verordening.
Vóór 1 maart 2000 beziet de Commissie deze verordening opnieuw in het licht van verder onderzoek en van de resultaten van het bewakingsprogramma.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 november 1999.
Voor de Commissie
David BYRNE
Lid van de Commissie
(1) PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1.
(2) PB L 194 van 27.7.1999, blz. 17.
BIJLAGE
>RUIMTE VOOR DE TABEL>