Verordening (EG) nr. 509/2000 van de Commissie van 9 maart 2000 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
Verordening (EG) nr. 509/2000 van de Commissie van 9 maart 2000 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
Verordening (EG) nr. 509/2000 van de Commissie van 9 maart 2000 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
Publicatieblad Nr. L 063 van 10/03/2000 blz. 0010 - 0011
Beschikking van de Commissie
van 25 juli 2000
betreffende de kennisgeving door België van het ontwerp van de nationale bepalingen inzake de beperking van het op de markt brengen en het gebruik van organische tinverbindingen
(kennisgeving geschied onder nummer C(2000) 2016)
(Slechts de tekst in de Nederlandse en de Franse taal is authentiek)
(Voor de EER relevante tekst)
(2000/509/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95, lid 6,
Overwegende hetgeen volgt:
I. DE FEITEN
1. De communautaire wetgeving: Richtlijn 1999/51/EG
(1) In Richtlijn 76/769/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten(1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/77/EG van de Commissie(2), wordt het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten verboden of aan beperkingen onderworpen. Richtlijn 76/769/EEG wordt geregeld gewijzigd om in de bijlage nieuwe stoffen op te nemen die gevaarlijk zijn voor mens of milieu.
(2) Richtlijn 89/677/EEG van de Raad(3), houdende achtste wijziging van Richtlijn 76/769/EEG, harmoniseert onder andere het op de markt brengen en het gebruik van organische tinverbindingen. De bepalingen inzake organische tinverbindingen zijn gewijzigd bij Richtlijn 1999/51/EG van de Commissie(4), houdende vijfde aanpassing aan de technische vooruitgang van bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG.
(3) Bij Richtlijn 1999/51/EG worden het op de markt brengen en het gebruik van organische tinverbindingen als stoffen en bestanddelen van preparaten, wanneer zij fungeren als biocide in los gebonden aangroeiwerende verf, verboden.
(4) In de richtlijn wordt het gebruik van organische tinverbindingen als stoffen en bestanddelen van preparaten ook verboden wanneer zij fungeren als biociden ter voorkoming van de aangroeiing van micro-organismen, planten of dieren op:
a) rompen van:
- schepen met een lengte over alles, zoals gedefinieerd in ISO-norm 8666, van minder dan 25 m;
- schepen met een willekeurige lengte die voornamelijk op binnenwateren en meren worden gebruikt;
b) fuiken, drijvers, netten, alsmede alle overige apparatuur of uitrusting die bij de teelt van vissen en schaal- en schelpdieren wordt gebruikt;
c) alle apparatuur of uitrusting die zich geheel of gedeeltelijk onder water bevindt.
Dergelijke stoffen en preparaten
- mogen alleen in verpakkingen met een inhoud van 20 l of meer op de markt worden gebracht;
- mogen niet aan het grote publiek worden verkocht, maar uitsluitend aan degenen die deze stoffen en preparaten beroepsmatig gebruiken.
(5) Onverminderd de toepassing van andere communautaire bepalingen inzake de indeling, verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen en preparaten moet op de verpakking van dergelijke preparaten de volgende tekst leesbaar en onuitwisbaar worden vermeld:
"Niet gebruiken op schepen met een lengte over alles van minder dan 25 m, op schepen met een willekeurige lengte die voornamelijk op binnenwateren en meren worden gebruikt, of op alle apparatuur of uitrusting die bij de teelt van vissen en schaal- en schelpdieren wordt gebruikt.
Uitsluitend voor beroepsmatig gebruik.".
(6) De in overweging 4, onder a), bedoelde bepalingen en de speciale etiketteringsvoorschriften zijn vanaf 1 januari 2003 van toepassing op Zweden en Oostenrijk en worden vóór deze datum door de Commissie in samenwerking met de lidstaten en belanghebbenden geëvalueerd.
(7) Bovendien mogen organische tinverbindingen niet worden gebruikt als stoffen en bestanddelen van preparaten die bestemd zijn om te worden gebruikt bij de behandeling van industrieel water.
(8) In de richtlijn wordt dus bepaald dat organische tinverbindingen alleen mogen worden gebruikt in aangroeiwerende producten die zorgen voor een gereguleerde afgifte van werkzame bestanddelen voor schepen met een lengte van meer dan 25 m die niet voornamelijk op binnenwateren en meren worden gebruikt. Oostenrijk en Zweden mogen hun bestaande strengere wetgeving handhaven met het oog op de specifieke noodzaak om het bijzonder kwetsbare milieu van de Oostzee en de binnenwateren te beschermen.
(9) In de richtlijn wordt tevens bepaald dat de overige toegestane toepassingen vóór 1 januari 2003 dienen te worden geëvalueerd. In de tweede overweging wordt specifiek verwezen naar de ontwikkelingen bij de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), die zich bewust is van de risico's van organische tinverbindingen. Het Comité voor de bescherming van het mariene milieu van de IMO heeft opgeroepen tot een wereldwijd verbod op het gebruik van organische tinverbindingen als biocide in aangroeiwerende systemen voor schepen met ingang van 1 januari 2003.
2. Nationale bepalingen
(10) België heeft het voornemen de bepalingen van Richtlijn 1999/51/EG inzake organische tinverbindingen om te zetten door een wijziging van het koninklijk besluit van 25 februari 1996 tot beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten. Het huidige artikel l, lid 2, zal worden vervangen door een nieuwe tekst met precies dezelfde bepalingen als in de richtlijn zijn vastgesteld.
(11) België heeft tevens het voornemen na de tenuitvoerlegging van de richtlijn met ingang van 1 januari 2003 genoemd lid 2 van artikel 1 van het koninklijk besluit van 25 februari 1996 te vervangen door een bepaling volgens welke het verboden is organische tinverbindingen op de markt te brengen om te worden gebruikt als stoffen en bestanddelen van preparaten wanneer zij fungeren als biocide in aangroeiwerende verf.
3. Vergelijking tussen het ontwerp van de nationale bepalingen en Richtlijn 1999/51/EG
(12) Bij een vergelijking van de huidige communautaire wetgeving met het ontwerp van de nationale bepalingen die België met ingang van 1 januari 2003 wil toepassen, blijkt dat de nationale maatregelen strenger zijn omdat deze neerkomen op een algeheel verbod op het op de markt brengen en het gebruik van organische tinverbindingen in aangroeiwerende producten.
II. DE PROCEDURE
(13) Richtlijn 1999/51/EG is op 26 mei 1999 vastgesteld. De lidstaten moesten de nationale bepalingen die nodig zijn om aan de richtlijn te voldoen, uiterlijk op 29 februari 2000 in werking doen treden en met ingang van 1 september 2000 toepassen.
(14) Bij schrijven van 21 februari 2000 heeft de permanente vertegenwoordiger van België de Commissie meegedeeld dat België de bepalingen van Richtlijn 1999/51/EG op juiste wijze zou omzetten, maar het voornemen heeft overeenkomstig artikel 95, lid 5, van het EG-Verdrag met ingang van 1 januari 2003 strengere bepalingen toe te passen. België acht het op grond van nieuwe wetenschappelijke gegevens nodig deze nationale maatregelen in te voeren om het milieu te beschermen tegen de schadelijke gevolgen van aangroeiwerende verf op basis van organische tinverbindingen. Het schrijven is op 23 februari 2000 ontvangen.
(15) Bij schrijven van 23 maart 2000 heeft de Commissie de Belgische instanties meegedeeld dat zij de kennisgeving krachtens artikel 95, lid 5, had ontvangen en dat de periode van zes maanden voor de beoordeling daarvan was ingegaan op 24 februari 2000, één dag na de datum waarop de kennisgeving was ontvangen.
III. DE BEOORDELING
1. Beoordeling van de ontvankelijkheid
(16) De door de Belgische instanties op 21 februari 2000 ingediende kennisgeving is bedoeld om toestemming te krijgen voor de invoering van nationale bepalingen die onverenigbaar zijn met Richtlijn 1999/51/EG, een harmonisatiemaatregel die op basis van artikel 95 van het Verdrag is vastgesteld.
(17) Artikel 95, lid 5, van het Verdrag luidt als volgt: "Wanneer een lidstaat het na het nemen van een harmonisatiemaatregel door de Raad of de Commissie noodzakelijk acht, nationale bepalingen te treffen die gebaseerd zijn op nieuwe wetenschappelijke gegevens die verband houden met de bescherming van het milieu of het arbeidsmilieu vanwege een specifiek probleem dat zich in die lidstaat heeft aangediend nadat de harmonisatiemaatregel is genomen, stelt hij de Commissie voorts, onverminderd lid 4, in kennis van de voorgenomen bepalingen en de redenen voor het vaststellen ervan.".
(18) Zoals krachtens artikel 95, lid 5, van het EG-Verdrag verplicht is, heeft België de Commissie in kennis gesteld van de feitelijke formulering van de bepalingen waarvan het de bedoeling is dat zij met ingang van 1 januari 2003 worden ingevoerd, en heeft het naast het verzoek een uiteenzetting van de redenen ingediend die naar zijn oordeel de invoering van deze bepalingen rechtvaardigen.
(19) De Commissie is derhalve van mening dat de op 21 februari 2000 door België ingediende kennisgeving teneinde goedkeuring te verkrijgen voor de invoering van nationale bepalingen die afwijken van de bepalingen van Richtlijn 1999/51/EG, krachtens artikel 95, lid 5, van het EG-Verdrag ontvankelijk is.
2. Inhoudelijke beoordeling
(20) Overeenkomstig artikel 95 van het Verdrag moet de Commissie nagaan of aan alle voorwaarden is voldaan om een lidstaat in staat te stellen een beroep te doen op de in dit artikel opgenomen uitzonderingsmogelijkheden.
(21) De Commissie moet derhalve nagaan of is voldaan aan de voorwaarden van artikel 95, lid 5, volgens hetwelk er sprake moet zijn van a) "nieuwe wetenschappelijke gegevens die verband houden met de bescherming van het milieu of het arbeidsmilieu", b) op grond waarvan de betrokken lidstaat het nodig acht nationale bepalingen in te voeren "vanwege een specifiek probleem dat zich in die lidstaat heeft aangediend" en c) wanneer dit probleem zich heeft voorgedaan "nadat de harmonisatiemaatregel is genomen".
(22) Bovendien moet de Commissie, wanneer zij van mening is dat de invoering van deze nationale maatregelen gerechtvaardigd is, krachtens artikel 95, lid 6, van het EG-Verdrag nagaan of deze nationale bepalingen al dan niet een middel tot willekeurige discriminatie, een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten of een hinderpaal voor de werking van de interne markt vormen.
2.1. Organische tinverbindingen - algemene informatie
(23) Organische tinverbindingen vormen een groep stoffen die bestaan uit tin en een uiteenlopend aantal organische groepen die direct aan het tin-atoom gebonden zijn. Organische tinverbindingen zijn zeer doeltreffend als aangroeiwerend middel(5) voor schepen; de belangrijkste en doeltreffendste verbindingen zijn tributyltin (TBT) en bis(tributyltin)oxide (TBTO).
(24) Tributyltin-verbindingen zijn krachtens Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen(6), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/33/EG van het Europees Parlement en de Raad(7), ingedeeld als:
- schadelijk bij aanraking met de huid;
- vergiftig bij opname door de mond;
- irriterend voor de ogen en de huid;
- vergiftig: gevaar voor ernstige schade aan de gezondheid bij langdurige blootstelling bij inademing en opname door de mond;
- zeer vergiftig voor in het water levende organismen; kan in het aquatische milieu op lange termijn schadelijke effecten veroorzaken.
(25) Een aangroeiwerende stof kan alleen doeltreffend zijn indien de werkzame stof biologisch beschikbaar is en derhalve voortdurend in het omringende milieu vrijkomt. Door dit vrijkomen in het aquatische milieu en de sterke acute en chronische toxiciteit van organische tinverbindingen kan schade aan de blootgestelde ecosystemen worden toegebracht.
(26) TBTO wordt sterk in sediment geabsorbeerd. De belangrijkste afbraakroute voor tributyltin is de biologische afbraak tot dibutyltin en monobutyltin en uiteindelijk tinoxide. De snelheid van deze afbraak wordt sterk beïnvloed door de omringende matrix: in water is de halveringstijd twee weken, in biota twee maanden en in sediment zes maanden tot 20 jaar. Bij TBT treedt in het milieu enige bioaccumulatie op.
(27) TBT verstoort het metabolisme van blootgestelde organismen (remming van enzymen en denaturering van eiwitten) en het endocriene systeem van bepaalde slakken (hierbij treedt "imposex" op: vrouwtjes worden aangezet tot de ontwikkeling van mannelijke geslachtskenmerken).
(28) Er bestaat geen twijfel over de risico's van TBT voor het aquatische milieu en al in 1989 heeft de Gemeenschap de eerste maatregelen genomen (Richtlijn 89/677/EEG) om de aan het gebruik van organische tinverbindingen in aangroeiwerende verf verbonden risico's te verkleinen, door het gebruik ervan te beperken tot vakmensen en tot schepen met een lengte van meer dan 25 m.
(29) Naar aanleiding van een diepgaande evaluatie van deze maatregelen door de Commissie in samenwerking met de lidstaten is Richtlijn 1999/51/EG vastgesteld, waarin deze beschermende maatregelen aanzienlijk worden aangescherpt. In deze richtlijn worden het gebruik van soorten aangroeiwerende verf die kunnen leiden tot het ongereguleerd vrijkomen van grote hoeveelheden organische tinverbindingen en het gebruik op schepen, ongeacht de omvang, die voornamelijk op binnenwateren en meren worden gebruikt, volledig verboden. Bij de herziening heeft de Commissie een extern adviesbureau opdracht gegeven tot een studie(8) en op basis van deze studie advies gevraagd aan het Wetenschappelijk Comité voor de toxiciteit, de ecotoxiciteit en het milieu (SCTEE), dat dit advies op 27 november 1998 heeft uitgebracht.
2.2. Het standpunt van België
(30) De Belgische instanties zijn van mening dat de voorgestelde maatregel bedoeld is om de gezondheid van mens en dier en het leefmilieu te beschermen, hetgeen met een aantal argumenten wordt onderbouwd die bij de redenen komen die aan Richtlijn 1999/51/EG ten grondslag liggen.
(31) Zij stellen dat al bij de voorbereiding van Richtlijn 1999/51/EG was gebleken dat de concentratie van TBT uit aangroeiwerende verf die wordt gebruikt om de rompen van schepen te behandelen, op drukke scheepvaartroutes en in havengebieden een niveau heeft bereikt dat schadelijk is voor oesters en purperslakken en bij deze organismen tot een verdikking van de schelp en imposex leidt. Deze en andere gevolgen illustreren het endocrienverstorende vermogen van TBT voor sommige diersoorten bij zeer lage concentraties.
(32) De Belgische instanties erkennen dat op grond van economische overwegingen, namelijk de mogelijke gevolgen van een eenzijdig Europees verbod op TBT voor Europese scheepswerven, waarbij de activiteiten naar elders worden verplaatst en een door de Europese Gemeenschap opgelegd verbod wordt omzeild, op Europees niveau is gekozen voor een beperkt verbod op TBT-verf en dat voor een volledig verbod van TBT werd verwezen naar een besluit van de IMO en de verwachtingen voor 1 januari 2003.
(33) In hun verzoek stellen de Belgische instanties dat uit een recente studie is gebleken dat de blootstelling aan TBT bij platvissen de weerstand tegen infecties verlaagt. Deze vissen leven op de zeebodem en worden aan relatief hoge concentraties TBT blootgesteld.
(34) TBT kan ook het immuunsysteem aantasten van zoogdieren, zoals zeeotters, die zich voeden met schelpdieren die in een met TBT verontreinigd milieu leven. Ook bij de mens kan blootstelling aan TBT wellicht gevolgen voor het immuunsysteem hebben, hetgeen een van de redenen is waarom het SCTEE slechts een lage waarde voor de toelaatbare dagelijkse dosis (TDD) van 0,25 μg/kg/dag aanvaardbaar acht. Er zijn maar weinig gegevens over de aanwezigheid van organische tinverbindingen in vissen, schaaldieren en schelpdieren. Uit de gegevens die beschikbaar zijn blijkt echter dat bij mensen wier eetgewoonten een niet onaanzienlijke hoeveelheid met TBT verontreinigde vissen en schelpdieren omvatten, zoals mosselen, de TDD van TBT kan worden overschreden. Ter ondersteuning van deze argumenten verwijzen de Belgische instanties naar een studie(9) uit juni 1999.
(35) Verder wordt gesteld dat bij een analyse van baggerslib uit Belgische havens is gebleken dat de TBT-concentratie hoger is dan 7 μg/kg, de grenswaarde voor het mariene milieu. In monsters die in juni 1999 werden genomen, werden concentraties aangetroffen die meer dan twee keer zo hoog als deze grenswaarde lagen.
(36) Volgens de Belgische instanties wijzen de beschikbare wetenschappelijke gegevens erop, dat uit een verse laag TBT-verf de eerste twee weken na het aanbrengen gemiddeld 110 μg TBT/cm2/dag vrijkomt met pieken tot 1128 μg TBT/cm2/dag. Door de behandeling met aangroeiwerende verf in de Belgische havens zal de verontreiniging in het havengebied en de scheepvaartroutes in de omgeving waarschijnlijk worden verhoogd en dit is een van de verklaringen voor de hoge TBT-concentraties in het baggerslib.
(37) De Belgische instanties wijzen er ook op dat imposex niet beperkt blijft tot purperslakken, maar ook wereldwijd in 72 andere soorten zeeslakken is vastgesteld.
(38) Beklemtoond wordt dat het Comité voor de bescherming van het mariene milieu van de IMO tijdens zijn 43e vergadering van 28 juni tot 2 juli 1999 verdere stappen heeft genomen om de diplomatieke conferentie van de IMO in 2001 in staat te stellen te besluiten tot een verbod op het gebruik van organische tinverbindingen in aangroeiwerende verf op zeeschepen met ingang van 1 januari 2003.
(39) Tevens stellen de Belgische instanties dat er al aangroeiwerende verf zonder organische tinverbindingen beschikbaar is die even duurzaam en doeltreffend is. De kostprijs is op dit moment nog aanzienlijk hoger dan de prijs van verf met TBT, maar zal naar verwachting dalen wanneer de productie op grotere schaal gebeurt, zoals dat jaren geleden ook voor verf met TBT het geval was.
(40) Aangezien bovengenoemde schadelijke gevolgen van TBT-verontreiniging voor het mariene milieu zijn vastgesteld op een tijdstip waarop het gebruik van TBT voor schepen van minder dan 25 m al enige tijd verboden was, gaan de Belgische instanties ervan uit dat ingrijpender maatregelen, namelijk een volledig verbod van aangroeiwerende verf op basis van organische tinverbindingen, nodig zullen zijn om verdere schadelijke gevolgen voor het milieu tegen te gaan.
(41) Daar het mariene milieu aan de Belgische kust vlak bij de havens en bij een van de drukste scheepvaartroutes ligt, is het bijzonder blootgesteld aan de gevolgen van TBT dat afkomstig is van zeeschepen. Het sediment dat in dat gebied rijkelijk aanwezig is, vormt een reservoir waarin TBT tegen een snelle afbraak wordt beschermd en nog vele jaren nadat het gebruik van TBT is gestaakt, een bedreiging voor het aquatisch milieu zal vormen.
(42) Om te voorkomen dat het milieu wordt aangetast door baggerslib dat met TBT is besmet, moet dit een speciale behandeling krijgen die tot zeer hoge kosten voor de gemeenschap leidt. Deze kosten zullen steeds hoger worden naarmate het gebruik van verf op basis van organische tinverbindingen langer doorgaat. Gelet op deze kosten is het voor België economisch gezien niet langer verdedigbaar het volledige verbod van TBT nog langer uit te stellen.
(43) De Belgische regering is daarom van mening dat het gebruik van aangroeiwerende verf met ingang van 1 januari 2003, de datum die door het Comité voor de bescherming van het mariene milieu van de IMO is voorgesteld, dient te worden gestaakt.
2.3. Beoordeling van het standpunt van België
(44) De door de Belgische instanties ter ondersteuning van hun verzoek om toepassing van artikel 95, lid 5, ingediende gegevens zijn nogal beperkt. Hierna worden hun verklaringen en standpunten in het licht van de in het genoemde artikel vastgestelde criteria beoordeeld.
2.3.1. De bewijslast
(45) Er dient te worden opgemerkt dat de Commissie in het licht van het in artikel 95, lid 6, bepaalde tijdschema bij de beoordeling of het ontwerp van de nationale maatregelen waarvan krachtens artikel 95, lid 5, kennisgeving is gedaan, gerechtvaardigd is, moet uitgaan van de door de lidstaat aangevoerde "redenen". Dit betekent dat krachtens de bepalingen van het Verdrag de lidstaat die het verzoek indient, moet aantonen dat de maatregelen gerechtvaardigd zijn. Gezien de in artikel 95 vastgestelde procedurele regeling, die met name een strikte termijn van zes maanden oplegt voor de vaststelling van een beschikking, moet de Commissie zich normaal beperken tot een onderzoek van de relevantie van de gegevens die worden verstrekt door de lidstaat die het verzoek indient, zonder zelf te zoeken naar een mogelijke rechtvaardiging.
(46) Wanneer de door de lidstaat ingediende gegevens niet volstaan om de Commissie in staat te stellen te beoordelen of aan de voorwaarden van artikel 95, lid 5, wordt voldaan en de Commissie daarom het ontwerp van de nationale maatregelen afwijst, staat het de lidstaat vrij het verzoek opnieuw in te dienen en dit met alle aanvullende en/of nieuwe gegevens te onderbouwen die nodig zijn om vast te stellen of al dan niet aan de voorwaarden van artikel 95, lid 5, wordt voldaan.
2.3.2. Nieuwe wetenschappelijke gegevens die verband houden met de bescherming van het milieu of het arbeidsmilieu vanwege een specifiek probleem dat zich in die lidstaat heeft aangediend nadat de harmonisatiemaatregel is genomen
(47) De door de Belgische instanties aangevoerde argumenten houden verband met de bescherming van het milieu. De Belgische instanties erkennen echter zelf dat zeer veel informatie over de milieugevolgen van TBT en andere organische tinverbindingen bij de voorbereiding van Richtlijn 1999/51/EG reeds bekend was en in aanmerking is genomen. Dit geldt met name voor het werk van de IMO, dat in de tweede overweging van Richtlijn 1999/51/EG uitdrukkelijk wordt genoemd. Daar wordt zelfs duidelijk gesteld dat bij de herziening van de richtlijn, die vóór 1 januari 2003 zal plaatsvinden, volledig rekening zal worden gehouden met de ontwikkeling van de werkzaamheden en de besluiten binnen de IMO.
(48) De Belgische instanties stellen dat uit een recente studie is gebleken dat de blootstelling aan TBT in platvissen de weerstand tegen infecties verlaagt. Er wordt geen nadere informatie verstrekt, noch de tekst van de studie of de vindplaats daarvan. Het is dan ook niet mogelijk na te gaan of deze informatie pas na de vaststelling van Richtlijn 1999/51/EG is verkregen of bekend is geworden.
(49) De gevolgen voor de gezondheid van de mens, met name als gevolg van de blootstelling op het arbeidsmilieu, zijn bij de voorbereiding van Richtlijn 1999/51/EG zowel in de in opdracht van de Commissie uitgevoerde studie als in het advies van het SCTEE beoordeeld. Daarom is het onduidelijk of de door de Belgische instanties verstrekte gegevens op grond van een studie uit juni 1999(10), waarnaar zij verwijzen (maar waarvan de tekst niet wordt verstrekt), nieuwe gegevens in de zin van artikel 95, lid 5, vormen. De gegevens hebben met name betrekking op de dagelijkse opname van TBT via de voeding en er is derhalve geen verband met de bescherming van de mens in het arbeidsmilieu.
(50) De Belgische instanties stellen dat uit monsters van baggerslib dat in juni 1999 uit Belgische havens is gehaald, blijkt dat de TBT-concentratie meer dan twee keer zo hoog is als de grenswaarde van 7 μg/kg. Er worden geen nadere bijzonderheden verstrekt. Hoewel deze concentraties zijn gemeten op een tijdstip waarop Richtlijn 1999/51/EG al was vastgesteld, vormen deze op zich geen nieuwe gegevens. In de studie die bij de herziening van de communautaire wetgeving in opdracht van de Commissie is uitgevoerd, worden namelijk voorbeelden gegeven van verschillende havens over de gehele wereld (Hongkong, Frankrijk, Nieuw-Zeeland, Nederland), die dateren van 1989 tot 1995 en waarbij de TBT-concentratie in havensedimenten varieert van 10 tot 2100 μg/kg. Hieruit blijkt duidelijk dat de in sedimenten in Belgische havens gevonden TBT-gehaltes noch sterk verschillen van wat bij de voorbereiding van de richtlijn bekend was, noch uniek voor België zijn. Het probleem lijkt echter wel specifiek te zijn voor lidstaten waar drukke havens gelegen zijn.
(51) De Belgische instanties wijzen erop dat er met name na het aanbrengen van TBT-verf in droogdokken (wat in Belgische havens gebeurt) veel TBT uit de verse verf vrijkomt, hetgeen een van de redenen is voor het hoge TBT-gehalte van havensedimenten. Er worden geen specifieke gegevens verstrekt over België of over het tijdstip waarop deze gegevens beschikbaar zijn gekomen. Anderzijds was het al bij de voorbereiding van Richtlijn 1999/51/EG bekend dat er met name uit verse aangroeiwerende verf veel biociden (waaronder TBT) vrijkomen en dit is ook uitdrukkelijk vermeld in de in opdracht van de Commissie uitgevoerde studie(11). Bovendien geldt dit argument voor elke haven in de wereld waar in droogdokken met aangroeiwerende verf wordt gewerkt.
(52) Over de andere argumenten van de Belgische instanties (zie boven) kunnen de volgende opmerkingen worden gemaakt. Ook in de in opdracht van de Commissie uitgevoerde studie wordt al gesteld dat imposex niet tot purperslakken beperkt blijft en ook in een aantal andere zeeslakken voorkomt. De purperslak is echter de kwetsbaarste soort. Het doel van de actie die tijdens de vergadering van 28 juni tot 2 juli 1999 door het Comité voor de bescherming van het mariene milieu van de IMO is ondernomen, namelijk de diplomatieke conferentie van de IMO in staat te stellen het gebruik van organische tinverbindingen in aangroeiwerende verf op zeeschepen met ingang van 1 januari 2003 te verbieden, was bij de vaststelling van Richtlijn 1999/51/EG reeds bekend en wordt uitdrukkelijk in de overwegingen genoemd. Het feit dat er andere verf zonder organische tinverbindingen beschikbaar is en dat deze minder duur zal worden, is voor de rechtvaardiging van het Belgische verzoek niet relevant.
(53) Ten slotte stellen de Belgische instanties dat het mariene milieu aan de Belgische kust, aangezien het vlak bij de havens en een van de drukste scheepvaartroutes ligt, bijzonder blootgesteld is aan de gevolgen van TBT die afkomstig is van zeeschepen. Om aantasting van het milieu te voorkomen, zullen de sedimenten moeten worden uitgebaggerd en schoongemaakt en daaraan zijn hoge kosten verbonden. Er worden geen nadere gegevens verstrekt over de feitelijke verontreiniging langs de Belgische kust of over de schoonmaakkosten. In de in opdracht van de Commissie uitgevoerde studie is duidelijk gesteld dat het milieu aan de kustlijn in de buurt van grote havens en drukke scheepvaartroutes aan grote risico's blootstaat. Het voorbeeld van de Nederlandse kustlijn wordt uitgebreid besproken. De gegevens uit Nederland wijzen er echter op dat de verontreiniging van de kustlijn meer wordt veroorzaakt door het afvalwater en het storten van baggerslib uit drukke havens dan door drukke scheepvaartroutes in de omgeving.
(54) Al bij al kan worden gesteld dat uit de gegevens en de rechtvaardiging die door de Belgische instanties ter ondersteuning van hun verzoek om een beroep te doen op artikel 95, lid 5, niet kan worden geconcludeerd dat het ontwerp van de nationale maatregelen gebaseerd is op nieuwe wetenschappelijke gegevens die verband houden met de bescherming van het milieu of het arbeidsmilieu vanwege een specifiek probleem dat zich in België heeft aangediend nadat de harmonisatiemaatregel is genomen. Dit betekent dat niet aan de voorwaarden van artikel 95, lid 5, wordt voldaan.
(55) Gelet op de resultaten van de analyse van het ingediende materiaal is er geen reden de andere lidstaten of belangengroeperingen te raadplegen of het SCTEE opnieuw om advies te vragen.
2.4. Middel tot willekeurige discriminatie/Verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten/Hinderpaal voor de werking van de interne markt
(56) Volgens artikel 95, lid 6, van het Verdrag keurt de Commissie het ontwerp van de nationale bepalingen waarvan kennisgeving is gedaan, goed of wijst zij dit af "nadat zij heeft nagegaan of zij al dan niet een middel tot willekeurige discriminatie, een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten of een hinderpaal voor de werking van de interne markt vormen".
(57) Omdat het verzoek van België niet aan de in artikel 95, lid 5, vermelde basisvoorwaarden voldoet (zie punt 2.3), behoeft de Commissie niet na te gaan of de betrokken nationale bepalingen al dan niet een middel tot willekeurige discriminatie, een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten of een hinderpaal voor de werking van de interne markt vormen.
IV. CONCLUSIE
(58) Gelet op de bovenstaande overwegingen is de Commissie van oordeel dat het op 21 februari 2000 ingediende verzoek van België om nationale wetgeving in afwijking van de bepalingen van Richtlijn 1999/51/EG ten aanzien van organische tinverbindingen te mogen invoeren:
- ontvankelijk is,
- maar niet aan de voorwaarden van artikel 95, lid 5, voldoet.
(59) De Commissie besluit derhalve dit verzoek overeenkomstig artikel 95, lid 6, van het Verdrag af te wijzen,
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
Het ontwerp van de nationale bepalingen inzake organische tinverbindingen, waarvan België de Commissie bij schrijven van 21 februari 2000 kennisgeving heeft gedaan en dat een afwijking van Richtlijn 1999/51/EG met ingang van 1 januari 2003 beoogt, wordt afgewezen.
Artikel 2
Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk België.
Gedaan te Brussel, 25 juli 2000.
Voor de Commissie
Erkki Liikanen
Lid van de Commissie
(1) PB L 262 van 27.9.1976, blz. 201.
(2) PB L 207 van 6.8.1999, blz. 18.
(3) PB L 398 van 30.12.1989, blz. 19.
(4) PB L 142 van 5.6.1999, blz. 22.
(5) Met aangroei wordt het verschijnsel bedoeld dat een grote reeks van organismen kolonies kan vormen op scheepsrompen en constructies in het water. De aanwezigheid van aangroeiende organismen op het oppervlak van een scheepsromp kan grote gevolgen hebben voor de prestaties van dat schip, zodat het minder goed bestuurbaar wordt en meer brandstof verbruikt.
(6) PB 196 van 16.8.1967, blz. 1.
(7) PB L 199 van 30.7.1999, blz. 57.
(8) WS Atkins International Ltd, "Assessment of the Risks to Health and to the Environment of Tin Organic Compounds and of Arsenic in Certain Biocidal Products and of the Effects of Further Restrictions on their Marketing and Use", eindverslag, april 1998.
(9) A.C. Belfroid, M. Puperhart and F. Ariese, "Organotin levels in seafood in relation to the tolerable daily intake (TDI) for Humans", Instituut voor Milieuvraagstukken, Vrije Universiteit Amsterdam, juni 1999.
(10) Zie voetnoot 9.
(11) Zie voetnoot 8, (blz. 1-7).