Home

Verordening (EG) nr. 1742/2000 van de Commissie van 4 augustus 2000 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van polyethyleentereftalaat (PET) uit India, Indonesië, Maleisië, de Republiek Korea, Taiwan en Thailand

Verordening (EG) nr. 1742/2000 van de Commissie van 4 augustus 2000 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van polyethyleentereftalaat (PET) uit India, Indonesië, Maleisië, de Republiek Korea, Taiwan en Thailand

Verordening (EG) nr. 1742/2000 van de Commissie van 4 augustus 2000 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van polyethyleentereftalaat (PET) uit India, Indonesië, Maleisië, de Republiek Korea, Taiwan en Thailand

Publicatieblad Nr. L 199 van 05/08/2000 blz. 0048 - 0077


Verordening (EG) nr. 1742/2000 van de Commissie

van 4 augustus 2000

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van polyethyleentereftalaat (PET) uit India, Indonesië, Maleisië, de Republiek Korea, Taiwan en Thailand

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap(1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 905/98(2), met name op artikel 7,

Na overleg met het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A. PROCEDURE

1. Inleiding

(1) Op 6 november 1999 heeft de Commissie, door middel van een bericht ("bericht van inleiding") in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen(3), de inleiding bekendgemaakt van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Gemeenschap van bepaalde soorten polyethyleentereftalaat uit India, Indonesië, Maleisië, de Republiek Korea ("Korea"), Taiwan en Thailand.

(2) De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die in september 1999 was ingediend door de "Association of Plastic Manufacturers in Europe (APME)" ("de indiener van de klacht") namens producenten die 85 % van de productie van polyethyleentereftalaat in de Gemeenschap vertegenwoordigden. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal dat genoemd product met dumping werd ingevoerd en dat hierdoor aanmerkelijke schade was ontstaan, werd voldoende geacht om een procedure in te leiden.

(3) In november 1999 heeft de Commissie een antisubsidieonderzoek ingeleid betreffende de invoer van hetzelfde product uit India, Indonesië, Korea, Maleisië, Taiwan en Thailand(4).

(4) De Commissie heeft de haar bekende producenten/exporteurs en importeurs/handelaars alsmede hun organisaties, de vertegenwoordigers van de betrokken exportlanden, verwerkende bedrijven, leveranciers en de klagende EG-producenten officieel van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken om te worden gehoord.

(5) Een aantal producenten/exporteurs in de betrokken landen alsmede de EG-producenten, de verwerkende bedrijven in de Gemeenschap en importeurs/handelaars hebben hun standpunten schriftelijk uiteengezet. Alle partijen die binnen de gestelde termijn het verzoek hadden ingediend te worden gehoord en die hadden aangegeven dat zij hiertoe bijzondere redenen hadden, werden gehoord.

(6) De Commissie heeft de haar bekende belanghebbenden en alle overige ondernemingen die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijnen hadden bekendgemaakt vragenlijsten toegezonden. Zij heeft van negen EG-producenten, 17 producenten/exporteurs in de betrokken landen alsmede van drie importeurs in de Gemeenschap die banden hadden met producenten/exporteurs een antwoord ontvangen. De Commissie heeft tevens een antwoord ontvangen van drie onafhankelijke importeurs/handelaars in de Gemeenschap alsmede van negen verwerkende bedrijven, vijf leveranciers en vijf beroepsorganisaties. De Commissie heeft alle informatie die zij voor een voorlopige vaststelling van dumping, schade en belang van de Gemeenschap nodig had ingewonnen en geverifieerd. Bij de volgende ondernemingen werden controlebezoeken afgelegd:

1. EG-producenten

- Du Pont Polyesters Ltd (Verenigd Koninkrijk)

- Eastman Chemicals BV (Nederland),

- INCA International SpA (Italië),

- Italpet Preforme SpA (Italië),

- KOSA GmbH (Duitsland),

- Shell Chemicals Ltd (Verenigd Koninkrijk),

- Wellman PET Resins Europe (Nederland),

- Aussapol SpA (Italië),

- CEP-Tergal Fibre (Frankrijk);

2. Onafhankelijke importeurs in de Gemeenschap

- Polytrade GmbH (Duitsland),

- Global Services International (Italië);

3. Verwerkende bedrijven

- Crown Cork and Seals - European division (Frankrijk),

- Guala Closures, Polybox Group (Italië),

- Evian - Volvic, Danone Group (Frankrijk),

- Periner Vittel M.T, Nestlé Group (Frankrijk),

- Cott Beverages Ltd (VK);

4. Leveranciers

- BP Amoco Chemicals Ltd (Vernigd Koninkrijk);

5. Producenten/exporteurs

India

- Reliance Industries Ltd - Mumbai,

- Pearl Engineering Polymers Limited - New Delhi;

Indonesië

- P.T. Bakrie Kasei Corporation - Jakarta,

- P.T. Indorama Synthetics Tbk - Jakarta,

- P.T. Polypet Karyapersada - Jakarta;

Maleisië

- Hualon Corporation - Kuala Lumpur,

- MPI Polyester Industries - Shah Alam;

Korea

- Honam Petrochemical Corporation - Seoul,

- Tongkook Corporation - Seoul,

- Daehan Synthetic Fiber Corporation - Seoul,

- SK Chemicals Corporation - Seoul;

Taiwan

- Tuntex Distinct Corporation - Taipei,

- Shinkong Synthetic Fibers Corporation - Taipei,

- Far Eastern Textile Ltd - Taipei,

- Nan Ya Plastics Corporation - Taipei;

Thailand

- Thai Shingkong Industry Corporation Limited - Bangkok.

(7) Het onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 oktober 1998 tot en met 30 september 1999 ("het onderzoektijdvak"). Het onderzoek naar de trends in het kader van het schadeonderzoek had betrekking op de periode van 1 januari 1996 tot het eind van het onderzoektijdvak ("de analyseperiode").

2. Betrokken product en soortgelijk product

Betrokken product

(8) De procedure heeft betrekking op polyethyleentereftalaat dat gewoonlijk wordt gebruikt in de kunststofindustrie voor de productie van flessen en folie. Er is ook een ander soort polyethyleentereftalaat dat wordt gebruikt voor de productie van polyestervezel. Het productieproces van beide soorten polyethyleentereftalaat is tot een bepaald stadium identiek omdat beide soorten worden geproduceerd door polycondensatie van zuiver tereftaalzuur of dimethyltereftalaat met mono-ethyleenglycol. Polyethyleentereftalaat dat in de kunststofindustrie wordt gebruikt, wordt op eenzelfde wijze gepolymeriseerd als polyethyleentereftalaat dat voor de polyestervezelproductie is bestemd, in sommige gevallen in dezelfde productiefaciliteiten. Het verschil tussen beide soorten polyethyleentereftalaat wordt hoofdzakelijk bepaald door het feit dat het betrokken product een verdere bewerking ondergaat, het zogenaamde "vaste-stofprocédé" waardoor de "intrinsieke viscositeitswaarde" (IV-waarde of ItV-waarde) wordt verhoogd. De IV-waarde bepaalt derhalve het onderscheid tussen het betrokken product en polyethyleentereftalaat dat voor de polyestervezelproductie is bestemd. Polyethyleentereftalaat met een IV-waarde van minder dan 0,7 wordt gebruikt voor de productie van polyestervezel en valt derhalve niet onder dit antidumpingonderzoek.

(9) De viscositeit van polyethyleentereftalaat kan op een andere wijze worden uitgedrukt, namelijk in de "viscositeitscoëfficiënt" of "viscositeitsnummer". Bij het onderzoek werd vastgesteld dat het equivalent van een IV-waarde van 0,7 een viscositeitscoëfficiënt van 78 ml/g is, gemeten bij tests met gebruik van DIN 53728 en niet, zoals de indiener van de klacht had vermeld, 173. Deze waarde van 173, die het gevolg was van een onjuist gebruik van de testnorm DIN 53728, was overgenomen uit een verslag van Hoechst van 1991. De Commissie heeft daarom besloten de waarde van 78 ml/g of hoger meer aan te houden die volgens de correct toegepaste test DIN 53728 de viscositeitscoëfficiënt is voor het soort polyethyleentereftalaat dat voor de productie van flessen en folie wordt gebruikt.

(10) Het product in kwestie is dus polyethyleentereftalaat ("PET") met een viscositeitscoëfficiënt van 78 ml/g of hoger, overeenstemmende met een intrinsieke viscositeitswaarde van 0,7 of hoger, dat wordt ingevoerd onder GN-code 39076020 en GN-code ex 3907 60 00.

(11) Bij het onderzoek bleek dat er verschillende soorten PET zijn die aan de hand van tal van factoren kunnen worden omschreven, zoals viscositeit, additieven, smeltgedrag, enz., hoewel deze alle dezelfde basiskenmerken en toepassingen hebben.

Soortgelijk product

(12) De Commissie stelde vast dat door de EG-producenten vervaardigd en op de EG-markt verkocht PET een product van dezelfde soort is als PET dat in de betrokken landen wordt geproduceerd en naar de Gemeenschap uitgevoerd, omdat er geen verschillen zijn in de basiskenmerken en toepassingen. Hetzelfde geldt voor PET dat op de binnenlandse markt van de exportlanden wordt verkocht en PET dat naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd. Deze producten zijn derhalve soortgelijk in de zin van artikel 1, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 ("basisverordening").

B. DUMPING

1. Algemene werkwijze

(13) De hieronder omschreven algemene werkwijze werd toegepast voor alle betrokken exportlanden. In de conclusies inzake dumping voor elk van de zes betrokken landen wordt derhalve alleen datgene beschreven dat voor het betrokken land specifiek is.

Normale waarde

(14) Om de normale waarde vast te stellen, is de Commissie allereerst voor elke producent/exporteur nagegaan of de totale binnenlandse verkoop van het betrokken product representatief was in vergelijking met de totale uitvoer van dit product naar de Gemeenschap. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening werd de binnenlandse verkoop van een producent/exporteur representatief geacht wanneer de totale op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid tenminste 5 % bedroeg van de totale naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheid.

(15) De Commissie heeft vervolgens onderzocht welke soorten PET, die op de binnenlandse markt werden verkocht door ondernemingen waarvan de totale binnenlandse verkoop representatief, identiek of rechtstreeks vergelijkbaar met de soorten die naar de Gemeenschap werden uitgevoerd.

(16) Voor elk van deze soorten werd vastgesteld of de binnenlandse verkoop voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een bepaalde soort werd voldoende representatief geacht wanneer de totale op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid van die soort in het onderzoektijdvak 5 % of meer bedroeg van de totale hoeveelheid van die soort die naar de Gemeenschap werd uitgevoerd.

(17) Tevens werd onderzocht of de binnenlandse verkoop van elke soort in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden, door het aandeel van de winstgevende verkoop van die soort aan onafhankelijke afnemers vast te stellen. Wanneer de hoeveelheid die was verkocht tegen netto-verkoopprijzen die gelijk waren aan of hoger dan de berekende productiekosten (ook wel de "winstgevende verkoop" genoemd) 80 % of meer bedroeg van de totale verkochte hoeveelheid en wanneer de gewogen gemiddelde prijs van die soort gelijk was aan of hoger dan de productiekosten, werd de normale waarde gebaseerd op de gewogen gemiddelde prijs van de gehele binnenlandse verkoop in het onderzoektijdvak, ongeacht het feit of de gehele verkoop met winst geschiedde. Wanneer de met winst verkochte hoeveelheid minder dan 80 %, maar 10 % of meer van de totale verkochte hoeveelheid bedroeg, werd de normale waarde gebaseerd op de gewogen gemiddelde prijs van uitsluitend de winstgevende verkoop.

(18) Wanneer de met winst verkochte hoeveelheid van een bepaalde soort PET minder dan 10 % bedroeg van de totale verkochte hoeveelheid PET ging de Commissie ervan uit dat deze soort in onvoldoende hoeveelheden werd verkocht en was de binnenlandse prijs geen geschikte basis om de normale waarde vast te stellen.

(19) Wanneer de binnenlandse prijzen van een door een producent/exporteur verkocht soort niet kon worden gebruikt, werd de normale waarde berekend en werd niet uitgegaan van de binnenlandse prijzen van andere producenten/exporteurs. Daar er vele soorten PET zijn en talrijke factoren (zoals viscositeit, additieven, smeltgedrag, enz.) van invloed zijn op de prijzen, zouden vele correcties nodig zijn geweest, die bovendien vaak nog op ramingen hadden moeten berusten, indien de binnenlandse prijzen van andere producenten/exporteurs zouden zijn gebruikt. De Commissie was derhalve van oordeel dat de berekende waarde een meer geschikte basis was om de normale waarde vast te stellen.

(20) Overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening werd de normale waarde berekend door bij de, zonodig gecorrigeerde, productiekosten van de uitgevoerde soorten, een redelijk percentage toe te voegen voor verkoopkosten, administratiekosten en andere algemene kosten (VAA-kosten) alsmede een redelijke winstmarge. De Commissie heeft onderzocht of de VAA-kosten en de winst van elke betrokken producent/exporteur op de binnenlandse markt als betrouwbaar konden worden beschouwd.

(21) De werkelijk gemaakte VAA-kosten werden betrouwbaar geacht wanneer de totale op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid van de betrokken onderneming representatief was in vergelijking met de naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheden. De binnenlandse winstmarge werd vastgesteld aan de hand van de binnenlandse verkoop van de soorten die in het kader van normale handelstransacties waren verkocht. Hierbij werd gebruik gemaakt van de in overweging 17 vermelde methode. Wanneer niet aan deze criteria werd voldaan, werd gebruik gemaakt van gewogen gemiddelde VAA-kosten en/of winstmarge van de andere ondernemingen in het betrokken land die voldoende hoeveelheden hadden verkocht in het kader van normale handelstransacties.

Exportprijs

(22) In alle gevallen waarin PET naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap was uitgevoerd, werd de exportprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, namelijk aan de hand van de daadwerkelijk betaalde of te betalen exportprijzen.

(23) Wanneer de naar gelieerde importeurs was uitgevoerd, werd de exportprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening berekend, door de prijs te nemen waartegen de ingevoerde producten aan de eerste onafhankelijke afnemer waren wederverkocht. Om een betrouwbare exportprijs te verkrijgen, werden in dergelijke gevallen correcties toegepast voor alle kosten tussen invoer en wederverkoop, alsmede voor winst. De winst werd op 5 % vastgesteld. Dit werd redelijk geacht voor de werkzaamheden die de betrokken verrichten.

Vergelijking

(24) Met het oog op een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de exportprijs werden correcties toegepast voor verschillen die van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijs overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

Dumpingmarge

(25) Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de gewogen gemiddelde normale waarde per soort, per producent/exporteur, vergeleken met de gewogen gemiddelde exportprijs per soort. Wanneer echter voor bepaalde afnemers, regio's of periodes een patroon van exportprijzen werd vastgesteld dat sterk afweek, waardoor met behulp van bovengenoemde werkwijze niet de gehele omvang van de dumping tot uitdrukking werd gebracht, werd de gewogen gemiddelde normale waarde vergeleken met de exportprijzen van alle individuele transacties naar de Gemeenschap.

Residuele dumpingmarge

(26) Voor niet-medewerkende ondernemingen werd overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op basis van de beschikbare gegevens een "residuele" dumpingmarge vastgesteld.

(27) Rekening houdend met het hoge niveau van medewerking in alle betrokken landen werd besloten dat de residuele dumpingmarge gelijk was aan de hoogste dumpingmarge die voor een medewerkende onderneming was vastgesteld om ervoor te zorgen dat eventuele maatregelen aan hun doel beantwoorden.

2. India

(28) Twee ondernemingen hebben de vragenlijst voor producenten/exporteurs beantwoord.

Normale waarde

(29) Eén Indiase onderneming bracht in zijn antwoord op de vragenlijst een bedrag voor omzetbelasting in mindering op de op de factoren vermelde binnenlandse verkoopprijzen met het argument dat deze onrechtstreeks vooraf was voldaan. Bij het onderzoek bleek dat de onderneming in het onderzoektijdvak van de omzetbelasting was vrijgesteld. De binnenlandse verkoopprijzen werden derhalve gecorrigeerd.

(30) Voor alle soorten PET die door de Indiase producenten/exporteurs werden uitgevoerd, op één na, kon de Commissie de normale waarde vaststellen aan de hand van de binnenlandse verkoopprijzen overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisverordening.

(31) Voor de overige soorten PET heeft de Commissie de normale waarde berekend, overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening. Omdat de onderneming voldoende hoeveelheden van andere soorten PET op de binnenlandse markt verkocht, werden de VAA-kosten en de winstmarge voor deze soorten gebruikt om de normale waarde te berekenen.

Exportprijs

(32) Er was steeds naar onafhankelijke importeurs in de Gemeenschap uitgevoerd. De exportprijs werd derhalve, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, vastgesteld aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen.

Vergelijking

(33) Er werden, indien van toepassing, correcties toegepast voor verschillen in de kosten van vervoer, verzekering, laden, lossen, op- en overslag en aanverwante kosten, de kosten voor krediet, commissies en terugbetaalde rechten, wanneer deze verschillen konden worden aangetoond.

(34) Een verzoek van een Indiase onderneming voor een correctie voor de terugbetaling van rechten bleek ongegrond, daar vastgesteld werd dat de vrijstelling van rechten zowel van invloed was op de binnenlandse kosten en prijzen als op de kosten en prijzen bij uitvoer. Dit verzoek kon dus niet worden ingewilligd.

(35) Deze onderneming had ook om een correctie op de normale waarde verzocht voor de zogenaamde "getrouwheidspremie". Dit bleken kosten voor verkooppromotie te zijn die na het onderzoektijdvak aan verkoopagenten zouden zijn betaald, afhankelijk van de behaalde verkoopcijfers. Dit verzoek bleek op hypothetische prestaties betrekking te hebben, omdat niet kon worden aangetoond dat die premie inderdaad consequent was uitbetaald. De aangevraagde correctie werd dus niet toegestaan.

(36) Deze onderneming heeft voorts om een correctie voor de salarissen van verkopers gevraagd, zowel bij de verkoop op de binnenlandse markt als voor de export. Zij was evenwel niet in staat de nodige bewijsstukken voor te leggen ter ondersteuning van dit verzoek of om aan te tonen dat dit van invloed was op de vergelijkbaarheid van de prijzen. Het verzoek werd derhalve afgewezen, zowel wat de verkoop op de binnenlandse markt als voor de export betreft.

Dumpingmarge

(37) Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het betrokken product dat naar de Gemeenschap werd uitgevoerd, vergeleken met de gewogen gemiddelde exportprijs van die soort.

(38) Bij die vergelijking bleek uit dat de medewerkende producenten/exporteurs zich aan dumping schuldig maakten. De voorlopige dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap zijn:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. Indonesië

(39) Drie ondernemingen hebben de vragenlijst voor producenten/exporteurs beantwoord. Een onderneming in de Gemeenschap die banden had met een producent/exporteur en een onderneming buiten de Gemeenschap en die banden had met dezelfde producent/exporteur hebben de vragenlijst eveneens beantwoord.

Normale waarde

(40) Eén Indonesische onderneming heeft, in de zin van artikel 18, lid 1, van de basisverordening, misleidende informatie verstrekt over haar organisatie en haar VAA-kosten voor de productie en de verkoop van het betrokken product. Omdat de onderneming bovendien slechts een deel van de VAA-kosten had opgegeven die zij voor de productie en verkoop van PET maakte, werd overeenkomstig artikel 18, lid 1, van de basisverordening besloten geen rekening te houden met de opgegeven uitgaven en gebruik te maken van de beschikbare gegevens, namelijk de gemiddelde binnenlandse VAA-kosten die waren vastgesteld voor de twee andere medewerkende Indonesische producenten/exporteurs.

(41) Een andere producent/exporteur heeft niet alle VAA-kosten voor de productie en verkoop van een betrokken product opgegeven. Daar deze partij naar beste vermogen had gehandeld en de door haar verstrekte informatie kon worden gecontroleerd, kon de Commissie de opgegeven cijfers corrigeren aan de hand van de gegevens die ter plaatse waren verkregen en geverifieerd.

(42) Voor één Indonesische producent/exporteur kon de Commissie voor een aantal productsoorten de normale waarde vaststellen aan de hand van de binnenlandse verkoopprijzen van vergelijkbare soorten, overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening.

(43) In alle overige gevallen heeft de Commissie de normale waarde berekend overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening. Voor één producent/exporteur met representatieve binnenlandse verkoop (zie overweging 21) geschiedde dit door bij de productiekosten van de uitgevoerde soorten de eigen VAA-kosten van de onderneming alsmede de winst toe te voegen. Voor een andere producent/exporteur werd uitgegaan van de eigen VAA-kosten en de winstmarge van de onderneming voor de toereikende verkoop op de binnenlandse markt in het kader van normale handelstransacties. Voor de onderneming waarop artikel 18, lid 1, werd toegepast, werd uitgegaan van de eigen productiekosten van de uitgevoerde typesoorten van de onderneming, de gemiddelde VAA-kosten van de overige medewerkende producenten/exporteurs en de winstmarge van de onderneming voor de toereikende verkoop op de binnenlandse markt in het kader van normale handelstransacties.

Exportprijs

(44) De twee producenten/exporteurs hebben het betrokken product steeds naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap uitgevoerd. De exportprijs werd derhalve, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, vastgesteld aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen.

(45) Eén Indonesische producent/exporteur voerde het betrokken product steeds via twee gelieerde handelsondernemingen, waarvan één in de Gemeenschap was gevestigd, naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap uit. De Commissie moest derhalve de exportprijs berekenen overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening.

Vergelijking

(46) Correcties voor verschillen in de kosten van vervoer, verzekering, laden, lossen en aanverwante kosten, verpakking, krediet en commissie werden toegestaan indien kon worden aangetoond dat dit gerechtvaardigd was.

Dumpingmarge

(47) Overeenkomstig artikel 2, lid 11 van de basisverordening werd de gewogen gemiddelde normale waarde van elke naar de Gemeenschap uitgevoerde soort vergeleken met de gewogen gemiddelde exportprijs van die soort.

(48) Bij die vergelijking bleek dat de twee medewerkende producenten/exporteurs zich aan dumping hebben schuldig gemaakt. De voorlopige dumpingmarges, in procenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, zijn:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

4. Republiek Korea

(49) Vijf ondernemingen hebben de vragenlijst voor producenten/exporteurs beantwoord. Eén van hen heeft uiteindelijk geen medewerking verleend, omdat hij de Commissie geen toestemming gaf bij hem een controle te verrichten. Twee ondernemingen die banden hadden met één van de medewerkende producenten/exporteurs, waarvan de ene in Korea en de andere in de Gemeenschap was gevestigd, hebben de vragenlijst die bestemd was voor gelieerde ondernemingen, eveneens beantwoord.

Normale waarde

(50) Voor twee Koreaanse producenten/exporteurs moesten sommige opgegeven kosten, overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening, worden gecorrigeerd.

(51) Voor alle Koreaanse producenten/exporteurs met uitzondering van één, kon de Commissie de normale waarde vaststellen aan de hand van de binnenlandse verkoopprijzen, overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisverordening.

(52) Voor een onderneming heeft de Commissie de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening berekend. Voor deze exporterende producent, die op de binnenlandse markt voldoende hoeveelheden had verkocht, doch niet in het kader van normale handelstransacties, heeft de Commissie gebruik gemaakt van de eigen VAA-kosten van die onderneming en van de gewogen gemiddelde winstmarge van de andere Koreaanse ondernemingen die in het kader van normale handelstransacties voldoende hoeveelheden hadden verkocht.

Exportprijs

(53) De drie Koreaanse producenten/exporteurs verkochten steeds rechtstreeks aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap; de exportprijs werd derhalve vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening.

(54) Een Koreaanse producent/exporteur voerde zowel rechtstreeks aan onafhankelijke afnemers als via een gelieerde importeur naar de Gemeenschap uit. Voor laatstgenoemde werd de exportprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening berekend, terwijl de exportprijs voor de overige verkoop werd vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening.

(55) Eén Koreaanse onderneming was van oordeel dat geen gebruik kon worden gemaakt van de prijs van monsters om de exportprijs vast te stellen. Bij controle bleek echter dat deze zogenaamde monsters in grotere hoeveelheden waren verkocht dan voor monsters gebruikelijk is en dat deze verkoop deel uitmaakte van een strategie om een groter marktaandeel te verwerven. De Commissie meende derhalve dat deze verkoop in de exportverkoop moest worden opgenomen, tenzij duidelijk bleek dat het niet om commerciële transacties ging.

Vergelijking

(56) Waar van toepassing en gerechtvaardigd, werden correcties toegestaan voor verschillen in de kosten van vervoer, verzekering, laden, lossen en aanverwante kosten, krediet, verpakking, commissie en invoerheffingen en onrechtstreekse belastingen (terugbetaalde rechten).

(57) Drie Koreaanse producenten/exporteurs vroegen om een correctie op de normale waarde voor kredietkosten. De ondernemingen verkochten het betrokken product in het binnenland via het zogenaamde rekening-courantsysteem. Bij de verkoop werden geen betalingsvoorwaarden vastgesteld of in deze wel waren overeengekomen, werden deze in de praktijk buiten beschouwing gelaten. Er kon derhalve geen correctie worden toegepast overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

(58) Drie producenten/exporteurs vroegen om een correctie van de normale waarde in verband met de terugbetaling van rechten. Bij het onderzoek bleek dat de eerste onderneming ook voor een deel van haar binnenlandse verkoop voor terugbetaling van rechten in aanmerking kwam. Omdat er dus geen factoren waren die van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen was de Commissie van oordeel dat deze binnenlandse verkoop niet in aanmerking kwam voor een correctie. De Commissie heeft deze correctie dus weer afgetrokken. De tweede onderneming kon niet aantonen dat er een verband bestond tussen het bedrag van de terugbetaalde rechten en de grondstoffen die in het onderzoektijdvak fysiek in het product waren verwerkt. Het bedrag van de terugbetaalde rechten werd dan ook opnieuw berekend om het bedrag aan rechten te verkrijgen die waren betaald voor de grondstoffen die in het onderzoektijdvak waren ingevoerd. De derde onderneming heeft misleidende informatie verstrekt over de berekeningsmethode, waardoor de gevraagde correctie voor terugbetaalde rechten niet nauwkeurig kon worden becijferd. Deze correctie voor terugbetaalde rechten kon derhalve niet worden toegepast.

(59) Eén onderneming heeft om een correctie gevraagd voor verschillen in handelsstadium tussen de binnenlandse en de exportverkoop. De verschillen bleken echter niet aanwezig. Omdat de onderneming geen consequente en duidelijke verschillen in functie voor de verschillende handelsstadia kon aantonen zoals bij artikel 2, lid 10, onder d), ii) van de basisverordening is vereist, moest het verzoek worden afgewezen.

Dumpingmarge

(60) Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werden de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het betrokken product dat naar de Gemeenschap was uitgevoerd, vergeleken met de gewogen gemiddelde exportprijs van die soort.

(61) Voor één Koreaanse exporterende producent zou deze methode niet de volledige omvang van dumping tot uitdrukking hebben gebracht. Omdat de exportprijzen, al naar gelang de afnemers en de regio's, zeer uiteen liepen, werd de normale waarde, die was vastgesteld aan de hand van gewogen gemiddelden, vergeleken met de prijzen van alle afzonderlijke exporttransacties naar de Gemeenschap.

(62) Bij de vergelijking bleek dat de medewerkende producenten/exporteurs zich aan dumping schuldig maakten. De voorlopige dumpingmarges, in procenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, zijn:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

5. Maleisië

(63) Twee ondernemingen hebben de vragenlijst voor producenten/exporteurs beantwoord.

Normale waarde

(64) Voor één soort PET die door een Maleisische producent/exporteur werd verkocht, kon de Commissie de normale waarde vaststellen op basis van de binnenlandse verkoopprijs overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisverordening.

(65) Voor de enige andere soort PET die door bovengenoemde onderneming werd verkocht alsmede voor alle soorten die door de andere werden verkocht, heeft de Commissie de normale waarde berekend overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening. Overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening werd gebruik gemaakt van de eigen VAA-kosten en winstmarge van de ondernemingen.

(66) Eén Maleisische onderneming had bepaalde VAA-kosten onjuist toegerekend, met name financieringskosten. De Commissie heeft de opgegeven VAA-kosten gecorrigeerd, door de desbetreffende kosten opnieuw toe te rekenen, uitgaande van de feiten die tijdens het controlebezoek waren vastgesteld.

Exportprijs

(67) De twee medewerkende Maleisische producenten/exporteurs verkochten het betrokken product steeds aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap. De exportprijs werd derhalve overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen.

Vergelijking

(68) Er werden correcties toegepast voor verschillen in de kosten van transport, verzekering, laden, lossen, op- en overslag, commissies, krediet en andere factoren werden, wanneer van toepassing en gerechtvaardigd.

(69) Eén onderneming vroeg om een correctie op de normale waarde in verband met een verschil in handelsstadium. De onderneming kon echter niet aantonen dat dit verschil van invloed was op de vergelijkbaarheid van de prijzen en kon evenmin bewijsmateriaal voorleggen ter ondersteuning van haar verzoek. Het verzoek was gebaseerd op slechts vier transacties aan zogenaamde distributeurs waarvan niet kon worden aangetoond dat deze functies vervulden die consequent en voldoende afweken van die van andere afnemers. De klacht werd derhalve afgewezen.

Dumpingmarge

(70) Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werden de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het betrokken product dat naar de Gemeenschap was uitgevoerd, vergeleken met de gewogen gemiddelde exportprijs van die soort.

(71) Bij de vergelijking bleek dat de medewerkende producenten/exporteurs zich aan dumping schuldig maakten. De voorlopige dumpingmarges, in procenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, zijn:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

6. Taiwan

(72) Vier ondernemingen hebben de vragenlijst van producenten/exporteurs beantwoord.

(73) Een Taiwanese onderneming had het betrokken product in het onderzoektijdvak niet naar de Gemeenschap uitgevoerd. De onderneming stelde echter dat, om vast te stellen welke verkoop binnen het onderzoektijdvak had plaatsgevonden, de datum van het contract en niet de datum van de factuur als de datum van de verkoop moest worden aangehouden. Volgens de vaste praktijk van de Commissie is de factuurdatum de datum van verkoop, omdat de materiële en definitieve verkoopvoorwaarden over het algemeen op de factuur zijn vermeld. Op deze regel zijn uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld wanneer de datum van het contract, de order of de orderbevestiging meer in overeenstemming is met de verkoopvoorwaarden, overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder j), van de basisverordening. Geen van deze uitzonderingen was echter van toepassing op deze onderneming. Het verzoek werd derhalve afgewezen. Omdat er in het onderzoektijdvak geen relevante uitvoer naar de Gemeenschap had plaatsgevonden, werd voor de onderneming in kwestie geen individuele dumpingmarge vastgesteld.

Normale waarde

(74) Voor de drie resterende Taiwanese producenten/exporteurs, op één na, kon de Commissie de normale waarde vaststellen op basis van de binnenlandse verkoopprijs overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisverordening.

(75) Voor de resterende onderneming heeft de Commissie de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening berekend. Overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening werd gebruik gemaakt van de eigen VAA-kosten en winstmarge van de onderneming.

Exportprijs

(76) De Taiwanese producenten/exporteurs hadden het betrokken product steeds naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap uitgevoerd. De exportprijs werd derhalve vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening aan de hand van de daadwerkelijk betaalde of te betalen prijzen.

Vergelijking

(77) Waar van toepassing en gerechtvaardigd, werden correcties toegepast voor verschillen in de kosten van vervoer, verzekering, heffingen, verpakking, krediet en commissies.

Dumpingmarge

(78) Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werden de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het betrokken product dat naar de Gemeenschap was uitgevoerd, vergeleken met de gewogen gemiddelde exportprijs van die soort.

(79) Bij de vergelijking bleek dat de medewerkende producenten/exporteurs zich aan dumping schuldig maakten. De voorlopige dumpingmarges, in procenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, zijn:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

7. Thailand

(80) Eén onderneming heeft de vragenlijst voor producenten/exporteurs beantwoord. Een onderneming in de Gemeenschap die banden had met de producent/exporteur en een onderneming buiten de Gemeenschap die eveneens banden had met dezelfde producent/exporteur heeft de vragenlijst eveneens beantwoord.

Normale waarde

(81) Voor de Thaïse producent/exporteur kon de Commissie de normale waarde vaststellen op basis van de binnenlandse verkoopprijs, overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisverordening.

Exportprijs

(82) De Thaïse producent/exporteur voerde het betrokken product zowel rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers als via een gelieerde importeur naar de Gemeenschap uit. Voor laatstgenoemde werd de exportprijs, overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening, dus berekend.

Vergelijking

(83) Waar van toepassing en gerechtvaardigd, werden correcties toegestaan voor verschillen in de kosten van invoerheffingen, vervoer, laden, lossen en verwante kosten, verpakking, krediet en commissie.

Dumpingmarge

(84) Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werden de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het betrokken product dat naar de Gemeenschap was uitgevoerd, vergeleken met de gewogen gemiddelde exportprijs van die soort.

(85) Bij de vergelijking bleek dat de producent/exporteur zich aan dumping schuldig maakte. De voorlopige dumpingmarges, in procenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, zijn:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

8. Conclusie

(86) De Commissie heeft aanzienlijke dumpingmarges vastgesteld voor alle medewerkende ondernemingen en voor alle bij de procedure betrokken landen. Voor zes van deze ondernemingen in vier verschillende landen (India, Indonesië, Maleisië en Korea) waren de exportprijzen zo laag, dat zij de volledige productiekosten van de onderneming niet dekten. Een aantal ondernemingen maakte aanzienlijke verliezen bij uitvoer naar de Gemeenschap en het verlies bedroeg in één geval zelfs meer dan 50 % op de omzet. Dit wijst op een buitengewoon agressief prijsbeleid bij uitvoer naar de Gemeenschap.

C. BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

(87) De volgende negen EG-producenten hebben medewerking verleend aan het onderzoek, dat wil zeggen zij hebben de vragenlijst van de Commissie beantwoord, toestemming gegeven voor controles ter plaatse en de Commissie, indien nodig, aanvullende informatie verstrekt:

- Du Pont Polyesters Ltd (Verenigd Koninkrijk),

- Eastman Chemicals BV (Nederland),

- INCA International SpA (Italië),

- Italpet Preforme SpA (Italië),

- KOSA GmbH (Duitsland),

- Shell Chemicals Ltd (Verenigd Koninkrijk),

- Wellman PET Resins Europe (Nederland),

- Aussapol SpA (Italië),

- CEP-Tergal Fibre (Frankrijk).

(88) Hoewel Aussapol SpA en CEP - Tergal Fibre geen deel uitmaakten van de groep ondernemingen namens wie de klacht was ingediend, steunden deze ondernemingen de klacht en hebben zij medewerking verleend aan het onderzoek.

(89) Hoewel Eastman ook een fabriek in Maleisië heeft, werd de onderneming toch geacht deel uit te maken van de bedrijfstak van de Gemeenschap, omdat haar dochteronderneming slechts kleine hoeveelheden PET naar Eastman zelf heeft uitgevoerd. Geen andere medewerkende onderneming heeft in het onderzoektijdvak PET uit de betrokken landen ingevoerd.

(90) Geen van de drie andere EG-producenten hebben de vragenlijst van de Commissie beantwoord of bezwaar gemaakt tegen de procedure.

(91) De gecumuleerde productie van de negen medewerkende producenten bedroeg in het onderzoektijdvak 1042350 ton op een geraamde totale EG-productie van 1220000 ton, dat wil zeggen 85 % van de productie in de Gemeenschap.

(92) De Commissie is derhalve van oordeel dat de negen medewerkende producenten de "bedrijfstak van de Gemeenschap" vormen in de zin van artikel 4, lid 1 en artikel lid 5, lid 4, van de basisverordening.

D. SCHADE

1. Inleiding

Gebruikte informatie

a) Gegevens over de invoer

(93) Er werd gebruikgemaakt van de Eurostat-gegevens alsmede van de gegevens die de producenten/exporteurs hadden verstrekt. De betrokken GN-code, GN-code 39076000, heeft ook betrekking op polyethyleentereftalaat in primaire vorm, d.w.z. niet alleen op het betrokken product, maar ook op polyethyleentereftalaatsnippers die worden gebruikt om polyestervezels te produceren. Omdat de productie in de Gemeenschap van polyestervezels waarin deze snippers worden gebruikt van 1996 tot het begin van het onderzoektijdvak stabiel is gebleven(5), is de Commissie ervan uitgegaan dat de invoer van voor de productie van polyestervezels bestemde PET-snippers ook stabiel is gebleven.

(94) Volgens de klacht was het betrokken product goed voor 90 % van de omvang van de invoer in 1998, terwijl de overige 10 % (ongeveer 47000 ton) voor de productie van polyestervezels was bestemd. Deze gegevens werden tijdens het onderzoek bevestigd door de ramingen van verschillende EG-producenten en marktonderzoekberichten. Voor alle onderzochte jaren werd hetzelfde geraamde invoercijfer van voor de productie voor polyestervezels bestemde PET-snippers (47000 ton), in mindering gebracht op de invoercijfers van Eurostat om de totale invoer in de Gemeenschap van het betrokken product vast te stellen.

(95) De ingevoerde hoeveelheden per land werden met behulp van dezelfde methode vastgesteld, doch hierbij werd tevens rekening gehouden met de gegevens die medewerkende producenten/exporteurs hadden verstrekt.

b) Gegevens over de bedrijfstak van de Gemeenschap

(96) Gegevens over de bedrijfstak van de Gemeenschap werden verkregen met behulp van de gecontroleerde antwoorden op de vragenlijsten van de negen medewerkende EG-producenten, waarin gegevens over de periode van 1995 tot en met het onderzoektijdvak waren gevraagd. Tijdens deze periode heeft de bedrijfstak van de Gemeenschap echter een aanzienlijke herstructurering doorgemaakt, waarin fusies werden aangegaan en bedrijfsonderdelen afgestoten. Als gevolg hiervan konden niet alle ondernemingen gegevens verstrekken die zover teruggingen. 1996 is dan ook het eerste jaar waarvoor voldoende gegevens beschikbaar zijn voor de bedrijfstak van de Gemeenschap in de samenstelling die deze in het onderzoektijdvak had.

(97) Voor een goed inzicht in de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, met name op het gebied van prijzen en winstgevendheid, moest de ontwikkeling van de PET-markt van de Gemeenschap over een langere periode worden onderzocht. Hierbij werd gebruik gemaakt van gegevens die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft verstrekt en van externe bronnen.

2. Ontwikkeling van de PET-markt van de Gemeenschap sinds het begin van de jaren negentig

(98) PET begon aan het eind van de jaren '80 in de Gemeenschap veel te worden gebruikt voor het bottelen van frisdrank en vervolgens van mineraal- en bronwater. De vraag naar PET in de Gemeenschap steeg vanaf het begin van de jaren negentig zeer snel (met meer dan 10 % per jaar). Het groeipotentieel van deze markt is nog steeds aanzienlijk, daar de markt voor water in veel EG-landen nog niet geheel ontwikkeld is en de vraag naar andere toepassingen (bier, melk, bereide maaltijden) zich begint te ontwikkelen.

(99) Aan het begin van de jaren negentig begon de PET-industrie in de Gemeenschap zich te ontwikkelen na de omschakeling van bestaande polyestervezel- of polyestergarenfabrieken. Er ontstond echter al snel een groeiende vraag naar volledig nieuwe productielijnen, specifiek voor PET en voor de belangrijkste grondstoffen. Ondanks de snelle uitbreiding van investeringen in nieuwe faciliteiten kon niet aan de vraag worden voldaan, hetgeen ook het geval was in andere delen van de wereld. Als gevolg hiervan was er in de eerste helft van 1995 over de gehele wereld een tekort aan PET. Dit leidde tot sterke prijsverhogingen van PET en de voornaamste grondstoffen. Deze stijgingen bleken van tijdelijke aard te zijn, omdat de Gemeenschap een aantal maanden later over voldoende capaciteit voor de productie van PET en de grondstoffen van PET beschikte. Afnemers van PET die verwachtten dat de prijzen zouden dalen, stopten na de zomerpiek van 1995 onmiddellijk met de aankoop van PET (het PET-verbruik volgt hetzelfde seizoenpatroon als het verbruik van frisdrank en water). De prijzen begonnen vervolgens fors te dalen. Deze daling kwam eerder en was sterker dan de daling van de grondstofprijzen. Als gevolg hiervan boekte de bedrijfstak van de Gemeenschap begin 1996 verliezen. Verwacht werd dat deze verliezen van tijdelijke aard waren, maar toen met dumping ingevoerd PET op de EG-markt verscheen, werd de situatie nog slechter, zoals hieronder wordt uiteengezet.

3. Verbruik

(100) Het zichtbare verbruik van PET in de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van de totale invoer van het betrokken product in de Gemeenschap, vermeerderd met de totale gecontroleerde verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de geraamde verkoop van de niet-medewerkende EG-producenten (gebaseerd op hun bekende productiecapaciteit en de gemiddelde verhouding verkoop/productiecapaciteit die voor de bedrijfstak van de Gemeenschap was berekend) op de EG-markt.

(101) Het verbruik van PET in de Gemeenschap bedroeg in het onderzoektijdvak ongeveer 1350000 ton. Zoals blijkt uit onderstaande tabel steeg het verbruik van 1996 tot en met het onderzoektijdvak met 63 %. Vergeleken met 1998 is het verbruik in het onderzoektijdvak vrijwel stabiel gebleven, hoofdzakelijk doordat de verwerkende bedrijven in 1998, toen de prijzen zeer laag waren, voorraden hebben opgebouwd.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

4. Invoer in de Gemeenschap uit de betrokken landen

Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de betrokken invoer

(102) Allereerst werd onderzocht of de invoer uit alle betrokken landen cumulatief kon worden beoordeeld, waarbij rekening werd gehouden met de bevindingen inzake dumping, zoals hierboven uiteengezet.

a) Invoer uit India, Korea, Maleisië en Thailand

(103) Vastgesteld werd dat:

- de dumpingmarges meer dan minimaal waren voor de vier landen;

- de ingevoerde hoeveelheden in het onderzoektijdvak niet te verwaarlozen waren (een marktaandeel per land van 2,6 % tot 8 % - een aandeel in de invoer per land van 9 tot 28,5 %);

- er bleken geen redenen te zijn de invoer niet cumulatief te beoordelen gezien de concurrentievoorwaarden, zowel tussen PET uit deze landen onderling als tussen PET uit deze landen en het soortgelijk EG-product. Dit blijkt uit het feit dat het invoervolume en het marktaandeel van PET uit deze landen van 1996 tot en met het onderzoektijdvak met een factor van ten minste drie stegen en de prijzen nagenoeg dezelfde bewegingen volgden: zij daalden van 1996 tot en met het onderzoektijdvak met 42 % tot 66 %. In het onderzoektijdvak lagen de prijzen van PET uit deze landen dicht bij elkaar en zij onderboden de gemiddelde prijs van het EG-product tot 15,4 %. Voorts werd van dezelfde of soortgelijke verkoopkanalen gebruik gemaakt.

(104) Op grond van het bovenstaande is de voorlopige conclusie dat de invoer uit India, Korea, Maleisië en Thailand cumulatief moet worden beoordeeld.

b) Invoer uit Indonesië en Taiwan

(105) Evenals bij de invoer uit bovengenoemde landen,

- bleken de dumpingmarges voor beide landen meer dan minimaal;

- waren de ingevoerde hoeveelheden tijdens het onderzoektijd niet te verwaarlozen, hetgeen blijkt uit een marktaandeel van 2,7 % voor PET uit Indonesië en van 2,8 % voor PET uit Taiwan;

- volgden de producten uit beide landen nagenoeg dezelfde prijsbewegingen: de prijzen van PET uit Indonesië daalden van 1996 tot en met het onderzoektijdvak met 40 % en die van PET uit Taiwan met 42 %. In het onderzoektijdvak lagen de prijzen van PET uit deze landen dicht bij elkaar en dicht bij de prijzen van PET uit bovengenoemde landen en zij onderboden de gemiddelde prijs van het EG-product tot 5 %. Voorts werd van dezelfde of soortgelijke verkoopkanalen gebruik gemaakt.

(106) De ontwikkeling van het invoervolume verschilde echter van die van de bovengenoemde landen. De invoer uit Indonesië daalde tussen 1996 en het onderzoektijdvak met 18 %, maar dit is het resultaat van een daling van 30 % tussen 1996 en 1997, een stijging van 100 % tussen 1997 en 1998 en een daling van 42 tussen 1998 en het het onderzoektijdvak. Tussen 1996 en het onderzoektijdvak daalde de invoer uit Taiwan met 23 %, met eenzelfde jaarpatroon als de invoer uit Indonesië (- 51 % tussen 1996 en 1997, + 92 % tussen 1997 en 1998, - 18 % tussen 1998 en het onderzoektijdvak).

(107) Gezien het bovenstaande is de voorlopige conclusie dat de invoer uit Indonesië en Taiwan onder vrijwel dezelfde concurrentievoorwaarden plaatsvond, met gebruikmaking van dezelfde verkoopkanalen, gestaag toenam tussen 1997 en 1998 (evenals de invoer uit bovengenoemde landen), in het onderzoektijdvak een belangrijk marktaandeel had verworven en tegen dezelfde prijzen, namelijk dumpingprijzen, plaatsvond. Het werd derhalve passend geacht de invoer uit de zes betrokken landen cumulatief te beoordelen.

Omvang van de invoer

(108) De omvang van de invoer ontwikkelde zich als volgt:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(109) De invoer steeg tussen 1996 en het onderzoektijdvak dus met 136 % tot 307184 ton. Na een gestage stijging van begin 1998 tot het eind van dat jaar, begon de invoer begin 1999 te dalen, juist toen de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn prijzen had verlaagd en de voorraden bij verwerkende bedrijven en importeurs hoog waren; de invoer bleef echter omvangrijk.

Marktaandeel

(110) Het marktaandeel van de betrokken invoer ontwikkelde zich als volgt:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(111) Het marktaandeel van de betrokken landen bereikte in het onderzoektijdvak bijna 23 %, een stijging met 45 % ten opzichte van 1996. Tussen 1998 en het onderzoektijdvak daalde het marktaandeel van deze invoer enigszins als gevolg van de hierboven vermelde daling van de invoer.

Prijzen

(112) De prijzen daalden van 1996 tot en met het onderzoektijdvak met 45 %, tussen 1996 en 1997 met 24 %, tussen 1997 en 1998 met 10,5 % en tussen 1998 en het onderzoektijdvak met 19 %. De gemiddelde cif-prijs van het betrokken product uit de betrokken landen bedroeg in het onderzoektijdvak 550 EUR/ton, vóór inklaring. Bij het onderzoek bleek dat veel exporteurs met verlies naar de Gemeenschap exporteerden, hetgeen betekent dat zij op de EG-markt een agressief prijsbeleid voerden.

Prijsonderbieding

(113) Er werd een vergelijking gemaakt tussen de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak op de EG-markt en de prijzen van de producenten/exporteurs uit de betrokken landen, na aftrek van rabatten en kortingen. De prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden op het niveau af fabriek gebracht. De prijzen van de met dumping ingevoerde producten waren cif grens Gemeenschap, plus rechten, en gecorrigeerd voor het handelsstadium en de kosten van laden, lossen, op- en overslag. De correcties geschiedden aan de hand van informatie die tijdens het onderzoek was verkregen, met name van medewerkende onafhankelijke importeurs.

(114) Op deze basis bedroeg de prijsonderbieding van de met dumping ingevoerde producten:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Deze lage gemiddelde prijsonderbiedingsmarges zijn het gevolg van de druk op de prijzen die werd uitgeoefend door de producenten/exporteurs uit de betrokken landen die niet slechts tegen dumpingprijzen, maar zelfs met verlies verkochten. De bedrijfstak van de Gemeenschap werd in feite gedwongen zijn prijzen aan te passen aan die van de met dumping ingevoerde producten om zijn marktaandeel te kunnen behouden. Gezien de sterke onderhandelingspositie van verschillende grote aankopers van uit PET vervaardigde producten wordt de markt hoofdzakelijk beheerst door prijsoverwegingen.

5. Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

Productie, productiecapaciteit en capaciteitsbenutting

(115) Zoals uit onderstaande tabel blijkt, is de productie in de periode van 1996 tot het eind van het onderzoektijdvak met 89 % gestegen. In dezelfde periode steeg de capaciteit met 83 %, waaruit blijkt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap veel investeringen deed om aan de vraag op de snelgroeiende EG-markt te kunnen voldoen. De bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Gemeenschap bleef tijdens die periode vrij stabiel. De door de bedrijfstak van de Gemeenschap gebruikte fabrieken en apparatuur zijn vrijwel volledig bestemd voor de productie van het betrokken product.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Verkochte hoeveelheden, waarde en prijzen per eenheid

(116) Zoals uit onderstaande tabel blijkt, is de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap in de periode van 1996 tot het onderzoektijdvak met 62 % gestegen (de verkoopprijzen van Italpet werden in deze context niet betrouwbaar geacht en werden buiten beschouwing gelaten). De gemiddelde verkoopprijzen daalden in die periode met 36 % en tussen 1998 en het onderzoektijdvak alleen al daalden de prijzen met 18 % tot 670 EUR/t, afgeleverd bij de eindafnemer.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Marktaandeel

(117) Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap bedroeg 63 % in 1996, 65 % in 1997, 60 % in 1998 en 62 % in het onderzoektijdvak. Tussen 1997 en 1998 daalde het marktaandeel met 5 procentpunten, waarna het zich in het onderzoektijdvak gedeeltelijk herstelde, toen de bedrijfstak van de Gemeenschap prijsverlagingen toepaste, zoals hierboven werd vermeld.

Winstgevendheid

(118) Vóór 1995 maakte de bedrijfstak van de Gemeenschap winst, toen hij, zoals hierboven uiteengezet, actief was op een vrij nieuwe en snel groeiende markt. In 1995, toen het aanbod krap was, boekte de bedrijfstak van de Gemeenschap een winst van ongeveer 20 % op de verkoop. Omdat de daling van de PET-prijs vanaf het laatste kwartaal van 1995 niet onmiddellijk gepaard ging met overeenkomstige kostenverminderingen, werden in 1996 de eerste verliezen opgetekend: de prijzen van de grondstoffen, met name van zuiver teraftaalzuur, stegen van 1995 op 1996, op basis van jaarlijkse gemiddelden, met 8 %, terwijl de prijzen van PET met 35 % daalden. Als gevolg hiervan werden in 1996 verliezen geboekt van 19 %. De prijsdaling werd echter beschouwd als een overreactie van de markt na een tekort. De bedrijfstak van de Gemeenschap had een traag herstel van de prijzen en de winstmarges verwacht, maar toen de goedkope producten uit de bij deze procedure betrokken landen op de EG-markt verschenen, stegen de marges niet en werd ook in 1997 een verlies van 19 % geboekt.

(119) In 1998 werden de verliezen minder, maar aan het eind van het jaar, het begin van het onderzoektijdvak, moest de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn prijzen afstemmen op die van de met dumping ingevoerde producten om zijn verloren marktaandeel te herwinnen. Als gevolg hiervan daalden de financiële verliezen in het onderzoektijdvak nogmaals met 15 procentpunten tot 32 % van de netto-omzet.

(120) Verschillende belanghebbenden stelden dat de PET-markt cyclisch is: regelmatige ondercapaciteitscrisis leiden tot prijsverhogingen en derhalve hoge winsten, waarna een overcapaciteitscrisis volgt die de prijzen doet dalen en tot verliezen kan leiden. Zij voerden aan dat met het cyclische karakter van de PET-markt rekening moest worden gehouden - het onderzoektijdvak viel samen met een lage fase van de cyclus. Voorts zou het nu reeds duidelijk zijn dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zich aan het herstellen was en dat in 2002 of 2003 een nieuwe piek in de cyclus kon worden bereikt. Volgens hen moesten de winsten over een langere periode, en niet op een bepaald tijdstip, in aanmerking worden genomen.

(121) De Commissie wees dit verzoek van de hand omdat zij van mening was dat PET een product is waarvan vrij recent een vrij groot verbruik was ontwikkeld en dat het te vroeg was om te bepalen of de markt cyclisch was. De lage fase van de cyclus, zo er al een cyclus is, duurde bovendien al van medio 1996 tot medio 1999; dit is te lang om aan een cyclus te worden toegeschreven.

Werkgelegenheid

(122) Aan het einde van het onderzoektijdvak waren ongeveer 1450 personen te werk gesteld bij de bedrijfstak van de Gemeenschap, een stijging van 20 % ten opzichte van 1996. Tussen 1998 en het onderzoektijdvak is aan deze stijging een einde gekomen, omdat ongeveer 30 personen moesten afvloeien om de kosten te verlagen.

Investeringen

(123) Van 1996 tot 1998 investeerde de bedrijfstak van de Gemeenschap in totaal 516 miljoen EUR in nieuwe capaciteit of de uitbreiding van de capaciteit, gemiddeld 172 miljoen EUR per jaar. In het onderzoektijdvak werd slechts 31 miljoen EUR geïnvesteerd.

(124) Om aan de vraag te kunnen voldoen die de komende jaren waarschijnlijk gestaag zal groeien, moeten nieuwe investeringen worden gedaan. De meeste EG-producenten hadden plannen om te investeren, maar de verliezen in het onderzoektijdvak waren zo significant dat de aandeelhouders hiertegen bezwaar maakten. Tussen 2000 en begin 2002 zal de capaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap derhalve niet aanzienlijk worden uitgebreid, omdat het ongeveer twee jaar duurt voordat een nieuwe PET-fabriek bedrijfsklaar is.

6. Conclusie inzake schade

(125) Van 1996 tot en met het onderzoektijdvak steeg de betrokken invoer met 136 %, hetgeen overeenkomt met een stijging van het marktaandeel met 7 procentpunten tot ongeveer 23 %. In 1998 steeg dit marktaandeel tot 26,4 %, voordat de bedrijfstak van de Gemeenschap besloot zijn marktpositie te verdedigen (die tussen 1997 en 1998 met 5 procentpunten was gedaald) door zijn prijzen aanmerkelijk te verlagen.

(126) Van 1996 tot en met het onderzoektijdvak daalden de gemiddelde prijzen van de betrokken invoer met 45 %, terwijl de prijzen tussen 1998 en het onderzoektijdvak met 19 % daalden. Van 1996 tot en met het onderzoektijdvak daalden de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 36 %, terwijl de prijzen tussen 1998 en het onderzoektijdvak met 18 % daalden.

(127) De bedrijfstak van de Gemeenschap die sedert 1996 onder lage winstmarges en financiële verliezen had geleden, is er niet in geslaagd zijn positie te verbeteren. In het onderzoektijdvak leed de bedrijfstak van de Gemeenschap nog zwaardere financiële verliezen, omdat hij zijn prijzen moest verlagen om zijn marktpositie te handhaven. Voorts kon de bedrijfstak van de Gemeenschap vanwege zijn precaire situatie, ondanks een snel groeiende markt, niet investeren.

(128) De Commissie is derhalve van oordeel dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3 van de basisverordening.

E. OORZAAK VAN DE SCHADE

1. Inleiding

(129) Overeenkomstig artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap had geleden, was veroorzaakt door de invoer met dumping uit de betrokken landen. Overeenkomstig artikel 3, lid 7, van de basisverordening heeft de Commissie eveneens andere factoren onderzocht om ervoor te voorkomen dat schade die door andere factoren was veroorzaakt aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

2. Gevolgen van de invoer met dumping

(130) In 1997 begon de goedkope invoer uit de betrokken landen druk uit te oefenen op de prijzen, zodat de prijsverhogingen die nodig zouden zijn geweest om de ontwikkeling van de grondstofkosten te volgen, niet konden worden toegepast. De betrokken markt, waarop een klein aantal grote afnemers aanwezig zijn en verhoudingsgewijs veel leveranciers, is zodanig samengesteld dat de gevolgen van de invoer met dumping zich snel deden voelen.

(131) Tussen 1997 tot en met het onderzoektijdvak ontwikkelde de invoer uit deze landen zich als volgt:

- het invoervolume steeg met meer dan 100 % (in de tweede helft van 1998 steeg de invoer zelfs sneller dan de eerste helft van het jaar, een patroon dat volledig afwijkt van het seizoenspatroon van het verbruik, waaruit blijkt dat een aantal klanten of handelaren van de lage prijzen van de invoer in kwestie profiteerde);

- het marktaandeel bereikte bijna 23 %, terwijl dit in 1997 nog 14,8 % was;

- de prijzen daalden met 27 %.

(132) In dezelfde periode:

- was de bedrijfstak van de Gemeenschap gedwongen zijn prijzen eveneens te verlagen, omdat een aantal belangrijke afnemers hun orders inhielden en dezelfde prijs bedongen als die van de met dumping ingevoerde producten;

- bleef de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap verder dalen;

- moest de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn investeringsplannen opgeven.

(133) Daar de ontwikkeling van het invoervolume en de prijzen, enerzijds, en de verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, anderzijds, duidelijk samenvielen, werd geconcludeerd dat de invoer met dumping uit de betrokken landen belangrijke nadelige gevolgen had gehad voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

3. Gevolgen van andere factoren

Invoer uit andere landen

(134) In het onderzoektijdvak werd het betrokken product hoofdzakelijk uit Saoedi-Arabië, Turkije en de Verenigde Staten in de Gemeenschap ingevoerd. In die periode bedroeg het marktaandeel van deze landen respectievelijk 1,3 %, 1 % en 1,6 %. De omvang van de invoer uit de Verenigd Staten halveerde bijna tussen 1996 en het onderzoektijdvak, terwijl de invoer uit Saoedi-Arabië verdubbelde en die uit Turkije met 7 % steeg, zoals blijkt uit onderstaande tabel.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(135) De prijzen van het betrokken product uit de Verenigd Staten en Turkije lagen ruim boven die van het betrokken product uit de betrokken landen en eveneens boven de gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(136) De prijzen van het betrokken product uit Saoedi-Arabië waren in het onderzoektijdvak zeer laag. Hoewel het marktaandeel van dit product slechts 1,3 % bedroeg, kan niet worden uitgesloten dat het heeft bijgedragen aan de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

Ontwikkeling van het verbruik in de Gemeenschap

(137) Het verbruik van PET in de Gemeenschap is snel gestegen en deze trend zal zich de komende tien jaar, waarschijnlijk voortzetten. Inkrimping van de markt is derhalve niet de oorzaak van schade.

Overcapaciteit en sterkere prijsconcurrentie in de Gemeenschap

(138) Enkele belanghebbenden voerden aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap de cyclische aard van de markt verkeerd had beoordeeld, zodat een overcapaciteit was ontstaan waardoor de prijzen waren gedaald en de prijsconcurrentie tussen de EG-producenten sterker was geworden. Ook zou de bedrijfstak van de Gemeenschap zichzelf schade hebben berokkend door de verkoopprijzen aanzienlijk te verlagen, in een poging om de Aziatische producenten/exporteurs van de markt te weren.

(139) Voorts voerden sommige verbruikers aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap te scherp op druk op de prijzen had gereageerd en had moeten beseffen dat het belang dat grote afnemers aan de zekerheid van de voorziening hechten de bedrijfstak van de Gemeenschap een belangrijke mate van bescherming zou hebben geboden.

(140) De Commissie heeft deze argumenten onderzocht:

- Met betrekking tot de overcapaciteit van PET-producenten in de Gemeenschap leverde het onderzoek geen elementen op die deze beweringen konden staven. In de analyseperiode was de capaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap en van de andere PET-producenten in de Gemeenschap vrijwel gelijk aan het verbruik in de Gemeenschap en hielden de uitbreidingen van de capaciteit gelijke tred met het toegenomen verbruik op middellange termijn. Anderzijds was er in Azië sprake van een grote overcapaciteit die werd versterkt door een inzinking van de vraag begin 1998 in China voor het nauw verwante PET-product dat voor de productie van polyestervezel wordt gebruikt en dat in dezelfde fabrieken wordt vervaardigd. Dit betekent dat producenten/exporteurs in de betrokken landen overcapaciteit hadden voor de productie van PET en deze benutten om hun producten in de Gemeenschap tegen dumpingprijzen te verkopen.

- Bij het onderzoek bleek dat er in de Gemeenschap vanaf 1996 een sterke concurrentie heerste tussen alle leveranciers, met inbegrip van de producenten/exporteurs in de betrokken landen. Desalniettemin nam de druk op de prijzen door de betrokken invoer medio 1998 toe, omdat het invoervolume snel toenam (de hoeveelheden verdubbelden bijna in een aantal maanden) en zeer lage prijsoffertes werden gedaan. Pogingen van de bedrijfstak van de Gemeenschap om de door de afnemers gevraagde prijsverlagingen tegen te houden, leidden tot een daling van de verkoop. Om geen klanten te verliezen reageerde de bedrijfstak van de Gemeenschap op deze ontwikkelingen door de prijzen van de met dumping ingevoerde producten te volgen.

- Wat de zekerheid van de voorziening betreft, constateerde de Commissie dat het feit dat sommige klanten hun orders inhielden voor de bedrijfstak van de Gemeenschap een duidelijke aanwijzing was dat afnemers zonder probleem andere leveranciers konden vinden die lagere prijzen vroegen.

- Het argument dat de prijzen uitsluitend waren verlaagd om concurrenten uit de betrokken landen van de EG-markt te weren kan niet worden aanvaard omdat de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn prijzen alleen in reactie op het verlies aan marktaandeel heeft verlaagd.

(141) Het argument dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zichzelf schade had toegebracht en/of dat deze schade het gevolg was van overcapaciteit in de Gemeenschap houdt derhalve geen stand.

Prijzen van de grondstoffen

(142) Verschillende belanghebbenden voerden aan dat de prijsdalingen het gevolg waren van de daling van de prijzen van de voornaamste grondstoffen.

(143) De kosten voor de grondstoffen maken ongeveer 60 % uit van de totale productiekosten van PET. Zuiver teraftaalzuur is een belangrijke grondstof die bij de productie van PET wordt gebruikt. Zuiver teraftaalzuur wordt hoofdzakelijk gemaakt van paraxyleen, een oliedistillaat. Paraxyleen, zuiver teraftaalzuur en PET volgen derhalve in grote lijnen de olieprijzen en de fluctuaties van de Amerikaanse dollar, waarbij de winstpercentages afhankelijk zijn van de vraag/aanbodsituatie voor deze drie verschillende producten op een bepaald moment.

(144) De prijzen van zuiver teraftaalzuur en PET hangen nauw samen: de PET-producenten hebben derhalve niet veel ruimte om hun prijzen te bepalen. Bij het onderzoek bleek dat PET-afnemers de prijzen van zuiver teraftaalzuur nauwlettend volgen om bij onderhandelingen over PET-prijzen sterk te staan.

(145) De Commissie merkte op dat er vanaf het tweede kwartaal 1998 tot in het vierde kwartaal 1998 sprake was van een sterke erosie van de winstmarges ten opzichte van de prijzen van zuiver teraftaalzuur. Deze verslechtering valt in de tijd samen met de verdubbeling van het reeds grote marktaandeel van het met dumping ingevoerde PET en de verlaging van de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, welke prijsverlaging sterker was dan die van zuiver teraftalaatzuur. Het argument dat de prijzen werden verlaagd, omdat de prijzen van de grondstoffen daalden, werd bij het onderzoek dus niet bevestigd.

4. Conclusie inzake de oorzaak van de schade

(146) Volgens de Commissie zijn er sterke aanwijzingen dat er een oorzakelijk verband is tussen de invoer met dumping en de aanmerkelijke schade. Deze conclusie is met name gebaseerd op het feit dat de prijzen in de Gemeenschap sinds begin 1997 onder druk stonden, toen de prijzen van het betrokken product uit de betrokken landen sneller begonnen te dalen dan de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. In het derde kwartaal van 1998 begon een nieuwe fase omdat de invoer met dumping toen zeer sterk steeg en het marktaandeel van die invoer vrijwel verdubbelde (van 14,8 % in 1997 tot 26,4 % in 1998), terwijl de bedrijfstak van de Gemeenschap 5 procentpunten aan marktaandeel verloor. Toen de prijzen van de met dumping ingevoerde producten nog verder daalden, was de bedrijfstak van de Gemeenschap ook gedwongen zijn prijzen te verlagen om zijn marktaandeel te behouden; dit leidde tot steeds grotere financiële verliezen, terwijl investeringsplannen moesten worden opgegeven, ondanks een duidelijk te voorziene snelle groei van de vraag.

(147) Bij het onderzoek bleek tevens dat niet kan worden uitgesloten dat de invoer uit Saoedi-Arabië kan hebben bijgedragen tot de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden. Het was echter zo dat noch deze factor, noch de andere onderzochte factoren dusdanige gevolgen voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap hebben gehad dat hierdoor het oorzakelijk verband werd verbroken tussen de invoer met dumping uit de betrokken landen en de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap had geleden.

(148) De voorlopige conclusie is derhalve dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening, door de invoer met dumping uit de betrokken landen.

F. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

1. Algemene opmerkingen

(149) De Commissie onderzocht of er, ondanks de conclusie inzake schadeveroorzakende dumping, dringende redenen waren die tot de conclusie konden leiden dat het niet in het belang van de Gemeenschap is om in dit bijzondere geval maatregelen te nemen. Overeenkomstig artikel 21, lid 1, van de basisverordening werden de gevolgen van eventuele maatregelen voor alle partijen bij deze procedure en van het al dan niet nemen van maatregelen aan de hand van het voorgelegde bewijsmateriaal onderzocht.

2. Het onderzoek

(150) De Commissie heeft vragenlijsten gezonden naar importeurs, leveranciers van grondstoffen en industriële verwerkers van het betrokken product en naar organisaties die producenten van mineraalwater en frisdrank vertegenwoordigen. Hoewel 93 vragenlijsten werden verstuurd, zijn slechts 17 antwoorden binnen de gestelde termijn ontvangen.

(151) Antwoorden op de vragenlijst werden binnen de gestelde termijn ontvangen van:

Drie importeurs:

- Polytrade Gmbh (Duitsland),

- Global Services International (Italië),

- Helm AG (Duitsland).

Deze importeurs vertegenwoordigen 35 % van de betrokken invoer.

Vijf rechtstreekse leveranciers van grondstoffen:

- BASF AG (Duitsland),

- BP Amoco Chemicals Ltd (Verenigd Koninkrijk),

- Exxon Mobil Chemical Europe Inc. (België),

- INEOS plc (Verenigd Koninkrijk),

- Interquisa (Spanje).

Deze leveranciers vertegenwoordigen meer dan 75 % van de grondstoffen die door de bedrijfstak van de Gemeenschap werden aangekocht.

Negen bedrijven in drie sectoren die PET verwerken (voor de beschrijving van deze sectoren, zie hieronder):

Converters van voorvormen/flessen:

- Crown Cork and Seals - European division (Frankrijk),

- Guala Closures, Polybox Group (Italië),

- IFAP spa (Italië),

- Sodripack NV (België);

Producenten van mineraal- en bronwater:

- Evian - Volvic, Danone Group (Frankrijk),

- Perrier Vittel M.T, Nestlé Group (Frankrijk);

Geïntegreerde frisdrankbottelaars:

- Cott Beverages Ltd. (Verenigd Koninkrijk),

- Schweppes Belgium (België),

- Silver Spring Mineral Water Ltd (Verenigd Koninkrijk).

Deze industriële gebruikers nemen 16 % van de betrokken invoer af en zijn goed voor 17 % van het verbruik van PET in de Gemeenschap.

(152) Vijf beroepsorganisaties hebben zich bij de Commissie gemeld en hebben aanvullende informatie verstrekt en namens hun leden opmerkingen gemaakt:

The Union of EU Soft Drinks Associations,

UNESEM (de Europese organisatie van producenten van mineraal- en bronwater),

ANEABE (de Spaanse organisatie van producenten van mineraalwater),

MINERACQA (de Italiaanse organisatie van producenten van mineraalwater),

Chambre Syndicale des eaux minérales (de Franse organisatie van producenten van mineraalwater),

3. Waarschijnlijke gevolgen van maatregelen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(153) Zoals hierboven vermeld bestaat de bedrijfstak van de Gemeenschap uit negen producenten die door de invoer met dumping uit de betrokken landen aanmerkelijke schade hebben geleden. Deze schade bestaat hoofdzakelijk uit belangrijke en toenemende financiële verliezen omdat noodzakelijke prijsverhogingen niet konden plaatsvinden en de prijzen zelfs verlaagd moesten worden. Als gevolg van deze verliezen heeft de bedrijfstak van de Gemeenschap bovendien zijn investering in nieuwe fabrieken uitgesteld (de gemiddelde kosten van een PET-fabriek bedragen meer dan 100 miljoen EUR) ondanks de voorziene groei van de vraag. Sedert 1996 heeft deze bedrijfstak ingrijpende herstructureringen ondergaan en de afgelopen twee jaar hebben twee multinationals (ICI en Shell) als gevolg van de aanhoudende financiële verliezen hun PET-activiteiten verkocht.

(154) Het is duidelijk dat de voorgestelde maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap ten goede zullen komen. Deze heeft door zijn herstructureringsinspanningen laten zien zich te willen handhaven in een sector in volle expansie die vele vooruitzichten biedt zoals uit de exportprestaties bleek: de export was goed voor 18 % van de totale verkoop in het onderzoektijdvak en nam sneller toe dan de verkoop in de Gemeenschap.

(155) Indien geen maatregelen worden genomen kan de bedrijfstak van de Gemeenschap de in het onderzoektijdvak waargenomen verliezen niet langer dragen, waardoor deze productie in de Gemeenschap en 1450 arbeidsplaatsen verloren dreigen te gaan.

(156) Hoewel bepaalde volatiele factoren die door enkele partijen naar voren werden gebracht, zoals schommelingen van de wisselkoersen en olieprijzen, tijdelijk positieve gevolgen kunnen hebben voor de resultaten van de bedrijfstak (in deze bedrijfstak schijnt een periode van stijgende grondstoffenprijzen gunstig te zijn voor de winstmarges van PET-producenten), heeft deze bedrijfstak, indien geen antidumpingmaatregelen worden genomen om de gevolgen van oneerlijke handel teniet te doen, weinig vooruitzicht om zijn huidige slechte financiële situatie te boven te komen. Om nieuwe investeringen mogelijk te maken die nodig zijn voor het voortbestaan op lange termijn, is het van het grootste belang dat de bedrijfstak de gelegenheid krijgt zijn winstgevendheid te verbeteren.

4. Waarschijnlijke gevolgen van maatregelen voor importeurs

(157) Voor één medewerkende importeur maakt het betrokken product het grootste deel van zijn omzet uit. Indien op de invoer van PET rechten wordt ingesteld, zou het voortbestaan van de onderneming van de importeur gevaar lopen.

(158) Voor de tweede medewerkende importeur maakt het betrokken product ongeveer een kwart van zijn omzet uit. Deze importeur zal waarschijnlijk minder ernstige gevolgen ondervinden van eventuele maatregelen.

(159) Voor de derde medewerkende importeur maakt het betrokken product een zeer klein deel van zijn omzet uit. Deze importeur zou waarschijnlijk niet ernstig getroffen worden door eventuele maatregelen.

(160) In totaal houden tien werknemers zich rechtstreeks bezig met de verkoop van het betrokken product bij de drie medewerkende importeurs in de Gemeenschap.

(161) Omdat antidumpingmaatregelen uitsluitend bedoeld zijn om eerlijke handelsvoorwaarden te creëren en niet om de invoer te verbieden, meent de Commissie dat een aantal klanten van deze importeurs waarschijnlijk zal blijven aankopen in de betrokken landen. Het voortbestaan van deze importeurs komt derhalve niet op het spel te staan.

5. Waarschijnlijke gevolgen van maatregelen voor toeleveranciers

De producenten van zuiver teraftaalzuur en paraxyleen

(162) De drie medewerkende producenten (BP AMOCO, Interquisa, en Exxon) maken deel uit van petrochemische concerns en hebben de afgelopen vijf jaar enorme investeringen gedaan om aan de stijgende vraag van de Gemeenschap naar deze producten te kunnen voldoen.

(163) Het aantal werknemers dat voor de productie van zuiver teraftaalzuur en paraxyleen in hun fabrieken was te werk gesteld bedroeg in het onderzoektijdvak ongeveer 700.

(164) De enige andere afnemer van zuiver teraftaalzuur is de polyesterindustrie (60 % van de verkoop in de Gemeenschap geschiedt aan PET-producenten). De producenten van zuiver teraftaalzuur in de Gemeenschap verkopen meer dan 75 % van hun productie in de Gemeenschap. De situatie van de producenten van zuiver teraftaalzuur in de Gemeenschap hangt derhalve nauw samen met die van de PET-producenten in de Gemeenschap. Wanneer de PET-prijzen laag zijn, zijn de producenten van zuiver teraftaalzuur gedwongen hun prijzen te verlagen. Zo hebben de medewerkende leveranciers hun winstmarges in het onderzoektijdvak verlaagd, om te voorkomen dat hun afnemers, die zich in een moeilijke situatie bevonden, de productie van PET, en derhalve de afname van zuiver teraftaalzuur, zouden stopzetten.

(165) De situatie van de medewerkende producent van paraxyleen in de Gemeenschap is nog slechter omdat deze actief is op een zeer concurrerende markt en de winstmarge de afgelopen jaren zeer laag of negatief was. In 1999 werd de productie van paraxyleen in de Gemeenschap verminderd, omdat het prijspeil onaanvaardbaar werd geacht.

(166) Antidumpingmaatregelen zullen derhalve beide bedrijfstakken ten goede komen en nieuwe investeringen mogelijk maken die nodig zijn om aan de toenemende vraag te kunnen voldoen.

De producenten van mono-ethyleenglycol

(167) De twee medewerkende producenten (BASF, INEOS) maken deel uit van chemische concerns en vervaardigen een breed assortiment chemische producten. Bij de productie van mono-ethyleenglycol zijn ongeveer 100 werknemers betrokken.

(168) De PET-producenten zijn niet de enige afnemers van dit product, dat veel voor andere doeleinden wordt gebruikt, met name in de auto-industrie. De prijzen van en de vraag naar PET zijn dus van minder invloed op deze ondernemingen. Bij het onderzoek bleek dat de markt voor dit product zeer concurrerend is en dat de winstgevendheid de afgelopen twee jaar is verslechterd als gevolg van de moeilijkheden bij de PET-producenten in de Gemeenschap.

Conclusie

(169) Antidumpingmaatregelen lijken duidelijk ook in het belang van de toeleveranciers. De situatie van deze toeleveranciers zou verbeteren en zij zouden de komende jaren weer kunnen investeren.

6. Waarschijnlijke gevolgen van maatregelen voor verwerkende bedrijven

Beschrijving van de verwerkende bedrijven

(170) PET wordt momenteel hoofdzakelijk gebruikt voor de productie van flessen voor frisdrank en mineraal- en bronwater. Het gebruik voor de productie van andere verpakkingen dan voor dranken (vaste levensmiddelen of detergenten) en voor de productie van folie is nog marginaal. Flessen van PET worden in twee fasen vervaardigd om het product voldoende stevigheid te verlenen: eerst worden "voorvormen" verkregen door spuitgieten van PET, waarna deze worden geblazen en tot flessen gevormd. Voorvormen kunnen vrij eenvoudig worden vervoerd omdat zij klein en compact zijn terwijl lege flessen fragiel zijn en duur in het vervoer.

(171) Het bottelen van water en frisdrank is op verschillende wijzen georganiseerd:

- Producenten van mineraal- en bronwater zijn meer aan gezondheidsvoorschriften gebonden. Zij zijn over het algemeen verplicht over een bottelfabriek te beschikken in de buurt van hun bronnen, voor hun grondstoffen worden strenge normen gehanteerd en in bepaalde landen zijn zij afhankelijk van de goedkeuring van de gezondheidsautoriteiten. Waterproducenten produceren hun voorvormen over het algemeen zelf, gewoonlijk in ateliers in de nabijheid van de productielijnen waar de flessen worden geblazen en gevuld.

- Producenten van frisdrank zijn meestal gevestigd op plaatsen waar de distributiekosten zo laag mogelijk kunnen worden gehouden.

- Producenten met bekende handelsmerken geven er in het algemeen de voorkeur aan de voorvormen en/of geblazen flessen aan te kopen. Zij beschikken over een netwerk van goedgekeurde leveranciers die "converters" van voorvormen/flessen worden genoemd. Geen van deze producenten heeft de vragenlijst van de Commissie beantwoord of heeft zich bij de Commissie aangemeld. De Commissie kon met hen derhalve geen rekening houden.

- Kleinere frisdrankproducenten of producenten van frisdrank die de merknaam van de afnemer dragen (met name de grote supermarkten) produceren in de meeste gevallen hun voorvormen en blazen hun eigen flessen.

(172) Op deze basis kunnen de verbruikers van PET in drie hoofdgroepen worden ingedeeld:

- "converters" van voorvormen/flessen die goed zijn voor ongeveer 40 % van het PET-verbruik in de Gemeenschap;

- producenten van mineraal- en bronwater met een aandeel van ongeveer 35 % in het PET-verbruik;

- geïntegreerde frisdrankbottelaars met een aandeel van ongeveer 7 % van het PET-verbruik.

De rest van het PET wordt gebruikt voor de verpakking van levensmiddelen en farmaceutische producten en de productie van kunststoffolie.

"Converters" van voorvormen/flessen

(173) Deze zijn de grootste verbruikers van PET, maar de vier medewerkende ondernemingen vertegenwoordigden slechts ongeveer 7 % van het verbruik van PET in de Gemeenschap en ongeveer 10 % van de invoer uit de betrokken landen. Deze invoer vertegenwoordigde meer dan 30 % van hun PET-verbruik.

(174) Een aantal grote producenten (Schmalbach Lubeca, Alpla en Resilux) hebben niet aan het onderzoek meegewerkt.

(175) Het aantal werknemers bij de medewerkende ondernemingen bedroeg meer dan 400.

(176) Op basis van de informatie waarover de Commissie beschikte, zijn de kosten van PET voor de productie van voorvormen goed voor ongeveer 75 % van de productiekosten van voorvormen en voor ongeveer 70 % van de totale productiekosten. Deze kosten zijn voor deze ondernemingen derhalve een kritiek element. Bij het onderzoek bleek dat de onderhandelingen over de verkoopprijzen van voorvormen in de meeste gevallen in een mechanisme voorzien ter compensatie van de schommeling van de PET-prijzen.

(177) Omdat de concurrentie in deze bedrijfstak zeer sterk is en voorvormen/flessen voor frisdrank vooral door een aantal grote afnemers (de bekende frisdrankproducenten) worden gekocht, is niet duidelijk in hoeverre de "converters" de verhoging van PET-prijzen kunnen doorberekenen in de prijzen van voorvormen.

(178) Zowel verwerkende bedrijven als importeurs verklaarden dat een aantal multinationale converters van voorvormen en/of frisdrankbottelaars door antidumpingrechten ertoe zouden kunnen worden aangezet hun uiterst gestandaardiseerde productiefaciliteiten naar Oost-Europa te verplaatsen. De meeste grote ondernemingen in deze bedrijfstak beschikken reeds over fabrieken in deze landen en het zou voor hen derhalve zeer eenvoudig zijn een deel van hun productie buiten de Gemeenschap te verplaatsen. De invoer van voorvormen is niet aan douanerechten onderworpen.

(179) Volgens de informatie waarover de Commissie beschikt zijn de vervoerskosten een onvoldoende belemmering om een dergelijke verplaatsing te voorkomen. Een vrachtwagen met voorvormen van een halve liter kan zo'n 17 ton bevatten, terwijl dit voor PET-snippers 24 ton is. De vervoerskosten van voorvormen zijn dus ongeveer 30 % hoger dan de vervoerskosten van PET, maar de algemene gevolgen van een dergelijke verhoging van de vervoerskosten voor de productiekosten bedraagt slechts ongeveer 2,5 %. Er bestonden evenwel reeds concurrentievoordelen in de aan de Gemeenschap grenzende landen, toen er nog geen antidumpingrechten van toepassing waren zonder dat dit aanleiding gaf tot een verplaatsing. Deze voordelen werden namelijk meer dan gecompenseerd door overwegingen van nabijheid, flexibiliteit en betrouwbaarheid van de leveringen die van vitaal belang zijn voor verwerkende bedrijven.

(180) Op grond van de door de medewerkende ondernemingen verstrekte informatie werd geconcludeerd dat antidumpingmaatregelen belangrijke gevolgen zullen hebben voor de productiekosten van "converters". De gevolgen van hun winstgevendheid zijn echter minder duidelijk. Zoals hierboven echter reeds vermeld, vertegenwoordigden de medewerkende ondernemingen slechts een zeer klein aandeel van de "converters". De gevolgen van maatregelen voor de gehele bedrijfstak zijn daarom moeilijk te beoordelen.

De producenten van mineraal- en bronwater

(181) De twee medewerkende ondernemingen in deze bedrijfstak zijn goed voor ongeveer 10 % van het verbruik van het betrokken product in de Gemeenschap. De invoer van deze ondernemingen bedroeg ongeveer 1 % van de invoer van de betrokken landen. Deze invoer vertegenwoordigt minder dan 4 % van hun PET-verbruik.

(182) De twee ondernemingen tezamen stellen meer dan 4000 werknemers te werk bij de productie waarbij van het betrokken product gebruik wordt gemaakt.

(183) De twee medewerkende ondernemingen zijn de twee grootste partijen op de Franse markt voor mineraalwater. De Danone en Nestlé-groepen bezitten eveneens mineraalwaterbronnen in andere lidstaten, maar hebben de vragenlijst alleen voor hun Franse ondernemingen beantwoord. De medewerkende ondernemingen vertegenwoordigen derhalve een tamelijk klein deel van de mineraalwatersector in de Gemeenschap, die op zijn beurt slechts een deel is van de sector "water in flessen". De medewerkende ondernemingen zijn bovendien alleen betrokken bij de productie van merkmineraalwater en hebben derhalve een specifieke kostenstructuur.

(184) De kosten van PET zijn de grootste component in de fabricagekosten (minder dan een kwart) van deze ondernemingen en maken ongeveer 10 % van de totale productiekosten uit.

(185) De organisaties die ondernemingen vertegenwoordigen die mineraal- en bronwater in lagere prijsklassen produceren wezen erop dat de PET-kosten grotere gevolgen hebben voor de productiekosten en winstgevendheid van deze ondernemingen, omdat hun algemene en administratieve kosten zeer laag zijn in vergelijking met die van de producenten van merkmineraalwater. De prijsverhogingen als gevolg van de antidumpingmaatregelen zouden derhalve grote gevolgen hebben voor deze producenten die bovendien reeds werken met lage marges en die hun verkoopprijzen niet kunnen verhogen omdat hun voornaamste klanten, de supermarktketens, deze prijsverhogingen zouden weigeren.

(186) Geen van de producenten van mineraal- en bronwater in de lagere prijsklassen heeft op individuele basis medewerking verleend. De enige gegevens waarover de Commissie beschikte, die door de organisaties van waterproducenten waren verstrekt, waren zeer laattijdig binnengekomen en konden niet meer worden gecontroleerd, zodat geen conclusies konden worden getrokken over de gevolgen van maatregelen voor deze producenten.

(187) Op grond van de gecontroleerde gegevens die de medewerkende ondernemingen hebben verstrekt, is de Commissie tot de conclusie gekomen dat de gevolgen van de voorgestelde maatregelen voor producenten van mineraalwater niet aanzienlijk zullen zijn, omdat zij hoge winsten maken en slechts kleine hoeveelheden PET invoeren. Bovendien zullen de producenten van mineraalwater in het hogere marktsegment waarschijnlijk in staat zijn, gezien hun marktpositie, hun verkoopprijzen te verhogen.

De geïntegreerde bottelaars van frisdrank

(188) De drie medewerkende ondernemingen in deze bedrijfstak zijn goed voor ongeveer 2 % van het verbruik van het betrokken product in de Gemeenschap. De invoer van deze ondernemingen bedroeg ongeveer 5 % van de invoer uit de betrokken landen. Deze invoer bedroeg meer dan 65 % van hun verbruik van PET.

(189) In de drie ondernemingen tezamen waren ongeveer 200 werknemers betrokken bij de productie waarbij gebruik wordt gemaakt van het betrokken product.

(190) De medewerkende ondernemingen zijn verticaal geïntegreerd, dat wil zeggen zij produceren zowel voorvormen, maken daaruit flessen en vullen deze met frisdrank. Deze ondernemingen maken slechts een klein deel uit van de frisdrankindustrie en produceren hoofdzakelijk voor distributeurs en het lagere marktsegment.

(191) Op grond van de informatie waarover de Commissie beschikte vertegenwoordigde PET voor de productie van frisdrankverpakkingen meer dan 10 % van de productiekosten en ongeveer 8 % van de totale productiekosten. Het was derhalve een belangrijk kostenelement voor deze ondernemingen.

(192) De geïntegreerde frisdrankbottelaars verkochten hoofdzakelijk aan supermarktketens. Daar de kleinhandelsprijzen van goedkope frisdrank de afgelopen jaren zijn gedaald en de grote detailhandelaars een zeer sterke marktpositie innemen zullen de producenten van frisdrank op weerstand stuiten indien zij zouden trachten hun verkoopprijzen te verhogen.

(193) De Commisise is van oordeel dat de winstmarges in deze bedrijfstak door de maatregelen zouden kunnen verminderen, daar de verhoging van de kosten als gevolg van de maatregelen waarschijnlijk niet door overeenkomstige verhogingen van de inkomsten kunnen worden gecompenseerd.

7. Waarschijnlijke gevolgen van maatregelen voor het aanbod van PET in de Gemeenschap

(194) Verschillende industriële gebruikers en importeurs van PET toonden zich bezorgd over een mogelijk te krap aanbod van PET in de Gemeenschap in de komende twee jaar en merkten op dat invoer nodig zal zijn en niet door hoge rechten moet worden belemmerd.

(195) De Commissie was van oordeel dat een eventueel te krap aanbod op de EG-markt eerder het gevolg zou zijn van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap door invoer met dumping had geleden en waardoor, ondanks de verwachte groei van de vraag, geen investeringen waren gedaan. Het is derhalve van groot belang voor eerlijke concurrentievoorwaarden te zorgen, zodat de bedrijfstak van de Gemeenschap de investeringen kan doen die als gevolg van de schadeveroorzakende dumping zijn uitgesteld.

(196) Invoer tegen billijke prijzen zal in ieder geval mogelijk zijn omdat de bestaande overcapaciteit in Azië niet zal zijn uitgeput voordat de noodzakelijke nieuwe investeringen van de bedrijfstak van de Gemeenschap productief zullen worden.

8. Conclusie inzake het belang van de Gemeenschap

(197) Het is duidelijk dat compenserende maatregelen in het belang zijn van zowel de bedrijfstak van de Gemeenschap als van de leveranciers van grondstoffen.

(198) Met behulp van deze maatregelen zullen deze sectoren hun winstgevendheid kunnen verbeteren en nieuwe investeringen kunnen doen die van cruciaal belang zijn voor het voortbestaan op langere termijn van deze kapitaalintensieve sectoren.

(199) Wat de gevolgen zullen zijn voor de andere betrokken sectoren is minder duidelijk, vooral omdat conclusies werden getrokken aan de hand van de gegevens die ondernemingen hebben verstrekt die niet zeer representatief zijn. Hoewel er aanwijzingen zijn dat maatregelen voor bepaalde sectoren gevolgen kunnen hebben, is het in dit stadium, door gebrek aan informatie, moeilijk om tot degelijk gefundeerde conclusies te komen over de gevolgen van de maatregelen in breder verband. Het gebrek aan medewerking duidt er evenwel op dat eventuele negatieve gevolgen voor de betrokken sectoren niet belangrijk zullen zijn.

(200) Het is evenwel duidelijk dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping schade heeft geleden, doordat de prijzen onder druk werden gezet, waardoor een verbetering van de financiële situatie niet mogelijk was. Als deze situatie niet verandert, zullen de verliezen zoals die welke in het onderzoektijdvak werden geleden ontoelaatbaar worden geacht en zal de productie van PET in de Gemeenschap worden stopgezet.

(201) Wanneer de bedrijfstak van de Gemeenschap de productie van PET zou stopzetten of drastisch verminderen, zou de Gemeenschap afhankelijk worden van buitenlandse leveranciers en geconfronteerd worden met sterkere prijsschommelingen in plaats van tekorten. Een dergelijke situatie zou zeker nadelig zijn voor de industriële gebruikers die verklaard hebben niet alleen van ingevoerde PET afhankelijk te willen zijn.

(202) Gezien het bovenstaande is de conclusie van de Commissie dat er in het voorlopig stadium geen dringende redenen zijn om geen voorlopige antidumpingmaatregelen in te stellen.

G. VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

1. Schademarge

(203) Om te voorkomen dat door de invoer met dumping nog meer schade ontstaat, werd het passend geacht antidumpingmaatregelen te nemen in de vorm van voorlopige rechten.

(204) Bij het vaststellen van de hoogte van deze rechten, heeft de Commissie rekening gehouden met de dumping- en schademarges.

(205) Omdat de schade hoofdzakelijk bestaat uit een druk op de prijzen, waardoor noodzakelijke prijsverhogingen niet kunnen worden toegepast en de prijzen zelfs moeten worden verlaagd, kan verdere schade alleen worden voorkomen door ervoor te zorgen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn verkoopprijzen kan verhogen. Dit kan alleen worden bereikt wanneer de prijzen van het betrokken product uit de bij de procedure betrokken landen, worden verhoogd tot een niveau waarop zij geen schade meer veroorzaken.

(206) De Commissie heeft derhalve een niet-schadeveroorzakende prijs vastgesteld door de productiekosten van de bedrijfstak van de Gemeenschap te nemen (zonder rekening te houden met de kosten van een aantal ondernemingen van de bedrijfstak van de Gemeenschap die als uitzonderlijk of te hoog werden beschouwd) en daaraan een winstmarge van 7 % toe te voegen. Deze winstmarge wordt als noodzakelijk beschouwd om het voortbestaan van de bedrijfstak te verzekeren en kan normalerwijze in afwezigheid van invoer met dumping worden gemaakt. Gezien de financiële verliezen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de periode die aan het onderzoektijdvak voorafging, zal de Commissie in het definitieve stadium onderzoeken of deze niet-schadeveroorzakende prijs de situatie correct weergeeft, met name in het licht van de schommelingen van de wisselkoersen en de prijzen van grondstoffen.

(207) De niet-schadeveroorzakende prijs werd vergeleken met de prijzen van de met dumping ingevoerde producten die waren gebruikt om de prijsonderbieding vast te stellen, zoals uiteengezet in overweging 254. De verschillen die bij deze vergelijking werden geconstateerd, werden vervolgens uitgedrukt in procenten van de totale cif-invoerwaarde.

2. Voorlopige maatregelen

(208) In het licht van het voorgaande is de Commissie van oordeel dat een voorlopig antidumpingrecht moet worden ingesteld dat met de dumpingmarge overeenstemt, doch niet hoger is dan de hierboven, overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening, berekende schademarge.

(209) In het kader van de parallelle antisubsidieprocedure werden compenserende rechten ingesteld op PET uit India, Maleisië, Taiwan en Thailand. Omdat producten niet tezelfdertijd aan antidumpingrechten en compenserende rechten kunnen worden onderworpen om eenzelfde situatie te verhelpen die door dumping of subsidiëring is ontstaan, wordt bij de vaststelling van de hoogte van de antidumpingrechten rekening gehouden met de compenserende rechten die in het kader van de antisubsidieprocedure zijn vastgesteld, overeenkomstig artikel 14, lid 1, van de basisverordening.

(210) Voor India en Maleisië werd het niet passend geacht zowel compenserende als antidumpingrechten in te stellen voor de volledige subsidie- en dumpingmarges indien de subsidies exportsubsidies waren of het bedrag ervan minimaal was.

(211) Voor Taiwan en Thailand bleken de in het kader van de parallelle procedure vastgestelde subsidies geen exportsubsidies, zodat zij niet van invloed kunnen zijn geweest op de exportprijs en de overeenkomstige dumpingmarge. Er kunnen derhalve zowel compenserende rechten als antidumpingrechten worden ingesteld, mits beide rechten tezamen niet meer bedragen dan de schademarge.

(212) Met betrekking tot het residuele recht voor niet-medewerkende producenten/exporteurs, was het niveau van medewerking hoog in alle betrokken landen. Het residuele recht is derhalve het hoogste totale recht dat werd vastgesteld voor een medewerkende producent in elk land, dat wil zeggen het antidumpingrecht en het compenserende recht tezamen genomen (zodat het residuele antidumpingrecht voor India lager is dan de antidumpingrechten die voor bepaalde ondernemingen werden vastgesteld).

(213) Op grond van het bovenstaande werden de antidumpingrechten vastgesteld door de schademarges te vergelijken met de dumpingmarges en, indien van toepassing, de compenserende rechten en de aard van deze rechten.

(214) Het feit dat PET-prijzen de schommelingen van de prijzen van ruwe olie kunnen volgen, dient niet tot een hoger recht te leiden. Het werd derhalve passend geacht rechten in te stellen in de vorm van een bepaald bedrag per ton. Deze bedragen vloeien voort uit de toepassing van het antidumpingrecht op de cif-exportprijzen die bij de berekening van de schademarge in het onderzoektijdvak waren gebruikt.

(215) De volgende antidumpingrechten worden voorgesteld:

INDIA

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

INDONESIË

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

KOREA

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

MALEISIË

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

TAIWAN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

THAILAND

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(216) De individuele antidumpingrechten die bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen worden vastgesteld, zijn gebaseerd op de bevindingen in het kader van deze procedure. Zij weerspiegelen de situatie die tijdens het onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot de rechten die "voor alle ondernemingen" in het land gelden) zijn dus uitsluitend van toepassing op producten uit het betrokken land die door de genoemde ondernemingen (rechtspersonen) zijn vervaardigd. Producten die door andere ondernemingen zijn vervaardigd die niet specifiek, met naam en adres, in het dispositief van deze verordening zijn genoemd, met inbegrip van ondernemingen die banden hebben met de specifiek genoemde ondernemingen, komen niet voor deze rechten in aanmerking. Op producten van deze ondernemingen is het recht van toepassing dat voor "alle andere ondernemingen" geldt.

(217) Aanvragen om de toepassing van deze specifiek voor een onderneming geldende antidumpingrechten (bijv. na de naamswijziging van een onderneming of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie(6) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van de productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien zij dit gerechtvaardigd acht, zal de Commissie, na raadpleging van het Raadgevend Comité, de verordening wijzigen door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

H. SLOTBEPALING

(218) Gelet op de beginselen van een behoorlijk bestuur, dient een termijn te worden vastgesteld waarbinnen de belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn bij de Commissie hebben aangemeld, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen te worden gehoord. Voorts dient te worden opgemerkt dat alle bevindingen betreffende de instelling van rechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en in het kader van een eventueel voorstel van de Commissie tot instelling van een definitief recht herzien kunnen worden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op de invoer van polyethyleentereftalaat met een viscositeitscoëfficiënt van 78 ml/g of meer, volgens DIN (Deutsche Industrienorm) 53728, ingedeeld onder GN-code 39076020 en GN-code ex 3907 60 00 (Taric-code 3907 60 80 10) van oorsprong uit India, Indonesië, Maleisië, de Republiek Korea, Taiwan en Thailand.

2. Het voorlopig antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedraagt voor producten van oorsprong uit:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bovenstaande rechten zijn niet van toepassing op producten die zijn vervaardigd door de hieronder vermelde ondernemingen, waarop de volgende antidumpingrechten van toepassing zijn:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. Wanneer goederen, voordat zij in het vrije verkeer worden gebracht, worden beschadigd en de werkelijk betaalde of te betalen prijs voor de bepaling van de douanewaarde overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie(7) verhoudingsgewijs wordt verminderd, wordt het bedrag van het antidumpingrecht, berekend aan de hand van de hierboven vermelde vaste bedragen, verminderd met een percentage dat overeenstemt met de verhoudingsgewijze vermindering van de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

4. Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

5. Bij het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap van het in lid 1 bedoelde product dient zekerheid te worden gesteld ten bedrage van het voorlopig recht.

Artikel 2

1. Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad kunnen belanghebbenden, binnen tien dagen na de inwerkingtreding van deze verordening, hun standpunt schriftelijk bekendmaken en verzoeken om door de Commissie te worden gehoord.

2. Overeenkomstig artikel 21, lid 4, van Verordening nr. 384/96 van de Raad kunnen belanghebbenden, binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening, opmerkingen doen toekomen over de toepassing ervan.

Artikel 3

Deze Verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 1 van deze verordening is zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 augustus 2000.

Voor de Commissie

Pascal Lamy

Lid van de Commissie

(1) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

(2) PB L 128 van 30.4.1998, blz. 18.

(3) PB C 319 van 6.11.1999, blz. 4.

(4) PB C 319 van 6.11.1999, blz. 2.

(5) Zie onder meer (PB L 16 van 21.1.2000, blz. 30). Verordening nr. 124/2000 van de Commissie.

(6) Europese Commissie

Directoraat-generaal Handel

Directoraat C

DM 24 - 8/38

Wetstraat 200 B - 1049 Brussel.

(7) PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.