Home

Verordening (EG) nr. 714/2001 van de Commissie van 10 april 2001 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 259/2001 tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van het kabeljauwbestand in de Noordzee (ICES-deelgebied IV) en van de daarmee samenhangende voorwaarden voor de controle op de activiteiten van vissersvaartuigen

Verordening (EG) nr. 714/2001 van de Commissie van 10 april 2001 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 259/2001 tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van het kabeljauwbestand in de Noordzee (ICES-deelgebied IV) en van de daarmee samenhangende voorwaarden voor de controle op de activiteiten van vissersvaartuigen

Verordening (EG) nr. 714/2001 van de Commissie

van 10 april 2001

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 259/2001 tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van het kabeljauwbestand in de Noordzee (ICES-deelgebied IV) en van de daarmee samenhangende voorwaarden voor de controle op de activiteiten van vissersvaartuigen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad van 20 december 1992 tot invoering van een communautaire regeling voor de visserij en de aquacultuur(1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1181/98(2), en inzonderheid op artikel 15, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Bij Verordening (EG) nr. 259/2001(3) heeft de Commissie maatregelen vastgesteld voor het herstel van het kabeljauwbestand in de Noordzee (ICES-deelgebied IV) en van de daarmee samenhangende voorwaarden voor de controle op de activiteiten van vissersvaartuigen.

(2) Om ervoor te zorgen dat de maatregelen voor het herstel van het kabeljauwbestand worden uitgevoerd, moet aan boord van vaartuigen die bij wijze van uitzondering in een gesloten gebied mogen vissen, gedurende een minimumaantal visreizen een waarnemer worden geplaatst.

(3) Om er zeker van te zijn dat de visserij op pelagische vis en op zandspiering geen gevaar oplevert voor het kabeljauwbestand, moeten er niet alleen op communautaire vissersvaartuigen waarnemers worden geplaatst, maar ook op die van derde landen die binnen deze gesloten gebieden van de communautaire viswateren op deze soorten vissen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 259/2001 wordt hierbij als volgt gewijzigd:

1. Na artikel 3 wordt het volgende artikel 3 bis ingevoegd: "Artikel 3 bis

1. Bij maximaal 50 visreizen onder de voorwaarden van artikel 1, lid 2, onder b), in de in artikel 1, lid 1, genoemde wateren van de Gemeenschap, worden communautaire waarnemers aan boord van vaartuigen van derde landen geplaatst. Deze communautaire waarnemers moeten de in artikel 3, lid 2, bedoelde informatie vastleggen.

2. De Commissie bepaalt aan boord van welke vaartuigen van derde landen die van plan zijn visserijactiviteiten te ontplooien onder de voorwaarden van artikel 1, lid 2, onder b), een waarnemer moet worden geplaatst. Hiertoe moeten de gezagvoerders van dergelijke vaartuigen of hun vertegenwoordigers de Commissie ten minste vijf werkdagen voor de dag waarop de voorgenomen activiteiten beginnen, van al hun desbetreffende plannen in kennis stellen. De te verstrekken informatie omvat ten minste de naam, de radioroepnaam, en, indien voorhanden, het telefoon- en faxnummer van het vaartuig, de naam, het adres en het faxnummer van de gezagvoerder en van zijn vertegenwoordiger, en de datum waarop de activiteiten naar verwachting zullen beginnen.

3. Indien een vaartuig van een derde land is aangewezen om een waarnemer aan boord te nemen, deelt de Commissie de gezagvoerder van dat vaartuig of zijn vertegenwoordiger binnen 72 uur na ontvangst van de in lid 2 bedoelde informatie, mee in welke haven en op welk tijdstip de communautaire waarnemer aan boord van het schip zal komen.

4. Het is vaartuigen van derde landen verboden visserijactiviteiten te ontplooien in het gebied als omschreven in artikel 1, lid 1, indien de gezagvoerder van dat vaartuig of zijn vertegenwoordiger niet voldoet aan de voorwaarden van de leden 2 en 3.

5. Gezagvoerders van vaartuigen van derde landen die een communautaire waarnemer aan boord hebben, delen de Commissie ten minste één werkdag vooraf mee wanneer het vaartuig de in lid 1 bedoelde activiteiten staakt. Tevens verstrekken zij ten minste de volgende informatie: de naam en de radioroepnaam van het vaartuig, de naam van de gezagvoerder, de geografische positie van het vaartuig en de geplande aanvoerhaven.

6. De Commissie deelt de gezagvoerder onmiddellijk mee waar en onder welke voorwaarden de communautaire waarnemer van boord gaat.

7. De gezagvoerder van een vaartuig van een derde land dat is aangewezen om een communautaire waarnemer aan boord te nemen, moet al het redelijkerwijs mogelijke doen om de aankomst en het vertrek van de waarnemer te vergemakkelijken en moet de waarnemer passende accommodatie en werkfaciliteiten bieden.

8. De Commissie deelt de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie onmiddellijk aan de lidstaten mee.".

2. Aan artikel 5 wordt het volgende lid toegevoegd: "2. De Commissie dient uiterlijk op 1 juni een uitgebreid verslag in over de activiteiten en de bevindingen van de aan vaartuigen van derde landen toegewezen communautaire waarnemers.".

3. In artikel 6, lid 2, wordt na de eerste alinea de volgende alinea ingevoegd: "De gezagvoerders van vaartuigen van derde landen delen hun verslag echter per fax, radioverbinding of telex aan de Commissie mee.".

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 april 2001.

Voor de Commissie

Franz Fischler

Lid van de Commissie

(1) PB L 389 van 31.12.1992, blz. 1.

(2) PB L 164 van 9.6.1998, blz. 1.

(3) PB L 39 van 9.2.2001, blz. 7.