Advies van de Raad van 22 januari 2002 over het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van België voor de periode 2002-2005
Advies van de Raad van 22 januari 2002 over het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van België voor de periode 2002-2005
Advies van de Raad van 22 januari 2002 over het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van België voor de periode 2002-2005
Publicatieblad Nr. C 033 van 06/02/2002 blz. 0006 - 0007
Advies van de Raad
van 22 januari 2002
over het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van België voor de periode 2002-2005
(2002/C 33/06)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid(1), en met name op artikel 5, lid 3,
Gezien de aanbeveling van de Commissie,
Na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité,
BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT:
Op 22 januari 2002 heeft de Raad het geactualiseerde stabiliteitsprogramma 2001 van België voor de periode 2002-2005 besproken.
De reële groei van het BBP was in 2000 bijzonder krachtig, namelijk 4 %, en werd aangedreven door de binnenlandse vraag en een bloeiende uitvoer. De begroting vertoonde vroeger dan verwacht een overschot van 0,1 % van het BBP en de staatsschuld is met 5,7 procentpunt teruggedrongen tot 109,3 % van het BBP.
In 2001 onderging de economie de gevolgen van de algemene groeivertraging en nam de reële groei af tot 1,1 %. Het oorspronkelijke begrotingsoogmerk, een overschot van 0,4 % van het BBP (met inbegrip van de opbrengst van de UMTS-licenties), werd in 2001 niet gehaald; het overschot bedroeg slechts 0,2 %. De schuldquota is naar raming gedaald tot 106,9 % van het BBP.
Het geactualiseerde stabiliteitsprogramma 2001 is gebaseerd op een macro-economisch scenario dat uitgaat van een economisch herstel vanaf het tweede kwartaal van 2002. Verwacht wordt dat de reële groei van het BBP in 2002 niet meer dan 1,3 % zal bedragen. De reële groei zal in 2003 toenemen en tegen het einde van de programmaperiode weer zijn potentiële peil bereiken. Wegens de economische vertraging van 2001-2002 wordt gestreeft naar een evenwichtige begroting in 2002 in plaats van een overschot van 0,3 % van het BBP zoals in het vorige geactualiseerde programma werd verwacht. Vanaf 2003 wordt terugkeer tot het budgettaire aanpassingspad verwacht, zodat het overschot 0,5 % van het BBP zal bedragen, waarna het zal toenemen tot 0,7 % in 2005. De staatsschuld zal zoals verwacht in de vorige bijwerking, worden teruggedrongen tot 88 % van het BBP in 2005.
De Raad is van oordeel dat het tijdelijk verlaten van het budgettaire aanpassingspad dat in het programma 2000 was voorzien, niet van groot belang is en kan worden gerechtvaardigd door het cumulatieve groeiverlies van 2,6 procentpunt in de jaren 2001 en 2002. De Raad stelt vast dat deze afwijking heeft plaatsgevonden in de context van een overschot van de overheidsbegroting in 2000. Hij is echter van oordeel dat de begroting in 2002 in evenwicht moet zijn. Bovendien merkt hij op dat de terugkeer tot de in het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van 2001 uitgestippelde koers vanaf 2003 afhankelijk is van een sterk economisch herstel in de tweede helft van 2002. De Raad dringt er bij de Belgische regering op aan, in 2003 terug te keren tot het voorheen geplande aanpassingspad. Gezien de nog steeds zeer hoge staatsschuld en de langetermijnuitdagingen van de vergrijzing, beveelt de Raad aan om alle extra ontvangsten die zouden ontstaan mocht de reële groei beter uitvallen dan verwacht, te besteden aan schuldreductie, een aanbeveling die hij ook al in zijn vorige advies heeft gedaan(2).
De Raad stelt met voldoening vast dat de begroting gedurende de gehele programmaperiode dicht bij het evenwicht of positief blijft en dus voldoet aan de eis van het stabiliteits- en groeipact.
De Raad merkt op dat het verwezenlijken van primaire overschotten van meer dan 6 % van het BBP per jaar uiterst nuttig is geweest voor België, omdat de staatsschuld nog steeds zeer groot is. Hij is dan ook ingenomen met de toezegging dat het hoge peil van primaire overschotten van circa 6 % tot in 2005 zal worden aangehouden. De Raad is van oordeel dat daartoe alle geledingen van de overheid, vooral de sociale zekerheid en Entiteit II, onder streng budgettair toezicht dienen te worden geplaatst en dat duidelijke, bindende normen voor de uitgavenbeheersing een grote rol spelen in het budgettaire aanpassingsproces. De Raad wijst erop dat in het geactualiseerde stabiliteitsprogramma als maximum voor de reële stijging van de primaire uitgaven van Entiteit I (federale overheid en sociale zekerheid) 1,5 % wordt vermeld. Hij beveelt dan ook aan dat in de komende jaren strikt de hand gehouden wordt aan deze limiet.
De Raad stelt vast dat in het programma de meer gedetailleerde prognoses ontbreken van ontvangsten en uitgaven, en met name van de overheidsinvesteringen, zoals aanbevolen in zijn advies van 12 maart 2001(3). Evenmin bevat het programma afzonderlijke rekeningen voor de federale overheid en de sociale zekerheid, zoals voorgeschreven in de gedragscode voor de beoordeling van de ontwikkelingen op budgettair gebied.
De Raad is ingenomen met de in het geactualiseerde programma van 2001 overwogen structuurhervormingen, met name de belastinghervormingen om de belastingdruk te verlagen en de werkgelegenheid te verhogen, alsook de beleidsmaatregelen om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn te verzekeren.
(1) PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1.
(2) PB C 109 van 10.4.2001, blz. 2.
(3) PB C 109 van 10.4.2001, blz. 2.