Home

Verordening (EG) nr. 1338/2002 van de Raad van 22 juli 2002 tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve inning van het voorlopige compenserende recht op de invoer van sulfanilzuur uit India

Verordening (EG) nr. 1338/2002 van de Raad van 22 juli 2002 tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve inning van het voorlopige compenserende recht op de invoer van sulfanilzuur uit India

Verordening (EG) nr. 1338/2002 van de Raad

van 22 juli 2002

tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve inning van het voorlopige compenserende recht op de invoer van sulfanilzuur uit India

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap(1), inzonderheid op artikel 15,

Gezien het voorstel dat de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A. VOORLOPIGE MAATREGELEN

(1) De Commissie heeft bij Verordening (EG) nr. 573/2002(2) (hierna "voorlopige verordening" genoemd) voorlopige compenserende rechten ingesteld op sulfanilzuur uit India. Bij Verordening (EG) nr. 575/2002(3) ("voorlopige antidumpingverordening") werden voorlopige antidumpingrechten recht ingesteld op sulfanilzuur uit de Volksrepubliek China en India.

B. VERVOLG VAN DE PROCEDURE

(2) Na de bekendmaking van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan besloten was voorlopige compenserende maatregelen te nemen, hebben enkele belanghebbenden opmerkingen toegezonden. Alle belanghebbenden die hadden verzocht door de Commissie te worden gehoord, werden hiertoe in de gelegenheid gesteld.

(3) De Commissie is verder gegaan met het verzamelen en verifiëren van alle gegevens die zij voor het vaststellen van de definitieve bevindingen nodig had.

(4) Alle partijen werden in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was het voorstel te doen definitieve compenserende rechten in te stellen en de uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid gestelde bedragen definitief te innen. De Commissie heeft tevens laten weten binnen welke termijn hierover opmerkingen konden worden gemaakt.

(5) Met de mondelinge en schriftelijke opmerkingen van partijen werd rekening gehouden.

(6) De voorlopige conclusies werden opnieuw onderzocht in het licht van de gegevens die sinds de vaststelling van die conclusies waren verzameld. De conclusies van het voorlopige stadium worden in het algemeen bevestigd.

C. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1. Betrokken product

(7) Na de bekendmaking van de voorlopige verordening heeft een aantal belanghebbenden opgemerkt dat de definitie van het betrokken product niet juist was. Volgens hen zouden de technische en de zuivere kwaliteit sulfanilzuur aanzienlijk van elkaar verschillen wat zuiverheid betreft en zouden zij verschillende eigenschappen en toepassingsmogelijkheden hebben. Daarom konden de twee soorten sulfanilzuur niet als een enkel product worden beschouwd en hadden zij in het kader van het onderzoek als twee verschillende producten moeten worden behandeld. Ter ondersteuning van dit argument werd aangevoerd dat de twee soorten sulfanilzuur onderling niet voldoende verwisselbaar waren. Hoewel de zuivere soort voor alle toepassingen kon worden gebruikt, kon dit niet worden gezegd van de technische soort vanwege de onzuiverheden die deze soort bevat, met name anilineresten. Deze onzuiverheden maakten de technische soort ongeschikt voor de productie van optische witmakers en van kleurstoffen voor levensmiddelen.

(8) De zuivere soort (sulfanilzuur p.a.) ontstaat door zuivering van de technische soort. Dit zuiveringsproces wijzigt de moleculaire eigenschappen van de verbinding niet noch de wijze waarop deze met andere chemicaliën reageert. De technische kwaliteit en de zuivere kwaliteit hebben dezelfde chemische kenmerken. Het feit dat de twee soorten voor bepaalde toepassingen slechts in een richting onderling verwisselbaar zijn vanwege de aanwezigheid van onzuiverheden is geen voldoende reden om de zuivere en de technische kwaliteit als twee verschillende producten te beschouwen die in het kader van verschillende onderzoeken moeten worden behandeld. Omdat het zuiveringsproces met enige kosten gepaard gaat, werd hiermee rekening gehouden bij de berekening van de prijsonderbiedingsmarge en de schademarge toen een vergelijking werd gemaakt tussen de kwaliteiten die de bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigd en die welke uit het betrokken land worden ingevoerd.

(9) De opmerkingen van enkele belanghebbenden over de definitie van het betrokken product werden niet van dien aard geacht dat zij wijziging brachten in de conclusies van het voorlopige onderzoek. De definitieve conclusie is dat beide kwaliteiten sulfanilzuur in het kader van deze procedure als een enkel product moeten worden beschouwd.

2. Soortgelijk product

(10) Er werden geen nieuwe gegevens ter kennis van de Commissie gebracht die wijziging konden brengen in de conclusies in het voorlopige stadium, namelijk dat door de EG-producenten geproduceerd en verkocht sulfanilzuur en in de Gemeenschap ingevoerd sulfanilzuur uit de bij deze procedure betrokken landen soortgelijke producten zijn.

(11) De voorlopige bevindingen betreffende het soortgelijke product in overweging 13 van de voorlopige verordening worden bevestigd.

D. SUBSIDIES

(12) De bevindingen in de voorlopige verordening betreffende de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies die de producenten/exporteurs hadden ontvangen worden bevestigd, tenzij hieronder uitdrukkelijk anders is vermeld.

1. De regeling Exportproductiezones/Exportgeoriënteerde bedrijven (EPZ/EGB-regeling)

(13) Hierover werden geen nieuwe opmerkingen ontvangen. De bevindingen in de overwegingen 18 tot en met 28 van de voorlopige verordening worden bevestigd.

2. De regeling Duty Entitlement Passbook (DEPB-regeling) - post export

(14) De Indiase overheid beweerde dat de Commissie in strijd heeft gehandeld met zowel de letter als de geest van de WTO-Overeenkomst inzake Subsidies en Compenserende Maatregelen doordat zij het gebruik in de praktijk van deze regeling niet in elk geval heeft onderzocht. Zij stelde dat de beoordeling van de Commissie over de voordelen van deze regelingen niet juist was, daar slechts een terugbetaling of kwijtschelding van rechten voor een te hoog bedrag als een subsidie kon worden beschouwd in de zin van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2026/97 ("de basisverordening"). Om te bepalen of er sprake is van een subsidie moet worden onderzocht of een te hoog bedrag aan rechten is terugbetaald of kwijtgescholden.

(15) De Commissie heeft de volgende werkwijze gevolgd om te bepalen of de DEPB-post exportregeling een subsidie was die tot compenserende maatregelen aanleiding geeft en indien dit het geval was, het bedrag van het voordeel te berekenen.

(16) Op grond van artikel 2, lid 1, onder a) ii) van de basisverordening wordt geconcludeerd dat deze regeling een financiële bijdrage is van de Indiase overheid, daar deze overheid afstand doet van inkomsten (namelijk invoerrechten) waarop zij normalerwijze recht heeft. De ontvanger heeft ook een voordeel verkregen in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening, daar de producenten/exporteurs de normalerwijze verschuldigde invoerrechten niet behoefden te betalen. De DEPB-subsidie is afhankelijk van exportprestaties en geeft dus tot compenserende maatregelen aanleiding overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening, tenzij een van uitzonderingen van toepassing is waarin de basisverordening voorziet.

(17) Artikel 2, lid 1), onder a) ii), van de basisverordening voorziet in uitzonderingen, onder meer voor regelingen voor de terugbetaling of kwijtschelding van rechten die voldoen aan de strikte voorwaarden van Bijlage I, punt i), Bijlage II (definitie en voorschriften voor de terugbetaling of kwijtschelding van invoerrechten op grondstoffen) en Bijlage III (definitie en voorschriften voor de terugbetaling of kwijtschelding van invoerrechten op vervangende grondstoffen).

(18) Bij analyse bleek dat de DEPB-post-exportregeling geen regeling is voor de terugbetaling of kwijtschelding van rechten op grondstoffen of vervangende grondstoffen. Deze regeling heeft niet uitsluitend betrekking op de invoer van goederen die bij de productie van de exportproducten worden verbruikt (Bijlage II van de basisverordening), hetgeen noodzakelijk is om aan de voorwaarden van Bijlage I, punt i), te voldoen. Bovendien is er geen systeem om te controleren of de ingevoerde goederen werkelijk zijn verbruikt bij de productie van de exportproducten. Het is evenmin een regeling voor de terugbetaling of kwijtschelding van rechten op vervangende grondstoffen, omdat de grondstoffen niet in dezelfde hoeveelheden moeten ingevoerd en dezelfde kenmerken moeten hebben als de in het binnenland aangeschafte grondstoffen die bij de productie van de exportproducten zijn gebruikt (Bijlage III van de basisverordening). Tenslotte komen de producenten/exporteurs voor de voordelen van de DEPB-regeling in aanmerking ongeacht het feit of zij grondstoffen invoeren. Om voor de regeling in aanmerking te komen behoeft een producent slechts goederen uit te voeren en is hij niet verplicht aan te tonen dat hij voor de productie daarvan materialen heeft ingevoerd. Zodoende kunnen producenten/exporteurs die al hun grondstoffen ter plaatse aanschaffen en geen grondstoffen invoeren, nog steeds voor de DEPB-regeling in aanmerking komen. Daarom voldoet de DEPB-post-exportregeling niet aan de voorwaarden van de Bijlagen I, II en III. Daar bovenomschreven uitzondering op de subsidiedefinitie niet van toepassing is, is het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende voordeel de terugbetaling of kwijtschelding van het gehele bedrag aan invoerrechten dat normalerwijze verschuldigd zou zijn.

(19) Volgens de basisverordening volgt uit het bovenstaande duidelijk dat het te hoge bedrag aan invoerrechten dat is terugbetaald of kwijtgescholden uitsluitend de basis is voor de berekening van het percentage van het voordeel wanneer het gaat om een werkelijke regeling voor de terugbetaling of kwijtschelding van rechten op grondstoffen of vervangende grondstoffen. Daar gebleken is dat de DEPB-post-exportregeling niet in een van beide categorieën valt, is het voordeel het gehele, en niet het veronderstelde te hoge bedrag aan invoerrechten dat is terugbetaald of kwijtgescholden, daar de gehele terugbetaling of kwijtschelding van rechten in die gevallen de terugbetaling of kwijtschelding van een te hoog bedrag is.

(20) Om bovenstaande redenen kan de claim van de Indiase overheid niet worden aanvaard. De voorlopige bevindingen inzake de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende aard van de regeling en de berekening van het voordeel, zoals beschreven in de overwegingen 35 tot en met 40 van de voorlopige verordening, worden bevestigd.

3. Regeling Vrijstelling Vennootschapsbelasting (VV-regeling)

(21) De medewerkende onderneming beweerde dat bij de berekening van het voordeel op grond van deze regeling niet volledig rekening was gehouden met het daadwerkelijk door haar betaalde belastingbedrag, omdat slechts de "Minimum Alternative Tax (MAT)" in de oorspronkelijke berekeningen was opgenomen en niet de vooruitbetaalde vennootschapsbelasting in voorgaande jaren.

(22) Deze claim bleek terecht te zijn. Het voordeel voor de onderneming werd opnieuw berekend en bleek te verwaarlozen te zijn.

4. De regeling Voorafgaande vergunning - Advance Release Orders

(23) De Indiase overheid merkte op dat de ARO-regeling slechts een rechtmatige uitbreiding is van een rechtmatige regeling voor de terugbetaling of kwijtschelding van invoerrechten op vervangende grondstoffen (voorafgaande vergunning). Volgens haar blijkt dit uit het feit dat er een onverbrekelijk verband is tussen de verkregen vergunningen (zelfs indien die later voor ARO's worden ingeruild) en de invoer van de grondstoffen die voor de fabricage van exportproducten noodzakelijk zijn. Voorts wordt het systeem door de Indiase overheid zo georganiseerd en beheerd dat het niet mogelijk is dat een te hoog bedrag wordt terugbetaald of kwijtgescholden.

(24) De Indiase overheid voerde aan dat het op grond van een regeling voor de terugbetaling of kwijtschelding van rechten op vervangende grondstoffen niet is vereist dat een onderneming waaraan rechten worden terugbetaald of kwijtgescholden voor de invoer van grondstoffen, precies die grondstoffen bij de productie van de betrokken exportproducten gebruikt. Volgens de Indiase overheid mag de onderneming ter plaatse aangeschafte grondstoffen gebruiken bij de fabricage van de exportproducten, mits het om dezelfde hoeveelheden gaat als de grondstoffen waarvoor de terugbetaling of kwijtschelding werd toegekend. De Indiase overheid voerde voorts aan dat een gebruiker van een ARO deze slechts mag inwisselen voor (ter plaatse aangeschafte) grondstoffen die op de voorafgaande vergunning zijn vermeld en dat de voorafgaande vergunning verkregen was in verband met een exportproduct waarvoor reeds een equivalente hoeveelheid van dezelfde grondstoffen was verbruikt.

(25) Exporteurs (producenten/exporteurs of handelaars/exporteurs) beschikken evenwel over voorafgaande vergunningen om bij de productie van exportproducten gebruikte grondstoffen vrij van rechten te kunnen invoeren. Op de voorafgaande vergunningen is de toegestane invoer in hoeveelheid of waarde vermeld. In beide gevallen is vastgesteld hoeveel grondstoffen vrij van rechten mogen worden aangekocht; voor de meeste producten, inclusief het product waarop dit onderzoek betrekking heeft, geschiedt dit aan de hand van de "Standard Input Output Norms (SION)". De grondstoffen die in de voorafgaande vergunningen zijn vermeld, zijn grondstoffen die bij de productie van de betrokken uitgevoerde eindproducten zijn gebruikt.

(26) De houder van de voorafgaande vergunning die voornemens is grondstoffen ter plaatse aan te kopen, en niet rechtstreeks in te voeren, kan deze tegen ARO's inwisselen. In die gevallen worden de voorafgaande vergunningen als ARO's beschouwd, afgetekend en aan de leverancier afgegeven bij levering van de daarin vermelde artikelen. Overeenkomstig het document "In- en Uitvoerbeleid" geeft een afgetekende ARO de leverancier het recht als exporteur te worden beschouwd en in aanmerking te komen voor de terugbetaling van invoerrechten en accijnzen.

(27) De aan deze procedure medewerkende onderneming heeft zeer weinig gebruik gemaakt van voorafgaande vergunningen om grondstoffen vrij van rechten in te voeren. De onderneming heeft in plaats daarvan de vergunningen in ARO's omgezet en deze afgetekend ten behoeve van plaatselijke leveranciers en verkreeg aldus commerciële voordelen. De commerciële voordelen van de ARO's komen overeen met het bedrag aan rechten dat de leverancier, op grond van de ARO's, in het kader van de regeling voor de terugbetaling of kwijtschelding van invoerrechten niet behoeft te betalen.

(28) Erkend wordt dat er regelingen zijn voor de terugbetaling of kwijtschelding van rechten, in het kader waarvan de invoerrechten worden terugbetaald of kwijtgescholden op grondstoffen die bij de productie van een ander product worden verbruikt dat binnenlandse grondstoffen bevat die dezelfde kwaliteit en eigenschappen hebben als de vervangende grondstoffen die worden ingevoerd. Een onderneming die niet over rechtenvrije grondstoffen beschikt zou binnenlandse grondstoffen in de exportproducten mogen verwerken en een overeenkomstige hoeveelheid grondstoffen later vrij van rechten mogen invoeren. In een dergelijk geval is de aanwezigheid van een verificatiesysteem of -procedure van wezenlijk belang, omdat de overheid er dan op kan toezien dat de hoeveelheid grondstoffen waarvoor terugbetaling of kwijtschelding wordt gevraagd niet groter is dan de hoeveelheid uitgevoerde grondstoffen, in welke vorm dan ook, en dat geen hoger bedrag aan invoerrechten wordt terugbetaald of kwijtgescholden dan oorspronkelijk werd geheven.

(29) Als in de voorlopige verordening vermeld, is bij de controle door de Commissie gebleken dat er geen systeem of procedure bestond in het kader waarvan kon worden nagegaan of en welke tegen ARO's aangeschafte grondstoffen bij de productie van de exportproducten waren verbruikt en of het terugbetaalde of kwijtgescholden bedrag niet hoger was dan de invoerrechten, zoals voorzien in punt i) van Bijlage I en de Bijlagen II en III van de basisverordening. De exporteur is niet verplicht de tegen ARO's aangeschafte grondstoffen daadwerkelijk bij de productie te gebruiken. Daar de terugbetaling of kwijtschelding van invoerrechten niet beperkt is tot de rechten op goederen die bij de productie van de exportproducten zijn verbruikt, is niet voldaan aan de voorwaarde dat uitsluitend goederen die bij de productie van de exportproducten zijn verbruikt voor die terugbetaling of kwijtschelding in aanmerking komen. Daarom wordt geconcludeerd dat het ARO-element van de regeling Voorafgaande Vergunningen geen toegelaten regeling is voor de terugbetaling of kwijtschelding van rechten in de zin van de basisverordening.

(30) Voorts kan de ARO-regeling niet als een regeling voor de terugbetaling of kwijtschelding van rechten worden beschouwd omdat er kennelijk geen verplichting is grondstoffen in te voeren. In dit kader kan een regeling voor de terugbetaling of kwijtschelding van rechten slechts als dusdanig worden beschouwd indien er een invoerelement is, dat wil zeggen wanneer er een band is tussen de ingevoerde grondstoffen en de exportproducten. De hoeveelheid ingevoerde grondstoffen moet overeenstemmen met de hoeveelheid exportproducten.

(31) Om bovengenoemde redenen kunnen deze claims niet worden aanvaard en de voorlopige bevindingen inzake de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende aard van de regeling en de berekening van het voordeel worden bevestigd.

5. Pakket stimulerende maatregelen van de staat Maharashtra

(32) Als in de voorlopige verordening vermeld, komen uitsluitend ondernemingen voor deze regelingen in aanmerking die hebben geïnvesteerd in bepaalde gebieden van de deelstaat Maharashtra. Buiten deze gebieden gevestigde ondernemingen komen niet voor deze regeling in aanmerking. De hoogte van de subsidie is verschillend, al naar gelang het betrokken gebied. De regeling is daarom specifiek in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), en artikel 3, lid 3, van de basisverordening.

(33) De Indiase overheid en de betrokken onderneming stelden dat deze regeling niet tot compenserende maatregelen aanleiding gaf, daar zij aan de criteria van artikel 4, lid 3, van de basisverordening voldoet, en daarom een toegelaten regionale subsidie is van de deelstaat Maharashtra.

(34) Om niet aan compenserende maatregelen te worden onderworpen moeten subsidies aan achtergebleven regio's op het grondgebied van het land van oorsprong en/of van uitvoer volgens genoemd artikel aan een aantal voorwaarden voldoen en met name: i) worden verleend in een algemeen kader van de regionale ontwikkeling, ii) elke achtergebleven regio dient een duidelijk afgebakende aaneengesloten geografische zone te vormen met een definieerbare economisch en administratieve identiteit en iii) de regio dient als achtergebleven te worden beschouwd op grond van neutrale en objectieve criteria die duidelijk moeten zijn omschreven in wetten of in andere officiële documenten. Volgens deze criteria dient de economische ontwikkeling te worden gemeten aan de hand van tenminste één van de volgende factoren: het inkomen, het gezinsinkomen of het BBP per hoofd van de bevolking (niet meer dan 85 % van het gemiddelde van het betrokken land van oorsprong of uitvoer) of het werkeloosheidspercentage (ten minste 110 % van het gemiddelde van het betrokken land van oorsprong of uitvoer) over een periode van drie jaar.

(35) De overheid van Maharashtra heeft in een schrijven aan het Ministerie van Handel en Industrie van India verklaard dat bedoelde regeling van toepassing is op de gehele aaneengesloten regio buiten de relatief ontwikkelde regio in de Mumbai-Thanestreek van Maharashtra, en dat de achtergebleven regio buiten deze streek een inkomen heeft per hoofd van de bevolking dat lager is dan het gemiddelde in die staat. Er werden cijfers verstrekt waaruit bleek dat het gemiddelde inkomen per hoofd van de bevolking in de regio waar bedoelde regeling van toepassing is in 1982/83 74,54 % bedroeg van dat van de gehele staat Maharashtra en in 1998/99 74,81 %. Maar deze cijfers waren niet met bewijsmateriaal gestaafd.

(36) Bij het onderzoek of het hier inderdaad om een toegelaten subsidie ging, bleek dat het gemiddelde inkomen per hoofd van de bevolking in Maharashtra in een periode van drie jaar (1996/97 tot en met 1998/99) meer dan 60 % hoger was dan het gemiddelde voor India. Het in de basisverordening genoemde cijfer van 85 % moet worden vergeleken met het gemiddelde inkomen in het gehele land van oorsprong of uitvoer en niet met dat van een bepaalde deelstaat of regio. Aldus gemeten is het gemiddelde inkomen in de voor bedoelde regeling in aanmerking komende regio in Maharashtra, hoewel lager dan 85 % van het regionale gemiddelde, duidelijk hoger dan het nationale gemiddelde, en de regio komt op grond van dit criterium niet in aanmerking voor toegelaten subsidies aan achtergebleven gebieden. Over het werkloosheidscijfer hebben de Indiase autoriteiten geen gegevens verstrekt.

(37) Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat bedoelde regeling niet aan de criteria van artikel 4, lid 3, van de basisverordening voldoet. De voorlopige bevindingen inzake de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende aard van de regeling worden daarom bevestigd.

(38) Wat de berekening van het subsidiepercentage betreft, als beschreven in de overwegingen 72, 73 en 74 van de voorlopige verordening, stelden de Indiase overheid en de betrokken onderneming dat het bedrag van het voordeel van de uitstel van belastingbetaling aan de gehele verkoop moet worden toegerekend en niet, zoals in het voorlopige stadium is gedaan, aan uitsluitend de binnenlandse verkoop, omdat het een voordeel voor de onderneming in haar geheel is en daarom niet alleen de binnenlandse verkoop betreft.

(39) Daarnaast attendeerden zij de Commissie op enkele factoren die tot een te hoog cijfer hebben geleid bij de berekening van het voordeel dat de betrokken onderneming op grond van de vrijstelling van omzetbelasting heeft verkregen.

(40) De claim inzake de toerekening van het voordeel op grond van de uitstel van belastingbetaling werd terecht geacht en de Commissie heeft de berekening van het subsidiepercentage dienovereenkomstig gewijzigd.

(41) Naar aanleiding van de opmerkingen van de belanghebbenden werden de voorlopige berekeningen van de vrijstelling van omzetbelasting onderzocht en gecorrigeerd, hetgeen tot een lager subsidiepercentage leidde.

(42) Op grond van de hierboven beschreven herziening van de berekeningen bleek de subsidie die de onderneming op grond van deze regeling heeft verkregen 0,8 % te bedragen.

6. Hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

(43) De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies voor de onderzochte producent/exporteur, berekend overeenkomstig de bepalingen van de basisverordening, is 7,1 %.

(44) Gezien het hoge niveau van medewerking in India (meer dan 80 %) werd besloten de residuele subsidiemarge vast te stellen op 7,1 %, de subsidiemarge die voor de medewerkende producent/exporteur was vastgesteld.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

E. BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

(45) Na de publicatie van de voorlopige verordening heeft een aantal belanghebbenden bezwaar gemaakt tegen de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de representativiteit daarvan in de zin van artikel 10, lid 8, van de basisverordening. Met name werd opgemerkt dat de klagende producent, Sorochimie Chime Fine, toen hij de klacht indiende, niet de steun had van de tweede producent in de Gemeenschap, Quimigal S.A.

(46) Opgemerkt wordt dat Quimigal geen partij was bij de oorspronkelijke klacht, maar dat deze onderneming de klacht uitdrukkelijk steunde toen de procedure werd ingeleid en volledig medewerking heeft verleend aan het onderzoek. In antwoord op claims van bepaalde belanghebbenden heeft deze onderneming er tijdens het onderzoek nogmaals op gewezen dat zij de procedure steunde. Daar dus geen nieuwe gegevens onder de aandacht van de Commissie werden gebracht die wijziging konden brengen in haar eerdere bevindingen, worden de voorlopige bevindingen betreffende de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de representativiteit van de ondernemingen die de klacht hebben ingediend, als beschreven in overweging 78 van de voorlopige verordening, bevestigd.

F. SCHADE

1. Opmerkingen vooraf

(47) Verschillende belanghebbenden maakten bezwaar tegen de wijze waarop de Commissie de cijfers had vastgesteld voor de invoer, het verbruik en het marktaandeel van sulfanilzuur in de Gemeenschap. Zij stelden dat de Commissie niet voldoende gegevens had verstrekt in verband met haar bevindingen inzake de invoer, zowel in termen van hoeveelheden als van waarde, hetgeen afbreuk had gedaan aan hun recht van verdediging. Enkele van deze gegevens ontbraken ook in de openbare versie van de klacht, waardoor deze niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 10, lid 2, van de basisverordening.

(48) Overeenkomstig artikel 29, lid 1, van de basisverordening moeten gegevens die door een partij bij een onderzoek als vertrouwelijk worden verstrekt door de onderzoekende autoriteit als dusdanig worden behandeld indien dit, gezien de aard van de gegevens, gerechtvaardigd is. Daar sulfanilzuur wereldwijd door een betrekkelijk klein aantal producenten wordt vervaardigd, was het om redenen van vertrouwelijkheid niet mogelijk nauwkeurige gegevens te verstrekken over de invoer van dit product in de Gemeenschap, met name vanuit landen waarin er slecht één producent/exporteur is. Daarom werden bij de bekendmaking van de gegevens aan de verschillende partijen over dit en aanverwante punten gebruik gemaakt van indexcijfers en beschrijvingen.

(49) Daar geen van de belanghebbenden die hadden aangevoerd dat zij niet voldoende gegevens hadden verkregen, konden aantonen dat de verstrekking van de gegevens in samengevatte vorm een belemmering was geweest voor de verdediging van hun rechten, moest dit argument worden afgewezen.

2. Betrokken invoer

(50) Een belanghebbende voerde aan dat het cijfer over de toegenomen invoer in de voorlopige verordening misleidend was. Volgens hem moesten gebruikers in de Gemeenschap sulfanilzuur op de wereldmarkt aankopen omdat een aantal EG-producenten met de productie van sulfanilzuur was gestopt, waardoor de invoer dus sterk was gestegen. Dit argument kan op verschillende gronden worden weerlegd. Op de eerste plaats werden geen andere gegevens over de omvang van de invoer verstrekt die wijziging konden brengen in de bevindingen op dit punt in het voorlopige stadium. Daarnaast werd in overweging 161 van de voorlopige verordening erkend dat waarschijnlijk nog steeds aanzienlijke hoeveelheden sulfanilzuur zouden moeten worden ingevoerd om aan de vraag in de Gemeenschap te voldoen, maar indien de bedrijfstak van de Gemeenschap door subsidiëring geen schade had geleden, dan had deze zijn uitbreidingsprogramma kunnen uitvoeren en was hij beter in staat geweest aan de vraag in de Gemeenschap te voldoen. Om deze redenen worden de voorlopige bevindingen inzake de invoer in de Gemeenschap uit de betrokken landen en het prijsonderbiedingsniveau, als vermeld in de overwegingen 81 tot en met 85 van de voorlopige verordening bevestigd.

3. Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(51) Overeenkomstig artikel 8, lid 5, van de basisverordening had het onderzoek naar de gevolgen van subsidiëring voor de bedrijfstak van de Gemeenschap ook betrekking op een evaluatie van alle relevante economische factoren en indicatoren.

(52) Na de bekendmaking van de voorlopige bevindingen heeft een aantal belanghebbenden bezwaar gemaakt tegen de manier waarop de Commissie de voorlopige conclusie inzake schade heeft bereikt, daar sommige indicatoren op een gunstige ontwikkeling wezen. Met name uit de toename van de productie, de verkoop en de capaciteitsbenutting van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode (1 januari 1997 tot en met 30 juni 2001) bleek dat hij geen schade had geleden. Een belanghebbende stelde ook dat de Commissie geen correcte beoordeling had gemaakt van de loonkosten, hetgeen vereist is volgens artikel 8, lid 5, van de basisverordening.

(53) Volgens artikel 8, lid 5, van de basisverordening is evenwel geen van de in dat artikel vermelde economische factoren of indicatoren doorslaggevend om te bepalen of schade is geleden. Bepaalde indicatoren - de geproduceerde en verkochte hoeveelheden - wezen weliswaar op een gunstige ontwikkeling van de bedrijfstak van de Gemeenschap, maar deze ontwikkeling moet worden gezien in het licht van het feit dat het verbruik van sulfanilzuur in de Gemeenschap in de beoordelingsperiode met ongeveer 13 % is gestegen en dat het aantal aanbieders op de EG-markt is gedaald omdat enkele EG-producenten met de productie van sulfanilzuur zijn gestopt.

(54) Nog belangrijker is het erop te wijzen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap schade heeft geleden in de vorm van een prijsdaling en een verhindering van noodzakelijke prijsverhogingen. De gemiddelde verkoopprijs daalde met name sterk in 1998, toen de druk op de EG-markt door de steeds massalere invoer uit de betrokken landen duidelijk voelbaar werd. Hoewel de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn gemiddelde verkoopprijs kon verhogen toen de vraag op de EG-markt steeg, was deze prijs toch niet hoog genoeg om de volledige productiekosten te dekken, waardoor in het onderzoektijdvak verliezen optraden.

(55) Wat het argument over de loonkosten betreft, wordt opgemerkt dat, hoewel het aantal werknemers bij Sorochimie is afgenomen, de gemiddelde loonkosten per werknemer in de beoordelingsperiode zijn gestegen. Dit werd veroorzaakt door wijzigingen in de samenstelling van het personeelsbestand en de algemene looninflatie in die periode. Quimigal maakte nog geen sulfanilzuur in het indexbasisjaar (1998). Toen deze onderneming in 1999 met de productie van sulfanilzuur begon, werd voor deze activiteit voltijds gewerkt, terwijl vanaf 2000 een dag langer werd gewerkt. Geen van beide ondernemingen had ervaren dat de invoer van sulfanilzuur uit de betrokken landen van invloed was geweest op de loonkosten voor de sulfanilzuuractiviteiten. De loonkosten werden daarom niet als een schade-indicator beschouwd.

(56) Gezien het bovenstaande wordt de voorlopige conclusie dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 8 van de basisverordening, als vermeld in de overwegingen 88 tot en met 107 van de voorlopige verordening, bevestigd.

G. OORZAKELIJK VERBAND

1. Algemene opmerkingen over de conclusies van de Commissie over de oorzaken van de schade

(57) Enkele belanghebbenden stelden dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zelf deels verantwoordelijk was voor de geleden schade. Zij trokken de kwaliteit van de bedrijfsvoering, producten en dienstverlening van Sorochimie in twijfel, en wezen erop dat deze onderneming in de beoordelingsperiode zelf sulfanilzuur had ingevoerd. Een partij voerde ook aan dat de door Sorochimie geleden schade moest worden geweten aan een andere activiteit van deze onderneming (de productie van lijmen) die in het onderzoektijdvak veel problemen ondervond. Wat de situatie van Quimigal betreft, de tweede onderneming die de bedrijfstak van de Gemeenschap vormde, werd aangevoerd dat haar besluit om in de aanloopfase met lage prijzen op de markt te komen ook tot de beweerde schade had bijgedragen. Tenslotte werd aangevoerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aan strenge milieu-eisen moest voldoen en hogere loon- en vervoerskosten had dan de Indiase producenten/exporteurs, hetgeen betekende dat India een concurrentievoordeel had en geen schadeveroorzakende prijzen hanteerde.

(58) Bij het onderzoek bleek dat Sorochimie, ondanks de financiële problemen ten gevolge van de uiterst lage prijzen op de markt, erin was geslaagd in de beoordelingsperiode nieuwe klanten te winnen en haar product aan te passen aan de behoeften van die klanten. De onderneming was in de beoordelingsperiode genoodzaakt geweest wat sulfanilzuur aan te kopen om aan de vraag van klanten te voldoen, toen haar productie-installaties noodzakelijke reparaties moesten ondergaan. Daarom kan niet worden gesteld dat Sorochimie zelf mede de oorzaak is geweest van de door haar geleden schade. De buitengewone kosten ten gevolge van problemen in de lijmsector werden buiten beschouwing gelaten omdat zij geen verband hielden met de productie van sulfanilzuur. Zij komen dus niet tot uiting in de in de voorlopige verordening vermelde schade-indicatoren.

(59) In overweging 118 van de voorlopige verordening werd vermeld dat Quimigal besloten had sulfanilzuur op de markt te brengen toen de prijzen van dit product in de Gemeenschap hoger waren. Quimigal kon haar product op de markt brengen in een periode waarin de vraag in de Gemeenschap steeg en er ook wijzigingen optraden in het aantal aanbieders van sulfanilzuur in en buiten de Gemeenschap. Deze onderneming was gedwongen geweest sulfanilzuur aan te bieden tegen prijzen die vergelijkbaar waren met die van het gesubsidieerde sulfanilzuur om in 1999 en 2000 marktaandeel te verwerven, daar deze betrekkelijk kleine producent eerder een prijsvolger dan een prijszetter was. Zijn marktaandeel ging in het onderzoektijdvak niettemin enigszins achteruit naarmate steeds grotere hoeveelheden sulfanilzuur uit de betrokken landen werden ingevoerd. Er zijn dus geen aanwijzingen dat de achteruitgang van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap te wijten was aan een te hevige concurrentie tussen de bedrijven die de bedrijfstak van de Gemeenschap vormen.

(60) Wat de beweerde hogere kosten van de bedrijfstak van de Gemeenschap betreft ten gevolge van de milieuwetgeving en andere voorschriften, wordt erop gewezen dat bij de berekening van de normale waarde rekening is gehouden met het concurrentievoordeel van de producenten van sulfanilzuur uit de betrokken landen. De voorlopige bevindingen inzake het oorzakelijk verband, als vermeld in de overwegingen 121, 122 en 123 van de voorlopige verordening, worden derhalve bevestigd.

H. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

(61) Na de publicatie van de voorlopige verordening heeft een belanghebbende de vaststelling van de Commissie dat de bedrijfstak van de Gemeenschap leefbaar en competitief was in twijfel getrokken, daar bij Sorochimie een curator is aangesteld. Sorochimie moest om uitstel van betaling vragen na moeilijkheden in de lijmsector en druk in de sulfanilzuursector. De Handelsrechtbank van Charleville Mézières heeft een curator aangesteld om toezicht te houden op de handelsactiviteiten van de onderneming en deze de gelegenheid gegeven een herstructureringsprogramma op te stellen. De periode waarbinnen het herstructureringsprogramma moest worden opgesteld is tot 31 januari 2003 verlengd. Indien zich geen onvoorziene gebeurtenissen voordoen, zal de onderneming haar activiteiten in de nabije toekomst voortzetten en zij kan daarom baat hebben bij definitieve maatregelen. De voorlopige conclusie dat maatregelen in het belang zijn van de bedrijfstak van de Gemeenschap, als vermeld in overweging 134 van de voorlopige verordening, wordt daarom bevestigd.

(62) Een aantal belanghebbenden stelden dat de Commissie geen objectieve beoordeling had gemaakt van de situatie van de bedrijven die sulfanilzuur als grondstof gebruiken door geen rekening te houden met de waarschijnlijke stijging van de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap indien compenserende maatregelen worden genomen. Bovendien zouden compenserende maatregelen strijdig zijn met het belang van de Gemeenschap, daar de productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap niet toereikend was om aan de vraag in de Gemeenschap te voldoen en er een "duopolie" van de twee EG-producenten kon ontstaan na sluiting van de EG-markt voor sulfanilzuur uit India en de Volksrepubliek China.

(63) Wat de bewering betreft dat de Commissie niet objectief is geweest bij het afwegen van de verschillende belangen toen zij onderzocht of maatregelen in het belang van de Gemeenschap waren, wordt erop gewezen dat de Commissie in het voorlopige stadium een gedetailleerde analyse heeft gemaakt van de voornaamste sectoren die het betrokken product als grondstof gebruiken (de producenten van optische witmakers, additieven voor beton, kleur- en verfstoffen). Deze analyse omvatte een evaluatie van de gevolgen van de maatregelen voor de kosten van deze bedrijven, uitgaande van de veronderstelling dat de prijzen van sulfanilzuur uit de betrokken landen in overeenstemming met de voorgestelde maatregelen zouden stijgen. Bij deze berekening werd uitgegaan van een zo groot mogelijke prijsstijging (10 %) van door de bedrijfstak van de Gemeenschap verkocht sulfanilzuur, in de veronderstelling dat deze bedrijfstak zijn prijsniveau zou optrekken tot dat van sulfanilzuur uit de betrokken landen en rekening houdend met het feit dat de capaciteitsbenutting van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak reeds vrij hoog was. Er zijn dus geen nieuwe gegevens ontvangen die wijziging konden brengen in de voorlopige bevindingen inzake de mogelijke stijging van de fabricagekosten van de verschillende bedrijven die sulfanilzuur als grondstof gebruiken.

(64) Wat het aanbod en de concurrentie op de EG-markt betreft, wordt opgemerkt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap met de huidige productiecapaciteit aan ongeveer 50 % van de vraag op de EG-markt kan voldoen. In elk geval is het doel van de maatregelen niet de markt ontoegankelijk te maken voor sulfanilzuur uit de betrokken landen, maar ervoor te zorgen dat dit product niet tegen gesubsidieerde prijzen wordt ingevoerd die schade veroorzaken. Naar verwachting zal sulfanilzuur uit derde landen, waaronder India en de Volksrepubliek China, op de EG-markt aanwezig blijven. Maar de maatregelen zullen er ook voor zorgen dat de productie van sulfanilzuur in de Gemeenschap zal worden voortgezet, met als gevolg dat gebruikers een grotere keuze zullen hebben en er meer concurrentie tussen de aanbieders zal zijn. Ook dient te worden benadrukt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap plannen heeft de productiecapaciteit uit te breiden indien hij deze kapitaaluitgave kan rechtvaardigen. Maar hiervoor is het nodig dat er een einde komt aan de schade die door invoer van gesubsidieerde producten wordt veroorzaakt.

(65) Gezien het bovenstaande worden de voorlopige conclusie dat het niet tegen het belang van de Gemeenschap is maatregelen te nemen, als vermeld in overweging 164 van de voorlopige verordening, bevestigd.

I. COMPENSERENDE MAATREGELEN

1. Schademarge

(66) In afwezigheid van nieuwe gegevens over dit punt wordt de werkwijze voor het vaststellen van de schademarge, als beschreven in de overwegingen 165, 166 en 167 van de voorlopige verordening, bevestigd.

2. Definitieve maatregelen

(67) Daar de schademarge hoger bleek te zijn dan de subsidiemarge, dienen de definitieve rechten overeen te stemmen met de subsidiemarge. Daarom dient het volgende recht te worden ingesteld:

India (alle ondernemingen): 7,1 %.

3. Definitieve inning van de voorlopige rechten

(68) Gezien de hoogte van de vastgestelde subsidiëring en van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, wordt het noodzakelijk geacht dat de bedragen die uit hoofde van het voorlopige compenserende recht als zekerheid werden gesteld worden geïnd tot het niveau van het definitieve recht. De als zekerheid gestelde bedragen die het bedrag van het definitieve recht overschrijden worden vrijgegeven.

J. VERBINTENIS

(69) Na de vaststelling van voorlopige maatregelen heeft de enige medewerkende producent/exporteur in India een prijsverbintenis aangeboden overeenkomstig artikel 13, lid 1, van de basisverordening. Deze producent/exporteur verbond zich ertoe het betrokken product tegen of boven een prijs te verkopen waarbij er geen sprake meer is van schade door subsidiëring. Deze producent/exporteur zal de Commissie ook regelmatig gedetailleerde verslagen toezenden over zijn export naar de Gemeenschap, waardoor de Commissie toezicht kan houden op de naleving van de verbintenis. Voorts is de verkoopstructuur van deze producent/exporteur zodanig dat de Commissie van oordeel is dat het risico op ontduiking van de overeengekomen verbintenis gering is.

(70) Gezien het bovenstaande werd de verbintenis door de Commissie bij Besluit 2002/611/EG(4) aanvaard.

(71) Ter waarborging van een daadwerkelijk toezicht op en de naleving van de verbintenis wanneer een aangifte voor het vrije verkeer in het kader van de verbintenis bij de douane wordt ingediend, dient de vrijstelling van rechten afhankelijk te zijn van de overlegging van een handelsfactuur die de in bijlage vermelde gegevens bevat. Wanneer een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, of wanneer deze niet overeenstemt met de bij de douane aangebrachte goederen, is het betrokken compenserende recht verschuldigd.

(72) Indien de verbintenis niet wordt nageleefd of wordt ingetrokken, of indien vermoed wordt dat zij niet wordt nageleefd, kan een compenserend recht worden ingesteld op grond van artikel 13, leden 9 en 10, van de basisverordening,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Er wordt een definitief compenserend recht ingesteld op sulfanilzuur, ingedeeld onder GN-code ex 2921 42 10 (Taric-code 2921 42 10*60 ) van oorsprong uit India.

2. Het definitieve compenserende recht dat van toepassing is op de netto prijs, grens Gemeenschap, voor inklaring, van het in lid 1 genoemde product bedraagt 7,1 %.

3. In afwijking van lid 1, is het definitieve recht niet van toepassing op het bedoelde product dat overeenkomstig artikel 2 in het vrije verkeer wordt gebracht.

4. De bepalingen inzake douanerechten zijn van toepassing, tenzij anders vermeld.

Artikel 2

1. Het bedoelde product dat onder de volgende aanvullende Taric-code wordt ingevoerd en dat door ondergenoemde onderneming is geproduceerd en rechtstreeks uitgevoerd (dat wil zeggen verzonden en gefactureerd) naar een als importeur optredende onderneming in de Gemeenschap wordt van het bij artikel 1 ingestelde compenserende recht vrijgesteld 1, mits het overeenkomstig het bepaalde in lid 2 wordt ingevoerd.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2. Het in lid 1 bedoelde product is van het recht vrijgesteld, op voorwaarde dat:

i) bij de indiening van de aangifte voor het vrije verkeer bij de douane van een lidstaat een handelsfactuur wordt overgelegd die ten minste de in de bijlage opgenomen gegevens bevat; en

ii) de bij de douane aangegeven en aangebrachte goederen nauwkeurig overeenstemmen met de omschrijving op de handelsfactuur.

Artikel 3

De bedragen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 573/2002 uit hoofde van het voorlopige compenserende recht als zekerheid zijn gesteld worden definitief geïnd tot het bedrag van het bij deze verordening ingestelde definitieve compenserende recht. De als zekerheid gestelde bedragen die het bedrag van het definitieve compenserende recht overschrijden worden vrijgegeven.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 juli 2002.

Voor de Raad

De voorzitter

P. S. Møller

(1) PB L 288 van 21.10.1997, blz. 1.

(2) PB L 87 van 4.4.2002, blz. 5.

(3) PB L 87 van 4.4.2002, blz. 28.

(4) Zie bladzijde 36 van dit Publicatieblad.

BIJLAGE

Gegevens die moeten worden vermeld in de in artikel 2, lid 2, bedoelde handelsfactuur

1. De titel "COMMERCIAL INVOICE ACCOMPANYING GOODS SUBJECT TO AN UNDERTAKING".

2. De naam van de in artikel 2, lid 1, vermelde onderneming die de handelsfactuur heeft opgesteld.

3. Het nummer van de handelsfactuur.

4. De datum van afgifte van de handelsfactuur.

5. De aanvullende Taric-code waaronder de in de factuur vermelde goederen aan de grens van de Gemeenschap worden ingeklaard.

6. Een nauwkeurige omschrijving van de goederen, met inbegrip van:

- het "product code number" of PCN, namelijk PA99, PS85 of TA98,

- de technische/fysische specificatie van het PCN, namelijk voor PA99 en PS85 wit vrijstromend poeder en voor TA98 grijs vrijstromend poeder,

- het "company product number" of CPC (indien van toepassing),

- de GN-code,

- de hoeveelheid (in ton).

7. De verkoopvoorwaarden, met inbegrip van:

- de prijs per ton,

- de betalingsvoorwaarden,

- de leveringsvoorwaarden,

- het totaalbedrag van kortingen en bonussen.

8. De naam van de onderneming die als importeur optreedt en die de rechtstreekse ontvanger is van de factuur.

9. De naam van de werknemer van de onderneming die de factuur heeft opgesteld alsmede de hiernavolgende ondertekende verklaring: "Ondergetekende bevestigt dat de verkoop voor rechtstreekse uitvoer naar de Europese Gemeenschap van de goederen waarop deze factuur betrekking heeft, plaatsvindt in het kader en op de voorwaarden van de verbintenis die werd aangeboden door Kokan Synthetics & Chemicals Pvt Ltd, 14 Guruprasad, Gokhale Road (N), Dadar (W), Mumbai 400 028, India en door de Europese Commissie bij Besluit 2002/611/EG aanvaard. Hij verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is."