Home

Verordening (EG) nr. 1697/2002 van de Raad van 23 september 2002 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op gelaste buizen en pijpen, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, uit Tsjechië, Polen, Thailand, Turkije en Oekraïne

Verordening (EG) nr. 1697/2002 van de Raad van 23 september 2002 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op gelaste buizen en pijpen, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, uit Tsjechië, Polen, Thailand, Turkije en Oekraïne

Verordening (EG) nr. 1697/2002 van de Raad van 23 september 2002 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op gelaste buizen en pijpen, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, uit Tsjechië, Polen, Thailand, Turkije en Oekraïne

Publicatieblad Nr. L 259 van 27/09/2002 blz. 0008 - 0020


Verordening (EG) nr. 1697/2002 van de Raad

van 23 september 2002

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op gelaste buizen en pijpen, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, uit Tsjechië, Polen, Thailand, Turkije en Oekraïne

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap(1) ("de basisverordening"), en met name op artikel 9,

Gezien het voorstel dat de Commissie heeft ingediend na raadpleging van het raadgevend comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A. VOORLOPIGE MAATREGELEN

(1) De Commissie heeft bij Verordening (EG) nr. 540/2002(2) ("de voorlopige verordening") een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op bepaalde gelaste buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal, ingedeeld onder de GN-codes ex 7306 30 51, ex 7306 30 59, ex 7306 30 71 en ex 7306 30 78 (Taric-codes 7306 30 51*10, 7306 30 59*10, 7306 30 71*10, 7306 30 71*20, 7306 30 78*10 en 7306 30 78*20 ), uit Tsjechië, Polen, Thailand, Turkije en Oekraïne.

B. VERVOLG VAN DE PROCEDURE

(2) Na de bekendmaking van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan voorlopige antidumpingmaatregelen waren genomen, hebben verschillende belanghebbenden schriftelijk opmerkingen over de voorlopige bevindingen gemaakt. De partijen die daarom verzochten werden gehoord.

(3) De diensten van de Commissie zijn voortgegaan alle informatie te verzamelen en te verifiëren die zij voor de vaststelling van de definitieve bevindingen nodig hadden.

(4) Alle partijen werden in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was de aanbeveling te doen definitieve antidumpingrechten in te stellen op gelaste buizen en pijpen, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, uit Tsjechië, Polen, Thailand, Turkije en Oekraïne en over te gaan tot de definitieve inning van de uit hoofde van het voorlopig recht als zekerheid gestelde bedragen. Voorts werd een termijn vastgesteld waarbinnen de partijen over de voornaamste feiten en overwegingen opmerkingen konden maken.

(5) De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de partijen werden in overweging genomen en zo nodig werden de bevindingen dienovereenkomstig aangepast.

C. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(6) Omdat na de bekendmaking van de voorlopige bevindingen geen opmerkingen zijn ontvangen over de omschrijving van het betrokken product en het soortgelijke product worden de voorlopige conclusies in de overwegingen 12 tot en met 15 van de voorlopige verordening bevestigd.

D. DUMPING

Polen en Oekraïne

(7) Omdat geen nieuwe argumenten werden aangevoerd ten aanzien van dumping worden de voorlopige conclusies van de voorlopige verordening (overwegingen 37 tot en met 43 voor Polen en overwegingen 60 tot en met 85 voor Oekraïne) bevestigd.

Tsjechië

(8) Een Tsjechische producent/exporteur, Zelezárny Veselí, reageerde op de voorlopige bevindingen van de Commissie met het argument dat de soorten buizen die hij op de binnenlandse markt verkocht aan hogere technische normen moesten voldoen dan de soorten buizen die hij naar de Gemeenschap uitvoerde. Deze opmerking werd eerst in een vergevorderd stadium van het onderzoek gemaakt en kon daarom niet bij de controle ter plaatse bij deze onderneming worden onderzocht. Bovendien heeft deze Tsjechische producent/exporteur geen bewijsmateriaal verstrekt ter ondersteuning van dit argument. In zijn antwoord op de vragenlijst van de Commissie had de onderneming daarentegen verklaard dat de Tsjechische en buitenlandse normen voor het betrokken product vergelijkbaar waren en dat er in dit opzicht geen correcties nodig waren in het kader van de prijsvergelijking. Bovendien zijn bij het onderzoek geen gegevens over de verkoop op de Tsjechische markt naar voren gekomen waaruit zou blijken dat daar andere technische normen gelden. Het argument moest daarom worden afgewezen.

(9) De voorlopige dumpingmarge voor deze producent wordt derhalve bevestigd.

(10) De andere Tsjechische producent/exporteur, Jäkl Karvina, diende een met bewijsmateriaal ondersteund verzoek in om een correctie in verband met verschillen in fysieke kenmerken tussen het soort buis dat gekozen was voor de vaststelling van de normale waarde en het soort buis dat naar de Gemeenschap was uitgevoerd.

(11) Dit verzoek werd gerechtvaardigd geacht en bij de herberekening bleek de definitieve dumpingmarge 28,3 % tebedragen.

Turkije

(12) Drie ondernemingen in Turkije vroegen om kleine correcties in verband met de dagelijkse wisselkoersen en de rentetarieven die, wanneer dit gerechtvaardigd was, werden aanvaard.

(13) Na de ontvangst van de definitieve berekeningen beweerden ondernemingen dat de dumpingmarge had moeten worden vastgesteld door vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met het gewogen gemiddelde van alle exporttransacties naar de Gemeenschap, omdat de exportprijzen voor de verschillende afnemers, gebieden of tijdvakken niet sterk uiteenliepen. Deze ondernemingen hadden zich niet schuldig gemaakt aan "doelgerichte dumping", maar er was een bijzondere situatie ontstaan als gevolg van de devaluatie van de Turkse lira in februari 2001, dat wil zeggen in het midden van het onderzoektijdvak. De beweringen van de ondernemingen werden nagetrokken en de prijsverschillen bleken in feite gering. Voor de berekening werd derhalve uitgegaan van bovenvermelde methode. Dit leidde tot een verlaging van de dumpingmarges van de betrokken ondernemingen.

(14) De definitieve dumpingmarges voor de medewerkende ondernemingen die deel uitmaken van de steekproef zijn:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(15) Dit leidde tot een herzien gewogen gemiddelde dumpingmarge van 5,2 % voor de volgende medewerkende ondernemingen die geen deel uitmaken van de steekproef:

- Borutas Boru Sanayii ve Ticaret A.S., Adapazari

- Cinar Boru Profil San. Tic. Ltd STI, Eregli

- Guven Boru ve Profil Sanayi ve Ticaret Ltd Sti, Istanbul

- Özdemir Boru Profil San.ve Ticaret A.S., Eregli

- Sevil Boru-Profil Sanayii ve Ticaret A.S., Istanbul

- Toscelik Profil ve Sac. Endüstrisi A.S., Iskenderun

- Özborsan Boru San.ve Ticaret A.S., Istanbul.

(16) Het niveau van medewerking in Turkije was hoog. Als definitieve residuele dumpingmarge werd daarom de hoogste dumpingmarge aangehouden die voor een medewerkende onderneming was vastgesteld, dat wil zeggen 6,0 %.

Thailand

(17) Na de bekendmaking van de voorlopige verordening werd bij Saha Thai Steel Pipe Co. Ltd, de enige medewerkende producent/exporteur in Thailand, een onderzoek ter plaatse verricht. Deze Thaise producent had de vragenlijst al eerder beantwoord doch kon het controlebezoek niet eerder ontvangen.

Normale waarde

(18) Voor deze enige medewerkende Thaise producent werd de normale waarde bepaald volgens de methode die voor alle betrokken landen met een markteconomie is gebruikt en die is beschreven in de overwegingen 17 tot en met 24 van de voorlopige verordening.

(19) Hieronder worden uitsluitend de bevindingen beschreven die specifiek zijn voor die onderneming.

(20) De normale waarde werd vastgesteld op basis van de binnenlandse verkoop van die soorten van het betrokken product die rechtstreeks vergelijkbaar waren met de soorten die naar de Gemeenschap waren uitgevoerd. Alleen wanneer de vergelijkbare soorten buizen niet op de binnenlandse markt waren verkocht, werd de normale waarde berekend overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening. Hierbij werd gebruikgemaakt van de eigen productiekosten en verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten (VAA-kosten) en winst van de betrokken onderneming.

Exportprijs

(21) Voor het vaststellen van de exportprijzen van het betrokken product uit Thailand werden de procedures en methoden toegepast die zijn beschreven in overweging 25 van de voorlopige verordening, d.w.z. de prijs van het product bij rechtstreekse uitvoer naar een onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening.

Vergelijking

(22) Overeenkomstig de methode die is omschreven in overweging 26 van de voorlopige verordening werden correcties toegepast voor de kosten van vervoer, laden, lossen, overladen en aanverwante kosten (bankkosten), verzekering en krediet, voor verschillen in fysieke kenmerken en voor de terugbetaling van rechten.

Dumpingmarge

(23) Overeenkomstig de methode die is omschreven in overweging 27 van de voorlopige verordening werden de normale waarde en de exportprijs op basis van gewogen gemiddelden met elkaar vergeleken, waarbij bleek dat het betrokken product van de enige medewerkende producent/exporteur in Thailand met dumping in de Gemeenschap was ingevoerd.

(24) De definitieve dumpingmarge, in procenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, bedraagt voor deze onderneming:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(25) Omdat het niveau van medewerking in Thailand zeer laag was, wordt de methode om de residuele dumpingmarge vast te stellen, zoals beschreven in de overwegingen 28 en 48 van de voorlopige verordening, bevestigd. De residuele dumpingmarge is 37,6 % van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap.

E. BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

(26) Omdat geen nieuwe argumenten werden aangevoerd met betrekking tot de productie van de Gemeenschap en de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap worden de voorlopige bevindingen in de overwegingen 83, 84 en 85 van de voorlopige verordening, bevestigd.

F. SCHADE

1. Verbruik in de Gemeenschap

(27) Omdat na de bekendmaking van de voorlopige bevindingen geen opmerkingen werden ontvangen over het verbruik in de Gemeenschap worden de voorlopige bevindingen in de overwegingen 86, 87 en 88 van de voorlopige verordening bevestigd.

2. Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de betrokken invoer

(28) Aangevoerd werd dat de invoer uit Tsjechië, gezien de vroeger gevolgde praktijken(3), niet kon worden gecumuleerd met de invoer uit de andere betrokken landen omdat de invoer en de prijzen van het betrokken product uit Tsjechië zich in de beoordelingsperiode anders hadden ontwikkeld dan de invoer en de prijzen van het betrokken product uit de andere betrokken exportlanden. Voorts zou het betrokken product uit Tsjechië de prijzen van het betrokken product van de bedrijfstak van de Gemeenschap niet hebben onderboden en niet concurreren met het betrokken product uit de overige onderzochte landen omdat het betrokken product uit Tsjechië hoofdzakelijk voor Duitsland zou zijn bestemd.

(29) Er wordt op gewezen dat in de bedoelde gevallen de verschillen in de ontwikkeling van invoer en prijzen op zich niet doorslaggevend waren, maar slechts een van de in overweging genomen factoren. De conclusies om de invoer al dan niet cumulatief te beoordelen waren gebaseerd op een aantal andere factoren. Van belang zijn de voorwaarden die in artikel 3, lid 4, van de basisverordening zijn vermeld (meer dan minimale dumpingmarge, niet te verwaarlozen omvang van de invoer en dezelfde concurrentievoorwaarden tussen de ingevoerde producten onderling en tussen de ingevoerde producten en het EG-product).

(30) In de eerste plaats moet worden opgemerkt dat de dumpingmarge bij invoer uit Tsjechië meer dan minimaal was.

(31) In de tweede plaats was de invoer uit Tsjechië weliswaar sedert 1998 gestaag gedaald, maar de omvang van deze invoer was in het onderzoektijdvak niet te verwaarlozen. Voorts waren de gemiddelde prijzen bij invoer uit Tsjechië volgens Eurostat sedert 1999 weliswaar voortdurend gestegen, maar waren deze in het onderzoektijdvak, zoals die van het betrokken product uit de andere onderzochte landen, toch nog aanzienlijk lager dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Binnen het betrokken product zijn er bovendien verschillende modellen met verschillende prijzen en werden vergelijkbare modellen van het betrokken product in hetzelfde handelsstadium met elkaar vergeleken, om het prijsgedrag van de betrokken landen volledig tot uiting te doen komen.

(32) In de derde plaats is cumulatie, in tegenstelling tot het argument van de Tsjechische exporteurs, gezien de concurrentievoorwaarden, wel passend. Het betrokken product uit Tsjechië en uit de andere betrokken landen en het door de bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigde product waren onderling verwisselbaar en werden in de Gemeenschap via vergelijkbare verkoopkanalen op de markt gebracht. De bedrijfstak van de Commissie alsmede de exporteurs in alle onderzochte landen bleken een deel van hun productie in Duitsland te verkopen. Uit de Eurostatgegevens blijkt tevens dat er tussen de lidstaten onderling belangrijke handelsstromen zijn, wat erop wijst dat de markt voor het betrokken product de gehele EG-markt is. Er zijn geen andere aanwijzingen gevonden dat het betrokken product uit Tsjechië niet concurreerde met het betrokken product uit de overige onderzochte landen en met dat van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Er zijn dus geen aanwijzingen dat de betrokken markt geregionaliseerd is.

(33) Tsjechische exporteurs betwistten cumulatie voorts vanwege de segmentatie van de markt. De segmentatie van de EG-markt zou blijken uit de overtreding van de mededingingswetgeving door twee ondernemingen die deel uitmaken van de bedrijfstak van de Gemeenschap en die in het verleden een onwettige overeenkomst hebben gesloten over de verdeling van de markt voor een ander product dan het betrokken product.

(34) Het loutere feit dat twee ondernemingen de mededingingswetgeving hebben overtreden in een periode die voor het onderzoektijdvak lag en voor een ander product dan het betrokken product kan, gezien het ontbreken van aanwijzingen dat deze ondernemingen in het onderzoektijdvak een soortgelijk gedrag hebben vertoond met betrekking tot het betrokken product, niet worden beschouwd als een bewijs van de segmentatie van de markt in onderhavig geval. Bij het onderzoek werden geen aanwijzingen gevonden dat ondernemingen die deel uitmaken van de bedrijfstak van de Gemeenschap een dergelijke overeenkomst toepassen voor het betrokken product. Het argument wordt derhalve afgewezen.

(35) Een aantal exporteurs drong er opnieuw op aan de invoer uit Tsjechië niet met de invoer uit de andere betrokken landen te cumuleren omdat de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer uit Tsjechië geen schade lijdt of dreigt te lijden, omdat de invoer uit Tsjechië minder is dan het bij Verordening (EG) nr. 1968/93 van de Raad(4) ingestelde contingent. Tsjechische exporteurs voerden ter ondersteuning van hun argument dat de invoer uit Tsjechië niet gecumuleerd moest worden met die uit de andere onderzochte landen, ook aan dat de uitvoer uit de Gemeenschap naar Tsjechië in de beoordelingsperiode is toegenomen. Er wordt echter op gewezen dat het bij Verordening (EG) nr. 1968/93 ingestelde contingent slechts van kracht was tot eind 1995 en bij het onderhavige onderzoek loopt de periode voor de schadeanalyse van 1997 tot en met het onderzoektijdvak. Voorts is de omvang van de uitvoer uit de Gemeenschap naar Tsjechië geen argument om ten aanzien van de invoer uit Tsjechië geen cumulatie toe te passen. Dit argument wordt daarom afgewezen.

(36) Aangevoerd werd dat de uitvoer uit Tsjechië aan toezicht onderworpen was door middel van het systeem van dubbele controle dat bij Verordening (EG) nr. 87/98 van de Raad(5) was ingesteld en dat het land daarom zou moeten worden uitgesloten van onderhavige antidumpingprocedure. Het systeem van dubbele controle is evenwel uitsluitend bedoeld om toezicht te houden op de invoer uit Tsjechië. Het feit dat dit systeem wordt toegepast is geen argument voor of tegen cumulatie. Het kan dus niet dienen ter ondersteuning van een verzoek om geen cumulatie toe te passen. Het argument wordt derhalve afgewezen.

(37) Een aantal exporteurs verklaarde opnieuw dat zij op andere concurrentievoorwaarden werkten omdat zij via een gelieerde onderneming naar de Gemeenschap uitvoerden, in tegenstelling tot de overige producenten/exporteurs, of omdat zij geen rechtstreekse toegang tot grondstoffen hadden zodat hun leveringstermijnen langer waren.

(38) Bij het onderzoek was evenwel gebleken dat deze exporteurs het betrokken product in de Gemeenschap hoofdzakelijk via vergelijkbare verkoopkanalen verkochten als de andere exporteurs en de bedrijfstak van de Gemeenschap (dat wil zeggen via handelaars). In ieder geval worden de concurrentievoorwaarden in de zin van artikel 3, lid 4, van de basisverordening per land en niet per afzonderlijke exporteur vastgesteld. Dit argument wordt derhalve afgewezen.

(39) Ook werd aangevoerd dat, gezien de geringe omvang van de invoer uit Oekraïne, deze niet moest worden gecumuleerd met de invoer uit de overige betrokken landen.

(40) Zelfs indien het marktaandeel van Oekraïne lager was dan dat van de overige onderzochte landen kan het niet als te verwaarlozen worden beschouwd in de zin van artikel 5, lid 7, van de basisverordening en artikel 5, lid 8, van de Overeenkomst inzake de tenuitvoerlegging van artikel VI van de Algemene Overeenkomst inzake tarieven en handel van 1994. Voorts is voldaan aan alle overige voorwaarden voor cumulatie die zijn vermeld in artikel 3, lid 4, van de basisverordening.

(41) Omdat er geen nieuwe feiten waren waaruit bleek dat niet was voldaan aan de voorwaarden voor cumulatie voor de betrokken landen worden de voorlopige bevindingen inzake de cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de betrokken invoer, zoals beschreven in de overwegingen 89 tot en met 97 van de voorlopige verordening, bevestigd.

3. Invoer uit de betrokken landen

i) Omvang, marktaandeel, prijsontwikkeling

(42) Omdat geen nieuwe argumenten werden aangevoerd, worden de voorlopige bevindingen inzake de omvang van de invoer van het betrokken product uit de betrokken landen en het marktaandeel en de prijsontwikkeling van dit product, zoals beschreven in de overwegingen 98 tot en met 104 van de voorlopige verordening bevestigd.

(43) Nadat de voorlopige maatregelen waren bekendgemaakt bleek dat het betrokken product van nog twee andere Turkse ondernemingen niet met dumping in de Gemeenschap was ingevoerd. Wanneer geen rekening wordt gehouden met de invoer van deze producenten/exporteurs, dan blijft de stijging van de met dumping ingevoerde hoeveelheden aanzienlijk, zoals blijkt uit onderstaande tabel, namelijk 20 %. Het marktaandeel van met dumping ingevoerde producten steeg in de beoordelingsperiode met 5,9 procentpunten. Het marktaandeel in de Gemeenschap van de met dumping ingevoerde producten bedroeg in het onderzoektijdvak nog steeds meer dan 24 %.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

ii) Prijsonderbieding

(44) Wat Turkije betreft wordt bevestigd dat de gemiddelde prijsonderbiedingsmarge 14 % is. De uitsluiting van de producenten/exporteurs die zich niet schuldig hebben gemaakt aan dumping bleek niet veel invloed te hebben op de prijsonderbiedingsmarge.

(45) Wat Tsjechië betreft werd aangevoerd dat bij vergelijking van de Tsjechische exportprijzen, zoals die uit Eurostat bleken of in een aantal geselecteerde gevallen, met de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap er geen prijsonderbieding werd vastgesteld. Daarom werd verzocht dat de onderbiedingsberekening zou worden herzien.

(46) Volgens de normale praktijk werden, om de prijsonderbieding te berekenen, de gecontroleerde gemiddelde prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap vergeleken met de gemiddelde prijzen van de exporteurs voor het gehele onderzoektijdvak per soort en in hetzelfde handelsstadium. Bij deze vergelijking bleek dat er van prijsonderbieding sprake was en bovengenoemd argument wordt derhalve afgewezen.

(47) Voorts werd aangevoerd dat de prijzen in Duitsland volgens de Eurostatgegevens lager zijn dan in de andere lidstaten zodat de onderbieding zou moeten worden berekend door vergelijking van de prijzen van de producenten/exporteurs met de prijzen die de bedrijfstak van de Gemeenschap in iedere lidstaat aanrekent.

(48) Hierbij moet worden opgemerkt dat de Gemeenschap in het kader van antidumpingprocedures als een enkele markt wordt beschouwd en dat het de normale praktijk is, om de prijsonderbiedingsmarge volledig tot uiting te doen komen, de prijsonderbieding te berekenen door de prijzen van elke producent/exporteur te vergelijken met de gemiddelde prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in zijn geheel. De verkoop van het betrokken product geschiedt bovendien hoofdzakelijk via handelaars die het product vervolgens aan hun afnemers verkopen die zich overal in de Gemeenschap kunnen bevinden, hetgeen wordt bevestigd door de statistieken van Eurostat waaruit blijkt dat er veel handelsverkeer is tussen de lidstaten.

(49) De medewerkende Thaise exporteur voerde aan dat om het betrokken product in hetzelfde handelsstadium te kunnen vergelijken als dat van de bedrijfstak van de Gemeenschap, een correctie zou moeten worden toegepast van 10 % op de cif-waarde van de ingevoerde goederen om rekening te houden met de VAA-kosten en de winst van de importeurs.

(50) De prijzen van het betrokken product uit de betrokken landen zijn echter reeds vermeerderd met 10 EUR per ton om rekening te houden met de kosten van de importeurs na invoer. Zowel de bedrijfstak van de Gemeenschap als de exporteurs verkopen hoofdzakelijk aan dezelfde soort afnemers, namelijk importerende handelaren die het product aan de gebruikers verkopen. Indien de prijzen van de exporteurs, zoals gevraagd, worden verhoogd, dan zouden deze prijzen dus prijzen in een ander handelsstadium zijn dan dat van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Voorts werd dit verzoek niet met bewijsmateriaal ondersteund en wordt derhalve afgewezen.

(51) Bij gebrek aan nieuwe gegevens over de berekening van de prijsonderbieding en rekening houdend met de correctie van typefouten, werd het betrokken product uit de betrokken landen in het onderzoektijdvak in de Gemeenschap tegen prijzen verkocht die de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap gemiddeld met de volgende percentages onderboden: Tsjechië 14,8 %, Polen 14,5 %, Thailand 21,4 %, Turkije 14,0 % en Oekraïne 33,0 %.

4. Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(52) Omdat geen nieuwe gegevens zijn ontvangen over de conclusies inzake de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap worden de voorlopige bevindingen, zoals beschreven in de overwegingen 107 tot en met 139 van de voorlopige verordening, hierbij bevestigd.

5. Conclusie inzake schade

(53) Omdat geen nieuwe gegevens zijn ontvangen over de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap worden de voorlopige bevindingen inzake schade, zoals beschreven in de overwegingen 140, 141 en 142 van de voorlopige verordening, bevestigd, met uitzondering van de in overweging 140 genoemde gemiddelde onderbiedingsmarge, die wordt gewijzigd in 16,6 %.

G. OORZAKELIJK VERBAND

(54) Er werden geen nieuwe argumenten of bewijsmateriaal ontvangen met betrekking tot het oorzakelijk verband. Desalniettemin werd verder onderzocht of de bedrijfstak van de Gemeenschap ook schade had geleden als gevolg van handelsbeschermende maatregelen van derde landen en de invoer uit andere derde landen.

(55) Bij onderzoek naar de handelsbeschermende maatregelen van derde landen bleek dat zelfs indien de totale uitvoer van de bedrijfstak van de Gemeenschap op het niveau van 1997 zou zijn gebleven, de productie en de capaciteitsbenutting van die bedrijfstak van 1997 tot en met het onderzoektijdvak toch aanzienlijk zouden zijn gedaald, gezien de geringe rol van deze uitvoer in vergelijking met de totale verkoop. De uitvoer naar alle landen (dus niet alleen naar de landen die handelsbeschermende maatregelen hadden genomen) van 1997 tot en met het onderzoektijdvak daalde, maar dit kwam overeen met ongeveer 9,5 % van de totale verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap in 1997 en met ongeveer 8 % van die verkoop in het onderzoektijdvak. De gevolgen van de handelsbeschermende maatregelen van derde landen waren dus te verwaarlozen. Een gelijkblijvende uitvoer zou de dalende trend van de winstgevendheid niet hebben gewijzigd.

(56) De omvang van de invoer uit Roemenië en Hongarije en de invoer zonder dumping uit Turkije bleken tussen 1997 en het onderzoektijdvak, tezamen genomen, met 25 % te zijn gedaald. Deze dalende trend is tevens waar te nemen bij de verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap aan onafhankelijke afnemers die met 17 % terugliep, dit in tegenstelling tot de stijging met 20 % van de omvang van de invoer uit de vijf onderzochte landen. Rekening houdend met de daling van de invoer uit genoemde landen en het geringe marktaandeel van het betrokken product uit die landen, kan de conclusie inzake oorzakelijk verband niet worden gewijzigd.

(57) Dientengevolge worden de bevindingen van de voorlopige verordening als omschreven in de overwegingen 143 tot en met 168 bevestigd.

H. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

(58) Na de instelling van de voorlopige maatregelen heeft de Commissie uitsluitend van de bedrijfstak van de Gemeenschap opmerkingen ontvangen over het belang van de Gemeenschap. Deze bedrijfstak was het eens met de voorlopige conclusies van de Commissie dat antidumpingmaatregelen waarschijnlijk geen belangrijke stijging zullen veroorzaken van de kosten van de gebruikers van het betrokken product of ernstige gevolgen zullen hebben voor hun situatie. De voornaamste gebruikers van het betrokken product zijn bouwbedrijven en voor deze bedrijven tellen de kosten van het plaatsen, installeren en onderhouden van leidingen en de daarmee verband houdende loonkosten veel zwaarder dan de kosten van de buizen zelf. Voorts maken de kosten van de installatie van pijpleidingen slechts een klein deel uit van de totale woningbouwkosten.

(59) Omdat het betrokken product hoofdzakelijk via handelaars wordt verkocht, is het bovendien zo dat de prijzen die de eindafnemers betalen afhankelijk zijn van het prijsbeleid van de handelaars.

(60) Gezien het bovenstaande en omdat geen nieuwe gegevens werden ontvangen in verband met de analyse van het belang van de Gemeenschap en met name gezien het feit dat de gebruikers van het betrokken product geen medewerking hebben verleend of opmerkingen hebben gemaakt, worden de voorlopige bevindingen in de overwegingen 169 tot en met 196 van de voorlopige verordening bevestigd.

(61) Aangevoerd werd dat de huidige antidumpingprocedure moet worden beëindigd om te voorkomen dat meer bescherming wordt geboden dan nodig is omdat het betrokken product ook een van de producten is waarop het op 28 maart 2002 ingeleide vrijwaringsonderzoek betrekking heeft(6).

(62) Er loopt inderdaad een vrijwaringsonderzoek betreffende het betrokken product, in het kader waarvan echter geen voorlopige vrijwaringsmaatregelen zijn ingesteld. Mocht de Commissie ten aanzien van het betrokken product definitieve vrijwaringsmaatregelen voorstellen, dan zal zij onderzoeken of de combinatie van de verschillende soorten maatregelen tot een hogere dan noodzakelijke bescherming leidt en of het antidumpingrecht dan gewijzigd moet worden. Belanghebbenden zullen in de gelegenheid worden gesteld hierover opmerkingen te maken.

I. DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

1. Schademarge

(63) Enkele exporteurs hebben aangevoerd dat de methode die in het voorlopige stadium was gebruikt om niet-schadelijke prijzen te berekenen tot kunstmatig hoge prijzen had geleid. Zij verzochten daarom deze methode te herzien.

(64) De methode die in het voorlopig stadium was gebruikt om de niet-schadelijke prijzen per model en per handelsstadium te berekenen was als volgt:

- om de kostendekkende prijs vast te stellen werd de gewogen gemiddelde feitelijke verkoopprijs van elke onderneming die deel uitmaakte van de bedrijfstak van de Gemeenschap naar boven of naar beneden bijgesteld, al naar gelang van het feit of deze onderneming daarop winst of verlies had gemaakt;

- aan die kostendekkende prijs werd een winstmarge van 5 % toegevoegd.

In het definitieve stadium werd de methode herzien en werden de niet-schadelijke prijzen per model en per handelsstadium als volgt berekend:

- om de kostendekkende prijs vast te stellen, werd de gewogen gemiddelde feitelijke verkoopprijs van elke onderneming die deel uitmaakt van de bedrijfstak van de Gemeenschap naar beneden bijgesteld, overeenkomstig de gemiddelde feitelijke winstmarge van de bedrijfstak van de Gemeenschap;

- op die kostendekkende prijs werd een winstmarge van 5 % toegevoegd.

(65) Door gebruik te maken van de gewogen gemiddelde winst van de bedrijfstak van de Gemeenschap, zoals in het definitieve stadium werd gedaan, werd een getrouw beeld verkregen van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap qua prijzen, winstgevendheid en omvang van de verkoop.

(66) Ook werd aangevoerd dat de herziene methode voor bepaalde modellen tot discrepanties leidde tussen productiekosten en niet-schadelijke prijzen. In dit verband wordt opgemerkt dat de niet-schadelijke prijzen zijn gebaseerd op de werkelijke prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap en dat zij dus ook de marktsituatie van elk model weergeven. Deze methode maakt dus een billijke prijsvergelijking mogelijk.

(67) Voorts werd de correctie van typefouten die bij de berekening van de prijsonderbiedingsmarges was toegepast, eveneens toegepast bij de berekening van de schademarge.

(68) Gezien het lage niveau van medewerking in Thailand in het algemeen (slechts één Thaise onderneming had in het definitieve stadium medewerking verleend) en om niet-medewerking niet te belonen, werd de residuele schademarge voor Thailand, overeenkomstig artikel 18, lid 6, van de basisverordening, vastgesteld op basis van Eurostat-gegevens.

(69) De herziene schademarges zijn:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2. Definitieve antidumpingmaatregelen

(70) Aangevoerd werd dat de maatregelen het verschil tussen de streefwinstmarge en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak gemaakte winst niet mochten overschrijden. De streefwinst van 5 % op de omzet die de bedrijfstak van de Gemeenschap normalerwijze kon maken wanneer geen schadelijke dumping zou plaatsvinden, werd vastgesteld bij overweging 199 van de voorlopige verordening.

(71) Voor alle medewerkende ondernemingen en elk onderzocht land worden rechten vastgesteld volgens de regel van het laagste recht. Bij de vaststelling van de niet-schadelijke prijzen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap werd weliswaar de streefwinstmarge van 5 % gebruikt, maar dit is het verschil tussen de feitelijke prijzen van de exporteurs en de niet-schadelijke prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap en stemt overeen met de schademarge. Het verzoek wordt derhalve afgewezen.

(72) Gezien het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat, overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening, een definitief antidumpingrecht moet worden ingesteld op het betrokken product uit Tsjechië, Polen, Thailand, Turkije en Oekraïne dat overeenstemt met de dumpingmarge, of, indien dit lager is, met de schademarge.

(73) Op basis van het voorgaande wordt voorgesteld de volgende definitieve rechten vast te stellen, in procenten van de cif-prijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(74) De in deze verordening vermelde individuele antidumpingrechten voor bepaalde ondernemingen zijn gebaseerd op de bevindingen in het kader van deze procedure. Zij weerspiegelen de situatie die tijdens het onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het residuele recht dat "voor alle ondernemingen" in het land geldt) zijn dus uitsluitend van toepassing op producten uit het betrokken land die door de genoemde ondernemingen (rechtspersonen) zijn geproduceerd. Producten die door andere ondernemingen zijn geproduceerd die niet specifiek, met naam en adres, in het dispositief van deze verordening zijn genoemd, met inbegrip van ondernemingen die banden hebben met de specifiek genoemde ondernemingen, komen niet voor deze rechten in aanmerking. Op deze ondernemingen is het recht van toepassing dat voor "alle andere ondernemingen" geldt.

(75) Aanvragen voor de toepassing van een specifiek voor een bepaalde onderneming geldend antidumpingrecht (bijvoorbeeld een naamswijziging van een onderneming of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie(7) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van de productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien zij dit gerechtvaardigd acht, zal de Commissie, na raadpleging van het raadgevend comité, de verordening wijzigen door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

3. Verbintenissen

(76) Nadat voorlopige maatregelen waren vastgesteld, hebben een aantal producenten/exporteurs, met name Jäkl Karvina en Zelezárny Veselí in Tsjechië, Saha Thai in Thailand en Borusan Birlesik Boru Fabrikalari/Mannesmann Boru Endustrisi in Turkije, overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisverordening prijsverbintenissen aangeboden.

(77) De Commissie merkt in dit verband het volgende op:

- Het betrokken product is een basisproduct waarvan de prijs, zelfs op korte termijn, zeer volatiel is en is derhalve niet zeer geschikt voor een vaste prijsverbintenis.

- Deze volatiliteit is het gevolg van de prijsschommelingen van de grondstoffen, namelijk warmgewalst breedband en zink, die belangrijke, zij het variabele, elementen zijn van de productiekosten. Er is tevens een verband met de wisselkoersen die, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Denemarken, binnen de Gemeenschap stabiel zijn, maar snel wijzigingen ondergaan ten opzichte van de Amerikaanse dollar, de valuta waarin de transacties meestal geschieden, met name in Thailand en Turkije. Dit zou een maandelijkse herziening van de prijzen vereisen.

- Zelfs indien de minimuminvoerprijzen gekoppeld zouden worden aan de prijzen van warmgewalst breedband en zink, zouden verschillende indexeringsformules moeten worden vastgesteld per subproductgroep omdat de benodigde energie en arbeidskracht per ton verschillen afhankelijk van de grootte. Indien er indexeringsformules worden toegepast die regelmatig worden herzien, dan zouden ook drie à vier formules per subproductcategorie moeten worden vastgesteld afhankelijk van de grootten binnen elke subcategorie.

(78) Daarnaast voeren sommige producenten die prijsverbintenissen hebben aangeboden een assortiment staalproducten uit zoals gelaste buizen, structuurpijpen, koolstofstaalbuizen, vierkante buizen, rechthoekige buizen, enz. die slechts gedeeltelijk zijn onderworpen aan het antidumpingonderzoek. Het risico van prijscompensatie voor de verschillende producten die naar dezelfde afnemers worden uitgevoerd is dan ook groot. De bedrijfstak van de Gemeenschap stelde dat verbintenissen, en derhalve minimumprijzen, om deze redenen duidelijk geen passende maatregelen zouden zijn voor het betrokken product. In het licht van het bovenstaande werden de aangeboden prijsverbintenissen derhalve afgewezen.

4. Definitieve inning van voorlopige rechten

(79) Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, wordt het nodig geacht dat de bedragen waarvoor uit hoofde van het voorlopige antidumpingrecht zekerheid is gesteld definitief worden geïnd tot het bedrag van het definitieve recht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op gelaste buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal met rond profiel, met een uitwendige diameter van niet meer dan 168,3 mm, met uitzondering van de buizen en pijpen die als olie- en pijpleidingen of als boorbuizen bij de olie- of gaswinning gebruikt worden, of voorzien zijn van hulpstukken en voor gebruik in de burgerluchtvaart bestemd zijn, andere dan precisiebuizen, ingedeeld onder de GN-codes ex 7306 30 51, ex 7306 30 59, ex 7306 30 71, en ex 7306 30 78 (Taric-codes 7306 30 51*10, 7306 30 59*10, 7306 30 71*91 en 7306 30 78*91 ), van oorsprong uit Tsjechië, Polen, Thailand, Turkije en Oekraïne.

2. Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring, van het in lid 1 beschreven product dat door de volgende ondernemingen wordt vervaardigd bedraagt:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

De bedragen die uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht als zekerheid zijn gesteld, dienen definitief te worden geïnd tot het bedrag van de in artikel 1 vermelde rechten, of tot het bedrag van de voorlopige rechten, indien deze lager zijn. De als zekerheid gestelde bedragen die het bedrag van de definitieve antidumpingrechten overschrijden, worden vrijgegeven.

Artikel 3

Indien een Turkse onderneming met voldoende bewijsmateriaal kan aantonen dat hij de in artikel 1, lid 1, beschreven producten in het onderzoektijdvak niet naar de Gemeenschap heeft uitgevoerd, dat hij geen banden heeft met een van de exporteurs of producenten op wier producten de bij deze verordening ingestelde antidumpingmaatregelen van toepassing zijn en dat hij het betrokken product eerst na het onderzoektijdvak naar de Gemeenschap heeft uitgevoerd of dat hij een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om een grote hoeveelheid van dat product naar de Gemeenschap uit te voeren, kan de Raad, op een na overleg in het Raadgevend Comité door de Commissie ingediend voorstel, artikel 1, lid 2, met een gewone meerderheid wijzigen teneinde voor deze onderneming het recht vast te stellen dat van toepassing is op medewerkende producenten/exporteurs die geen deel uitmaakten van de steekproef, d.w.z. 5,2 %.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 september 2002.

Voor de Raad

De voorzitter

M. Fischer Boel

(1) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2238/2000 (PB L 257 van 11.10.2000, blz. 2).

(2) PB L 83 van 27.3.2002, blz. 3.

(3) Verordening (EG) nr. 3319/94 van de Raad met betrekking tot oplossingen van ureum en ammoniumnitraat uit Bulgarije en Polen (PB L 350 van 31.12.1994, blz. 20) en Verordening (EG) nr. 2022/95 van de Raad met betrekking tot ammoniumnitraat uit Rusland (PB L 198 van 23.8.1995, blz. 1).

(4) PB L 180 van 23.7.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1005/95 (PB L 101 van 4.5.1995, blz. 35).

(5) PB L 13 van 19.1.1998, blz. 43. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 844/2002 (PB L 135 van 23.5.2002, blz. 1).

(6) PB C 77 van 28.3.2002, blz. 39.

(7) Europese Commissie Directoraat-Generaal Trade

Directoraat B

B - 1049 Brussel.