Home

Advies van de Raad van 18 februari 2003 over het geactualiseerde convergentieprogramma van het Verenigd Koninkrijk voor de periode 2001/2002 tot en met 2007/2008

Advies van de Raad van 18 februari 2003 over het geactualiseerde convergentieprogramma van het Verenigd Koninkrijk voor de periode 2001/2002 tot en met 2007/2008

Advies van de Raad van 18 februari 2003 over het geactualiseerde convergentieprogramma van het Verenigd Koninkrijk voor de periode 2001/2002 tot en met 2007/2008

Publicatieblad Nr. C 051 van 05/03/2003 blz. 0007 - 0008


Advies van de Raad

van 18 februari 2003

over het geactualiseerde convergentieprogramma van het Verenigd Koninkrijk voor de periode 2001/2002 tot en met 2007/2008

(2003/C 51/05)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid(1), en met name op artikel 9, lid 3,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité,

BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT:

Op 18 februari 2003 heeft de Raad zich gebogen over het geactualiseerde convergentieprogramma van het Verenigd Koninkrijk, dat betrekking heeft op de periode 2001/2002 tot 2007/2008. Dit programma verschaft gedetailleerde informatie, onder meer een analyse van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn, die in grote lijnen in overeenstemming is met de gedragscode. Het economisch beleid zoals dit blijkt uit de in het convergentieprogramma geplande maatregelen beantwoordt gedeeltelijk aan de Globale richtsnoeren voor het economisch beleid 2002.

De Raad meent dat in dit programma, evenals in het vorige, terecht de nadruk wordt gelegd op het bewerkstelligen van macro-economische stabiliteit door middel van een gezond monetair en begrotingsbeleid en voortgezette structurele hervormingen. Hij stelt met voldoening vast dat de inflatie dankzij dit beleid de voorbije jaren laag en stabiel was. Met betrekking tot de inflatie en de lange termijn rente is ruimschoots voldaan aan de convergentiecriteria. Naar verwachting zal de inflatiedoelstelling tijdens de programmaperiode opnieuw worden gehaald. De Raad beveelt aan dat het Verenigd Koninkrijk het op stabiliteit gerichte beleid voortzet om te zorgen voor wisselkoersstabiliteit, wat dan weer zou moeten bijdragen tot de versteviging van een stabiel economisch klimaat.

Het programma is gebaseerd op de prognoses voor de overheidsfinanciën, waarin ervan is uitgegaan dat de groei van het BBP van 1,6 % in 2002 stijgt tot 2,5 % in 2003, 3 % in 2004 en 2,75 % in 2005. Dit strookt met de prognose van de Commissie van najaar 2002. Volgens de Raad lijken de macro-economische prognoses op korte termijn nu aan de optimistische kant en zijn er neerwaartse risico's voor de groei. De trendmatige-groeihypothese van 2,75 % stemt evenwel overeen met de berekeningen van de Commissie en is hoger dan de 2,5 % in het programma waarop de prognoses inzake overheidsfinanciën steunen. De algemene overheidsfinanciën in het programma komen voor dit begrotingsjaar, 2002/2003, neer op een tekort van 1,8 % van het BBP en voor 2003/2004 op een tekort van 2,2 %. In voor de conjunctuur gecorrigeerde termen stemt dit overeen met respectievelijk 1,1 % en 1,4 % van het BBP. In de laatste jaren van het programma - 2005/2006 tot 2007/2008 - zal het tekort zowel nominaal als na correctie voor conjunctuurschommelingen ongeveer 1,6 % bedragen. De stijging van het tekort tijdens de programmaperiode is grotendeels het resultaat van de geplande ombuiging van de vermindering van overheidsinvesteringen in verhouding tot het BBP. Die ombuiging strookt op zich met de Globale richtsnoeren voor het economisch beleid 2002. De Raad stelt met genoegen vast dat verwacht wordt dat de bruto schuldquote relatief laag zal blijven, op ongeveer 39 % in 2003/2004 en daarna.

De Raad neemt er nota van dat de verwachte tekorten voor 2002/2003 en 2003/2004 nu aanzienlijk hoger zijn (respectievelijk 0,7 en 0,9 procentpunt van het BBP) dan volgens de prognose van het vorige programma. De Raad erkent dat deze stijging van het tekort in 2002/2003 en 2003/2004 hoofdzakelijk het gevolg is van conjuncturele factoren.

De Raad merkt op dat het relatief hoge tekort van 2,2 % van het BBP dat in 2003/2004 wordt verwacht, gebaseerd is op een groeihypothese van 2,5 % in 2003 en 3 % in 2004, wat thans gezien de algemene onzekerheid optimistisch lijkt. Dergelijke begrotingsplannen kunnen er daarom toe leiden dat het tekort de referentiewaarde van 3 % van het BBP overschrijdt en zijn derhalve niet in overeenstemming met de vereisten van het stabiliteits- en groeipact.

De Raad merkt op dat de voor de latere jaren van het programma verwachte tekorten ongeveer 1,5 % van het BBP belopen, zowel feitelijk als gecorrigeerd voor de conjunctuur. Daarom beveelt de Raad de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk aan om op middellange termijn te streven naar een begrotingssituatie die strookt met de eis van het stabiliteits- en groeipact dat de begrotingen vrijwel in evenwicht moeten zijn.

De prognoses vertonen vanaf 2003/2004 een lage en stabiele schuldquote. Op basis van het huidige beleid wordt verwacht dat de vergrijzing van de bevolking een beperkte invloed op de overheidsuitgaven voor pensioenen in verhouding tot het BBP zal hebben. De Raad erkent dat de schuld ver onder de referentiewaarde van 60 % van het BBP ligt en meent dat dit er volgens de eis van een begrotingssituatie die "vrijwel in evenwicht is of een overschot vertoont" toe kan bijdragen dat de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op langere termijn gewaarborgd wordt.

De Raad is verheugd over de aandacht die in de convergentieprogramma's wordt besteed aan de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en neemt met belangstelling nota van de verscheidenheid van de indicatoren die worden gehanteerd om de langetermijnuitdagingen op het vlak van de begroting en het vraagstuk van de solidariteit tussen de generaties te onderzoeken. Op grond van het huidige beleid en de veronderstellingen in het programma kan volgens de Raad gesteld worden dat het Verenigd Koninkrijk zich in een goede positie bevindt om het hoofd te bieden aan de kosten van de vergrijzing. De financiële houdbaarheid van het pensioenstelsel hangt evenwel in hoge mate af van de prestaties van particuliere pensioenleveranciers. Als de particuliere voorzieningen niet de middelen opleveren die nodig zijn om de pensioenen op het voorziene niveau te brengen, zouden toekomstige regeringen geconfronteerd kunnen worden met meer aanvragen voor inkomens- en vermogensgebonden pensioenuitkeringen. Daarom zou een beperkt begrotingstekort op middellange termijn helpen om eventuele begrotingsonevenwichtigheden die samenhangen met de vergrijzing van de bevolking te vermijden en een steviger basis bieden voor het standpunt dat "de overheidsfinanciën bij het huidige beleid houdbaar zijn op lange termijn".

De Raad is ingenomen met de economische hervormingsmaatregelen, die onder meer een structurele productiviteitsgroei tot doel hebben. Gelet op de relatief lage productiviteit in het Verenigd Koninkrijk in vergelijking met zijn concurrenten zijn deze maatregelen zeker gewenst.

(1) PB L 209 van 2.8.1997.