Home

2003/248/EG: Beschikking van de Commissie van 9 april 2003 tot machtiging van de lidstaten om voor aardbeiplanten (Fragaria L.), bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden, van oorsprong uit Argentinië, t?del?k af te w?ken van sommige bepalingen van Richtl?n 2000/29/EG van de Raad (kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 1183)

2003/248/EG: Beschikking van de Commissie van 9 april 2003 tot machtiging van de lidstaten om voor aardbeiplanten (Fragaria L.), bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden, van oorsprong uit Argentinië, t?del?k af te w?ken van sommige bepalingen van Richtl?n 2000/29/EG van de Raad (kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 1183)

Beschikking van de Commissie

van 9 april 2003

tot machtiging van de lidstaten om voor aardbeiplanten (Fragaria L.), bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden, van oorsprong uit Argentinië, tijdelijk af te wijken van sommige bepalingen van Richtlijn 2000/29/EG van de Raad

(kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 1183)

(2003/248/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen(1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/22/EG van de Commissie(2), en met name op artikel 15, lid 1,

Gelet op het door Frankrijk ingediende verzoek,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Op grond van Richtlijn 2000/29/EG mogen voor opplant bestemde aardbeiplanten (Fragaria L.), met uitzondering van zaden, van oorsprong uit niet-Europese landen, met uitzondering van de mediterrane landen, Australië, Nieuw-Zeeland, Canada en de continentale staten van de Verenigde Staten van Amerika, in beginsel niet in de Gemeenschap worden binnengebracht. Krachtens die richtlijn kan evenwel van deze regel worden afgeweken als vaststaat dat er geen gevaar is voor verspreiding van schadelijke organismen.

(2) In Argentinië is het inmiddels gebruikelijk planten van Fragaria L., bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden, te vermeerderen uit planten die door een lidstaat worden geleverd. De geproduceerde planten worden achteraf naar de Gemeenschap uitgevoerd om daar voor de fruitproductie te worden uitgeplant.

(3) Sinds 1993 is bij opeenvolgende beschikkingen, waarvan Beschikking 2001/441/EG van de Commissie(3) de recentste is, telkens voor een beperkte periode toegestaan dat onder specifieke voorwaarden van bepaalde voorschriften van Richtlijn 2000/29/EG werd afgeweken voor planten van Fragaria L., bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden, van oorsprong uit Argentinië.

(4) De omstandigheden op grond waarvan de machtiging is verleend, zijn nog niet veranderd en er is geen nieuwe informatie op grond waarvan de specifieke voorwaarden zouden moeten worden herzien.

(5) Daarom moeten de lidstaten worden gemachtigd om gedurende bepaalde beperkte perioden onder specifieke voorwaarden van de betrokken voorschriften af te wijken.

(6) Deze machtiging om af te wijken moet vervallen wanneer wordt geconstateerd dat de bij deze beschikking vastgestelde specifieke voorwaarden ontoereikend zijn om het binnenbrengen van schadelijke organismen in de Gemeenschap te voorkomen of dat zij niet in acht zijn genomen.

(7) De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Plantenziektekundig Comité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De lidstaten worden gemachtigd om voor aardbeiplanten (Fragaria L.), bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden, van oorsprong uit Argentinië, (hierna "planten" genoemd) af te wijken van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2000/29/EG met betrekking tot het in bijlage III, deel A, punt 18, bij die richtlijn vastgestelde verbod.

De in de eerste alinea bedoelde machtiging om af te wijken (hierna "de machtiging" genoemd) wordt slechts verleend als niet alleen wordt voldaan aan de bijlagen I, II en IV bij Richtlijn 2000/29/EG, maar ook aan de bijlage bij deze beschikking, en geldt slechts voor planten die in de Gemeenschap worden binnengebracht in de volgende perioden:

a) van 1 juni tot en met 30 september 2003,

b) van 1 juni tot en met 30 september 2004,

c) van 1 juni tot en met 30 september 2005 en

d) van 1 juni tot en met 30 september 2006.

Artikel 2

De lidstaten verstrekken de Commissie en de overige lidstaten vóór 30 november van het jaar van invoer:

a) gegevens over de hoeveelheden planten die op grond van deze beschikking zijn ingevoerd, en

b) een gedetailleerd technisch verslag over de in punt 5 van de bijlage bedoelde officiële inspecties en tests.

Alle lidstaten waarin de betrokken planten achteraf, na invoer, worden uitgeplant, moeten de Commissie en de overige lidstaten vóór 31 maart van het jaar na invoer ook een gedetailleerd technisch verslag over de in punt 8 van de bijlage bedoelde officiële inspecties en tests doen toekomen.

Artikel 3

De lidstaten stellen de Commissie en de overige lidstaten onmiddellijk in kennis van alle zendingen die op grond van deze beschikking op hun grondgebied zijn binnengebracht en waarvan achteraf is gebleken dat zij niet aan deze beschikking voldoen.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 9 april 2003.

Voor de Commissie

David Byrne

Lid van de Commissie

(1) PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1.

(2) PB L 78 van 25.3.2003, blz. 10.

(3) PB L 155 van 12.6.2001, blz. 15.

BIJLAGE

Specifieke voorwaarden voor aardbeiplanten (Fragaria L.), bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden, van oorsprong uit Argentinië, waarvoor op grond van artikel 1 van deze beschikking een afwijking kan worden toegestaan

1. De planten zijn bestemd voor de fruitproductie in de Gemeenschap en:

a) zijn uitsluitend gekweekt uit moederplanten die uit een lidstaat zijn ingevoerd en in het kader van een erkende certificeringsregeling van een lidstaat zijn gecertificeerd;

b) zijn gekweekt op grond die:

- zich in een van de commerciële aardbeienteelt geïsoleerd gebied bevindt,

- zich bevindt op ten minste 1 km van de dichtstbijzijnde, voor de productie van fruit of uitlopers geteelde aanplant van aardbeien die niet aan de in deze beschikking vastgestelde voorwaarden voldoet,

- zich bevindt op ten minste 200 m van andere niet aan de in deze beschikking vastgestelde voorwaarden beantwoordende planten van het geslacht Fragaria, en

- na verwijdering van de vorige oogst en vóór de aanplant van de planten volgens adequate methoden officieel is getest en vrij is bevonden van grondbesmettende schadelijke organismen, inclusief Globodera pallida (Stone) Behrens en Globodera rostochiensis (Wollenweber) Behrens, of is behandeld om te garanderen dat hij vrij is van deze organismen;

c) zijn door de plantenziektekundige dienst van Argentinië ten minste driemaal in het groeiseizoen en nogmaals voorafgaand aan de uitvoer officieel geïnspecteerd op aanwezigheid van de in deel A van de bijlagen I en II bij Richtlijn 2000/29/EG vermelde schadelijke organismen, en met name:

- Aphelenchoides besseyi Christie,

- Colletotrichum acutatum Simmonds,

- Globodera pallida (Stone) Behrens,

- Globodera rostochiensis (Wollenweber) Behrens,

- Naupactus leucoloma (Boheman),

- Phytophthora fragariae Hickmann var. fragariae,

- Strawberry crinkle virus,

- Strawberry mild yellow edge virus,

- Strawberry vein banding virus,

- Xanthomonas fragariae Kennedy & King,

- Xiphinema americanum Cobb sensu lato (niet-Europese populaties),

en op aanwezigheid van andere schadelijke organismen die, voorzover bekend, niet in de Gemeenschap voorkomen, zoals:

- Dendrophoma obscurans,

- Fusarium oxysporum f.sp. fragariae,

- Loxostege similalis,

- Pratylenchus zeae,

- Rhizoctonia fragariae,

en zijn telkens vrij bevonden van al deze organismen;

d) zijn vóór de uitvoer:

- door schudden vrijgemaakt van grond of een ander groeimedium,

- geschoond (d.w.z. vrijgemaakt van plantenresten) en dragen geen bloemen of vruchten.

2. De planten gaan vergezeld van een in Argentinië afgegeven fytosanitair certificaat dat voldoet aan artikel 7, lid 1, en artikel 13, lid 1, van Richtlijn 2000/29/EG en dat op basis van het daarin bedoelde onderzoek is afgegeven.

Op het certificaat worden vermeld:

- in de rubriek "Bestrijdings- en/of ontsmettingsbehandeling": de laatste vóór de uitvoer toegepaste behandeling(en),

- in de rubriek "Aanvullende verklaring", de vermelding "Deze zending voldoet aan de bij Beschikking 2003/248/EG van de Commissie vastgestelde voorwaarden", alsmede de rasnaam en de in de lidstaat geldende certificeringsregeling in het kader waarvan de moederplanten zijn gecertificeerd.

3. De planten worden binnengebracht via de plaatsen van binnenkomst die in het kader van de machtiging zijn aangewezen door de lidstaat waarin deze plaatsen liggen.

Deze plaatsen van binnenkomst en de naam en het adres van de voor elke plaats van binnenkomst verantwoordelijke officiële instantie zoals bedoeld in Richtlijn 2000/29/EG, worden ruim op tijd door de lidstaten aan de Commissie gemeld en worden desgevraagd aan de overige lidstaten meegedeeld.

Als de planten in de Gemeenschap worden binnengebracht in een andere lidstaat dan die welke van de machtiging gebruikmaakt, stellen de verantwoordelijke officiële instanties van de lidstaat van binnenkomst de verantwoordelijke officiële instanties van de lidstaten die van de machtiging gebruikmaken, op de hoogte en werken zij met deze instanties samen om te garanderen dat deze beschikking in acht wordt genomen.

4. Voordat de planten in de Gemeenschap worden binnengebracht, wordt de importeur officieel in kennis gesteld van de in de punten 1 tot en met 6 vastgestelde voorwaarden.

Deze importeur deelt aan de verantwoordelijke officiële instanties van de lidstaat van binnenkomst ruim op tijd de volgende gedetailleerde gegevens over elke in te voeren zending mee:

- het soort materiaal,

- de hoeveelheid planten,

- de datum waarop hij voornemens is de planten in de Gemeenschap binnen te brengen,

- de plaats van binnenkomst waarlangs hij voornemens is de planten in de Gemeenschap binnen te brengen,

- de naam, het adres en de ligging van de bedrijven waarin de planten onder officieel toezicht moeten worden opgeslagen in afwachting van de resultaten van de in punt 5 bedoelde inspecties, of van de in punt 6 bedoelde bedrijven waarop de planten zullen worden uitgeplant nadat zij met succes de in punt 5 bedoelde inspecties en tests hebben ondergaan.

De importeur deelt de betrokken verantwoordelijke officiële instanties alle wijzigingen in de in dit punt genoemde gegevens mee zodra die bekend zijn.

De betrokken lidstaat stelt de Commissie onverwijld in kennis van de in dit punt genoemde gegevens en van eventuele wijzigingen daarvan.

Ten minste twee weken voordat de planten het bedrijf waarin zij zijn opgeslagen, verlaten, meldt de importeur de verantwoordelijke officiële instantie op welke in punt 6 bedoelde bedrijven de planten zullen worden uitgeplant.

5. De inspecties, inclusief eventuele tests, die op grond van artikel 13 van Richtlijn 2000/29/EG en van punt 8 van deze bijlage moeten worden verricht, worden uitgevoerd door de verantwoordelijke officiële instanties van de lidstaat die van de machtiging gebruikmaakt, indien nodig in samenwerking met de verantwoordelijke officiële instanties van de lidstaat waarin de planten worden uitgeplant.

Bij deze inspecties verricht(en) die lidstaat (lidstaten) ook onderzoek naar, en zo nodig tests op, de in punt 1, onder c), vermelde schadelijke organismen. Als dergelijke schadelijke organismen worden gevonden, wordt de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis gesteld. Er worden passende maatregelen genomen om de schadelijke organismen en zo nodig de betrokken planten te vernietigen.

Onverminderd het toezicht zoals bedoeld in artikel 21, lid 3, tweede streepje, van Richtlijn 2000/29/EG, bepaalt de Commissie in hoeverre het in dat streepje bedoelde onderzoek overeenkomstig artikel 21, lid 5, vijfde alinea, van die richtlijn in het inspectieprogramma wordt geïntegreerd.

6. De planten worden alleen uitgeplant op bedrijven die officieel zijn geregistreerd en erkend in het kader van deze machtiging.

De persoon die de planten wil uitplanten, stelt de verantwoordelijke officiële instanties van de lidstaat waarin die bedrijven zich bevinden, vooraf in kennis van de naam en het adres van de eigenaar van die bedrijven.

Als de planten worden uitgeplant in een andere lidstaat dan die welke van de machtiging gebruikmaakt, stellen de verantwoordelijke officiële instanties van de lidstaat die van de machtiging gebruikmaakt, de verantwoordelijke officiële instanties van de lidstaat waarin de planten moeten worden uitgeplant, in kennis van de naam en het adres van de bedrijven waarop de planten zullen worden uitgeplant. Zij delen deze informatie mee zodra zij de in punt 4 bedoelde voorafgaande kennisgeving van de importeur ontvangen.

7. De verantwoordelijke officiële instanties zien erop toe dat alle planten die niet overeenkomstig punt 6 zijn uitgeplant, onder hun toezicht officieel worden vernietigd.

Er worden gegevens over het aantal vernietigde planten bijgehouden, die desgevraagd ter beschikking van de Commissie worden gesteld.

8. In de groeiperiode na de invoer wordt een adequaat percentage van de planten door de verantwoordelijke officiële instanties van de lidstaat waarin de planten worden uitgeplant, op passende tijden op de in punt 6 bedoelde bedrijven visueel geïnspecteerd op schadelijke organismen of door schadelijke organismen veroorzaakte tekenen of symptomen. De bij deze visuele inspectie ontdekte schadelijke organismen die tekenen of symptomen hebben veroorzaakt, worden aan de hand van passende tests geïdentificeerd. Planten die bij deze inspecties of tests niet vrij zijn bevonden van de in punt 1, onder c), bedoelde schadelijke organismen, worden onmiddellijk onder toezicht van de verantwoordelijke officiële instanties vernietigd. De Commissie wordt hiervan onmiddellijk in kennis gesteld.