Home

Verordening (EG) nr. 519/2004 van de Commissie van 19 maart 2004 houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 800/1999 ten aanzien van de uitvoer van producten van de sector melk en zuivelproducten

Verordening (EG) nr. 519/2004 van de Commissie van 19 maart 2004 houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 800/1999 ten aanzien van de uitvoer van producten van de sector melk en zuivelproducten

Verordening (EG) nr. 519/2004 van de Commissie van 19 maart 2004 houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 800/1999 ten aanzien van de uitvoer van producten van de sector melk en zuivelproducten

Publicatieblad Nr. L 083 van 20/03/2004 blz. 0004 - 0005


Verordening (EG) nr. 519/2004 van de Commissie

van 19 maart 2004

houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 800/1999 ten aanzien van de uitvoer van producten van de sector melk en zuivelproducten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten(1), en met name op artikel 31, lid 10, derde streepje, en artikel 31, lid 14,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) In artikel 31, lid 10, derde streepje, van Verordening (EG) nr. 1255/1999 is bepaald dat in geval van een gedifferentieerde restitutie de restitutie wordt uitbetaald wanneer is aangetoond dat de producten de op het certificaat vermelde bestemming of een andere bestemming waarvoor een restitutie is vastgesteld, hebben bereikt. Van deze regel kan worden afgeweken voorzover wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden die gelijke waarborgen bieden.

(2) In artikel 18, lid 1, van Verordening (EG) nr. 800/1999 van de Commissie van 15 april 1999 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten(2) is bepaald dat, in geval van een gedifferentieerde restitutie, een deel van de restitutie wordt betaald zodra het bewijs is geleverd dat het product het douanegebied van de Gemeenschap heeft verlaten, en in artikel 18, lid 2, is bepaald dat in dat geval dit deel van de restitutie wordt berekend aan de hand van de laagste restitutievoet.

(3) Bij Verordening (EEG) nr. 776/78 van de Commissie van 18 april 1978 met betrekking tot de toepassing van de laagste restitutievoet bij uitvoer van zuivelproducten en tot intrekking of wijziging van enkele verordeningen(3) is voorzien in uitzonderingen bij de vaststelling van de laagste restitutievoet. Artikel 1 van die verordening is gebaseerd op in het kader van bijzondere regelingen getroffen maatregelen inzake de uitvoer van bepaalde kaassoorten naar Zwitserland, overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 1953/82 van de Commissie van 6 juli 1982 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de uitvoer van bepaalde kaassoorten naar sommige derde landen(4). Aangezien sedertdien deze bijzondere regelingen bij Verordening (EG) nr. 823/96 zijn ingetrokken en de restituties voor kaassoorten die naar diverse derde landen worden uitgevoerd, zijn vastgesteld op nul, is artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 776/78 overbodig geworden.

(4) Voor de uitvoer naar de Verenigde Staten bestaan voor bepaalde zuivelproducten gevallen van niet-vaststelling van de restitutie. Bij artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 776/78 is voorzien in een uitzondering voor de vaststelling van de laagste restitutievoet, aangezien de in de Verenigde Staten ingestelde maatregelen aanvankelijk waarborgden dat de producten waarvoor voor andere bestemmingen een restitutie werd betaald, niet konden worden ingevoerd in de Verenigde Staten. Terwijl aanvankelijk invoer buiten de quota uit de Gemeenschap in de Verenigde Staten niet was toegestaan, is het sinds de sluiting van de Landbouwovereenkomst in het kader van de GATT in 1995 evenwel mogelijk zuivelproducten in te voeren in de Verenigde Staten in het kader van ruimere quota en buiten deze quota. Aangezien de waarborgen om uitvoer met restitutie uit de Gemeenschap naar de Verenigde Staten te voorkomen niet meer bestaan en de cijfers met betrekking tot de uitvoer uit de Gemeenschap van bepaalde zuivelproducten van de GN-codes 0401, 0402, 0403, 0404 en 0405 naar de Verenigde Staten lager zijn dan de cijfers van de Verenigde Staten met betrekking tot de invoer voor consumptie in de Verenigde Staten van dezelfde producten uit de Gemeenschap, heeft artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 776/78 geen reden van bestaan meer.

(5) Derhalve moet Verordening (EEG) nr. 776/78 worden ingetrokken.

(6) De consequentie van deze intrekking is dat voor de toepassing van artikel 18, lid 2, van Verordening (EG) nr. 800/1999 rekening moet worden gehouden met de niet-vaststelling van een restitutie voor de betrokken producten die bestemd zijn voor de Verenigde Staten, en dat geen deel van de restitutie wordt betaald zodra het product het douanegebied van de Gemeenschap heeft verlaten en dat de betaling van de restitutie is onderworpen aan de aanvullende voorwaarden die zijn vastgesteld in de artikelen 15 en 16 van die verordening.

(7) Het feit dat de betaling van de restituties is onderworpen aan de voorwaarden van de artikelen 15 en 16 van Verordening (EG) nr. 800/1999 betekent een ingrijpende aanpassing van het administratieve beheer voor zowel de nationale beheersinstanties als voor de marktdeelnemers en heeft derhalve aanzienlijke gevolgen op administratief en financieel gebied. Het verkrijgen van het bewijs als bedoeld in artikel 16 van die verordening kan in bepaalde landen zorgen voor grote administratieve problemen.

(8) In artikel 16 van Verordening (EG) nr. 800/1999 is aangegeven welke documenten, ingeval de restitutievoet naar bestemming is gedifferentieerd, als bewijs kunnen dienen dat de douaneformaliteiten voor invoer in een derde land zijn vervuld. Volgens die bepaling kan de Commissie bepalen dat in nader vast te stellen bijzondere gevallen het bewijs van invoer als bedoeld in dat artikel kan worden geleverd door overlegging van een bijzonder document of anderszins.

(9) Ter verlichting van de financiële en administratieve problemen voor de marktdeelnemers die vóór de inwerkingtreding van de nieuwe regeling contracten hebben gesloten, en om de beheersinstanties en de marktdeelnemers in staat te stellen deze nieuwe regeling op te zetten voor de betrokken producten en de nodige procedures in te voeren om alle formaliteiten goed te laten verlopen, moet worden voorzien in een overgangsperiode gedurende welke de bewijsvoering dat de douaneformaliteiten bij invoer zijn vervuld, gemakkelijker is.

(10) Bij Verordening (EG) nr. 351/2004 van de Commissie van 26 februari 2004 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer in de sector melk en zuivelproducten(5) worden met ingang van 27 februari 2004 de restituties voor alle zuivelproducten gedifferentieerd naar bestemming. De bepalingen van de onderhavige verordening die betrekking hebben op het bewijs dat de douaneformaliteiten bij invoer in een derde land zijn vervuld, moeten met ingang van dezelfde datum van toepassing worden.

(11) Het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EEG) nr. 776/78 wordt ingetrokken.

Artikel 2

Bij de uitvoer van producten van de GN-codes 0401 tot en met 0405 overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1255/1999, waarvoor de exporteur geen bewijs als bedoeld in artikel 16, lid 1, van Verordening (EG) nr. 800/1999 kan overleggen, wordt aangenomen dat het product in een derde land is ingevoerd wanneer een kopie van het vervoersdocument en een van de documenten als bedoeld in artikel 16, lid 2, van Verordening (EG) nr. 800/1999 worden overgelegd.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 2 is van toepassing op uitvoeraangiften die tussen 27 februari en 31 december 2004 zijn aanvaard.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 maart 2004.

Voor de Commissie

Franz Fischler

Lid van de Commissie

(1) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 186/2004 van de Commissie (PB L 29 van 3.2.2004, blz. 6).

(2) PB L 102 van 17.4.1999, blz. 11. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2010/2003 (PB L 297 van 15.11.2003, blz. 13).

(3) PB L 105 van 19.4.1978, blz. 5. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2931/95 (PB L 307 van 20.12.1995, blz. 10).

(4) PB L 212 van 21.7.1982, blz. 5. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3337/94 (PB L 350 van 31.12.1994, blz. 66) en ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 823/96 (PB L 111 van 4.5.1996, blz. 9).

(5) PB L 60 van 27.2.2004, blz. 46.