De onderhavige verordening bevat uitvoeringsbepalingen betreffende de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (hierna „het geïntegreerd systeem” genoemd) als bedoeld in titel II van Verordening (EG) nr. 1782/2003. Zij geldt onverminderd de specifieke bepalingen van de verordeningen inzake de afzonderlijke steunregelingen.
Verordening (EG) Nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers
Verordening (EG) Nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001(1), en met name op artikel 7, lid 1, artikel 10, lid 3, artikel 24, lid 2, artikel 34, lid 2, artikel 52, lid 2, artikel 145, onder b), c), d), g), j), k), l), m), n) en p),
Overwegende hetgeen volgt:
Bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 zijn de bedrijfstoeslagregeling en ook bepaalde andere regelingen inzake rechtstreekse betalingen ingesteld. Tevens zijn bij die verordening verscheidene bestaande regelingen inzake rechtstreekse betalingen samengevoegd. Bovendien is bij die verordening het beginsel ingevoerd dat kortingen of uitsluitingen worden toegepast ten aanzien van de rechtstreekse betalingen aan een landbouwer die niet voldoet aan bepaalde voorwaarden op het gebied van de volksgezondheid, de diergezondheid en de gezondheid van planten, het milieu en het dierenwelzijn („randvoorwaarden”).
Voor de regelingen inzake rechtstreekse betalingen, die zijn ingevoerd als gevolg van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 1992 en verder zijn ontwikkeld op grond van de Agenda 2000-maatregelen, is een geïntegreerd beheers- en controlesysteem (hierna het „geïntegreerd systeem” genoemd) toegepast. Dat systeem is een doeltreffend en doelmatig middel voor de tenuitvoerlegging van de regelingen inzake rechtstreekse betalingen gebleken. Verordening (EG) nr. 1782/2003 bouwt voort op dat systeem en schrijft het gebruik ervan voor bij het beheer en de controle met betrekking tot enerzijds de bij die verordening vastgestelde regelingen inzake rechtstreekse betalingen, maar anderzijds ook de nakoming van de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden.
Daarom is het dienstig Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen(2) in te trekken en de onderhavige verordening te baseren op de beginselen zoals neergelegd in Verordening (EG) nr. 2419/2001.
Duidelijkheidshalve dienen bepaalde begrippen te worden omschreven.
Verordening (EG) nr. 1782/2003 legt de lidstaten en de individuele landbouwers als onderdeel van de randvoorwaarden bepaalde verplichtingen op ten aanzien van de handhaving van blijvend grasland. Het is noodzakelijk nadere regels vast te stellen voor de bepaling van het aandeel blijvend grasland in het in de totale oppervlakte landbouwgrond dat moet worden gehandhaafd, en aan te geven welke individuele verplichtingen door de landbouwers moeten worden nagekomen wanneer blijkt dat het aldus bepaalde aandeel van het blijvend grasland terugloopt.
Om een doeltreffende controle mogelijk te maken en te voorkomen dat meerdere steunaanvragen worden ingediend bij verschillende betaalorganen binnen één lidstaat, moeten de lidstaten een enkel systeem opzetten om de identiteit te registreren van de landbouwers die onder het geïntegreerd systeem vallende steunaanvragen indienen.
Er zijn nadere regels nodig met betrekking tot het systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond dat de lidstaten overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 moeten toepassen. Volgens dat artikel moet daarbij gebruik worden gemaakt van technieken op basis van een geautomatiseerd geografisch informatiesysteem (GIS). Verduidelijkt dient te worden op welk niveau dat systeem moet worden toegepast en hoe gedetailleerd de in het GIS beschikbare gegevens moeten zijn.
Bovendien moet als gevolg van de invoering van een areaalbetaling voor noten bij titel IV, hoofdstuk 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 een nieuwe informatielaag in het GIS worden opgenomen. Het is echter dienstig de lidstaten met een gegarandeerd maximumareaal van niet meer dan 1 500 ha van deze verplichting vrij te stellen en in plaats daarvan een hoger percentage controles ter plaatse voor te schrijven.
Voor een behoorlijke tenuitvoerlegging van de bij titel III van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde bedrijfstoeslagregeling dienen de lidstaten een identificatie- en registratiesysteem op te zetten waarbij de toeslagrechten traceerbaar moeten zijn en dat het onder meer mogelijk maakt kruiscontroles te verrichten om de voor de bedrijfstoeslagregeling aangegeven oppervlakten te vergelijken met de toeslagrechten waarover elke landbouwer beschikt, en om de verschillende toeslagrechten als zodanig onderling te vergelijken.
Voor het toezicht op de nakoming van de verschillende verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden moeten een controlesysteem en passende sancties worden ingevoerd. Het is in dit verband noodzakelijk dat verschillende autoriteiten binnen de lidstaten gegevens uitwisselen over de steunaanvragen, de steekproeven voor controledoeleinden, de resultaten van de controles ter plaatse, enz. Aangegeven dient te worden wat de basiselementen van een dergelijk systeem moeten zijn.
Om tot de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap bij te dragen dient te worden bepaald dat de betalingen op grond van Verordening (EG) nr. 1782/2003 pas mogen worden verricht wanneer de controles met betrekking tot de subsidiabiliteitscriteria zijn voltooid.
Verordening (EG) nr. 1782/2003 biedt de lidstaten een keuzevrijheid wat de toepassing van sommige van de bij die verordening vastgestelde steunregelingen betreft. Daarom moeten in de onderhavige verordening bepalingen worden opgenomen om te voorzien in de beheers- en controlebehoeften bij elke keuze die kan worden gemaakt. Bijgevolg zijn dergelijke bepalingen in de onderhavige verordening slechts van toepassing voorzover de lidstaten de betrokken keuzen hebben gemaakt.
Ter wille van doeltreffende controles moeten elke vorm van grondgebruik en elk gebruik van de betrokken steunregelingen tegelijk worden aangegeven. Daarom moet worden voorzien in de indiening van een verzamelsteunaanvraag die alle op enigerlei wijze oppervlaktegebonden steunaanvragen omvat.
Bovendien moeten zelfs de landbouwers die geen van de onder de verzamelaanvraag vallende steunbedragen aanvragen, een verzamelaanvraagformulier indienen indien zij over landbouwgrond beschikken.
Overeenkomstig artikel 34, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 kunnen de lidstaten voor de indiening van de steunaanvragen in het kader van de bedrijfstoeslagregeling geen latere uiterste datum vaststellen dan 15 mei van het betrokken jaar. Omdat alle oppervlaktegebonden steunaanvragen deel uitmaken van de verzamelaanvraag, dient deze regel ook te worden toegepast voor alle andere oppervlaktegebonden steunaanvragen. In verband met de bijzondere klimaatgesteldheid in Finland en Zweden dient deze lidstaten op grond van de tweede alinea van de genoemde bepaling te worden toegestaan een latere uiterste datum vast te stellen, die echter niet later dan 15 juni mag zijn. Bovendien moet diezelfde rechtsgrond worden gebruikt om te voorzien in de mogelijkheid van incidentele afwijkingen voor het geval dat in de toekomst de weersomstandigheden in een bepaald jaar een dergelijke afwijking nodig maken.
De landbouwer dient in de verzamelaanvraag niet alleen de oppervlakte die hij voor landbouwdoeleinden gebruikt, maar ook zijn toeslagrechten aan te geven. Bovendien moet worden verlangd dat samen met de verzamelaanvraag ook alle eventuele specifieke informatie met betrekking tot de productie van hennep, durumtarwe, rijst, noten, energiegewassen, zetmeelaardappelen en zaaizaad wordt verstrekt.
Ter vereenvoudiging van de aanvraagprocedures en overeenkomstig artikel 22, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 dient er in deze context voor te worden gezorgd dat de lidstaten de landbouwer zoveel mogelijk voorgedrukte informatie verstrekken.
Met het oog op een doeltreffend toezicht moet elke lidstaat bovendien de minimumomvang bepalen van de percelen landbouwgrond waarvoor een steunaanvraag kan worden ingediend.
Voorts dient te worden bepaald dat in het verzamelaanvraagformulier ook de oppervlakten moeten worden aangegeven waarvoor geen steun wordt aangevraagd. Afhankelijk van de vorm van grondgebruik kan het belangrijk zijn over exacte informatie te beschikken en daarom dienen bepaalde vormen van grondgebruik afzonderlijk te worden aangegeven, terwijl andere samen in één rubriek kunnen worden aangegeven. Toegestaan dient echter te worden dat van dit voorschrift wordt afgeweken in het geval dat de lidstaten de betrokken informatie reeds ontvangen.
Om de landbouwers zoveel mogelijk flexibiliteit te bieden bij de planning van het grondgebruik dient hun te worden toegestaan om hun verzamelaanvraag te wijzigen tot de data waarop normaliter de inzaai plaatsvindt, mits alle bijzondere voorschriften in het kader van de verschillende steunregelingen in acht worden genomen en mits voor het gedeelte van de aanvraag waarop de wijziging betrekking heeft, de bevoegde autoriteit de landbouwer nog niet over fouten in de verzamelaanvraag heeft geïnformeerd en hem evenmin kennis heeft gegeven van een te verrichten controle ter plaatse waarbij vervolgens fouten aan het licht komen. Na de wijziging moet de mogelijkheid worden geboden om de desbetreffende bewijsstukken of contracten die moeten worden ingediend, aan te passen.
Voor het geval een lidstaat ervoor kiest de verschillende steunregelingen voor dieren toe te passen, dienen gemeenschappelijke bepalingen te worden vastgesteld met betrekking tot de in de steunaanvragen voor dieren op te nemen gegevens.
Op grond van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad(3) moeten de rundveehouders gegevens over hun runderen meedelen aan een gecomputeriseerd gegevensbestand. Volgens artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 kunnen premies in het kader van de steunregelingen voor rundvee alleen worden betaald voor dieren die naar behoren geïdentificeerd en geregistreerd zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1760/2000. Het gecomputeriseerde gegevensbestand is ook van groot belang geworden voor het beheer van de steunregelingen. Daarom moet de landbouwers die op grond van de betrokken steunregelingen aanvragen indienen, tijdig toegang tot de relevante informatie worden verleend.
Mits het gecomputeriseerde gegevensbestand betrouwbaar is, moeten de lidstaten worden gemachtigd de informatie in dat gegevensbestand te gebruiken om vereenvoudigde aanvraagprocedures in te voeren. Voorzien dient te worden in verschillende keuzemogelijkheden voor de lidstaten om de informatie in het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen te gebruiken voor de indiening en het beheer van steunaanvragen. Verduidelijkt dient echter te worden dat in het geval dat die keuzemogelijkheden inhouden dat de landbouwer de runderen waarvoor hij de premies aanvraagt, niet individueel hoeft te identificeren, elk potentieel premiabel dier ten aanzien waarvan onregelmatigheden worden ontdekt wat de naleving van de identificatie- en registratieregeling betreft, voor de toepassing van sancties kan worden beschouwd als een dier waarvoor steun is aangevraagd.
Voorschriften moeten worden vastgesteld met betrekking tot de indiening en de inhoud van de aanvragen om de melkpremie en de bijbehorende extra betalingen.
Het algemene kader dient te worden vastgesteld voor de invoering van vereenvoudigde procedures voor de communicatie tussen de landbouwer en de autoriteiten van de lidstaat. Dit kader dient met name te voorzien in de mogelijkheid gebruik te maken van elektronische middelen. Evenwel dient in het bijzonder te zijn gegarandeerd dat de aldus verstrekte gegevens volkomen betrouwbaar zijn en dat de betrokken procedures zonder enige discriminatie tussen landbouwers worden toegepast.
Steunaanvragen die kennelijke fouten bevatten, moeten te allen tijde verbeterd kunnen worden.
Inachtneming van de termijnen voor de indiening van de steunaanvragen, wijzigingen van de verzamelaanvragen en de bewijsstukken, contracten of aangiften is absoluut noodzakelijk om de nationale overheidsdiensten in staat te stellen doeltreffende controles op de juistheid van de steunaanvragen te programmeren en vervolgens uit te voeren. Daarom moet worden bepaald binnen welke termijnen een te late indiening nog aanvaardbaar is. Bovendien moeten kortingen worden toegepast om de landbouwers ertoe aan te zetten de termijnen in acht te nemen.
De landbouwers moeten hun steunaanvragen te allen tijde geheel of gedeeltelijk kunnen intrekken mits de bevoegde autoriteit voor het gedeelte van de aanvraag waarop de intrekking betrekking heeft, de landbouwer nog niet over fouten in de steunaanvraag heeft geïnformeerd en hem evenmin kennis heeft gegeven van een te verrichten controle ter plaatse die vervolgens fouten aan het licht brengt.
Op de naleving van de bepalingen van de steunregelingen die in het kader van het geïntegreerd systeem worden beheerd, dient een doeltreffend toezicht te worden uitgeoefend. Daartoe en met het oog op een geharmoniseerd toezichtniveau in alle lidstaten moeten de criteria en technische procedures voor de uitvoering van administratieve controles en van controles ter plaatse tot in de details worden aangegeven niet alleen ten aanzien van de subsidiabiliteitscriteria die voor de steunregelingen zijn vastgesteld, maar ook ten aanzien van de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden. Wat de controles op de inachtneming van de subsidiabiliteitscriteria betreft, moeten de controles ter plaatse bovendien in de regel onaangekondigd worden uitgevoerd. Waar dat dienstig is, moeten de lidstaten de verschillende controles in het kader van deze verordening combineren.
Het minimumaantal landbouwers bij wie in het kader van de verschillende steunregelingen controles ter plaatse moeten worden verricht, dient te worden bepaald. Voor het geval dat lidstaten kiezen voor toepassing van de verschillende steunregelingen voor dieren, moet ten aanzien van de landbouwers die steun in het kader van die regelingen aanvragen, een geïntegreerde bedrijfsgerichte aanpak worden voorgeschreven.
De constatering van belangrijke onregelmatigheden moet tot gevolg hebben dat in het lopende en het volgende jaar meer controles ter plaatse worden verricht om een aanvaardbare mate van zekerheid omtrent de juistheid van de betrokken steunaanvragen te verkrijgen.
De steekproef die overeenkomt met het minimumpercentage controles ter plaatse, moet gedeeltelijk op basis van een risicoanalyse en gedeeltelijk op aselecte wijze worden getrokken. De belangrijkste factoren waarmee bij de risicoanalyse rekening moet worden gehouden, dienen te worden gepreciseerd.
Controles ter plaatse bij landbouwers die steunaanvragen indienen, hoeven niet noodzakelijk op elk individueel dier of perceel landbouwgrond te worden uitgevoerd. In bepaalde gevallen kunnen steekproefcontroles worden verricht. Waar dit is toegestaan, moet de steekproef echter groot genoeg zijn om betrouwbare en representatieve resultaten te garanderen wat de te verschaffen mate van zekerheid betreft. In sommige gevallen kan het nodig zijn de steekproef tot een volledige controle uit te breiden. De lidstaten dienen de criteria voor de keuze van de te controleren steekproef vast te stellen.
Voor een doeltreffende controle ter plaatse is het belangrijk dat het personeel dat de controles uitvoert, wordt geïnformeerd over de reden om de betrokken landbouwer voor de controle ter plaatse te selecteren. De lidstaten dienen aantekening te houden van die informatie.
Bovendien moeten, om de nationale autoriteiten en alle bevoegde communautaire autoriteiten in staat te stellen vervolgactiviteiten te ontplooien naar aanleiding van de verrichte controles ter plaatse, de bijzonderheden over de controles worden opgetekend in een controleverslag. De landbouwer of een vertegenwoordiger dient in de gelegenheid te worden gesteld het verslag te ondertekenen. In het geval van controles door middel van teledetectie dient de lidstaten echter te worden toegestaan dit recht uitsluitend te verlenen wanneer de controle onregelmatigheden aan het licht brengt. Ongeacht de aard van de controle ter plaatse, moet bij ontdekking van onregelmatigheden een kopie van het verslag aan de landbouwer worden verstrekt.
Controles ter plaatse met betrekking tot oppervlakten bestaan in de regel uit twee delen, waarvan het eerste verificaties en metingen van de aangegeven percelen landbouwgrond op basis van grafisch materiaal, luchtfoto’s, enz. betreft. Het tweede deel omvat een fysieke inspectie van de percelen om de werkelijke grootte van de aangegeven percelen landbouwgrond en, afhankelijk van de betrokken steunregeling, de aanwezigheid en de aard van het aangegeven gewas te controleren. Zo nodig moeten metingen worden verricht. De fysieke inspectie te velde mag worden uitgevoerd op basis van een steekproef.
Nadere voorschriften met betrekking tot de constatering van de oppervlakten en de meetmethoden moeten worden vastgesteld. Blijkens de ervaring moet, in het geval dat steun wordt betaald voor de productie van bepaalde gewassen, voor de constatering van de voor areaalbetalingen in aanmerking komende oppervlakte van percelen landbouwgrond worden bepaald wat de aanvaardbare breedte is van bepaalde elementen van de percelen, in het bijzonder heggen, sloten en muren. Met het oog op specifieke milieueisen dient enige flexibiliteit te worden toegestaan binnen de grenzen die in aanmerking zijn genomen bij de vaststelling van de regionale opbrengsten.
Ten aanzien van de oppervlakten die worden aangegeven om steun in het kader van de bedrijfstoeslagregeling te ontvangen, dient echter een andere aanpak te worden gehanteerd omdat de betrokken betalingen niet langer aan een productieverplichting zijn gekoppeld.
Wegens de bijzondere kenmerken van de steunregeling voor zaaizaad waarin artikel 99 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 voorziet, dienen voor die regeling bijzondere controlebepalingen te worden vastgesteld.
De voorwaarden waaronder controles ter plaatse door middel van teledetectie mogen worden uitgevoerd, moeten worden vastgesteld en bepaald dient te worden dat fysieke controles moeten worden verricht in het geval dat foto-interpretatie geen duidelijke resultaten oplevert.
In artikel 52 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 is bepaald dat ingeval een landbouwer hennep teelt op percelen die zijn aangegeven in het kader van de bedrijfstoeslagregeling, bijzondere controles worden verricht op het gehalte aan tetrahydrocannabinol (THC) van de hennep. De nadere voorschriften voor die controles moeten worden vastgesteld.
Voor het geval dat een lidstaat kiest voor toepassing van de verschillende steunregelingen voor dieren, dient te worden bepaald op welke tijdstippen de controles ter plaatse bij de aanvragers van steun in het kader van die steunregelingen moeten worden verricht en wat zij minimaal moeten inhouden. Voor een doeltreffende controle op de juistheid van de aangiften in de steunaanvragen en van de meldingen aan het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen is het van essentieel belang dat een groot deel van die controles ter plaatse wordt uitgevoerd gedurende de periode waarin de dieren nog op het bedrijf moeten worden aangehouden.
Voor het geval dat een lidstaat kiest voor toepassing van de verschillende steunregelingen voor rundvee, moet, aangezien op grond van artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 een behoorlijke identificatie en registratie van de runderen een voorwaarde voor subsidiabiliteit is, worden bepaald dat de communautaire steun alleen voor behoorlijk geïdentificeerde en geregistreerde runderen wordt toegekend. Ook runderen waarvoor nog geen steunaanvraag is ingediend maar waarvoor dit in de toekomst het geval zou kunnen zijn, moeten in dit opzicht worden gecontroleerd omdat als gevolg van de opzet van verscheidene van de steunregelingen voor rundvee in veel gevallen pas steun voor runderen wordt aangevraagd nadat deze het bedrijf reeds hebben verlaten.
Voor het geval dat een lidstaat kiest voor toepassing van de slachtpremie, moeten bijzondere voorschriften worden vastgesteld voor controles in de slachthuizen om na te gaan of de dieren waarvoor deze premie is aangevraagd, wel degelijk daarvoor in aanmerking komen en of de informatie in het gecomputeriseerde gegevensbestand correct is. De lidstaten moeten kunnen kiezen uit twee verschillende grondslagen voor de selectie van de aan dergelijke controles te onderwerpen slachthuizen.
In dat geval zijn voor de slachtpremie die na uitvoer van de betrokken runderen wordt toegekend, bijzondere bepalingen nodig naast de communautaire controlebepalingen inzake de uitvoer in het algemeen, omdat er verschillen zijn wat de controledoelstellingen betreft.
Voorzover nodig moeten de controlevoorschriften inzake de steun voor dieren ook gelden voor de in artikel 133 van Verordening (EG) nr 1782/2003 bedoelde extra betalingen.
Bijzondere controlebepalingen zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1082/2003 van de Commissie van 23 juni 2003 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad inzake de minimaal te verrichten controles overeenkomstig de identificatie- en registratieregeling voor runderen(4). Wanneer op grond van die verordening controles worden verricht, moeten de resultaten daarvan ten behoeve van het geïntegreerd systeem worden opgenomen in het controleverslag.
Wat de aanvragen om de melkpremie en de bijbehorende extra betalingen betreft, zijn de belangrijkste subsidiabiliteitscriteria de hoeveelheid melk die mag worden geproduceerd binnen de referentiehoeveelheid waarover de landbouwer beschikt, en de vraag of de landbouwer daadwerkelijk een melkproducent is. De referentiehoeveelheid is bekend bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat. De belangrijkste voorwaarde waarvan de inachtneming ter plaatse moet worden gecontroleerd, is daarom de voorwaarde dat de landbouwer een melkproducent moet zijn. Daarop gerichte controles kunnen met name worden uitgevoerd op basis van de boekhouding of andere registers van de landbouwer.
Bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 zijn verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden ingevoerd voor de landbouwers die steun ontvangen in het kader van welke dan ook van de in bijlage I bij die verordening genoemde regelingen inzake rechtstreekse betalingen. Die verordening voorziet in een stelsel van kortingen en uitsluitingen voor het geval dat niet aan die verplichtingen wordt voldaan. De nadere voorschriften voor dat stelsel moeten worden vastgesteld.
Nader geregeld dient te worden welke autoriteiten in de lidstaten de controles betreffende de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden uitvoeren.
In sommige gevallen kan het nuttig zijn dat de lidstaten administratieve controles uitvoeren met betrekking tot de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden. Het is dus dienstig het gebruik van dit controle-instrument op discretionaire basis mogelijk te maken zonder het echter verplicht te stellen voor de lidstaten.
Het minimumpercentage controles op de nakoming van de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden moet worden bepaald. Dat controlepercentage moet worden vastgesteld op 1 % van de landbouwers binnen het bevoegdheidsterrein van elke controleautoriteit, welke 1 % moet worden geselecteerd op basis van een passende risicoanalyse. De steekproef moet worden getrokken hetzij op basis van de steekproeven van landbouwers die zijn geselecteerd voor een controle ter plaatse met betrekking tot de subsidiabiliteitscriteria, hetzij uit de totale populatie van de landbouwers die aanvragen om rechtstreekse betalingen hebben ingediend. In het laatste geval dienen bepaalde subopties te worden toegestaan.
Gezien het uiteenlopende karakter van de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden, dienen de controles ter plaatse in de regel te worden toegespitst op alle verplichtingen waarvan de nakoming ten tijde van het bezoek kan worden gecontroleerd. Ten aanzien van eisen en normen waarvoor inbreuken ten tijde van het bezoek niet duidelijk konden worden vastgesteld, moet de controleur bovendien de gevallen aangeven waarvoor wordt voorgesteld zo nodig verdere controles te verrichten.
Regels voor de opstelling van gedetailleerde specifieke controleverslagen moeten worden vastgesteld. De gespecialiseerde controleurs in het veld moeten melding maken van alle eventuele bevindingen en ook van de ernst daarvan om het betaalorgaan in staat te stellen de betrokken kortingen vast te stellen of in voorkomend geval tot uitsluiting van het ontvangen van rechtstreekse betalingen te besluiten.
Om de financiële belangen van de Gemeenschap doeltreffend te beschermen moeten passende maatregelen ter bestrijding van onregelmatigheden en fraude worden genomen. Voor de onderscheiden steunregelingen in kwestie moeten afzonderlijke bepalingen worden vastgesteld ten aanzien van geconstateerde onregelmatigheden op het gebied van de subsidiabiliteitscriteria.
Met het bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 ingevoerde stelsel van kortingen en uitsluitingen met betrekking tot de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden wordt echter een ander doel nagestreefd, namelijk de landbouwers een stimulans te geven om de reeds bestaande regelgeving op de verschillende terreinen van de randvoorwaarden na te leven.
De kortingen en uitsluitingen moeten worden vastgesteld met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel en, wat de subsidiabiliteitscriteria betreft, van de bijzondere problemen in geval van overmacht en uitzonderlijke omstandigheden en in geval van natuurlijke omstandigheden. Wat de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden betreft, mogen kortingen en uitsluitingen alleen worden toegepast als de landbouwer nalatig is geweest of met opzet heeft gehandeld. De kortingen en uitsluitingen moeten worden gedifferentieerd naar gelang van de ernst van de onregelmatigheid en dienen te gaan tot de volledige uitsluiting van een of meer steunregelingen gedurende een bepaalde periode. Wat de subsidiabiliteitscriteria betreft, dient bij de vaststelling van de kortingen en uitsluitingen rekening te worden gehouden met de bijzondere kenmerken van de verschillende steunregelingen.
Wat steunaanvragen voor oppervlakten betreft, hebben onregelmatigheden normaliter betrekking op delen van die oppervlakten. Daarom kan een te hoge aangifte voor een bepaald perceel worden gecompenseerd door een te lage aangifte voor andere percelen die tot dezelfde gewasgroep behoren. Bepaald dient te worden dat de steunaanvragen binnen een bepaalde tolerantiemarge alleen worden aangepast aan de feitelijk geconstateerde oppervlakte en dat slechts met de toepassing van kortingen wordt begonnen zodra die marge is overschreden.
Daarom moet worden bepaald welke oppervlakten tot dezelfde gewasgroep behoren. In het kader van de bedrijfstoeslagregeling aangegeven oppervlakten dienen in beginsel tot dezelfde gewasgroep te behoren. Bijzondere voorschriften moeten echter worden vastgesteld om uit te maken welke van de betrokken toeslagrechten zijn geactiveerd in het geval dat een verschil wordt vastgesteld tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte. Bovendien moeten overeenkomstig artikel 54, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 de braakleggingstoeslagrechten worden geactiveerd vóór alle andere toeslagrechten. In deze context moeten bepalingen worden vastgesteld voor twee situaties. In de eerste plaats moet een oppervlakte die ter activering van braakleggingstoeslagrechten als braakgelegd is aangegeven maar in werkelijkheid niet blijkt te zijn braakgelegd, van de in het kader van de bedrijfstoeslagregeling aangegeven totale oppervlakte worden afgetrokken als niet-geconstateerde oppervlakte. In de tweede plaats moet voor de oppervlakte die overeenkomt met braakleggingstoeslagrechten die niet worden geactiveerd, fictief op dezelfde wijze worden gehandeld indien tegelijkertijd dankzij die oppervlakte andere toeslagrechten worden geactiveerd.
Speciale bepalingen zijn nodig om rekening te houden met de bijzondere aspecten van de steunaanvragen in het kader van de steunregelingen voor zetmeelaardappelen en zaaizaad. Voor het geval dat een lidstaat kiest voor toepassing van de verschillende steunregelingen voor dieren, dient te worden bepaald dat ten aanzien van landbouwers die steun voor dieren aanvragen en daartoe een te hoog voederareaal aangeven, geen sancties worden toegepast indien de te hoge aangifte niet tot een te hoge betaling voor dieren leidt.
Wat steunaanvragen voor dieren betreft, heeft een onregelmatigheid tot gevolg dat het betrokken dier niet subsidiabel is. Kortingen moeten worden toegepast vanaf het eerste dier waarvoor een onregelmatigheid wordt ontdekt, maar wanneer voor niet meer dan drie dieren onregelmatigheden worden ontdekt, moet de sanctie minder streng zijn ongeacht om welk percentage van de dieren het gaat. In alle andere gevallen moet de hoogte van de sanctie afhankelijk zijn van het percentage dieren waarvoor onregelmatigheden worden ontdekt.
De landbouwers moet worden toegestaan de runderen en de schapen en geiten te vervangen binnen de grenzen zoals aangegeven in de desbetreffende sectorale voorschriften. Wanneer een landbouwer als gevolg van natuurlijke omstandigheden niet kan voldoen aan de uit de sectorale voorschriften voortvloeiende verplichtingen tot het aanhouden van dieren, dienen geen kortingen of uitsluitingen te worden toegepast.
Voor het geval dat een lidstaat kiest voor toepassing van de slachtpremie, dient wegens het belang van de slachthuizen voor het behoorlijk functioneren van sommige van de steunregelingen voor rundvee ook een regeling te worden getroffen voor het opleggen van sancties aan slachthuizen die door grove nalatigheid of met opzet met valse verklaringen of aangiften komen.
Bij onregelmatigheden met betrekking tot de in artikel 133 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde extra betalingen dienen de lidstaten sancties toe te passen die gelijkwaardig zijn aan die welke voor de steunregelingen voor oppervlakten en dieren gelden, tenzij zulks niet adequaat zou zijn. In dit laatste geval dient de lidstaat passende gelijkwaardige sancties toe te passen.
Er moeten kortingen en sancties met betrekking tot de melkpremie en de bijbehorende extra betalingen worden vastgesteld voor het geval dat een landbouwer die deze steun aanvraagt, niet voldoet aan zijn verplichting melk te produceren.
Wat de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden betreft, dienen de kortingen en uitsluitingen niet alleen overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel te worden gedifferentieerd, maar dient ook te worden bepaald dat herhaalde inbreuken op dezelfde verplichting in het kader van de randvoorwaarden op een gegeven ogenblik, nadat de landbouwer een voorafgaande waarschuwing is gegeven, worden behandeld als een opzettelijke niet-naleving.
In de regel dienen geen kortingen of uitsluitingen met betrekking tot de subsidiabiliteitscriteria te worden toegepast indien de landbouwer feitelijk juiste gegevens heeft verstrekt of kan bewijzen dat hem geen schuld treft.
Ten aanzien van landbouwers die op enig tijdstip onjuistheden in steunaanvragen melden aan de bevoegde nationale autoriteiten, dienen ongeacht de oorzaak van de onjuistheden geen kortingen of uitsluitingen te worden toegepast mits de landbouwer niet op de hoogte is gebracht van het voornemen van de bevoegde autoriteit een controle ter plaatse uit te voeren en de autoriteit de landbouwer niet reeds van een onregelmatigheid in de aanvraag in kennis heeft gesteld. Hetzelfde dient te gelden voor onjuiste gegevens in het gecomputeriseerde gegevensbestand, zulks enerzijds ten aanzien van runderen waarvoor steun is aangevraagd en waarvoor de betrokken onregelmatigheden niet alleen de niet-naleving van een verplichting in het kader van de randvoorwaarden maar ook een inbreuk op een subsidiabiliteitscriterium betekenen, en anderzijds ten aanzien van runderen waarvoor geen steun is aangevraagd en waarvoor de betrokken onregelmatigheden slechts relevant zijn uit het oogpunt van de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden.
Het beheer van kleine bedragen vormt voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten een zware belasting. Daarom dient de lidstaten te worden toegestaan steunbedragen onder een bepaald minimum niet uit te betalen en geringe bedragen die onverschuldigd zijn betaald, niet terug te vorderen.
Gedetailleerde specifieke bepalingen dienen te worden vastgesteld om te zorgen voor een billijke toepassing van verschillende kortingen die ten aanzien van een of meer steunaanvragen van dezelfde landbouwer moeten worden toegepast. De kortingen en uitsluitingen waarin deze verordening voorziet, moeten worden toegepast onverminderd verdere sancties op grond van welke andere bepalingen van communautair of nationaal recht dan ook.
Wanneer een landbouwer als gevolg van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden niet kan voldoen aan de verplichtingen waarin de sectorale regelgeving voorziet, dient hij zijn recht op betaling van de steun niet te verliezen. Gepreciseerd moet worden welke omstandigheden met name door de bevoegde autoriteiten als uitzonderlijke omstandigheden kunnen worden erkend.
Opdat het beginsel van goede trouw in de hele Gemeenschap op uniforme wijze wordt toegepast wat de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen betreft, dienen de voorwaarden te worden vastgesteld waaronder een beroep op dit beginsel kan worden gedaan, onverminderd de behandeling van de betrokken uitgaven in het kader van de goedkeuring van de rekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid(5).
Geregeld moet worden wat de gevolgen zijn van de overdracht van een bedrijf in zijn geheel waarvoor op grond van de regelingen inzake rechtstreekse betalingen die onder het geïntegreerd systeem vallen, aan bepaalde verplichtingen moet worden voldaan.
In het algemeen dienen de lidstaten alle verdere maatregelen te nemen die voor een behoorlijke toepassing van deze verordening noodzakelijk zijn. Zo nodig moeten de lidstaten elkaar wederzijds bijstaan.
Voorzover dat relevant is, dient de Commissie te worden geïnformeerd over de maatregelen die de lidstaten nemen om hun toepassing van het geïntegreerd systeem te wijzigen. Om de Commissie in staat te stellen een doeltreffend toezicht uit te oefenen op het geïntegreerd systeem, dienen de lidstaten haar bepaalde jaarlijkse controlestatistieken toe te zenden. Bovendien moeten de lidstaten de Commissie informeren over de maatregelen die zij nemen met betrekking tot de instandhouding van blijvend grasland.
Voorschriften moeten worden vastgesteld met betrekking tot de grondslag voor de berekening van de verlagingen die moeten worden toegepast in het kader van de modulatie overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, de verdeelsleutel voor de daaropvolgende toewijzing van de aldus beschikbaar komende financiële middelen en de berekening van het in artikel 12 van die verordening bedoelde extra steunbedrag, waartoe regels moeten worden vastgesteld om te bepalen of de in dat artikel bedoelde drempel van 5 000 € is bereikt.
De onderhavige verordening moet worden toegepast met ingang van 1 januari 2005. Verordening (EG) nr. 2419/2001 moet met ingang van dezelfde datum worden ingetrokken. Die verordening moet echter van toepassing blijven voor de steunaanvragen betreffende verkoopseizoenen of premieperioden die vóór 1 januari 2005 zijn ingegaan. Bijzondere bepalingen zijn nodig om te voorkomen dat kortingen die moeten worden toegepast als gevolg van het bepaalde in Verordening (EG) nr. 2419/2001, door de overgang naar de onderhavige nieuwe regeling achterwege blijven.
[De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor rechtstreekse betalingen],
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
DEEL I WERKINGSSFEER EN ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Werkingssfeer
Artikel 2 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
-
„bouwland”: voor teelt van gewassen gebruikte grond en braakgelegde grond of grond die overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr 1782/2003 in een goede landbouw- en milieuconditie wordt gehouden, of grond onder een kas of onder een vaste of verplaatsbare beschutting;
-
„blijvend grasland”: grond met een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen die gedurende ten minste vijf jaar niet in de vruchtwisseling van het bedrijf wordt opgenomen;
-
„identificatie- en registratieregeling voor runderen”: de bij Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad(6) vastgestelde identificatie- en registratieregeling voor runderen;
-
„oormerk”: het oormerk om dieren individueel te identificeren als bedoeld in artikel 3, onder a), en artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1760/2000;
-
„gecomputeriseerd gegevensbestand voor runderen”: het in artikel 3, onder b), en artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 bedoelde gecomputeriseerde gegevensbestand;
-
„dierpaspoort”: het in artikel 3, onder c), en artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 bedoelde dierpaspoort;
-
„register”: het register dat houders van dieren bijhouden overeenkomstig respectievelijk artikel 4 van Richtlijn 92/102/EEG van de Raad(7), artikel 5 van Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad(8) of artikel 3, onder d), en artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000;
-
„elementen van de identificatie- en registratieregeling voor runderen”: de in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 bedoelde elementen;
-
„identificatiecode”: de in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1760/2000 bedoelde identificatiecode;
-
„onregelmatigheid”: elke niet-inachtneming van de voor de toekenning van de betrokken steun relevante voorschriften;
-
„verzamelaanvraag”: de aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling en de andere oppervlaktegebonden steunregelingen zoals vastgesteld in de titels III en IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003;
-
„oppervlaktegebonden steunregelingen”: de bedrijfstoeslagregeling en alle in titel IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde steunregelingen met uitzondering van de steunmaatregelen die zijn vastgesteld in de hoofdstukken 7, 11 en 12 van die titel;
-
„steunaanvraag voor dieren”: de aanvraag tot betaling van steun op grond van de regeling inzake schapen- en geitenpremies en de regelingen inzake rundvleesbetalingen zoals vastgesteld in hoofdstuk 11, respectievelijk hoofdstuk 12 van titel IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003;
-
„melkpremieaanvraag”: de aanvraag tot betaling van steun op grond van de regeling inzake de melkpremie en de extra betalingen zoals vastgesteld in hoofdstuk 7 van titel IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003;
-
„grondgebruik”: het gebruik van de grond in de zin van het type van gewas of bodembedekker of het ontbreken van een gewas;
-
„steunregelingen voor rundvee”: de in artikel 121 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde steunregelingen;
-
„steunregeling voor schapen en geiten”: de in artikel 111 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde steunregeling;
-
„runderen waarvoor steun is aangevraagd”: runderen waarvoor in het kader van de steunregelingen voor rundvee een steunaanvraag voor dieren is ingediend;
-
„runderen waarvoor geen steun is aangevraagd”: runderen waarvoor nog geen steunaanvraag voor dieren is ingediend, maar die in aanmerking kunnen komen voor steun op grond van de steunregelingen voor rundvee;
-
„aanhoudperiode”: de periode waarin een dier waarvoor steun is aangevraagd, overeenkomstig de navolgende bepalingen op het bedrijf moet worden gehouden:
-
de artikelen 5 en 9 van Verordening (EG) nr. 2342/1999 van de Commissie van 28 oktober 1999 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees met betrekking tot de premieregelingen(9) wat de speciale premie voor mannelijke runderen betreft,
-
artikel 16 van Verordening (EG) nr. 2342/1999 wat de zoogkoeienpremie betreft,
-
artikel 37 van Verordening (EG) nr. 2342/1999 wat de slachtpremie betreft,
-
artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2550/2001 van de Commissie van 21 december 2001 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 2529/2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector schapen- en geitenvlees en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2419/2001(10) wat de schapen- en geitenpremies betreft;
-
-
„houder van dieren”: een natuurlijke of rechtspersoon die op permanente of tijdelijke basis verantwoordelijk is voor dieren, ook tijdens het vervoer of op een markt;
-
„geconstateerde oppervlakte”: de oppervlakte waarvoor aan alle in de voorschriften voor de toekenning van de steun gestelde voorwaarden is voldaan; in het geval van de bedrijfstoeslagregeling kan de aangegeven oppervlakte slechts als geconstateerd worden beschouwd indien deze daadwerkelijk gepaard gaat met een overeenkomstig aantal toeslagrechten;
-
„geconstateerd dier”: een dier waarvoor aan alle in de voorschriften voor de toekenning van de steun gestelde voorwaarden is voldaan;
-
„premieperiode”: de periode waarop steunaanvragen betrekking hebben, ongeacht het tijdstip waarop zij zijn ingediend;
-
„geografisch informatiesysteem” (hierna „GIS” genoemd): de in artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde technieken op basis van een geautomatiseerd geografisch informatiesysteem;
-
„referentieperceel”: een geografisch begrensde oppervlakte met een in het GIS geregistreerde unieke identificatie in het identificatiesysteem van de lidstaat als bedoeld in artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1782/2003;
-
„grafisch materiaal”: kaarten of andere documenten die worden gebruikt voor communicatie over de inhoud van het GIS tussen de aanvragers van steun en de lidstaten;
-
„nationaal geodetisch systeem”: een referentiestelsel van coördinaten dat een gestandaardiseerde meting en een unieke identificatie van de percelen landbouwgrond in de hele betrokken lidstaat mogelijk maakt; indien verschillende coördinatenstelsels worden gebruikt, moeten deze binnen elke lidstaat onderling compatibel zijn;
-
„betaalorgaan”: de in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad(11) bedoelde diensten en instanties;
-
„randvoorwaarden”: de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de voorwaarden inzake een goede landbouw- en milieuconditie als bedoeld in de artikelen 4 en 5 van Verordening (EG) nr. 1782/2003;
-
„terreinen van de randvoorwaarden”: de in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 genoemde verschillende gebieden die worden onderscheiden voor de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen, en de in bijlage IV bij die verordening bedoelde goede landbouw- en milieuconditie;
-
„besluit”: elk van de afzonderlijke richtlijnen en verordeningen die zijn vermeld in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1782/2003; de in de punten 6, 7, 8 en 8 bis van bijlage III bij die verordening genoemde richtlijn en verordeningen vormen echter samen een enkel besluit;
-
„norm”: de overeenkomstig artikel 5 van en bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 door de lidstaten vastgestelde normen;
-
„eis”: indien gebruikt in de context van de randvoorwaarden, elke afzonderlijke uit de regelgeving voortvloeiende beheerseis die is gebaseerd op een van de in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 genoemde artikelen van een bepaald besluit, welke eis inhoudelijk verschilt van de andere in hetzelfde besluit gestelde eisen;
-
„niet-naleving”: elke niet-naleving van de eisen en normen; niet-nakoming van de bij artikel 4 van de onderhavige verordening opgelegde verplichtingen geldt eveneens als een niet-naleving;
-
„gespecialiseerde instanties”: de nationale bevoegde autoriteiten die er overeenkomstig artikel 25, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 op moeten toezien dat de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de voorwaarden inzake een goede landbouw- en milieuconditie worden nageleefd;
-
„geconstateerde individuele referentiehoeveelheid”: de individuele referentiehoeveelheid waarop de landbouwer recht heeft.
Artikel 3 Instandhouding van het blijvend grasland op het niveau van de lidstaat
Onverminderd de uitzonderingen waarin artikel 5, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 voorziet, zorgt de lidstaat overeenkomstig de eerste alinea van dat lid voor de handhaving van het aandeel van het blijvend grasland in de totale oppervlakte landbouwgrond zoals gedefinieerd in artikel 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 796/2004. Deze verplichting geldt op nationaal of regionaal niveau.
Indien evenwel de overeenkomstig lid 4, onder a), bepaalde oppervlakte blijvend grasland in absolute cijfers wordt gehandhaafd, wordt de in artikel 5, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 neergelegde verplichting als nagekomen beschouwd.
Voor de toepassing van artikel 5, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 zorgen de lidstaten ervoor dat het in lid 1 bedoelde aandeel van het blijvend grasland niet met meer dan 10 % afneemt ten opzichte van het referentieaandeel 2003.
Het in lid 1 bedoelde aandeel wordt jaarlijks bepaald op basis van de door de landbouwers voor het betrokken jaar aangegeven oppervlakten.
Het in lid 2 bedoelde referentieaandeel 2003 wordt als volgt vastgesteld:
-
het blijvend grasland is het in 2003 door de landbouwers aangegeven blijvend grasland plus het in 2005 overeenkomstig artikel 14, lid 1, van de onderhavige verordening aangegeven blijvend grasland waarvoor in 2003 geen ander grondgebruik dan grasland is aangegeven tenzij de landbouwer kan aantonen dat de betrokken grond in 2003 geen blijvend grasland was.
In 2005 als blijvend grasland aangegeven oppervlakten die in 2003 in aanmerking kwamen voor de in artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad bedoelde areaalbetaling voor akkerbouwgewassen, worden buiten beschouwing gelaten.
Grond die in 2003 blijvend grasland was en die sindsdien is bebost of die nog zal worden bebost overeenkomstig artikel 5, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003, wordt buiten beschouwing gelaten;
-
de totale oppervlakte landbouwgrond is de in 2005 door de landbouwers aangegeven totale oppervlakte landbouwgrond.