Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,
Aviaire influenza is een ernstige, uiterst besmettelijke virusziekte bij pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels, die wordt veroorzaakt door verschillende soorten influenzavirussen. Deze virussen kunnen ook overgaan op zoogdieren, met name op varkens en mensen.
Aangezien pluimvee is opgenomen onder levende dieren in bijlage I bij het Verdrag, bestaat één van de taken van de Gemeenschap op veterinair gebied erin de gezondheidstoestand van pluimvee te verbeteren en daardoor het handelsverkeer van pluimvee en pluimveeproducten te stimuleren en de ontwikkeling van deze sector te garanderen. Voorts moet bij de vaststelling en uitvoering van communautaire beleidsmaatregelen en werkzaamheden een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens gewaarborgd worden.
Influenzavirussen omvatten een groot aantal verschillende virusstammen. De risico’s van de diverse influenzavirusstammen voor de dier- en volksgezondheid zijn zeer uiteenlopend, en, als gevolg van de snelle mutatie van de virussen en de mogelijke recombinatie van het genetisch materiaal van verschillende stammen, tot op zekere hoogte onvoorspelbaar.
De besmetting met bepaalde stammen van aviaire influenzavirussen kan bij als huisdier gehouden vogels uitbraken met de omvang van een epizoötie veroorzaken, die tot een dusdanige mortaliteit en schade voor het pluimveebestand leiden dat hierdoor met name de rentabiliteit van de hele pluimveehouderij gevaar kan lopen.
Er zijn communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza vastgesteld bij Richtlijn 92/40/EEG van de Raad van 19 mei 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van aviaire influenza(3) om de bescherming van de diergezondheid te garanderen en een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de pluimveesector.
In het licht van recente wetenschappelijke inzichten in de risico’s van aviaire influenza voor de dier- en volksgezondheid, de ontwikkeling van nieuwe laboratoriumtests en nieuwe vaccins en de ervaringen die gedurende recente uitbraken van de ziekte in de Gemeenschap en derde landen opgedaan zijn, moeten de maatregelen van Richtlijn 92/40/EEG grondig worden herzien.
Bij de nieuwe communautaire maatregelen dient ook rekening te worden gehouden met de meest recente adviezen van het Wetenschappelijk Comité voor de gezondheid en het welzijn van dieren en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA), alsmede met de wijzigingen van de Gezondheidscode voor landdieren (Terrestrial Animal Health Code) en het Manual of Diagnostic Tests and Vaccines for Terrestrial Animals (Handboek inzake normen voor diagnostische tests en vaccins voor landdieren) van het Internationaal Bureau voor besmettelijke veeziekten (OIE) ten aanzien van aviaire influenza.
Sommige aviaire influenzavirussen zijn in bepaalde omstandigheden ook overdraagbaar op de mens en kunnen dan een ernstig gevaar voor de volksgezondheid vormen. De in deze richtlijn vervatte bepalingen ter bestrijding van de ziekte bij landbouwhuisdieren zouden onrechtstreeks kunnen bijdragen tot het voorkomen van problemen voor de volksgezondheid. In dit stadium is het evenwel vooral aan de lidstaten om dergelijke problemen aan te pakken.
Op communautair niveau worden de risico’s van influenzavirussen voor de gezondheid van de mens in de eerste plaats in andere maatregelen en rechtsinstrumenten behandeld. Deze betreffen met name het bij Verordening (EG) nr. 851/2004 van het Europees Parlement en de Raad(4) opgerichte Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC), de aanbevelingen van de Commissie inzake een communautair draaiboek voor een influenzapandemie, het systeem voor vroegtijdige waarschuwing en reactie van de Europese Unie en de invoering van een Europees bewakingssysteem voor influenza.
De Commissie dient evenwel samen met het ECDC na te gaan of op communautair niveau, naast de bepalingen van deze richtlijn betreffende de diergezondheid, verdere maatregelen met betrekking tot de volksgezondheid of de gezondheid en veiligheid van de werknemers nodig zijn om de risico’s van bepaalde aviaire influenzavirussen voor de mens, en met name voor de werknemer die met besmette dieren in contact komt, te behandelen en de nodige wetgevingsvoorstellen in te dienen.
De zogeheten laagpathogene aviaire influenzavirussen leveren volgens de huidige kennis geringere risico’s voor de gezondheid op dan de hoogpathogene, die ontstaan als gevolg van een mutatie van bepaalde laagpathogene virussen.
De Gemeenschapwetgeving voor de bestrijding van aviaire influenza dient de lidstaten in staat te stellen om op adequate en flexibele wijze ziektebestrijdingsmaatregelen te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met de aan de verschillende virusstammen verbonden risico’s en het waarschijnlijke sociaal-economische effect van de maatregelen op de landbouwsector en andere betrokken sectoren, terwijl er tegelijkertijd zorg voor wordt gedragen dat de maatregelen voor ieder afzonderlijk ziektescenario het meest geschikt zijn.
Gezien de mogelijkheid dat laagpathogene aviaire influenzavirussen kunnen muteren in hoogpathogene, moeten er maatregelen worden getroffen om de besmetting van pluimvee vroegtijdig op het spoor te komen, zodat snel opgetreden kan worden en passende en evenredige bestrijdings- en uitroeiingsmaatregelen kunnen worden genomen, waaronder een systeem voor actieve bewaking door de lidstaten. Die bewaking dient plaats te vinden aan de hand van algemene richtsnoeren, die in het licht van nieuwe kennis en ontwikkelingen op dit terrein aangepast moeten worden.
Bij iedere verdenking van besmetting met aviaire influenza op grond van klinische of laboratoriumonderzoeken of om een andere reden die aanleiding geeft tot de verdenking van besmetting dienen er onmiddellijk officiële onderzoeken te worden uitgevoerd, zodat er, waar nodig, snel en doeltreffend kan worden ingegrepen. Deze maatregelen moeten, zodra de besmetting bevestigd wordt, zodanig verscherpt worden dat onder meer de door besmetting getroffen bedrijven of bedrijven waar besmetting dreigt, worden geruimd.
Indien besmetting met laagpathogeen aviair influenzavirus wordt vastgesteld, kan de bestrijding met andere methoden dan de voor hoogpathogene aviaire influenzavirussen voorgeschreven maatregelen plaatsvinden, gezien de verschillende risiconiveaus van deze beide situaties.
Bij het nemen van ziektebestrijdingsmaatregelen, en met name bij het instellen van beperkingsgebieden, moeten ook de dichtheid van de pluimveepopulatie en andere risicofactoren in het gebied waar de besmetting is vastgesteld, in aanmerking worden genomen.
Wanneer zich een uitbraak voordoet, moet verdere verspreiding van de ziekte worden voorkomen door zorgvuldig toezicht op en beperking van alle verplaatsingen van pluimvee en het gebruik van mogelijk besmette producten, door de bioveiligheidsmaatregelen op alle niveaus van de pluimveeproductie te verscherpen, door het reinigen en ontsmetten van besmette gebouwen, door de instelling van beschermings- en toezichtsgebieden rond de uitbraak en, indien nodig, door vaccinatie.
Communautaire maatregelen ter bestrijding van hoogpathogene aviaire influenza moeten in de eerste plaats gericht zijn op het ruimen van besmette koppels in overeenstemming met de Gemeenschapswetgeving inzake dierwelzijn.
Richtlijn 93/119/EG van de Raad van 22 december 1993 inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden(5) bevat minimumnormen voor de bescherming van dieren bij het slachten of doden, mede ter bestrijding van ziekten. Die voorschriften zijn ten volle van toepassing op het slachten of doden uit hoofde van onderhavige richtlijn.
Vaccinatie tegen aviaire influenza kan een doeltreffende aanvulling zijn van ziektebestrijdingsmaatregelen, waardoor het massale doden en vernietigen van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels voorkomen kan worden. Volgens de huidige stand van kennis kan vaccinatie niet alleen nuttig zijn als kortetermijnmaatregel in noodsituaties, maar ook als langetermijnmaatregel ter voorkoming van ziekte in situaties waarin er een groter risico bestaat dat aviaire influenzavirussen worden ingesleept door in het wild levende dieren of andere bronnen. Daarom dienen er maatregelen ten behoeve van zowel preventieve vaccinaties als noodvaccinaties te worden genomen.
Gevaccineerd pluimvee is weliswaar beschermd tegen de klinische ziektesymptomen, maar kan toch besmet raken en zo bijdragen tot de verdere verspreiding van de besmetting. Vaccinatie moet derhalve gepaard gaan met toereikende, op communautair niveau vastgelegde toezichts- en beperkende maatregelen. Daarom moet het vaccinatiebeleid het onderscheid tussen besmette en gevaccineerde dieren mogelijk maken. Producten van gevaccineerd pluimvee, zoals vlees en consumptie-eieren, moeten bijgevolg in overeenstemming met de desbetreffende Gemeenschapswetgeving, met inbegrip van deze richtlijn, in het handelsverkeer gebracht worden.
De Gemeenschap en de lidstaten dienen ook over de mogelijkheid te beschikken om vaccinvoorraden aan te leggen om in geval van nood pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels mee in te enten.
Er moeten voorschriften worden vastgesteld om te garanderen dat voor de diagnose van aviaire influenza gebruik wordt gemaakt van geharmoniseerde procedures en methoden, zoals bijvoorbeeld de diensten van een communautair referentielaboratorium en van referentielaboratoria in de lidstaten.
Om in door een of meer uitbraken van aviaire influenza ontstane noodsituaties doeltreffend te kunnen optreden, moeten de lidstaten de noodzakelijke voorbereidingen treffen, met name door het opstellen van rampenplannen en de oprichting van ziektebestrijdingscentra.
Als er aviaire influenza wordt ontdekt tijdens de invoer in een quarantainevoorziening of -station bedoeld in Beschikking 2000/666/EG van de Commissie van 16 oktober 2000 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften en de voorschriften inzake veterinaire certificering voor de invoer van vogels, met uitzondering van pluimvee, alsmede van quarantainevoorschriften(6), dient dit aan de Commissie te worden gemeld. De bij uitbraken in de lidstaten voorgeschreven meldingen in de zin van Richtlijn 82/894/EEG van de Raad van 21 december 1982 inzake de melding van dierziekten in de Gemeenschap(7) zijn daarvoor niet geschikt.
Reiniging en ontsmetting dienen een integrerend deel uit te maken van het communautaire beleid inzake de bestrijding van aviaire influenza. Ontsmettingsmiddelen moeten gebruikt worden in overeenstemming met Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden(8).
Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten(9) regelt de verzameling, het vervoer, de opslag, het hanteren, de verwerking en het gebruik of de verwijdering van dierlijke bijproducten, met inbegrip van dieren die worden gedood om een epizoötie uit te roeien, zodat deze geen gevaar opleveren voor de gezondheid van mens en dier. Die verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan bieden een algemeen kader voor de verwijdering van dode dieren. Er moeten volgens de comitéprocedure, voorzover nodig, specifieke, aanvullende of andere maatregelen worden getroffen om de bestaande maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza aan te scherpen.
Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong(10) en Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne(11) kunnen onder bepaalde omstandigheden worden toegepast op eieren die afkomstig zijn van bedrijven waar pluimvee wordt gehouden waarvan vermoed wordt dat zij met aviaire influenza zijn besmet.
De lidstaten moeten sancties vaststellen op overtredingen van de bepalingen van deze richtlijn en ervoor zorgen dat deze sancties worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
De bijlagen bij deze richtlijn moeten, zo nodig, met spoed gewijzigd kunnen worden om recht te doen aan de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis.
Gezien de onvoorspelbare ontwikkeling van influenzavirussen moet worden voorzien in een snelle procedure om met spoed aanvullende of specifiekere maatregelen ter bestrijding van de besmetting van pluimvee en andere diersoorten op Gemeenschapsniveau vast te stellen wanneer zulks passend is.
In deze richtlijn is vastgelegd welke bestrijdingsmaatregelen minimaal moeten worden genomen bij een uitbraak van aviaire influenza bij pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels. Het staat de lidstaten echter vrij stringentere bestuursrechtelijke en sanitaire maatregelen vast te stellen op het binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallende gebied. Voorts bepaalt de richtlijn dat de autoriteiten van de lidstaten maatregelen mogen nemen die in verhouding staan tot het aan de diverse ziektesituaties verbonden gezondheidsrisico.
Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel is het, teneinde de fundamentele doelstelling van het waarborgen van de ontwikkeling van de pluimveehouderij en het leveren van een bijdrage aan de bescherming van de diergezondheid te verwezenlijken, noodzakelijk en passend voorschriften inzake specifieke maatregelen en minimummaatregelen voor de preventie en bestrijding van aviaire influenza te regelen. Deze richtlijn gaat overeenkomstig de derde alinea van artikel 5 van het Verdrag niet verder dan wat nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken.
De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(12).
Ter wille van de duidelijkheid en de rationele ordening van de Gemeenschapswetgeving moet Richtlijn 92/40/EEG worden ingetrokken en worden vervangen door deze richtlijn.
In overeenstemming met punt 34 van het interinstitutioneel akkoord „Beter wetgeven”(13) moedigt de Raad de lidstaten aan om, voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap, hun eigen tabellen op te stellen waarin, voorzover mogelijk, de correlatie tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen is weergegeven, en deze tabellen openbaar te maken.