Home

Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 decembre 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza en tot intrekking van Richtlijn 92/40/EEG

Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 decembre 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza en tot intrekking van Richtlijn 92/40/EEG

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement(1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Aviaire influenza is een ernstige, uiterst besmettelijke virusziekte bij pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels, die wordt veroorzaakt door verschillende soorten influenzavirussen. Deze virussen kunnen ook overgaan op zoogdieren, met name op varkens en mensen.

  2. Aangezien pluimvee is opgenomen onder levende dieren in bijlage I bij het Verdrag, bestaat één van de taken van de Gemeenschap op veterinair gebied erin de gezondheidstoestand van pluimvee te verbeteren en daardoor het handelsverkeer van pluimvee en pluimveeproducten te stimuleren en de ontwikkeling van deze sector te garanderen. Voorts moet bij de vaststelling en uitvoering van communautaire beleidsmaatregelen en werkzaamheden een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens gewaarborgd worden.

  3. Influenzavirussen omvatten een groot aantal verschillende virusstammen. De risico’s van de diverse influenzavirusstammen voor de dier- en volksgezondheid zijn zeer uiteenlopend, en, als gevolg van de snelle mutatie van de virussen en de mogelijke recombinatie van het genetisch materiaal van verschillende stammen, tot op zekere hoogte onvoorspelbaar.

  4. De besmetting met bepaalde stammen van aviaire influenzavirussen kan bij als huisdier gehouden vogels uitbraken met de omvang van een epizoötie veroorzaken, die tot een dusdanige mortaliteit en schade voor het pluimveebestand leiden dat hierdoor met name de rentabiliteit van de hele pluimveehouderij gevaar kan lopen.

  5. Er zijn communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza vastgesteld bij Richtlijn 92/40/EEG van de Raad van 19 mei 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van aviaire influenza(3) om de bescherming van de diergezondheid te garanderen en een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de pluimveesector.

  6. In het licht van recente wetenschappelijke inzichten in de risico’s van aviaire influenza voor de dier- en volksgezondheid, de ontwikkeling van nieuwe laboratoriumtests en nieuwe vaccins en de ervaringen die gedurende recente uitbraken van de ziekte in de Gemeenschap en derde landen opgedaan zijn, moeten de maatregelen van Richtlijn 92/40/EEG grondig worden herzien.

  7. Bij de nieuwe communautaire maatregelen dient ook rekening te worden gehouden met de meest recente adviezen van het Wetenschappelijk Comité voor de gezondheid en het welzijn van dieren en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA), alsmede met de wijzigingen van de Gezondheidscode voor landdieren (Terrestrial Animal Health Code) en het Manual of Diagnostic Tests and Vaccines for Terrestrial Animals (Handboek inzake normen voor diagnostische tests en vaccins voor landdieren) van het Internationaal Bureau voor besmettelijke veeziekten (OIE) ten aanzien van aviaire influenza.

  8. Sommige aviaire influenzavirussen zijn in bepaalde omstandigheden ook overdraagbaar op de mens en kunnen dan een ernstig gevaar voor de volksgezondheid vormen. De in deze richtlijn vervatte bepalingen ter bestrijding van de ziekte bij landbouwhuisdieren zouden onrechtstreeks kunnen bijdragen tot het voorkomen van problemen voor de volksgezondheid. In dit stadium is het evenwel vooral aan de lidstaten om dergelijke problemen aan te pakken.

  9. Op communautair niveau worden de risico’s van influenzavirussen voor de gezondheid van de mens in de eerste plaats in andere maatregelen en rechtsinstrumenten behandeld. Deze betreffen met name het bij Verordening (EG) nr. 851/2004 van het Europees Parlement en de Raad(4) opgerichte Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC), de aanbevelingen van de Commissie inzake een communautair draaiboek voor een influenzapandemie, het systeem voor vroegtijdige waarschuwing en reactie van de Europese Unie en de invoering van een Europees bewakingssysteem voor influenza.

  10. De Commissie dient evenwel samen met het ECDC na te gaan of op communautair niveau, naast de bepalingen van deze richtlijn betreffende de diergezondheid, verdere maatregelen met betrekking tot de volksgezondheid of de gezondheid en veiligheid van de werknemers nodig zijn om de risico’s van bepaalde aviaire influenzavirussen voor de mens, en met name voor de werknemer die met besmette dieren in contact komt, te behandelen en de nodige wetgevingsvoorstellen in te dienen.

  11. De zogeheten laagpathogene aviaire influenzavirussen leveren volgens de huidige kennis geringere risico’s voor de gezondheid op dan de hoogpathogene, die ontstaan als gevolg van een mutatie van bepaalde laagpathogene virussen.

  12. De Gemeenschapwetgeving voor de bestrijding van aviaire influenza dient de lidstaten in staat te stellen om op adequate en flexibele wijze ziektebestrijdingsmaatregelen te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met de aan de verschillende virusstammen verbonden risico’s en het waarschijnlijke sociaal-economische effect van de maatregelen op de landbouwsector en andere betrokken sectoren, terwijl er tegelijkertijd zorg voor wordt gedragen dat de maatregelen voor ieder afzonderlijk ziektescenario het meest geschikt zijn.

  13. Gezien de mogelijkheid dat laagpathogene aviaire influenzavirussen kunnen muteren in hoogpathogene, moeten er maatregelen worden getroffen om de besmetting van pluimvee vroegtijdig op het spoor te komen, zodat snel opgetreden kan worden en passende en evenredige bestrijdings- en uitroeiingsmaatregelen kunnen worden genomen, waaronder een systeem voor actieve bewaking door de lidstaten. Die bewaking dient plaats te vinden aan de hand van algemene richtsnoeren, die in het licht van nieuwe kennis en ontwikkelingen op dit terrein aangepast moeten worden.

  14. Bij iedere verdenking van besmetting met aviaire influenza op grond van klinische of laboratoriumonderzoeken of om een andere reden die aanleiding geeft tot de verdenking van besmetting dienen er onmiddellijk officiële onderzoeken te worden uitgevoerd, zodat er, waar nodig, snel en doeltreffend kan worden ingegrepen. Deze maatregelen moeten, zodra de besmetting bevestigd wordt, zodanig verscherpt worden dat onder meer de door besmetting getroffen bedrijven of bedrijven waar besmetting dreigt, worden geruimd.

  15. Indien besmetting met laagpathogeen aviair influenzavirus wordt vastgesteld, kan de bestrijding met andere methoden dan de voor hoogpathogene aviaire influenzavirussen voorgeschreven maatregelen plaatsvinden, gezien de verschillende risiconiveaus van deze beide situaties.

  16. Bij het nemen van ziektebestrijdingsmaatregelen, en met name bij het instellen van beperkingsgebieden, moeten ook de dichtheid van de pluimveepopulatie en andere risicofactoren in het gebied waar de besmetting is vastgesteld, in aanmerking worden genomen.

  17. Wanneer zich een uitbraak voordoet, moet verdere verspreiding van de ziekte worden voorkomen door zorgvuldig toezicht op en beperking van alle verplaatsingen van pluimvee en het gebruik van mogelijk besmette producten, door de bioveiligheidsmaatregelen op alle niveaus van de pluimveeproductie te verscherpen, door het reinigen en ontsmetten van besmette gebouwen, door de instelling van beschermings- en toezichtsgebieden rond de uitbraak en, indien nodig, door vaccinatie.

  18. Communautaire maatregelen ter bestrijding van hoogpathogene aviaire influenza moeten in de eerste plaats gericht zijn op het ruimen van besmette koppels in overeenstemming met de Gemeenschapswetgeving inzake dierwelzijn.

  19. Richtlijn 93/119/EG van de Raad van 22 december 1993 inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden(5) bevat minimumnormen voor de bescherming van dieren bij het slachten of doden, mede ter bestrijding van ziekten. Die voorschriften zijn ten volle van toepassing op het slachten of doden uit hoofde van onderhavige richtlijn.

  20. Vaccinatie tegen aviaire influenza kan een doeltreffende aanvulling zijn van ziektebestrijdingsmaatregelen, waardoor het massale doden en vernietigen van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels voorkomen kan worden. Volgens de huidige stand van kennis kan vaccinatie niet alleen nuttig zijn als kortetermijnmaatregel in noodsituaties, maar ook als langetermijnmaatregel ter voorkoming van ziekte in situaties waarin er een groter risico bestaat dat aviaire influenzavirussen worden ingesleept door in het wild levende dieren of andere bronnen. Daarom dienen er maatregelen ten behoeve van zowel preventieve vaccinaties als noodvaccinaties te worden genomen.

  21. Gevaccineerd pluimvee is weliswaar beschermd tegen de klinische ziektesymptomen, maar kan toch besmet raken en zo bijdragen tot de verdere verspreiding van de besmetting. Vaccinatie moet derhalve gepaard gaan met toereikende, op communautair niveau vastgelegde toezichts- en beperkende maatregelen. Daarom moet het vaccinatiebeleid het onderscheid tussen besmette en gevaccineerde dieren mogelijk maken. Producten van gevaccineerd pluimvee, zoals vlees en consumptie-eieren, moeten bijgevolg in overeenstemming met de desbetreffende Gemeenschapswetgeving, met inbegrip van deze richtlijn, in het handelsverkeer gebracht worden.

  22. De Gemeenschap en de lidstaten dienen ook over de mogelijkheid te beschikken om vaccinvoorraden aan te leggen om in geval van nood pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels mee in te enten.

  23. Er moeten voorschriften worden vastgesteld om te garanderen dat voor de diagnose van aviaire influenza gebruik wordt gemaakt van geharmoniseerde procedures en methoden, zoals bijvoorbeeld de diensten van een communautair referentielaboratorium en van referentielaboratoria in de lidstaten.

  24. Om in door een of meer uitbraken van aviaire influenza ontstane noodsituaties doeltreffend te kunnen optreden, moeten de lidstaten de noodzakelijke voorbereidingen treffen, met name door het opstellen van rampenplannen en de oprichting van ziektebestrijdingscentra.

  25. Als er aviaire influenza wordt ontdekt tijdens de invoer in een quarantainevoorziening of -station bedoeld in Beschikking 2000/666/EG van de Commissie van 16 oktober 2000 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften en de voorschriften inzake veterinaire certificering voor de invoer van vogels, met uitzondering van pluimvee, alsmede van quarantainevoorschriften(6), dient dit aan de Commissie te worden gemeld. De bij uitbraken in de lidstaten voorgeschreven meldingen in de zin van Richtlijn 82/894/EEG van de Raad van 21 december 1982 inzake de melding van dierziekten in de Gemeenschap(7) zijn daarvoor niet geschikt.

  26. Reiniging en ontsmetting dienen een integrerend deel uit te maken van het communautaire beleid inzake de bestrijding van aviaire influenza. Ontsmettingsmiddelen moeten gebruikt worden in overeenstemming met Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden(8).

  27. Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten(9) regelt de verzameling, het vervoer, de opslag, het hanteren, de verwerking en het gebruik of de verwijdering van dierlijke bijproducten, met inbegrip van dieren die worden gedood om een epizoötie uit te roeien, zodat deze geen gevaar opleveren voor de gezondheid van mens en dier. Die verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan bieden een algemeen kader voor de verwijdering van dode dieren. Er moeten volgens de comitéprocedure, voorzover nodig, specifieke, aanvullende of andere maatregelen worden getroffen om de bestaande maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza aan te scherpen.

  28. Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong(10) en Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne(11) kunnen onder bepaalde omstandigheden worden toegepast op eieren die afkomstig zijn van bedrijven waar pluimvee wordt gehouden waarvan vermoed wordt dat zij met aviaire influenza zijn besmet.

  29. De lidstaten moeten sancties vaststellen op overtredingen van de bepalingen van deze richtlijn en ervoor zorgen dat deze sancties worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

  30. De bijlagen bij deze richtlijn moeten, zo nodig, met spoed gewijzigd kunnen worden om recht te doen aan de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis.

  31. Gezien de onvoorspelbare ontwikkeling van influenzavirussen moet worden voorzien in een snelle procedure om met spoed aanvullende of specifiekere maatregelen ter bestrijding van de besmetting van pluimvee en andere diersoorten op Gemeenschapsniveau vast te stellen wanneer zulks passend is.

  32. In deze richtlijn is vastgelegd welke bestrijdingsmaatregelen minimaal moeten worden genomen bij een uitbraak van aviaire influenza bij pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels. Het staat de lidstaten echter vrij stringentere bestuursrechtelijke en sanitaire maatregelen vast te stellen op het binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallende gebied. Voorts bepaalt de richtlijn dat de autoriteiten van de lidstaten maatregelen mogen nemen die in verhouding staan tot het aan de diverse ziektesituaties verbonden gezondheidsrisico.

  33. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel is het, teneinde de fundamentele doelstelling van het waarborgen van de ontwikkeling van de pluimveehouderij en het leveren van een bijdrage aan de bescherming van de diergezondheid te verwezenlijken, noodzakelijk en passend voorschriften inzake specifieke maatregelen en minimummaatregelen voor de preventie en bestrijding van aviaire influenza te regelen. Deze richtlijn gaat overeenkomstig de derde alinea van artikel 5 van het Verdrag niet verder dan wat nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken.

  34. De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(12).

  35. Ter wille van de duidelijkheid en de rationele ordening van de Gemeenschapswetgeving moet Richtlijn 92/40/EEG worden ingetrokken en worden vervangen door deze richtlijn.

  36. In overeenstemming met punt 34 van het interinstitutioneel akkoord „Beter wetgeven”(13) moedigt de Raad de lidstaten aan om, voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap, hun eigen tabellen op te stellen waarin, voorzover mogelijk, de correlatie tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen is weergegeven, en deze tabellen openbaar te maken.

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I ONDERWERP, WERKINGSSFEER EN DEFINITIES

1.

In deze richtlijn worden vastgesteld:

  1. bepaalde preventieve maatregelen inzake het toezicht op en de vroegtijdige detectie van aviaire influenza die erop gericht zijn de bevoegde autoriteiten en de landbouwsector meer bewust te maken van en beter voor te bereiden op de risico’s van die ziekte;

  2. de minimale bestrijdingsmaatregelen die bij een uitbraak van aviaire influenza onder pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels en bij de vroegtijdige signalering van een eventuele overdracht van aviaire influenzavirussen op zoogdieren genomen moeten worden;

  3. andere subsidiaire maatregelen om de overdracht van aviaire influenzavirussen op andere diersoorten te voorkomen.

2.

Het staat de lidstaten vrij stringentere maatregelen vast te stellen op het binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallende gebied.

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

  1. „aviaire influenza”: een besmetting met influenza als omschreven in bijlage 1;

  2. „hoogpathogene aviaire influenza (HPAI)”: een besmetting met influenza als omschreven in bijlage 2;

  3. „laagpathogene aviaire influenza (LPAI)”: een besmetting met influenza als omschreven in bijlage 3;

  4. „pluimvee”: alle voor de productie van vlees of consumptie-eieren, voor de productie van andere producten, voor het uitzetten in het wild of voor het kweken van deze soorten vogels, in gevangenschap gefokte of gehouden vogels;

  5. „wilde vogel”: in het wild levende vogel die niet wordt gehouden op een bedrijf als omschreven in punt 8;

  6. „andere in gevangenschap levende vogel”: andere vogels dan pluimvee die om andere dan de in punt 4 vermelde redenen in gevangenschap worden gehouden, waaronder vogels die voor voorstellingen, wedstrijdvluchten, tentoonstellingen, wedstrijden, het kweken of het verkopen worden gehouden;

  7. „officieel geregistreerde zeldzame pluimveerassen of andere in gevangenschap levende vogels”: pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels die de bevoegde autoriteit in het kader van het bij artikel 62 vastgelegde rampenplan officieel als zeldzaam ras heeft erkend;

  8. „bedrijf”: agrarische of andere inrichtingen, onder meer broederijen, circussen, dierentuinen, vogelwinkels, vogelmarkten en volières, waarin pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels worden gekweekt of gehouden. Deze definitie heeft evenwel geen betrekking op slachthuizen, vervoermiddelen, quarantainevoorzieningen en -stations, grensinspectieposten en laboratoria die van de bevoegde autoriteit de toestemming hebben gekregen om aviaire-influenzavirussen te bewaren;

  9. „commercieel pluimveebedrijf”: bedrijf waar voor commerciële doeleinden pluimvee wordt gehouden;

  10. „niet-commercieel bedrijf”: een bedrijf waar pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels door hun eigenaars worden gehouden:

    1. voor eigen consumptie of gebruik; of

    2. als gezelschapsdieren;

  11. „compartiment voor pluimvee” of „compartiment voor andere in gevangenschap levende vogels”: een bedrijf of bedrijven waarvoor een gemeenschappelijk systeem voor bioveiligheidsmanagement geldt, en waar een subpopulatie pluimvee of een subpopulatie van andere in gevangenschap levende vogels met een ten aanzien van aviaire influenza duidelijk onderscheiden gezondheidsstatus gehouden wordt, die aan adequate maatregelen inzake toezicht, controle en bioveiligheid zijn onderworpen;

  12. „koppel”: alle pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels binnen één productie-eenheid;

  13. „productie-eenheid”: een eenheid van een bedrijf waarvan de officiële dierenarts de zekerheid heeft dat zij, wat de ligging en de dagelijkse verzorging van het pluimvee of de andere in gevangenschap levende vogels die daar gehouden worden betreft, volledig gescheiden is van andere eenheden in hetzelfde bedrijf;

  14. „eendagskuikens”: alle pluimvee dat nog geen 72 uur oud is en nog niet gevoerd is; muskuseenden (Cairina moschata) of kruisingen, nog geen 72 uur oud, al dan niet gevoerd;

  15. „diagnosehandboek”: het diagnosehandboek bedoeld in artikel 50, lid 1;

  16. „pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels die van besmetting verdacht worden”: pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels die zodanige klinische symptomen, postmortemlaesies of reacties op laboratoriumtests vertonen dat de aanwezigheid van aviaire influenza niet kan worden uitgesloten;

  17. „eigenaar”: een natuurlijke of rechtspersoon die pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels in eigendom heeft of belast is met het houden ervan, al dan niet voor commerciële doeleinden;

  18. „bevoegde autoriteit”: de voor het verrichten van fysieke controles of het vervullen van administratieve formaliteiten in de zin van deze richtlijn bevoegde autoriteit van een lidstaat of de autoriteit waaraan deze bevoegdheden zijn overgedragen;

  19. „officiële dierenarts”: de door de bevoegde autoriteit aangewezen dierenarts;

  20. „officiële bewaking”: het door de bevoegde autoriteit nauwlettend monitoren van de gezondheidsstatus van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels of zoogdieren op een bedrijf met betrekking tot aviaire influenza;

  21. „officieel toezicht”: de maatregelen van de bevoegde autoriteit om te controleren of de voorschriften van deze richtlijn en de aanwijzingen van die autoriteit om daaraan te voldoen, in acht worden of zijn genomen;

  22. „doden”: iedere andere handeling dan slachten die de dood van zoogdieren, pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels tot gevolg heeft;

  23. „slachten”: iedere handeling die de dood van zoogdieren of pluimvee door uitbloeden tot gevolg heeft met het oog op menselijke consumptie;

  24. „verwijderen”: het verzamelen, vervoeren, opslaan, hanteren, verwerken of verwijderen van dierlijke bijproducten overeenkomstig:

    1. Verordening (EG) nr. 1774/2002; of

    2. volgens de procedure van artikel 64, lid 2, vast te stellen regels;

  25. „communautaire vaccinbank”: in overeenstemming met artikel 58, lid 1, aangewezen inrichting voor de opslag van communautaire voorraden vaccins tegen aviaire influenza;

  26. „contactbedrijf”: een bedrijf waar als gevolg van de ligging, de verplaatsing van personen, pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, voertuigen, of anderszins, aviaire influenza kan zijn in- of uitgesleept;

  27. „vermoedelijke uitbraak”: een bedrijf waar de bevoegde autoriteit de aanwezigheid van aviaire influenza vermoedt;

  28. „uitbraak”: een bedrijf waar de aanwezigheid van aviaire influenza door de bevoegde autoriteit is bevestigd;

  29. „primaire uitbraak”: een uitbraak die in epizoötiologisch opzicht geen verband houdt met een eerdere uitbraak in hetzelfde gebied van een lidstaat, zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 2, punt p), van Richtlijn 64/432/EEG van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens(14), of de eerste uitbraak in een ander gebied van dezelfde lidstaat;

  30. „DIVA (differentiating infected from vaccinated animal)-strategie”: een vaccinatiebeleid dat het mogelijk maakt om gevaccineerde/besmette en gevaccineerde/niet-besmette dieren van elkaar te onderscheiden door toepassing van een diagnostische test om antilichamen tegen het veldvirus aan te tonen en door het gebruik van niet-gevaccineerde verklikkerdieren;

  31. „zoogdier”: een tot de klasse Mammalia behorend dier, met uitzondering van de mens;

  32. „karkas”: voor menselijke consumptie ongeschikt pluimvee en andere vogels die zijn gestorven of gedood, of delen daarvan.

Artikel 1 Onderwerp en werkingssfeer

1.

In deze richtlijn worden vastgesteld:

  1. bepaalde preventieve maatregelen inzake het toezicht op en de vroegtijdige detectie van aviaire influenza die erop gericht zijn de bevoegde autoriteiten en de landbouwsector meer bewust te maken van en beter voor te bereiden op de risico’s van die ziekte;

  2. de minimale bestrijdingsmaatregelen die bij een uitbraak van aviaire influenza onder pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels en bij de vroegtijdige signalering van een eventuele overdracht van aviaire influenzavirussen op zoogdieren genomen moeten worden;

  3. andere subsidiaire maatregelen om de overdracht van aviaire influenzavirussen op andere diersoorten te voorkomen.

2.

Het staat de lidstaten vrij stringentere maatregelen vast te stellen op het binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallende gebied.

Artikel 2 Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

  1. „aviaire influenza”: een besmetting met influenza als omschreven in bijlage 1;

  2. „hoogpathogene aviaire influenza (HPAI)”: een besmetting met influenza als omschreven in bijlage 2;

  3. „laagpathogene aviaire influenza (LPAI)”: een besmetting met influenza als omschreven in bijlage 3;

  4. „pluimvee”: alle voor de productie van vlees of consumptie-eieren, voor de productie van andere producten, voor het uitzetten in het wild of voor het kweken van deze soorten vogels, in gevangenschap gefokte of gehouden vogels;

  5. „wilde vogel”: in het wild levende vogel die niet wordt gehouden op een bedrijf als omschreven in punt 8;

  6. „andere in gevangenschap levende vogel”: andere vogels dan pluimvee die om andere dan de in punt 4 vermelde redenen in gevangenschap worden gehouden, waaronder vogels die voor voorstellingen, wedstrijdvluchten, tentoonstellingen, wedstrijden, het kweken of het verkopen worden gehouden;

  7. „officieel geregistreerde zeldzame pluimveerassen of andere in gevangenschap levende vogels”: pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels die de bevoegde autoriteit in het kader van het bij artikel 62 vastgelegde rampenplan officieel als zeldzaam ras heeft erkend;

  8. „bedrijf”: agrarische of andere inrichtingen, onder meer broederijen, circussen, dierentuinen, vogelwinkels, vogelmarkten en volières, waarin pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels worden gekweekt of gehouden. Deze definitie heeft evenwel geen betrekking op slachthuizen, vervoermiddelen, quarantainevoorzieningen en -stations, grensinspectieposten en laboratoria die van de bevoegde autoriteit de toestemming hebben gekregen om aviaire-influenzavirussen te bewaren;

  9. „commercieel pluimveebedrijf”: bedrijf waar voor commerciële doeleinden pluimvee wordt gehouden;

  10. „niet-commercieel bedrijf”: een bedrijf waar pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels door hun eigenaars worden gehouden:

    1. voor eigen consumptie of gebruik; of

    2. als gezelschapsdieren;

  11. „compartiment voor pluimvee” of „compartiment voor andere in gevangenschap levende vogels”: een bedrijf of bedrijven waarvoor een gemeenschappelijk systeem voor bioveiligheidsmanagement geldt, en waar een subpopulatie pluimvee of een subpopulatie van andere in gevangenschap levende vogels met een ten aanzien van aviaire influenza duidelijk onderscheiden gezondheidsstatus gehouden wordt, die aan adequate maatregelen inzake toezicht, controle en bioveiligheid zijn onderworpen;

  12. „koppel”: alle pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels binnen één productie-eenheid;

  13. „productie-eenheid”: een eenheid van een bedrijf waarvan de officiële dierenarts de zekerheid heeft dat zij, wat de ligging en de dagelijkse verzorging van het pluimvee of de andere in gevangenschap levende vogels die daar gehouden worden betreft, volledig gescheiden is van andere eenheden in hetzelfde bedrijf;

  14. „eendagskuikens”: alle pluimvee dat nog geen 72 uur oud is en nog niet gevoerd is; muskuseenden (Cairina moschata) of kruisingen, nog geen 72 uur oud, al dan niet gevoerd;

  15. „diagnosehandboek”: het diagnosehandboek bedoeld in artikel 50, lid 1;

  16. „pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels die van besmetting verdacht worden”: pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels die zodanige klinische symptomen, postmortemlaesies of reacties op laboratoriumtests vertonen dat de aanwezigheid van aviaire influenza niet kan worden uitgesloten;

  17. „eigenaar”: een natuurlijke of rechtspersoon die pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels in eigendom heeft of belast is met het houden ervan, al dan niet voor commerciële doeleinden;

  18. „bevoegde autoriteit”: de voor het verrichten van fysieke controles of het vervullen van administratieve formaliteiten in de zin van deze richtlijn bevoegde autoriteit van een lidstaat of de autoriteit waaraan deze bevoegdheden zijn overgedragen;

  19. „officiële dierenarts”: de door de bevoegde autoriteit aangewezen dierenarts;

  20. „officiële bewaking”: het door de bevoegde autoriteit nauwlettend monitoren van de gezondheidsstatus van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels of zoogdieren op een bedrijf met betrekking tot aviaire influenza;

  21. „officieel toezicht”: de maatregelen van de bevoegde autoriteit om te controleren of de voorschriften van deze richtlijn en de aanwijzingen van die autoriteit om daaraan te voldoen, in acht worden of zijn genomen;

  22. „doden”: iedere andere handeling dan slachten die de dood van zoogdieren, pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels tot gevolg heeft;

  23. „slachten”: iedere handeling die de dood van zoogdieren of pluimvee door uitbloeden tot gevolg heeft met het oog op menselijke consumptie;

  24. „verwijderen”: het verzamelen, vervoeren, opslaan, hanteren, verwerken of verwijderen van dierlijke bijproducten overeenkomstig:

    1. Verordening (EG) nr. 1774/2002; of

    2. volgens de procedure van artikel 64, lid 2, vast te stellen regels;

  25. „communautaire vaccinbank”: in overeenstemming met artikel 58, lid 1, aangewezen inrichting voor de opslag van communautaire voorraden vaccins tegen aviaire influenza;

  26. „contactbedrijf”: een bedrijf waar als gevolg van de ligging, de verplaatsing van personen, pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, voertuigen, of anderszins, aviaire influenza kan zijn in- of uitgesleept;

  27. „vermoedelijke uitbraak”: een bedrijf waar de bevoegde autoriteit de aanwezigheid van aviaire influenza vermoedt;

  28. „uitbraak”: een bedrijf waar de aanwezigheid van aviaire influenza door de bevoegde autoriteit is bevestigd;

  29. „primaire uitbraak”: een uitbraak die in epizoötiologisch opzicht geen verband houdt met een eerdere uitbraak in hetzelfde gebied van een lidstaat, zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 2, punt p), van Richtlijn 64/432/EEG van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens(14), of de eerste uitbraak in een ander gebied van dezelfde lidstaat;

  30. „DIVA (differentiating infected from vaccinated animal)-strategie”: een vaccinatiebeleid dat het mogelijk maakt om gevaccineerde/besmette en gevaccineerde/niet-besmette dieren van elkaar te onderscheiden door toepassing van een diagnostische test om antilichamen tegen het veldvirus aan te tonen en door het gebruik van niet-gevaccineerde verklikkerdieren;

  31. „zoogdier”: een tot de klasse Mammalia behorend dier, met uitzondering van de mens;

  32. „karkas”: voor menselijke consumptie ongeschikt pluimvee en andere vogels die zijn gestorven of gedood, of delen daarvan.

HOOFDSTUK II VOORZORGSMAATREGELEN OP HET GEBIED VAN DE BIOVEILIGHEID, BEWAKING, KENNISGEVINGEN EN EPIZOÖTIOLOGISCH ONDERZOEK

Specifieke bepalingen betreffende voorzorgsmaatregelen op het gebied van de bioveiligheid kunnen volgens de procedure van artikel 64, lid 2, worden vastgesteld.

1.

De lidstaten voeren bewakingsprogramma’s uit om:

  1. de prevalentie van besmetting met het virus van aviaire influenza, subtypes H5 en H7, bij diverse soorten pluimvee te kunnen opsporen,

  2. door een regelmatig geactualiseerde risicobeoordeling een beter inzicht te verkrijgen in de bedreiging door van vogels afkomstige influenzavirussen, die door in het wild levende vogels worden overgedragen.

2.

De bewakingsprogramma’s bedoeld in lid 1, onder a), voldoen aan richtsnoeren die door de Commissie volgens de procedure van artikel 64, lid 2, worden opgesteld.

1.

De lidstaten zien erop toe dat de aanwezigheid of de vermoedelijke aanwezigheid van aviaire influenza verplicht en onmiddellijk bij de bevoegde autoriteit wordt gemeld.

2.

Onverminderd de communautaire wetgeving inzake de melding van uitbraken van dierziekten, stellen de lidstaten de Commissie overeenkomstig bijlage II in kennis van door de bevoegde autoriteit bevestigde resultaten betreffende de aanwezigheid van aviaire influenza in slachthuizen, vervoermiddelen, grensinspectieposten en op andere plaatsen aan de grenzen van de Gemeenschap en in quarantainevoorzieningen of -stations die voldoen aan de communautaire wetgeving inzake de invoer van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels.

3.

De lidstaten delen de resultaten mee van de bewaking van zoogdieren op aviaire influenza.

1.

De lidstaten zien erop toe dat een aanvang wordt gemaakt met epizoötiologisch onderzoek aan de hand van vragenlijsten, vastgesteld in het kader van de in artikel 62 voorziene rampenplannen.

2.

Het epizoötiologisch onderzoek omvat tenminste het volgende:

  1. de duur van de periode waarin aviaire influenza op het bedrijf of in andere gebouwen of vervoermiddelen aanwezig kan zijn geweest;

  2. de mogelijke oorsprong van de aviaire influenza;

  3. de tracering van eventuele contactbedrijven;

  4. de verplaatsingen van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, personen, zoogdieren, voertuigen, alle materiaal of andere middelen waardoor het virus van aviaire influenza verspreid kan zijn.

3.

De bevoegde autoriteit betrekt het epizoötiologisch onderzoek in haar overwegingen wanneer:

  1. zij besluit over aanvullende ziektebestrijdingsmaatregelen overeenkomstig deze richtlijn; en

  2. zij afwijkingen toestaat overeenkomstig deze richtlijn.

4.

Indien uit het epizoötiologisch onderzoek blijkt dat de aviaire influenza mogelijkerwijze ingesleept is uit of zich verspreid heeft naar andere lidstaten, worden de Commissie en de andere betrokken lidstaten onmiddellijk van alle bevindingen van het onderzoek op de hoogte gesteld.

Artikel 3 Voorzorgsmaatregelen op het gebied van de bioveiligheid

Artikel 4 Bewakingsprogramma’s

Artikel 5 Kennisgeving

Artikel 6 Epizoötiologisch onderzoek

HOOFDSTUK III VERMOEDELIJKE UITBRAKEN

Artikel 7 Maatregelen op bedrijven met vermoedelijke uitbraak

Artikel 8 Afwijkingen van bepaalde maatregelen op bedrijven met vermoedelijke uitbraak

Artikel 9 Duur van de maatregelen op de bedrijven met vermoedelijke uitbraak

Artikel 10 Aanvullende maatregelen op grond van het epizoötiologisch onderzoek

HOOFDSTUK IV HOOGPATHOGENE AVIAIRE INFLUENZA (HPAI)

AFDELING 1 Bedrijven, afzonderlijke productie-eenheden en contactbedrijven

Artikel 11 Maatregelen op bedrijven met uitbraak

Artikel 12 Afwijkingen

Artikel 13 Afwijkingen voor bepaalde bedrijven

Artikel 14 Maatregelen bij uitbraken van HPAI in afzonderlijke productie-eenheden

Artikel 15 Maatregelen op contactbedrijven

AFDELING 2 Beschermings- en toezichtsgebieden en verdere beperkingsgebieden

Artikel 16 Instelling van beschermings- en toezichtsgebieden en verdere beperkingsgebieden bij uitbraken van HPAI

Artikel 17 Maatregelen in de beschermings- en toezichtgebieden

AFDELING 3 Maatregelen in het beschermingsgebied

Artikel 18 Inventarisatie en inspecties door de officiële dierenarts en bewaking

Artikel 19 Maatregelen op bedrijven in beschermingsgebieden

Artikel 20 Verbod op het afvoeren of verspreiden van gebruikt strooisel of mest of drijfmest van bedrijven

Artikel 21 Jaarbeurzen, markten of andere evenementen en uitzetten van wild

Artikel 22 Verbod op verplaatsing en vervoer van vogels, eieren, pluimveevlees en karkassen

Artikel 23 Afwijkingen voor het rechtstreekse vervoer van pluimvee voor onmiddellijke slacht en voor de verplaatsing of de behandeling van pluimveevlees

Artikel 24 Afwijkingen voor het rechtstreekse vervoer van eendagskuikens

Artikel 25 Afwijkingen voor het rechtstreekse vervoer van legrijp pluimvee

Artikel 26 Afwijkingen voor het rechtstreekse vervoer van broed- en consumptie-eieren

Artikel 27 Afwijkingen voor het rechtstreekse vervoer van karkassen

Artikel 28 Reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen

Artikel 29 Duur van de maatregelen

AFDELING 4 Maatregelen in de toezichtsgebieden

Artikel 30 Maatregelen in de toezichtsgebieden

Artikel 31 Duur van de maatregelen

AFDELING 5 Maatregelen in verdere beperkingsgebieden

Artikel 32 Maatregelen in verdere beperkingsgebieden

AFDELING 6 Afwijkingen en aanvullende bioveiligheidsmaatregelen

Artikel 33 Afwijkingen

Artikel 34 Aanvullende bioveiligheidsmaatregelen

AFDELING 7 Maatregelen bij verdenking en bevestiging van hoogpathogene aviaire influenza (HPAI) in bepaalde andere inrichtingen dan bedrijven en in vervoermiddelen

Artikel 35 Onderzoek naar de vermoedelijke aanwezigheid van HPAI in slachthuizen en in vervoermiddelen

Artikel 36 Maatregelen in slachthuizen

Artikel 37 Maatregelen in grensinspectieposten en vervoermiddelen

Artikel 38 Aanvullende maatregelen in slachthuizen, grensinspectieposten en vervoermiddelen

HOOFDSTUK V LAAGPATHOGENE AVIAIRE INFLUENZA (LPAI)

AFDELING 1 Maatregelen op bedrijven met uitbraak

Artikel 39 Maatregelen

Artikel 40 Afwijkingen voor bepaalde bedrijven

AFDELING 2 Afzonderlijke productie-eenheden en contactbedrijven

Artikel 41 Maatregelen bij uitbraken van LPAI in afzonderlijke productie-eenheden

Artikel 42 Maatregelen op contactbedrijven

AFDELING 3 Instelling van beperkingsgebieden

Artikel 43 Instelling van beperkingsgebieden bij uitbraken van LPAI

Artikel 44 Maatregelen in het beperkingsgebied

Artikel 45 Duur van de maatregelen

Artikel 46 Afwijkingen

HOOFDSTUK VI MAATREGELEN TER VOORKOMING VAN DE OVERDRACHT VAN AVIAIRE INFLUENZAVIRUSSEN OP ANDERE DIERSOORTEN

Artikel 47 Laboratoriumtests en andere maatregelen inzake varkens en andere diersoorten

HOOFDSTUK VII REINIGING, ONTSMETTING EN HERBEVOLKING

Artikel 48 Reiniging, ontsmetting en procedures voor het elimineren van het aviaire influenzavirus

Artikel 49 Herbevolking van bedrijven

HOOFDSTUK VIII DIAGNOSTISCHE PROCEDURES, DIAGNOSEHANDBOEK EN REFERENTIELABORATORIA

Artikel 50 Diagnostische procedures en diagnosehandboek

Artikel 51 Referentielaboratoria

HOOFDSTUK IX VACCINATIE

AFDELING 1 Algemeen vaccinatieverbod

Artikel 52 Vervaardiging, verkoop en gebruik van vaccins tegen aviaire influenza

AFDELING 2 Noodvaccinatie

Artikel 53 Noodvaccinatie van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels

Artikel 54 Goedkeuring van noodvaccinatieprogramma’s

Artikel 55 Afwijkingen

AFDELING 3 Preventieve vaccinatie

Artikel 56 Preventieve vaccinatie van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels

Artikel 57 Goedkeuring van programma’s voor preventieve vaccinatie

AFDELING 4 Vaccinbanken

Artikel 58 Communautaire vaccinbank

Artikel 59 Nationale vaccinbanken

HOOFDSTUK X COMMUNAUTAIRE CONTROLES, SANCTIES EN RAMPENPLANNEN

Artikel 60 Communautaire controles

Artikel 61 Sancties

Artikel 62 Rampenplannen

HOOFDSTUK XI UITVOERINGSBEVOEGDHEDEN EN COMITÉPROCEDURE

Artikel 63 Uitvoeringsbevoegdheden

Artikel 64 Comitéprocedure

HOOFDSTUK XII OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 65 Intrekking

Artikel 66 Overgangsbepalingen

Artikel 67 Omzetting

Artikel 68 Inwerkingtreding

Artikel 69 Adressaten

BIJLAGE I(bedoeld in artikel 2)

BIJLAGE II(bedoeld in artikel 5, lid 2)

BIJLAGE III(bedoeld in artikel 8, lid 3, en artikel 13, lid 3)

BIJLAGE IV(bedoeld in artikel 15, lid 2, artikel 32, lid 2, en artikel 42, lid 2)

BIJLAGE V(bedoeld in artikel 39, lid 1)

BIJLAGE VI(bedoeld in artikel 48)

BIJLAGE VII(bedoeld in artikel 51, lid 1)

BIJLAGE VIII(bedoeld in artikel 51, lid 3)

BIJLAGE IX(bedoeld in artikel 55, lid 1, onder b))

BIJLAGE X(bedoeld in artikel 62, lid 1)

BIJLAGE XI