Home

Beschikking van de Commissie van 9 november 2006 inzake de harmonisatie van het radiospectrum voor gebruik door korteafstandsapparatuur (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 5304) (Voor de EER relevante tekst) (2006/771/EG)

Beschikking van de Commissie van 9 november 2006 inzake de harmonisatie van het radiospectrum voor gebruik door korteafstandsapparatuur (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 5304) (Voor de EER relevante tekst) (2006/771/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Beschikking nr. 676/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een regelgevingskader voor het radiospectrumbeleid in de Europese Gemeenschap (Radiospectrumbeschikking)(1), en met name op artikel 4, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Aangezien korteafstandsapparatuur in de Europese Gemeenschap en wereldwijd overal wordt gebruikt, speelt deze een steeds grotere rol in de economie en in het dagelijkse leven van de mensen, waarbij het gaat om verschillende soorten toepassingen zoals alarmsystemen, lokale communicatieapparatuur, deuropeners of medische implantaten. De ontwikkeling van toepassingen op basis van korteafstandsapparatuur in de Europese Gemeenschap zou ook kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van specifieke beleidsdoelstellingen van de Gemeenschap, zoals de voltooiing van de interne markt, de stimulering van innovatie en onderzoek, en de ontwikkeling van de informatiemaatschappij.

  2. Bij korteafstandsapparatuur gaat het meestal om een massamarkt en/of draagbare producten die gemakkelijk kunnen worden meegenomen en grensoverschrijdend kunnen worden gebruikt; verschillen in voorwaarden voor spectrumtoegang verhinderen derhalve het vrije verkeer van deze producten, verhogen hun productiekosten en leiden tot risico's op schadelijke interferentie met andere radiotoepassingen en -diensten. Om van de baten van de interne markt voor dergelijke apparatuur te profiteren, om het concurrentievermogen van de industrie in de Europese Unie te ondersteunen door schaalvoordelen op te voeren, en om de kosten voor de consument te verlagen, moet het radiospectrum in de Gemeenschap derhalve op basis van geharmoniseerde technische voorwaarden beschikbaar worden gesteld.

  3. Aangezien dit type apparatuur het radiospectrum met een gering zendvermogen en met een klein bereik gebruikt, is de kans dat er interferentie bij andere spectrumgebruikers optreedt, meestal gering. Dergelijke apparatuur kan dan ook zonder schadelijke interferentie te veroorzaken frequentiebanden delen met andere diensten waarvoor al dan niet machtiging vereist is, en kan samengaan met andere korteafstandsapparatuur. Voor het gebruik daarvan behoeft derhalve geen individuele machtiging overeenkomstig Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad(2) te worden gegeven. Bovendien hebben radiocommunicatiediensten, zoals gedefinieerd in het radioreglement van de Internationale Telecommunicatie-unie, voorrang op korteafstandsapparatuur en behoeven zij niet voor bescherming van specifieke types korteafstandsapparatuur tegen interferentie te zorgen. Aangezien de gebruikers van korteafstandsapparatuur derhalve geen bescherming tegen interferentie kan worden gegarandeerd, zijn de fabrikanten van korteafstandsapparatuur er verantwoordelijk voor dat zij deze apparatuur beschermen tegen schadelijke interferentie door radiocommunicatiediensten en door andere korteafstandsapparatuur die overeenkomstig de toepasselijke communautaire of nationale regelgeving functioneert. Krachtens Richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit(3) (hierna „de Eindapparatuurrichtlijn” genoemd) moeten de fabrikanten ervoor zorgen dat korteafstandsapparatuur het radiofrequentiespectrum effectief gebruikt, teneinde schadelijke interferentie bij andere korteafstandsapparatuur te voorkomen.

  4. Een groot deel van deze apparatuur is uit hoofde van Beschikking 2000/299/EG van de Commissie van 6 april 2000 houdende vaststelling van de eerste indeling van radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de overeenkomstige merktekens(4), vastgesteld krachtens artikel 4, lid 1, van de Eindapparatuurrichtlijn, al ingedeeld als apparatuur van „categorie 1” of zal waarschijnlijk in de toekomst als zodanig worden ingedeeld. Beschikking 2000/299/EG erkent de gelijkwaardigheid van radio-interfaces die aan de voorwaarden van „categorie 1” voldoen, zodat radioapparatuur zonder beperkingen in de hele Gemeenschap op de markt kan worden gebracht en in gebruik kan worden genomen.

  5. Aangezien de beschikbaarheid van geharmoniseerd spectrum en bijbehorende gebruiksvoorwaarden bepalend is voor indeling in „categorie 1”, zal deze beschikking de continuïteit van die indeling, zodra deze heeft plaatsgevonden, verder consolideren.

  6. Op 11 maart 2004 heeft de Commissie derhalve overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de Radiospectrumbeschikking opdracht(5) gegeven aan de Europese Conferentie van post- en telecommunicatieadministraties (CEPT) om het frequentiegebruik voor korteafstandsapparatuur te harmoniseren. Naar aanleiding van deze opdracht heeft de CEPT in zijn rapport van 15 november 2004(6) een lijst opgenomen van de vrijwillige harmonisatiemaatregelen in de Europese Gemeenschap voor korteafstandsapparatuur en gesteld dat de lidstaten zich bindender moeten vastleggen teneinde de juridische stabiliteit van de in de CEPT bereikte frequentieharmonisatie te waarborgen. Derhalve moet er een mechanisme worden gecreëerd om deze harmonisatiemaatregelen in de Europese Gemeenschap juridisch bindend te maken.

  7. De lidstaten mogen op nationaal niveau toestaan dat apparatuur onder soepeler voorwaarden functioneert dan in deze beschikking wordt bepaald. In dat geval kan deze apparatuur echter niet zonder beperkingen in de hele Gemeenschap functioneren en zal deze derhalve volgens de indeling in de Eindapparatuurrichtlijn als apparatuur van „categorie 2” worden beschouwd.

  8. De harmonisatie krachtens deze beschikking sluit niet uit dat een lidstaat, wanneer daar redenen voor zijn, overgangsperioden of regelingen voor gedeeld spectrumgebruik krachtens artikel 4, lid 5, van de Radiospectrumbeschikking kan toepassen. Deze dienen tot een minimum te worden beperkt, aangezien zij de voordelen van een indeling in „categorie 1” zouden beperken.

  9. Deze algemene technische harmonisatiebeschikking doet geen afbreuk aan technische harmonisatiemaatregelen van de Europese Gemeenschap die voor specifieke banden en soorten apparatuur gelden, zoals Beschikking 2004/545/EG van de Commissie van 8 juli 2004 inzake de harmonisatie van het radiospectrum in de 79 GHz-band voor gebruik door kortbereikradarapparatuur voor motorvoertuigen in de Gemeenschap(7), Beschikking 2005/50/EG van de Commissie van 17 januari 2005 inzake de harmonisatie van de 24 GHz-radiospectrumband voor in de tijd beperkt gebruik door kortbereikradarapparatuur voor motorvoertuigen in de Gemeenschap(8), Beschikking 2005/513/EG van de Commissie van 11 juli 2005 betreffende het geharmoniseerde gebruik van het radiospectrum in de 5 GHz-frequentieband voor de implementatie van draadloze toegangssystemen met inbegrip van Radio Local Area Networks (WAS/R-LAN’s)(9) of Beschikking 2005/928/EG van de Commissie van 20 december 2005 inzake de harmonisatie van de frequentieband 169,4-169,8125 MHz in de Gemeenschap(10).

  10. Bij het gebruik van spectrum gelden de eisen van het communautaire recht inzake de bescherming van de volksgezondheid, met name Richtlijn 2004/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia (elektromagnetische velden)(11) en Aanbeveling 1999/519/EG van de Raad van 12 juli 1999(12). Voor radioapparatuur wordt de bescherming van de gezondheid gewaarborgd doordat deze apparatuur voldoet aan de essentiële eisen krachtens de Eindapparatuurrichtlijn.

  11. Vanwege de snelle veranderingen in de technologie en de maatschappelijke behoeften zullen er nieuwe toepassingen voor korteafstandsapparatuur ontstaan, hetgeen betekent dat de voorwaarden voor spectrumharmonisatie voortdurend nauwlettend moeten worden gevolgd, waarbij rekening wordt gehouden met de economische voordelen van nieuwe toepassingen en de behoeften van de industrie en de gebruikers. De lidstaten zullen deze ontwikkelingen moeten monitoren. Een periodieke actualisering van deze beschikking zal dan ook nodig zijn om op de nieuwe ontwikkelingen op de markt en bij de technologie te reageren. De bijlage zal ten minste één keer per jaar op basis van de door de lidstaten verzamelde en aan de Commissie verstrekte informatie worden getoetst. Er kan ook een toetsing worden geïnitieerd wanneer een lidstaat krachtens artikel 9 van de Eindapparatuurrichtlijn passende maatregelen neemt. Indien bij een toetsing blijkt dat de beschikking moet worden aangepast, worden bij de besluitvorming over de wijzigingen de procedures gevolgd die in de Radiospectrumbeschikking voor de vaststelling van uitvoeringsmaatregelen worden gespecificeerd. Bij actualisering kunnen overgangsperiodes worden vastgesteld om rekening te houden met historisch gegroeide situaties.

  12. De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Radiospectrumcomité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Het doel van deze beschikking is de frequentiebanden en bijbehorende technische parameters te harmoniseren voor de beschikbaarheid en het efficiënte gebruik van radiospectrum voor korteafstandsapparatuur, zodat deze apparatuur kan profiteren van indeling als „categorie 1” uit hoofde van Beschikking 2000/299/EG.

Artikel 2

In deze beschikking wordt verstaan onder:

  1. „korteafstandsapparatuur”: radiozenders die communicatie in één of twee richtingen verzorgen en met een gering vermogen over korte afstanden zenden;

  2. „op interferentievrije en onbeschermde basis”: het feit dat er geen schadelijke interferentie mag worden veroorzaakt bij enige radiocommunicatiedienst en er geen aanspraak kan worden gemaakt op bescherming van deze apparaten tegen schadelijke interferentie die wordt veroorzaakt door radiocommunicatiediensten.

Artikel 3

1.

De lidstaten wijzen op niet-exclusieve, interferentievrije en onbeschermde basis de frequentiebanden voor de types korteafstandsapparatuur aan en stellen deze ter beschikking, met inachtneming van de specifieke voorwaarden en de uitvoeringstermijn zoals vastgesteld in de bijlage.

2.

Onverminderd lid 1 kunnen de lidstaten verzoeken om overgangsperioden en/of regelingen voor gedeeld radiospectrumgebruik overeenkomstig artikel 4, lid 5, van de Radiospectrumbeschikking.

3.

Deze beschikking laat het recht van de lidstaten om het gebruik van de frequentiebanden toe te staan onder minder restrictieve voorwaarden dan in de bijlage worden gespecificeerd, onverlet.

Artikel 4

De lidstaten houden nauwlettend toezicht op het gebruik van de desbetreffende banden en delen hun bevindingen aan de Commissie mee, zodat de beschikking periodiek en tijdig kan worden getoetst.

Artikel 5

BIJLAGE