Home

Beschikking van de Commissie van 4 december 2006 betreffende het gebruik door effectenuitgevende instellingen uit derde landen van overeenkomstig internationaal aanvaarde standaarden voor jaarrekeningen opgestelde informatie (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 5804) (2006/891/EG)

Beschikking van de Commissie van 4 december 2006 betreffende het gebruik door effectenuitgevende instellingen uit derde landen van overeenkomstig internationaal aanvaarde standaarden voor jaarrekeningen opgestelde informatie (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 5804) (2006/891/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG(1), en met name op artikel 23, lid 4, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen(2) bepaalt dat ondernemingen die onder het recht van een lidstaat vallen en waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt van een lidstaat zijn toegelaten, voor elk boekjaar, beginnend op of na 1 januari 2005, hun geconsolideerde jaarrekening moeten opstellen overeenkomstig goedgekeurde internationale standaarden voor jaarrekeningen, die thans gewoonlijk International Financial Reporting Standards („IFRS”) worden genoemd.

  2. Artikel 4 van Richtlijn 2004/109/EG schrijft voor dat wanneer een uitgevende instelling verplicht is een geconsolideerde jaarrekening op te stellen, de gecontroleerde financiële overzichten een dergelijke geconsolideerde jaarrekening moeten omvatten die is opgesteld overeenkomstig de IFRS die op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1606/2002 zijn goedgekeurd. In artikel 5 van Richtlijn 2004/109/EG betreffende halfjaarlijkse financiële verslagen is bepaald dat de verkorte financiële overzichten van uitgevende instellingen die verplicht zijn een geconsolideerde jaarrekening op te stellen, eveneens overeenkomstig deze standaarden dienen te worden opgesteld. Deze verplichtingen gelden voor alle uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, ongeacht of hun statutaire zetel in de Gemeenschap dan wel in een derde land gelegen is.

  3. Artikel 23, lid 1, van Richtlijn 2004/109/EG biedt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst evenwel de mogelijkheid een uitgevende instelling uit een derde land van bepaalde verplichtingen uit hoofde van de richtlijn — waaronder de verplichtingen uit hoofde van de artikelen 4 en 5 ten aanzien van jaarlijkse en halfjaarlijkse financiële verslagen — ontheffing te verlenen, mits de wetgeving van het betrokken derde land gelijkwaardige verplichtingen oplegt of de uitgevende instelling zich houdt aan de verplichtingen van de wetgeving van een derde land die door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst als gelijkwaardig wordt beschouwd. Daarnaast voorziet artikel 23, lid 2, van Richtlijn 2004/109/EG in een tijdelijke afwijking voor uitgevende instellingen waarvan de statutaire zetel in een derde land gelegen is. Een dergelijke uitgevende instelling is vóór het boekjaar dat op of na 1 januari 2007 begint, niet verplicht tot het opstellen van een financieel overzicht als bedoeld in artikel 4 of 5 van deze richtlijn, mits zij haar financiële overzichten opstelt overeenkomstig internationaal aanvaarde standaarden als bedoeld in artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1606/2002.

  4. Sinds de vaststelling van Verordening (EG) nr. 1606/2002 hebben tal van landen de IFRS rechtstreeks in hun nationale standaarden voor jaarrekeningen overgenomen. Dit toont duidelijk aan dat de verwezenlijking van een van de doelstellingen van deze verordening — namelijk het aanmoedigen van een voortgaande onderlinge afstemming van standaarden voor jaarrekeningen zodat de IFRS internationaal worden aanvaard en tot waarlijk wereldwijde standaarden uitgroeien — zich aan het voltrekken is. Het is derhalve aangewezen dat aan uitgevende instellingen uit derde landen ontheffing wordt verleend van de verplichting uit hoofde van de artikelen 4 en 5 van Richtlijn 2004/109/EG om hun jaarlijkse of halfjaarlijkse financiële overzichten overeenkomstig de IFRS op te stellen, mits dergelijke overzichten overeenkomstig de nationale standaarden voor jaarrekeningen van een derde land zijn opgesteld en mits zij overeenkomstig IAS 1 Presentatie van de jaarrekening een expliciete en onvoorwaardelijke verklaring bevatten dat zij in overeenstemming met de IFRS zijn opgesteld.

  5. In zijn in juni 2005 uitgebracht advies was het bij Besluit 2001/527/EG van de Commissie(3) ingestelde Comité van Europese effectenregelgevers (CEER) van oordeel dat de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen (Generally Accepted Accounting Principles — „GAAP”) van Canada, Japan en de Verenigde Staten elk in hun geheel genomen gelijkwaardig zijn aan de op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1606/2002 goedgekeurde IFRS, onder voorbehoud van corrigerende maatregelen, zoals het verstrekken van aanvullende informatie en, in sommige gevallen, aanvullende financiële overzichten.

  6. In januari 2005 hebben de Accounting Standards Board of Japan (ASBJ) en de International Accounting Standards Board (IASB) bekendgemaakt dat zij overeengekomen waren een gezamenlijk project op te zetten om de verschillen tussen de IFRS en de Japanse GAAP te verminderen en in maart 2005 hebben zij een aanvang gemaakt met een gezamenlijk werkprogramma met het oog op de afstemming van de Japanse GAAP op de IFRS. In januari 2006 heeft de Accounting Standards Board of Canada publiekelijk bekendgemaakt dat het zijn bedoeling is voor vennootschappen op één enkel samenstel van mondiaal aanvaarde hoogwaardige standaarden over te stappen, waarbij hij tot de conclusie is gekomen dat dit doel het best kan worden bereikt door de Canadese standaarden voor jaarrekeningen binnen de vijf jaar op de IFRS af te stemmen. In februari 2006 hebben de IASB en de US Financial Accounting Standards Board een memorandum van overeenstemming gepubliceerd met een werkprogramma om tot een onderlinge afstemming tussen de IFRS en de US GAAP te komen; met dit werkprogramma wordt beoogd om uiterlijk in 2009 een van de voorwaarden van de US Securities and Exchange Commission (SEC) te vervullen waaraan moet worden voldaan voordat de SEC het aanpassingsvereiste afschaft voor bij de SEC geregistreerde buitenlandse uitgevende instellingen die van de IFRS gebruikmaken.

  7. Het is evenwel van belang dat de kwaliteit van de financiële verslaggeving overeenkomstig de op beginselen gebaseerde IFRS bewaard blijft, dat de IFRS consequent worden toegepast, dat adequate rechtszekerheid wordt geboden aan ondernemingen en beleggers, en dat EU-ondernemingen overal ter wereld op een gelijke behandeling van hun financiële overzichten kunnen rekenen. In de toekomst dient de toetsing van de gelijkwaardigheid te geschieden op basis van zowel een gedetailleerde technische en objectieve analyse van de verschillen tussen de IFRS en de standaarden voor jaarrekeningen van derde landen, als de concrete toepassing van deze standaarden in vergelijking met de IFRS. De voortgang van het afstemmingsproces dient nauwlettend te worden gevolgd voordat een beslissing over de gelijkwaardigheid van de standaarden wordt getroffen.

  8. In het licht van de inspanningen die de opstellers van standaarden voor jaarrekeningen van Canada, Japan en de Verenigde Staten zich hebben getroost om hun standaarden op de IFRS af te stemmen, is het aangewezen om gedurende een overgangsperiode van twee jaar tijdens welke opstellers van standaarden en regelgevers actief met elkaar van gedachten wisselen, het afstemmingsproces voortduurt en het voortgangsverslag wordt voltooid, uitgevende instellingen uit derde landen toe te staan hun jaarlijkse en halfjaarlijkse financiële overzichten op te stellen overeenkomstig de standaarden voor jaarrekeningen van Canada, Japan of de Verenigde Staten.

  9. Hoewel tal van landen de IFRS rechtstreeks in hun nationale GAAP hebben overgenomen, zijn er andere landen die hun nationale GAAP over een bepaalde periode op de IFRS afstemmen. In het licht hiervan is het aangewezen om gedurende een overgangsperiode van ten hoogste twee jaar ook uitgevende instellingen uit dergelijke derde landen toe te staan hun jaarlijkse en halfjaarlijkse financiële overzichten te blijven opstellen overeenkomstig GAAP die op de IFRS worden afgestemd, mits de verantwoordelijke nationale autoriteit een publieke toezegging in deze zin heeft gedaan en een werkprogramma heeft opgesteld. Teneinde ervoor te zorgen dat deze vrijstelling alleen geldt in gevallen waarin aan bovenvermelde voorwaarden is voldaan, dienen uitgevende instellingen uit derde landen verplicht te zijn ten genoegen van de bevoegde autoriteit aan te tonen dat hun nationale autoriteit een publieke toezegging heeft gedaan en een werkprogramma heeft opgesteld. Teneinde de consistentie binnen de Gemeenschap te waarborgen, dient het CEER de toetsing door de bevoegde autoriteiten of met betrekking tot de GAAP van afzonderlijke derde landen aan deze voorwaarden is voldaan, te coördineren.

  10. Gedurende deze periode van twee jaar dient de Commissie niet alleen met de autoriteiten van de betrokken derde landen actief van gedachten te wisselen, maar ook nauwlettend de vooruitgang te volgen die wordt geboekt bij de onderlinge afstemming tussen de IFRS en de GAAP van Canada, Japan, de Verenigde Staten en andere derde landen die een afstemmingsprogramma hebben opgesteld, teneinde erop toe te zien dat zij in staat is ten minste zes maanden voor 1 januari 2009 over de gelijkwaardigheid te beslissen. Voorts dient de Commissie actief te controleren in hoeverre de autoriteiten uit de betrokken derde landen vorderingen maken bij hun werkzaamheden om ervoor te zorgen dat uitgevende instellingen uit de Gemeenschap die zich op de financiële markten van een dergelijk derde land begeven, hun overeenkomstig de IFRS opgestelde financiële overzichten niet meer hoeven aan te passen. Aan het eind van de extra overgangsperiode zal de Commissie moeten beslissen dat uitgevende instellingen uit de Gemeenschap en uit niet-EU-landen op gelijke voet dienen te staan.

  11. De Commissie dient het Europees comité voor het effectenbedrijf en het Europees Parlement regelmatig op de hoogte te houden van de vorderingen die bij de afschaffing van de aanpassingsverplichtingen en bij het afstemmingsproces zijn gemaakt. De Commissie dient het Europees comité voor het effectenbedrijf en het Europees Parlement dan ook vóór 1 april 2007 in kennis te stellen van het tijdschema dat de nationale autoriteiten voor de financiële verslaggeving van Canada, Japan en de Verenigde Staten voor de onderlinge afstemming hebben opgesteld. Voorts dient de Commissie vóór 1 april 2008 en na raadpleging van het CEER aan het Europees comité voor het effectenbedrijf en het Europees Parlement verslag uit te brengen over de toetsing van de GAAP van derde landen waarvan gebruik wordt gemaakt door uitgevende instellingen die vóór het boekjaar dat op of na 1 januari 2009 begint, niet verplicht zijn hun jaarlijkse en halfjaarlijkse financiële overzichten overeenkomstig de IFRS op te stellen. Ten slotte dient de Commissie vóór 1 januari 2008 na passend overleg met het CEER te zorgen voor een definitie van gelijkwaardigheid aan de hand waarvan op basis van een daartoe opgezet mechanisme wordt uitgemaakt of de GAAP van derde landen gelijkwaardig zijn aan de IFRS.

  12. De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Europees Comité voor het effectenbedrijf,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Vóór het boekjaar dat op of na 1 januari 2009 begint, mag een uitgevende instelling waarvan de statutaire zetel in een derde land gelegen is haar geconsolideerde jaarlijkse en halfjaarlijkse financiële overzichten opstellen overeenkomstig de standaarden voor jaarrekeningen van een derde land, mits aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

  1. overeenkomstig IAS 1 Presentatie van de jaarrekening bevat de toelichting bij de financiële overzichten een expliciete en onvoorwaardelijke verklaring dat de gehanteerde standaarden met de International Financial Reporting Standards in overeenstemming zijn;

  2. de financiële overzichten zijn opgesteld overeenkomstig de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen van Canada, Japan of de Verenigde Staten van Amerika;

  3. de financiële overzichten zijn opgesteld overeenkomstig de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen van een ander derde land dan Canada, Japan of de Verenigde Staten van Amerika en er is aan alle volgende voorwaarden voldaan:

    1. de autoriteit van het derde land die voor de nationale standaarden voor jaarrekeningen in kwestie verantwoordelijk is, heeft vóór het begin van het boekjaar waarop de financiële overzichten betrekking hebben, publiekelijk toegezegd deze standaarden op de International Financial Reporting Standards te zullen afstemmen;

    2. de betrokken autoriteit heeft een werkprogramma opgesteld waaruit de intentie blijkt om vóór 31 december 2008 voortgang te maken met de onderlinge afstemming; en

    3. de uitgevende instelling verstrekt bewijsstukken die de bevoegde autoriteit ervan overtuigen dat aan de onder i) en ii) gestelde voorwaarden is voldaan.

Artikel 2

1.

Uiterlijk op 1 april 2007 brengt de Commissie aan het Europees comité voor het effectenbedrijf en het Europees Parlement een eerste verslag uit met het tijdschema van de werkzaamheden die de autoriteiten die in de Verenigde Staten, Japan en Canada voor de nationale standaarden voor jaarrekeningen verantwoordelijk zijn, voornemens zijn te verrichten om de onderlinge afstemming tussen de IFRS en de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen van hun land te bewerkstelligen.

2.

De Commissie ziet nauwlettend toe op en stelt het Europees comité voor het effectenbedrijf en het Europees Parlement regelmatig in kennis van de vorderingen die zijn gemaakt bij de onderlinge afstemming tussen de International Financial Reporting Standards en de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen van Canada, Japan en de Verenigde Staten van Amerika en bij de afschaffing van de aanpassingsvereisten die in deze landen voor uitgevende instellingen uit de Gemeenschap gelden. Zij stelt het Europees comité voor het effectenbedrijf en het Europees Parlement er met name onmiddellijk van in kennis indien bij dit proces geen bevredigende vooruitgang wordt geboekt.

3.

Tevens stelt de Commissie het Europees comité voor het effectenbedrijf en het Europees Parlement regelmatig in kennis van het verloop van de gedachtewisselingen tussen de regelgevers, alsook van de vorderingen die zijn gemaakt bij de onderlinge afstemming tussen de International Financial Reporting Standards en de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen van de in artikel 1, onder c), bedoelde derde landen en bij de afschaffing van eventuele aanpassingsvereisten. Zij stelt het Europees comité voor het effectenbedrijf en het Europees Parlement er met name onmiddellijk van in kennis indien bij dit proces geen bevredigende vooruitgang wordt geboekt.

4.

De Commissie voldoet aan de in de leden 2 en 3 neergelegde verplichtingen, opent en onderhoudt een periodieke dialoog met de autoriteiten van derde landen en brengt uiterlijk op 1 april 2008 aan het Europees comité voor het effectenbedrijf en het Europees Parlement verslag uit over de vorderingen die zijn gemaakt bij de onderlinge afstemming en bij de afschaffing van eventuele aanpassingsvereisten die krachtens de regelgeving van een onder artikel 1, onder b) of c), vallend derde land gelden voor uitgevende instellingen uit de Gemeenschap. De Commissie kan vragen of verlangen dat een andere persoon het verslag opstelt.

5.

Ten minste zes maanden vóór 1 januari 2009 neemt de Commissie een beslissing over de gelijkwaardigheid van de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen van derde landen aan de hand van een definitie van gelijkwaardigheid en een mechanisme die zij daartoe vóór 1 januari 2008 overeenkomstig de procedure als bedoeld in artikel 27, lid 2, van Richtlijn 2004/109/EG heeft vastgesteld. Wanneer de Commissie aan dit lid uitvoering geeft, pleegt zij eerst overleg met het Comité van Europese effectenregelgevers over de adequaatheid van de definitie van gelijkwaardigheid, het mechanisme en de beslissing over de gelijkwaardigheid.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 4 december 2006.

Voor de Commissie

Charlie McCreevy

Lid van de Commissie