Home

Besluit nr. 1719/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot vaststelling van het programma „Jeugd in actie” voor de periode 2007-2013

Besluit nr. 1719/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot vaststelling van het programma „Jeugd in actie” voor de periode 2007-2013

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 149, lid 4,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Het Verdrag stelt een burgerschap van de Unie in en bepaalt dat het optreden van de Gemeenschap erop gericht is op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en jeugd met name de ontwikkeling van uitwisselingsprogramma's voor jongeren en jongerenwerkers en van een onderwijs van hoog gehalte te bevorderen.

  2. Het Verdrag betreffende de Europese Unie berust op de beginselen van vrijheid, democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, gelijkheid tussen vrouwen en mannen en discriminatiebestrijding. De bevordering van actief burgerschap van jongeren zou tot de ontplooiing van deze waarden moeten bijdragen.

  3. Bij Besluit nr. 1031/2000/EG(4) werd het communautaire actieprogramma „Jeugd” vastgelegd. Aan de hand van de door middel van dit programma opgedane ervaringen dienen de samenwerking en de maatregelen van de Gemeenschap op dit terrein te worden voortgezet en versterkt.

  4. Bij Besluit nr. 790/2004/EG(5) werd een communautair actieprogramma ter ondersteuning van organisaties die op Europees niveau actief zijn op het gebied van jeugdzaken, vastgelegd.

  5. Tijdens de buitengewone bijeenkomst van de Europese Raad op 23 en 24 maart 2000 te Lissabon is een strategisch doel voor de Europese Unie overeengekomen, dat onder meer actief werkgelegenheidsbeleid betreft waarbij meer belang wordt toegekend aan onderwijs en levenslang leren en dat aangevuld is met de strategie voor duurzame ontwikkeling van de Europese Raad in Gotenburg van 15 en 16 juni 2001.

  6. In de Verklaring van Laken die gehecht is aan de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 14 en 15 december 2001, wordt gesteld dat een van de fundamentele uitdagingen waarop de Europese Unie een antwoord moet vinden, de vraag betreft hoe de burgers, in de eerste plaats de jongeren, nader tot het Europese project en de Europese instellingen moeten worden gebracht.

  7. Op 21 november 2001 heeft de Commissie een witboek „Een nieuw elan voor Europa's jeugd” goedgekeurd, waarin een kader voor samenwerking op jeugdgebied wordt voorgesteld ter verbetering van inspraak, voorlichting en vrijwilligerswerk van jongeren en het inzicht in de jongerenproblematiek. Het Europees Parlement heeft zich in zijn resolutie van 14 mei 2002(6) bij deze voorstellen aangesloten.

  8. In de resolutie van de Raad en van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 27 juni 2002(7) wordt met name een open coördinatiemethode vastgesteld voor de prioriteiten van participatie, informatie, vrijwilligerswerk van jongeren en een betere kennis van jongeren. Hiermee moet bij de uitvoering van het programma „Jeugd in actie” (hierna „het programma” genoemd) rekening worden gehouden.

  9. De Raad benadrukt in zijn conclusies van 6 mei 2003(8) de noodzaak om de bestaande, specifiek op jongeren gerichte communautaire instrumenten in stand te houden en te ontwikkelen, aangezien zij essentieel zijn voor de ontwikkeling van de samenwerking van de lidstaten in jeugdzaken, en dat voorts de prioriteiten en doelstellingen van deze instrumenten moeten worden afgestemd op het nieuwe kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken.

  10. De Europese Raad heeft in de voorjaarsbijeenkomst van 22 en 23 maart 2005 een Europees pact voor de jeugd aangenomen, als een van de instrumenten die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen „groei” en „banen” van Lissabon. In het pact staan drie gebieden centraal: werkgelegenheid, integratie en sociale promotie; onderwijs, opleiding en mobiliteit; het combineren van werk en gezin.

  11. Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van het Verdrag omvat het optreden van de Gemeenschap een bijdrage tot onderwijs en opleiding van hoog gehalte en moet het erop gericht zijn om de ongelijkheden tussen vrouwen en mannen op te heffen en de gelijkheid van vrouwen en mannen te bevorderen.

  12. Er dient tegemoet te worden gekomen aan de bijzondere behoeften van mensen met een handicap.

  13. Het is noodzakelijk om actief burgerschap te bevorderen, waarbij bij de uitvoering van de beleidslijnen de bestrijding van alle vormen van uitsluiting en discriminatie, waaronder die op grond van geslacht, ras, etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, zoals bedoeld in artikel 13, lid 1, van het Verdrag, moet worden versterkt.

  14. De kandidaat-lidstaten van de Europese Unie en de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie, die partij zijn bij de EER-overeenkomst, kunnen in overeenstemming met de met hen gesloten overeenkomsten deelnemen aan de communautaire programma's.

  15. De Europese Raad van Thessaloniki van 19 en 20 juni 2003 heeft „de agenda van Thessaloniki voor de westelijke Balkan: op weg naar Europese integratie” goedgekeurd, waarin wordt vastgelegd dat landen die betrokken zijn bij het stabilisatie- en associatieproces op basis van tussen de Gemeenschap en deze landen te sluiten kaderovereenkomsten, kunnen deelnemen aan de communautaire programma's.

  16. Er moeten stappen worden gedaan om het programma open te stellen voor Zwitserland.

  17. De in 1995 tijdens de Europees-mediterrane conferentie goedgekeurde Verklaring van Barcelona bepaalt dat uitwisselingen van jongeren een middel dienen te zijn om toekomstige generaties voor te bereiden op een hechtere samenwerking tussen de Europees-mediterrane partners, zulks met eerbiediging van de beginselen inzake de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

  18. De Raad beschouwt in zijn conclusies van 16 juni 2003 op basis van de mededeling van de Commissie „De grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden” intensivering van de culturele samenwerking, wederzijds begrip en samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met de nabuurlanden als de voornaaste uitgangspunten voor de maatregelen van de Europese Unie.

  19. De tussentijdse evaluatieverslagen van het huidige programma Jeugd en de publieke raadpleging betreffende de toekomst van de communautaire werkzaamheden op het gebied van onderwijs, opleiding en jongeren maken duidelijk dat er een krachtige — en in sommige opzichten groeiende — behoefte bestaat aan voortgezette samenwerkings- en mobiliteitsactiviteiten op jeugdgebied op Europees niveau en dringen aan op een eenvoudiger, gebruikersvriendelijker en soepeler uitvoering hiervan.

  20. Volgens het beginsel van goed financieel beheer, kan de uitvoering van het programma worden vereenvoudigd via forfaitaire financiering door aan deelnemers aan het programma toegekende steun of door communautaire steun voor nationale structuren voor het beheer van het programma.

  21. Het programma dient door de Commissie en de lidstaten gezamenlijk te worden gevolgd en regelmatig te worden geëvalueerd, zodat het kan worden aangepast, met name ten aanzien van de prioriteiten voor de uitvoer van de maatregelen. Hierbij dienen meetbare en relevante doelstellingen en indicatoren te worden gehanteerd.

  22. De rechtsgrond van het programma moet voldoende flexibel geformuleerd worden, zodat de nodige wijzigingen kunnen worden aangebracht in de acties om te kunnen inspelen op de veranderende behoeften tijdens de periode 2007-2013 en de onnodig gedetailleerde bepalingen van de voorgaande programma's te vermijden. Daarom moeten in dit besluit alleen generieke definities van de acties en van de begeleidende administratieve en financiële bepalingen worden opgenomen.

  23. Het is passend een correcte afsluiting van het programma te verzekeren, in het bijzonder voor wat betreft de voortzetting van meerjarige regelingen voor het beheer van het programma, zoals het financieren van de technische en administratieve bijstand. Vanaf 1 januari 2014 staat de technische en administratieve bijstand, indien noodzakelijk, in voor het beheer van acties die eind 2013 nog niet zijn afgerond.

  24. Er moet worden voorzien in bijzondere bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(9) en de uitvoeringsmaatregelen daarvan en in afwijkingen van deze teksten die noodzakelijk zijn vanwege de kenmerken van de begunstigden en de aard van de acties.

  25. Er moeten passende maatregelen worden genomen om onregelmatigheden en fraude te voorkomen en om verloren, ten onrechte betaalde of verkeerd bestede middelen te kunnen terugvorderen.

  26. Dit besluit stelt voor de gehele duur van het programma de financiële middelen vast die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt vormen in de zin van punt 37 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(10).

  27. Daar de doelstellingen van dit besluit niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, omdat daartoe multilaterale partnerschappen, transnationale mobiliteitsmaatregelen en de uitwisseling van informatie op Europees niveau vereist zijn en derhalve wegens de transnationale en multilaterale dimensie van de acties en maatregelen van dit programma beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde subsidiariteitsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

  28. De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen dienen te worden genomen overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(11).

  29. Er moeten overgangsmaatregelen worden genomen ten behoeve van het toezicht op de vóór 31 december 2006 begonnen acties overeenkomstig Besluit nr. 1031/2000/EG en Besluit nr. 790/2004/EG,

BESLUITEN:

Artikel 1 Vaststelling van het programma

1.

Bij dit besluit wordt het communautaire actieprogramma „Jeugd in actie” (hierna „het programma” genoemd) vastgesteld, dat tot doel heeft de samenwerking op jeugdgebied in de Europese Unie te ontwikkelen.

2.

Het programma wordt uitgevoerd in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.

Artikel 2 Algemene doelstellingen van het programma

1.

De algemene doelstellingen van het programma zijn de volgende:

  1. bevordering van het actieve burgerschap van jongeren in het algemeen en van hun Europees burgerschap in het bijzonder;

  2. ontwikkeling van de solidariteit en bevordering van de verdraagzaamheid onder jongeren, vooral met het oog op de versterking van de sociale samenhang van de Europese Unie;

  3. stimulering van de het wederzijdse begrip tussen jongeren in verschillende landen;

  4. bijdragen tot de ontwikkeling van de kwaliteit van de systemen ter ondersteuning van de activiteiten van jongeren en van de capaciteit van de maatschappelijke organisaties op jeugdgebied;

  5. stimulering van de Europese samenwerking op jeugdgebied.

2.

De algemene doelstellingen van het programma vullen de doelstellingen aan die worden nagestreefd op andere actieterreinen van de Gemeenschap, met name op het gebied van levenslang leren, met inbegrip van beroepsopleiding, niet-formeel en informeel leren, en op andere gebieden, zoals cultuur, sport en werkgelegenheid.

3.

De algemene doelstellingen van het programma dragen bij tot de ontwikkeling van het beleid van de Europese Unie, met name met betrekking tot de erkenning van de culturele en de multiculturele verscheidenheid en de taaldiversiteit van Europa, de bevordering van de sociale samenhang en de bestrijding van alle vormen van discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid en met betrekking tot duurzame ontwikkeling.

Artikel 3 Specifieke doelstellingen van het programma

De specifieke doelstellingen van het programma zijn de volgende:

  1. In het kader van de algemene doelstelling „Bevordering van actief burgerschap van jongeren in het algemeen en van hun Europees burgerschap in het bijzonder”:

    1. jongeren en jeugdorganisaties de mogelijkheid bieden deel te nemen aan de ontwikkeling van de samenleving in het algemeen en van de Europese Unie in het bijzonder;

    2. bij jongeren het gevoel ontwikkelen dat zij bij de Europese Unie horen;

    3. de participatie van jongeren in het democratische bestel van Europa aanmoedigen;

    4. de mobiliteit van jongeren in Europa ontwikkelen;

    5. het interculturele leren onder jongeren ontwikkelen;

    6. de fundamentele waarden van de Europese Unie, met name de eerbiediging van de menselijke waardigheid, gelijkheid, de eerbiediging van de mensenrechten, verdraagzaamheid en non-discriminatie onder jongeren, propageren;

    7. initiatief, ondernemingszin en creativiteit bij jongeren aanmoedigen;

    8. de deelname van kansarme jongeren, waaronder jonge mensen met een handicap, aan het programma bevorderen;

    9. erop toezien dat het beginsel van gelijkheid van vrouwen en mannen bij de deelname aan het programma in acht wordt genomen en dat de gelijke behandeling van beide geslachten in de acties wordt bevorderd;

    10. het aanbieden van mogelijkheden tot niet-formeel en informeel leren met een Europese dimensie en het ter beschikking stellen van innovatieve mogelijkheden in verband met actief burgerschap.

  2. In het kader van de algemene doelstelling „Ontwikkeling van de solidariteit en bevordering van de verdraagzaamheid onder jongeren, vooral met het oog op de versterking van de sociale samenhang van de Europese Unie”:

    1. jongeren de mogelijkheid bieden hun persoonlijke inzet tot uitdrukking te brengen door vrijwilligerswerk op Europees en internationaal niveau;

    2. jongeren betrekken bij de acties ter bevordering van de solidariteit tussen de burgers van de Europese Unie.

  3. In het kader van de algemene doelstelling „Stimulering van het wederzijdse begrip tussen jongeren in verschillende landen”:

    1. de uitwisselingen en de interculturele dialoog tussen Europese jongeren en jongeren uit naburige landen ontwikkelen;

    2. in deze landen bijdragen tot de verbetering van de kwaliteit van de ondersteuningsstructuren voor jongeren en tot het versterken van de rol van de mensen die actief zijn in jeugdwerk en jeugdorganisaties;

    3. met andere landen thematische samenwerking ontwikkelen waarbij jongeren en mensen die actief zijn in jeugdwerk en jeugdorganisaties, betrokken zijn.

  4. In het kader van de algemene doelstelling „Bijdragen tot de ontwikkeling van de kwaliteit van de systemen ter ondersteuning van de activiteiten van jongeren en aan die van de capaciteit van de maatschappelijke organisaties op jeugdgebied”:

    1. bijdragen tot het opzetten van netwerken tussen die organisaties;

    2. de opleiding van en de samenwerking tussen mensen die actief zijn in jeugdwerk en jeugdorganisaties, ontwikkelen;

    3. stimuleren van innovatie bij de ontwikkeling van activiteiten ten behoeve van jongeren;

    4. bijdragen tot een betere informatie van jongeren, met bijzondere aandacht voor de toegang van jongeren met een handicap;

    5. ondersteunen van langetermijnprojecten voor jongeren en initiatieven van regionale en lokale organen;

    6. de erkenning van niet-formeel leren en de door deelname aan het programma verworven vaardigheden van jongeren faciliteren;

    7. uitwisselen van beste praktijken.

  5. In het kader van de algemene doelstelling „Stimulering van de Europese samenwerking op jeugdgebied”, met inachtneming van het plaatselijke en regionale niveau:

    1. de uitwisseling van goede praktijken en de samenwerking tussen overheden en politiek verantwoordelijken op alle niveaus aanmoedigen;

    2. de gestructureerde dialoog tussen de politiek verantwoordelijken en de jongeren aanmoedigen;

    3. de kennis en het begrip van jongerenkwesties verbeteren;

    4. bijdragen tot de samenwerking tussen de diverse nationale en internationale vrijwillige activiteiten voor jongeren.

Artikel 4 Acties

De algemene en specifieke doelstellingen van het programma worden uitgevoerd door middel van de volgende acties, waarvan de bijzonderheden in de bijlage worden vermeld.

  1. Jeugd voor Europa

    Deze actie beoogt:

    • de ondersteuning van uitwisselingen van jongeren om hun mobiliteit te doen toenemen;

    • de ondersteuning van jeugdinitiatieven en projecten en activiteiten die gericht zijn op hun deelname in het democratische bestel met het oog op de ontwikkeling van het burgerschap en het wederzijdse begrip onder jongeren.

  2. Europees vrijwilligerswerk

    Deze actie beoogt de ondersteuning van de deelname van jongeren aan diverse vormen van vrijwilligerswerk binnen en buiten de Europese Unie.

  3. Jeugd in de wereld

    Deze actie heeft ten doel:

    • de ondersteuning van projecten met de in artikel 5, lid 2, van het programma vermelde partnerlanden, met name uitwisselingen van jongeren en mensen die actief zijn in jeugdwerk en jeugdorganisaties;

    • ondersteuning van projecten die het wederzijdse begrip tussen jongeren en hun solidariteits- en verdraagzaamheidsbesef, alsmede de ontwikkeling van de samenwerking op jeugdgebied en van maatschappelijke organisaties in deze landen versterken.

  4. Ondersteuningssystemen voor jongeren

    Deze actie beoogt de ondersteuning van de op Europees niveau op jeugdgebied werkzame organisaties, met name de werking van niet-gouvernementele organisaties voor jongeren en het opzetten van netwerken daarvan, het verstrekken van advies aan personen die projecten ontwikkelen, het verzekeren van kwaliteit door de uitwisseling, opleiding en oprichting van netwerken van mensen die actief zijn in jeugdwerk en jeugdorganisaties, de stimulering van de innovatie en de kwaliteit van de maatregelen, de voorlichting van jongeren en de invoering van voor de verwezenlijking van de programmadoelstellingen benodigde structuren en activiteiten, alsook de bevordering van partnerschappen met plaatselijke en regionale overheden.

  5. Ondersteuning van de Europese samenwerking op jeugdgebied

    Deze actie beoogt:

    • de organisatie van de gestructureerde dialoog tussen de diverse actoren op jeugdgebied, met name jongeren, mensen die actief zijn in jeugdwerk en jeugdorganisaties en beleidsmakers;

    • de ondersteuning van seminars voor jongeren over maatschappelijke, culturele en politieke aangelegenheden die jonge mensen interesseren;

    • bijdragen tot de ontwikkeling van de beleidssamenwerking op jeugdgebied;

    • de ontwikkeling van de nodige netwerken, met het oog op het verkrijgen van een beter begrip van jongerenkwesties, faciliteren.

Artikel 5 Deelname aan het programma

Artikel 6 Toegang tot het programma

Artikel 7 Internationale samenwerking

Artikel 8 Uitvoering van het programma

Artikel 9 Comité

Artikel 10 Uitvoeringsmaatregelen

Artikel 11 Complementariteit met andere communautaire acties

Artikel 12 Complementariteit met nationale beleidsmaatregelen en instrumenten

Artikel 13 Algemene financiële bepalingen

Artikel 14 Financiële bepalingen betreffende de begunstigden

Artikel 15 Monitoring en evaluatie

Artikel 16 Overgangsbepaling

Artikel 17 Inwerkingtreding

BIJLAGE