Gelet op het Verdrag tot instelling van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 175,
Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen(3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd(4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan.
Iedere regeling op het gebied van het afvalbeheer moet als voornaamste doelstelling hebben de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen tegen de schadelijke invloeden veroorzaakt door het ophalen, het transport, de behandeling, de opslag en het storten van afvalstoffen.
Het is ter wille van een doeltreffender afvalbeheer in de Gemeenschap noodzakelijk de terminologie te harmoniseren en over een vaste definitie van afvalstoffen te beschikken.
Een doeltreffende en samenhangende regeling inzake verwijdering en nuttige toepassing van afvalstoffen zou, onder voorbehoud van bepaalde uitzonderingen, moeten worden toegepast op roerende goederen waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.
Het is van belang de nuttige toepassing van afvalstoffen en het gebruik van door nuttige toepassing verkregen materialen te bevorderen teneinde de natuurlijke hulpbronnen te beschermen. Het kan nodig zijn specifieke voorschriften vast te stellen voor afvalstoffen die opnieuw kunnen worden gebruikt.
De lidstaten moeten ter wille van een hoog niveau van milieubescherming niet alleen op verantwoorde wijze stappen nemen om te waarborgen dat afvalstoffen worden verwijderd en nuttig worden toegepast, doch moeten daarnaast ook maatregelen treffen om het ontstaan van afvalstoffen te beperken, met name door schone technologieën en recycleerbare en opnieuw te gebruiken producten te bevorderen, rekening houdend met de bestaande of potentiële marktmogelijkheden voor afvalstoffen die nuttig zijn toegepast.
Bovendien kan een dispariteit tussen de wetgevingen van de lidstaten op het gebied van de verwijdering en de nuttige toepassing van afvalstoffen nadelig zijn voor de kwaliteit van het milieu en de goede werking van de interne markt.
De Gemeenschap als geheel moet op het gebied van afvalverwijdering zelfverzorgend worden en het is wenselijk dat de lidstaten afzonderlijk daarnaar streven.
In de lidstaten dienen plannen voor het beheer van afvalstoffen te worden opgesteld om deze doelstellingen te verwezenlijken.
Het vervoer van afvalstoffen moet worden ingeperkt en de lidstaten mogen daartoe in het kader van hun beheersplannen de nodige maatregelen nemen.
Ter wille van een hoog beschermingsniveau en een doeltreffend toezicht moet worden voorzien in een vergunnings- en controlestelsel voor ondernemingen die zich bezighouden met de verwijdering en nuttige toepassing van afvalstoffen.
Bepaalde inrichtingen die hun afval zelf behandelen of die voor een nuttige toepassing van afvalstoffen zorgen, kunnen onder bepaalde voorwaarden en vooropgesteld dat zij de milieubeschermingsvoorschriften in acht nemen, van de vereiste vergunning worden vrijgesteld. Die inrichtingen dienen geregistreerd te worden.
Ook andere ondernemingen die met afvalstoffen te maken hebben, zoals ophalers, vervoerders of makelaars, moeten aan een vergunnings- of registratieplicht en aan een passende controle worden onderworpen, teneinde de afvalstoffen vanaf hun ontstaan tot aan hun definitieve verwijdering onder toezicht te houden.
Het deel van de kosten dat niet door de nuttige toepassing van afvalstoffen wordt gedekt, moet worden gedragen overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt.
De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(5).
Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage III, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in intern recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,